21 JUNI 2024. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het VLAREL van 19 november 2010en het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, wat de waterregelgeving betreft
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
Art. 1-58
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het VLAREL van 19 november 2010
Art. 59-60
HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning
Art. 61
HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art. 62-70
BIJLAGEN.
Art. N1-N3
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
Artikel 1. In artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2024, worden in DEFINITIES OPPERVLAKTEWATER- EN GRONDWATERBESCHERMING (INTEGRAAL WATERBELEID) (hoofdstuk 2.3, 4.2, 5.3 en 6.2 (oppervlaktewater) en 2.4, 4.3, 5.52, 5.53, 5.54, 5.55 en 6.9 (grondwater)) de volgende wijzigingen aangebracht:
1° onder "ALGEMEEN" worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) aan de definitie ""bemalingswater": opgepompt grond- en bodemwater" worden de woorden "bij een bemaling" toegevoegd;
b) aan de definitie ""afvalwater": het verontreinigde water waarvan men zich ontdoet, zich moet ontdoen of de intentie heeft zich van te ontdoen, met uitzondering van hemelwater dat niet in aanraking is geweest met verontreinigende stoffen" wordt de zinsnede ", en water afkomstig van een drainering" toegevoegd;
c) tussen de definitie "afvalwater" en de definitie "bedrijfsafvalwater" wordt de volgende definitie ingevoegd:
""hemelwater dat niet in aanraking is geweest met verontreinigende stoffen": hemelwater afkomstig van:
1° dakoppervlakken en parkeerplaatsen, opstijg-, start-, landingsbanen of -plaatsen en taxiwegen, omlopen voor motorvoertuigen, wandel- en fietspaden;
2° andere verharde oppervlakken die niet behoren tot een ingedeelde inrichting of activiteit;
3° andere verharde oppervlakken die behoren tot een ingedeelde inrichting of activiteit, als er op die oppervlakken geen verontreinigende stoffen terechtkomen ingevolge de activiteiten van die ingedeelde inrichting of activiteit.";
d) in de definitie ""bedrijfsafvalwater": alle afvalwater dat niet voldoet aan de bepalingen van huishoudelijk afvalwater of koelwater" worden de woorden "of koelwater" vervangen door de zinsnede ", koelwater of bemalingswater";
e) de definitie ""directe lozing in grondwater" : de inleiding van stoffen, vermeld in bijlage 2 B, die bij dit besluit is gevoegd, in het grondwater zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond" wordt vervangen door de definitie "directe lozing in grondwater: de inleiding in het grondwater zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond van stoffen als vermeld in bijlage 2B, die bij dit besluit is gevoegd, in een zodanige hoeveelheid en concentratie dat er potentieel een gevaar is voor de verontreiniging van het ontvangende grondwater, op een andere wijze dan via de kunstmatige aanvulling van grondwater of het weer in de ondergrond brengen van bemalingswater";
f) de definitie ""indirecte lozing in grondwater" : de inleiding van stoffen, vermeld in bijlage 2 B, die bij dit besluit is gevoegd, in het grondwater na doorsijpeling door bodem of ondergrond" wordt vervangen door de definitie "indirecte lozing in grondwater: de inleiding in het grondwater na doorsijpeling door bodem of ondergrond van stoffen als vermeld in bijlage 2B, die bij dit besluit is gevoegd, in een zodanige hoeveelheid en concentratie dat er potentieel een gevaar is voor de verontreiniging van het ontvangende grondwater, op een andere wijze dan via irrigatie, de kunstmatige aanvulling van grondwater of het weer in de ondergrond brengen van bemalingswater";
g) tussen de definitie "indirecte lozing in grondwater" en de definitie "watervoerende laag" wordt de volgende definitie ingevoegd:
"potentieel verontreinigd bemalingswater: bemalingswater dat is opgepompt op een locatie waar verontreinigende stoffen potentieel in het grondwater aanwezig zijn. Daaronder wordt verstaan:
bemalingswater dat afkomstig is van een of meer filters of onttrekkingspunten die hetzij volledig of gedeeltelijk liggen op, hetzij op een afstand van minder dan twintig meter liggen van een perceel dat aan minstens een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° het perceel behoort tot een risicogrond als vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006, tenzij er voor de betreffende risicoactiviteit een decretaal bodemonderzoek conform het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 is uitgevoerd;
2° voor het perceel is een decretaal bodemonderzoek conform het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 uitgevoerd;
3° op het perceel heeft zich een schadegeval voorgedaan als vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006;
4° op minstens een deel van het perceel zijn door de overheid voorwaarden of beperkende maatregelen voor het gebruik van grondwater afgekondigd vanwege de vermoedelijke of aangetoonde aanwezigheid van verontreinigende stoffen;";
2° onder "GRONDWATER" worden een punt 4° tot en met 16° toegevoegd, die luiden als volgt:
"4° nettodebiet of nettovolume: het volume opgepompt grond- of bemalingswater (al dan niet uitgedrukt per tijdseenheid), verminderd met het volume grond- of bemalingswater dat in dezelfde watervoerende laag wordt teruggebracht als waaruit het is opgepompt;
5° drainering: het gravitair capteren en afvoeren van grond- of bodemwater via een ondergrondse constructie;
6° historische drainering: een drainering die is aangelegd voor 1 mei 1999. Bij volledige vernieuwing van de ondergrondse constructie wordt die niet langer als historische drainering beschouwd;
7° bestaande drainering: een drainering die uiterlijk op 7 oktober 2022 zowel aangelegd is als waarvan akte genomen is. Bij volledige vernieuwing van de ondergrondse constructie wordt die niet langer als bestaande drainering beschouwd;
8° nieuwe drainering: een drainering die na 7 oktober 2022 aangelegd is;
9° infiltratievoorziening: een voorziening voor de opvang van water die geledigd wordt door de insijpeling van het opgevangen water in de bodem en de ondergrond, waarbij het water in de infiltratievoorziening niet in permanente verbinding staat met oppervlaktewater;
10° proefbemaling: pompproef die specifiek voor een bemaling is;
11° proefpomping: putproef of pompproef;
12° pompproef: tijdelijke onttrekking uit een of meer putten, al dan niet gecombineerd met terugbrenging in de ondergrond, waarbij metingen van debiet, peil, kwaliteit of zettingen worden uitgevoerd om de geohydrologische karakteristieken van de ondergrond te bepalen;
13° putproef: tijdelijke onttrekking uit een individuele grondwaterwinning om de maximale capaciteit van een winningsput en het specifieke debiet te bepalen;
14° huishoudelijke doeleinden: gebruiksdoeleinden zoals die voorkomen bij normale huishoudelijke activiteiten bij particuliere wooneenheden;
15° kunstmatig aanvullen van grondwater: het doen toenemen van de hoeveelheid grondwater, al dan niet met de bedoeling om dat grondwater later terug te winnen, als gevolg van menselijke werkzaamheden die tot doel of gevolg hebben dat de natuurlijke aanvulling en infiltratie verhogen. Het kunstmatig aanvullen van grondwater is een actieve aanvulling waarbij een pomp, een installatie of ander materiaal wordt ingezet;
16° droogleggingsproject via regelbare constructie: ingrepen aan of de inzet van ondergrondse of bovengrondse regelbare constructies om een seizoensgebonden of permanente peilverlaging te realiseren. Onder regelbare constructies vallen beweegbare installaties waarmee het peil van een waterloop gestuurd wordt, zoals een pompgemaal of een stuw;".
Art.2. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2024, wordt afdeling 2.4.3, die bestaat uit artikel 2.4.3.1 tot en met 2.4.3.5, opgeheven.
Art.3. In artikel 4.2.1.1, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en 3 mei 2019, wordt de zinsnede "bedrijfsafvalwater en koelwater als vermeld in rubriek 3.4, 3.5 en 3.7;" vervangen door de zinsnede "bedrijfsafvalwater, bemalingswater en koelwater als vermeld in rubriek 3.4, 3.5, 3.7 en 3.8;".
Art.4. In artikel 4.2.1.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de woorden "niet-verontreinigd hemelwater" worden vervangen door de woorden "hemelwater dat niet in aanraking is geweest met verontreinigende stoffen";
2° de woorden "soorten afvalwater" worden vervangen door het woord "deelstromen";
3° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Het mengsel van bemalingswater met hemelwater dat niet in aanraking is geweest met verontreinigende stoffen, dat samen wordt geloosd zonder dat de verschillende deelstromen apart kunnen worden gecontroleerd, wordt integraal beschouwd als bemalingswater. In de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit kunnen in dat geval de emissiegrenswaarden bepaald worden op basis van de verhouding tussen de verschillende deelstromen. Voor een bemaling als vermeld in rubriek 53.5 van de indelingslijst, die noodzakelijk is om het gebruik of de exploitatie van constructies of terreinen die al gebouwd waren, mogelijk te maken of te houden, kan in de omgevingsvergunning of de aktename van de melding een werkwijze worden vastgesteld om bij lozing van een gemengde stroom, van bemalingswater en van hemelwater dat niet in aanraking is geweest met verontreinigende stoffen, het aandeel van beide stromen in het totale dag- en jaardebiet en de emissiegrenswaarden te bepalen.".
Art.5. In hoofdstuk 4.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 2019, wordt de tweede tussentitel "Tussentitel: Metingen en controle bij lozing van bedrijfsafvalwater, koelwater en influent/effluent van waterzuiveringsinstallaties" vervangen door "Tussentitel: Metingen en controle bij lozing van bedrijfsafvalwater, bemalingswater, koelwater en influent/effluent van waterzuiveringsinstallaties".
Art.6. Aan artikel 4.2.6.1, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en 16 mei 2014, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Bij het nemen van monsters van het geloosde bemalingswater in het kader van de technische controle op de lozing van afvalwater, vermeld in artikel 37 tot en met 56 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, wordt een staal genomen op een wijze als vermeld in het compendium voor de monsterneming, meting en analyse van water, voor monstername van bemalingswater.".
Art.7. Aan hoofdstuk 4.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 2019, wordt een afdeling 4.2.9 toegevoegd, die luidt als volgt:
"Afdeling 4.2.9. Lozing van bemalingswater
Art. 4.2.9.1. § 1. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op het lozen van bemalingswater dat conform de stappen van de bemalingscascade, vermeld in artikel 5.53.6.1.3, artikel 5.53.6.1/1.3 en artikel 5.53.6.5.2, geloosd mag worden.
De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op het lozen van bemalingswater als vermeld in rubriek 3.8 van de indelingslijst.
§ 2. Het volume en de kwaliteit van het geloosde bemalingswater worden gecontroleerd met een meetmethode conform afdeling 5.53.3 en onderafdeling 5.53.6.1 en 5.53.6.1/1.
§ 3. Voor het lozen van bemalingswater gelden de volgende lozingsvoorwaarden:
1° onverminderd de emissiegrenswaarden die in dit besluit zijn vastgesteld, wordt de lozing van de gevaarlijke stoffen die zijn opgenomen in bijlage 2C, die bij dit besluit is gevoegd, zo veel mogelijk voorkomen door de beste beschikbare technieken toe te passen;
2° voor andere lozingen dan de lozingen, vermeld in punt 3°, gelden de volgende voorwaarden om bemalingswater rechtstreeks of onrechtstreeks in de gewone oppervlaktewateren te lozen, tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit:
a) de pH van het geloosde bemalingswater bedraagt niet meer dan 9 of niet minder dan 6,5. Voor de bepaling van de grenswaarden van de pH kan de natuurlijke pH van het grondwater, vermeld in artikel 2 van bijlage 2.4.1, die bij dit besluit is gevoegd, aangenomen worden als die pH meer dan 9 of minder dan 6,5 bedraagt;
b) het biochemische zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20 ° C in het geloosde bemalingswater bedraagt niet meer dan 25 milligram zuurstofverbruik per liter;
c) in het geloosde bemalingswater worden de volgende gehalten niet overschreden:
1) 0,5 milliliter per liter voor de bezinkbare stoffen (tijdens een statische bezinking van twee uur);
2) 60 milligram per liter voor de zwevende stoffen;
3) 5 milligram per liter voor de perchloorethyleenextraheerbare apolaire stoffen;
4) 3 milligram per liter voor de som van anionische, niet-ionogene en kationische oppervlakteactieve stoffen;
3° om bemalingswater te lozen in een openbare riolering die is aangesloten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie, gelden de volgende voorwaarden, tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit:
a) de pH van het geloosde bemalingswater ligt tussen 6 en 9,5;
b) in het geloosde bemalingswater worden de volgende gehaltes niet overschreden:
1) 1 g/l zwevende stoffen;
2) 0,5 g/l stoffen, extraheerbaar met petroleumether;
c) het geloosde bemalingswater bevat zonder uitdrukkelijke vergunning geen stoffen die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
1) ze betekenen een gevaar voor het onderhoudspersoneel van de riolering en de zuiveringsinstallaties;
2) ze kunnen de leidingen beschadigen of verstoppen;
3) ze vormen een beletsel voor de goede werking van de pomp- en zuiveringsinstallaties;
4) ze kunnen een verontreiniging van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken of ze kunnen het ontvangende oppervlaktewater waarin het water van de openbare riool wordt geloosd, verontreinigen;
d) om het lozen van bemalingswater op een rioolwaterzuiveringsinstallatie te beoordelen, gelden de criteria, vermeld in artikel 2 en 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 houdende vaststelling van de regels inzake het lozen van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie;
e) volumes groter dan 10 m3 per uur mogen alleen geloosd worden in een openbare riolering die is aangesloten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie, na de uitdrukkelijke toelating van de exploitant van die installatie;
4° gevaarlijke stoffen als vermeld in bijlage 2C, die bij dit besluit is gevoegd, worden alleen geloosd als in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit emissiegrenswaarden zijn vastgesteld conform artikel 2.3.6.1 van dit besluit, of als de concentratie lager is dan het indelingscriterium, vermeld in de kolom " indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen) " van artikel 3 van bijlage 2.3.1, die bij dit besluit is gevoegd.
§ 4. Voor bestaande lozingen van bemalingswater gelden nieuwe of geactualiseerde toetsingswaarden als vermeld in paragraaf 3, 4°, binnen een termijn van achttien maanden. Die termijn begint te lopen vanaf de datum van de publicatie van het besluit van de nieuwe of geactualiseerde toetsingswaarden.
In deze paragraaf wordt verstaan onder bestaande lozingen van bemalingswater: de lozingen van bemalingswater die zijn vergund, waarvan akte genomen is, waarvoor een melding is gedaan, of waarvoor een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit is ingediend voor de datum van de publicatie van het besluit van de nieuwe of geactualiseerde toetsingswaarden.
In afwachting gelden de toetsingswaarden, vermeld in paragraaf 3, 4°, als richtwaarde.".
Art.8. Artikel 4.3.1.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011 en 28 oktober 2016, wordt opgeheven.
Art.9. In artikel 4.3.1.2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de activiteiten, vermeld in rubriek 52 van de indelingslijst.";
2° er wordt een paragraaf 1/1 ingevoegd, die luidt als volgt:
" § 1/1. Lozingen van stoffen van lijst I van bijlage 2B.
Elke lozing van stoffen van lijst I van bijlage 2B in het grondwater is verboden.".
Art.10. Aan afdeling 4.3.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011 en 28 oktober 2016, wordt een artikel 4.3.1.3 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 4.3.1.3. § 1. Het mengsel van bemalingswater met hemelwater dat niet in aanraking is geweest met verontreinigende stoffen en dat samen wordt opgepompt zonder dat de verschillende deelstromen apart kunnen worden gecontroleerd, wordt integraal beschouwd als bemalingswater.
§ 2. Als in de omgevingsvergunning of de aktename van de melding voor een bemaling als vermeld in rubriek 53.5 van de indelingslijst, die noodzakelijk is om het gebruik of de exploitatie van constructies of terreinen die al gebouwd werden, mogelijk te maken of te houden, een werkwijze wordt goedgekeurd om bij een gemengde stroom van bemalingswater en van hemelwater dat niet in aanraking is geweest met verontreinigende stoffen, het aandeel van beide stromen in het totaal dag- en jaardebiet te bepalen, kan dat in rekening worden gebracht om het dag- en jaardebiet voor de stroom in kwestie te bepalen.".
Art.11. In artikel 4.3.2.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 3°, inleidende zin, worden de woorden "de indirecte lozing moet gebeuren via een besterfput" vervangen door de zinsnede "tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, gebeurt de indirecte lozing via een infiltratievoorziening";
2° in punt 3°, wordt punt b) vervangen door wat volgt:
"b) zich bevinden op een afstand van ten minste 100 meter van een grondwaterwinning uit een niet-afgesloten watervoerende laag;";
3° punt 3°, c), wordt opgeheven;
4° in punt 3° wordt punt d) vervangen door wat volgt:
"d) de kwaliteit van het geloosde afvalwater is bemonsterbaar;";
5° punt 4° wordt vervangen door wat volgt:
"4° a) tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, gelden voor de afgevoerde afvalwaters voor de respectieve parameters als emissiegrenswaarden de volgende waarden:
1) de milieukwaliteitsnormen voor grondwater voor ongewenste stoffen en voor toxische stoffen, vermeld in artikel 2.4.1.1, § 2, eerste lid, van dit besluit;
2) de richtwaarde voor grondwater, vermeld in bijlage II van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, als er voor de stof geen milieukwaliteitsnorm gedefinieerd is conform artikel 2.4.1.1, § 2, eerste lid, van dit besluit;
3) voor gevaarlijke stoffen als een waarde voor de stof ontbreekt als vermeld in punt 1) en 2): de rapportagegrens voor grondwater volgens de referentiemeetmethode;
4) Voor bestaande ingedeelde inrichtingen of activiteiten geldt een nieuwe, strengere waarde als vermeld in 4° a) 1) tot en met 3), na achttien maanden. Die termijn begint te lopen vanaf de datum van de publicatie van die nieuwe of geactualiseerde waarden. Onder de voormelde bestaande ingedeelde inrichtingen of activiteiten worden de ingedeelde inrichtingen of activiteiten verstaan die vergund zijn, waarvan akte genomen is, waarvoor een melding is gedaan, of waarvoor een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit is ingediend voor de datum van de publicatie van die nieuwe waarde;
b) tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt:
1) afvalwater met een geleidbaarheid bij 20 ° C hoger dan 1600 µS/cm alleen indirect geloosd als het ontvangende grondwater er dezelfde of een hogere geleidbaarheid heeft;
2) afvalwater met een chlorideconcentratie hoger dan 250 mg/l alleen indirect geloosd als het ontvangende grondwater er dezelfde of een hogere chlorideconcentratie heeft;
3) afvalwater met een temperatuur van meer dan 25 ° C alleen indirect geloosd als het ontvangende grondwater dezelfde of een hogere temperatuur heeft;
4) alleen afvalwater met een pH die groter is dan of gelijk is aan 5 en kleiner is dan of gelijk is aan 9,5, indirect geloosd.
6° punt 5 wordt vervangen door wat volgt:
"5° als de openbare weg van openbare riolering is voorzien, is, tenzij anders bepaald in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichtingen of activiteiten, de indirecte lozing in grondwater van bedrijfsafvalwater verboden.".
Art.12. In artikel 4.3.2.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, 7 juni 2013 en 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 wordt de inleidende zin vervangen door wat volgt:
"Het bedrijfsafvalwater moet voor het in grondwater geloosd wordt:";
2° in paragraaf 3, eerste lid, wordt de zinsnede "In het in § 1 bedoelde geval dient de exploitant op zijn kosten in de omgeving van de besterfput tenminste drie grondwatermeetputten aan te leggen teneinde" vervangen door de zinsnede "Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, worden bij indirect geloosde volumes groter dan 10 m3 per dag of 2500 m3 per jaar in het geval, vermeld in paragraaf 1, in de omgeving van de infiltratievoorziening ten minste drie grondwatermeetputten aangelegd om".
Art.13. In artikel 4.3.2.3, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de inleidende zin wordt de zinsnede "de in artikel 4.3.2.1. bedoelde besterfput wordt afgevoerd, groter is dan 10 m3 per dag of 250 m3 per maand of 2.500 m3 per jaar" vervangen door de zinsnede "de infiltratievoorziening, vermeld in artikel 4.3.2.1, wordt afgevoerd, groter is dan 10 m3 per dag of 2500 m3 per jaar";
2° in punt 1° worden de woorden "in de besterfput geloosde afvalwaters" vervangen door de woorden "afvalwaters die in de infiltratievoorziening worden geloosd".
Art.14. In artikel 4.3.3.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de inleidende zin wordt de zinsnede ", en 52.2, 1°, " opgeheven;
2° in punt 3° wordt de inleidende zin vervangen door wat volgt:
"tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, gebeurt de indirecte lozing via een infiltratievoorziening die aan de volgende voorwaarden voldoet:";
3° in punt 3°, wordt punt b) vervangen door wat volgt:
"b) zich bevinden op een afstand van ten minste 100 meter van een grondwaterwinning uit een niet-afgesloten watervoerende laag;";
4° punt 3°, c), wordt opgeheven;
5° in punt 3° wordt punt d) vervangen door wat volgt:
"d) de kwaliteit van het geloosde afvalwater is bemonsterbaar;";
6° punt 4° wordt vervangen door wat volgt:
"4° de lozing in grondwater van huishoudelijk afvalwater is verboden als de openbare weg van openbare riolering is voorzien;";
7° in punt 5° wordt de zinsnede "in een besterfput geloosd wordt, behandeld" vervangen door de zinsnede "in grondwater geloosd wordt, minimaal behandeld".
Art.15. Aan hoofdstuk 4.3 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 2019, wordt een afdeling 4.3.4, die bestaat uit artikel 4.3.4.1.1, toegevoegd, die luidt als volgt:
"Afdeling 4.3.4 Metingen en controle
Subafdeling 4.3.4.1 Beoordeling van de meetresultaten bij controle door de toezichthoudende overheid
Artikel 4.3.4.1.1 § 1. De bepalingen van deze subafdeling zijn van toepassing op de activiteiten, vermeld in rubrieken 52, 53 en 54 van de indelingslijst.
§ 2. Als bij de analyse van water blijkt dat de waarde die voor de parameters gemeten is, zonder verrekening van precisie en juistheid, hoger is dan twee keer de toetsingswaarde die voor die parameter geldt, wordt de toetsingswaarde geacht te zijn overtreden. Voor de parameters zuurtegraad, temperatuur en voor de stoffen van bijlage 2B wordt de toetsingswaarde evenwel geacht te zijn overtreden als de gemeten waarde, na verrekening van de meetonzekerheidseisen voor die parameters, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2, hoger is dan de toetsingswaarde die voor die parameter geldt. Voor de parameter debiet wordt de toetsingswaarde evenwel geacht te zijn overtreden als de gemeten waarde, na verrekening van een meetonzekerheid van 10%, hoger is dan de toetsingswaarde die voor die parameter geldt.
§ 3. Als bij de analyse van water blijkt dat de gemeten waarde voor een andere parameter dan debiet, zuurtegraad, temperatuur en de stoffen van bijlage 2B lager is dan of gelijk is aan twee keer de toetsingswaarde die voor die parameter geldt, maar na verrekening van de meetonzekerheidseisen voor die parameter, vermeld in bijlage 4.2.5.2, hoger is dan de toetsingswaarde die voor die parameter geldt, moet worden overgegaan tot de evaluatie van de waarde die voor die parameter gemeten is in een tweede monster. Als de waarde die in dat tweede monster gemeten is, na verrekening van de meetonzekerheidseisen voor die parameters, vermeld in bijlage 4.2.5.2, hoger is dan de toetsingswaarde die voor die parameter geldt, wordt de toetsingswaarde geacht te zijn overtreden.".
Art.16. In artikel 5.9.7.1, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, worden de woorden "de toezichthoudende overheid" vervangen door de zinsnede "een MER-deskundige in de discipline water, deeldomein geohydrologie, als vermeld in artikel 6, 1°, d), 4), van het VLAREL van 19 november 2010,".
Art.17. In artikel 5.53.1.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, 1 maart 2013, 18 maart 2016 en 3 mei 2019, wordt de zinsnede "Het aanleggen, wijzigen, verbouwen en buiten dienst stellen van een grondwaterwinning" vervangen door de zinsnede "Het uitvoeren van een boring, aanleggen of wijzigen van de putconstructie van een grondwaterwinning en buiten dienst stellen van een grondwaterwinning".
Art.18. Artikel 5.53.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 5.53.2.2. Het grondwaterpeil in elke installatie voor de winning van grondwater, met uitzondering van grondwaterwinningen door middel van vacuümpompen, moet zowel met de winning in rust als in werking altijd gemeten kunnen worden. Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt er daarom bij elke installatie voor de winning van grondwater met een diameter van minder dan 600 mm, waarbij het water niet via een bovengrondse pomp wordt opgepompt, in elk boorgat een rechte onvervormbare peilbuis geplaatst met een binnendiameter van ten minste 18 mm. De peilbuis wordt geplaatst conform de voorschriften in de code van goede praktijk voor boren, exploiteren en afsluiten van boorputten voor grondwaterwinning, vastgesteld in bijlage 5.53.1, die bij dit besluit is gevoegd.".
Art.19. In artikel 5.53.3.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden de woorden "De meetinrichting is" vervangen door de zinsnede "Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, is de meetinrichting";
2° paragraaf 2 wordt opgeheven.
Art.20. In artikel 5.53.3.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. De meters worden geplaatst, periodiek gecontroleerd en onderhouden volgens de code van goede praktijk voor installatie, onderhoud en controle van meetinrichtingen voor opgepompt grondwater. Per meter wordt overeenkomstig die code van goede praktijk een technisch dossier aangelegd dat ter inzage ligt bij de exploitant en op eenvoudig verzoek kan worden opgevraagd door de ambtenaren die met het toezicht zijn belast. Voor debietmeters die verplicht waren voor 1 juli 2025, bevat het technisch dossier minstens de gegevens vanaf de datum van 1 juli 2025.";
2° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt:
" § 4. De aanduidingen die noodzakelijk zijn voor het technische dossier, vermeld in paragraaf 1, zijn op elke meter permanent leesbaar.";
3° in paragraaf 5 wordt de zin "De exploitant houdt van elke ijking een attest bij dat op eenvoudig verzoek aan de met toezicht belaste ambtenaren wordt voorgelegd." opgeheven;
4° in paragraaf 6 wordt tussen de zinsnede "aan de toezichthouders." en de woorden "De stand van de meter" de zin "Voor bemalingen die in rubriek 53.2 van de indelingslijst zijn ingedeeld, kan dat via een webapplicatie van de Databank Ondergrond Vlaanderen worden meegedeeld." ingevoegd;
5° in paragraaf 7 wordt de zinsnede "het afdelingshoofd van de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving" vervangen door de woorden "de toezichthouder";
6° paragraaf 8 wordt vervangen door wat volgt:
" § 8. De stand van iedere debietmeter wordt genoteerd in een register op de laatste dag van elk jaar waarin grondwater is opgepompt en telkens als, om welke reden ook, de debietmeter verwijderd of herplaatst wordt.";
7° paragraaf 9 wordt opgeheven.
Art.21. In artikel 5.53.4.1, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de woorden "inrichtingen die ingedeeld zijn in de eerste klasse" vervangen door de zinsnede "activiteiten die in de eerste klasse ingedeeld zijn van rubriek 53.5.2°, c), 53.6, 53.7, 53.8 en 53.12".
Art.22. Artikel 5.53.4.7 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 januari 2005, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 5.53.4.7. De exploitant van een grondwaterwinning, waarvan het vergunde volume meer dan 30.000 m3 per jaar bedraagt, deelt elk jaar op elektronische wijze de resultaten van het voorgaande kalenderjaar mee van de gewonnen volumes grondwater per watervoerende laag, de analyses van het grondwater en de peilmetingen. De exploitant doet die mededeling conform de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 betreffende het integrale milieujaarverslag. Voor grondwaterwinningen voor openbare watervoorziening kunnen de resultaten, in afwijking van de modelformulieren, vermeld in het voormelde besluit, elektronisch worden bezorgd aan de entiteit van de Vlaamse Milieumaatschappij die bevoegd is voor grondwateradvisering, op een wijze die die entiteit vaststelt.".
Art.23. In artikel 5.53.5.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. De exploitant stelt een tijdelijk of definitief verlaten grondwaterwinning buiten dienst conform de code van goede praktijk voor boren, exploiteren en afsluiten van boorputten voor grondwaterwinning, vastgesteld in bijlage 5.53.1, die bij dit besluit is gevoegd.";
2° paragraaf 2 wordt opgeheven.
Art.24. In afdeling 5.53.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2022, wordt onderafdeling 5.53.6.1, die bestaat uit artikel 5.53.6.1.1 tot en met 5.53.6.1.2, vervangen door wat volgt:
"Onderafdeling 5.53.6.1. Bemalingen die technisch noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van werken of de aanleg van nutsvoorzieningen
Art. 5.53.6.1.1. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op de activiteiten, vermeld in subrubriek 53.2 van de indelingslijst.
Art. 5.53.6.1.2. § 1. Elke bemaling wordt gedimensioneerd en geëxploiteerd volgens een code van goede praktijk.
§ 2. Een bemalingspomp mag alleen geplaatst worden door een boorbedrijf dat erkend is volgens het VLAREL van 19 november 2010 voor de discipline, vermeld in artikel 6, 7°, a), 1), van het voormelde besluit. Uiterlijk de derde werkdag nadat een bemalingspomp is geplaatst, bezorgt het erkende boorbedrijf van elke debietmeter die bedoeld is voor de registratie van het opgepompte en weer in de ondergrond gebrachte debiet, de volgende informatie via een webapplicatie van de Databank Ondergrond Vlaanderen:
1° het merk en serienummer;
2° het tijdstip van de plaatsing en de tellerstand op het moment van de plaatsing.
Bij het ontmantelen van de bemalingsinstallatie bezorgt het erkende boorbedrijf uiterlijk de derde werkdag na de ontmanteling het tijdstip van de ontmanteling en de tellerstand op het moment van de ontmanteling via een webapplicatie van de Databank Ondergrond Vlaanderen.
Als debietmeters worden verplaatst of toegevoegd, gelden de bepalingen van artikel 5.53.3.3, § 6.
Het eerste en tweede lid van deze paragraaf zijn niet van toepassing op activiteiten die voor 1 juli 2025 vergund zijn of waarvan akte genomen is, en uiterlijk opgestart zijn op 31 december 2026.
§ 3. Met behoud van de toepassing van artikel 5.53.3.3, § 8, wordt de tellerstand van elke debietmeter op de eerste vijf werkdagen na de opstart en vervolgens wekelijks geregistreerd. Bij die registratie wordt ook de goede werking van de debietmeter gecontroleerd.
In afwijking van artikel 5.53.3.3, § 8, hoeft geen tellerstand genoteerd te worden op de laatste dag van het jaar als de bemaling al is stopgezet en de tellerstand met toepassing van paragraaf 2 is doorgegeven via de webapplicatie van de Databank Ondergrond Vlaanderen.
Het eerste lid van deze paragraaf is niet van toepassing op activiteiten die voor 1 juli 2025 vergund zijn of waarvan akte genomen is, en uiterlijk opgestart zijn op 31 december 2026.
§ 4. Er wordt per bemaling minimaal één peilput geplaatst met een filter in de watervoerende laag waarin de verlaging beoogd wordt. Die peilput wordt op een zodanige locatie geplaatst dat de peilput representatief is voor het opvolgen van de gewenste grondwaterpeilverlaging en gebruikt kan worden voor de sturing, vermeld in paragraaf 5. Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt bij bouwputten met een omtrek van meer dan 150 meter één bijkomende peilput geplaatst per bijkomende begonnen schijf van 150 meter. Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt bij lijnbemalingen minimaal één peilput per 400 meter traject geplaatst.
Deze paragraaf is niet van toepassing als het bemalingswater gravitair afwatert naar een verzamelput en het bemalingswater vanuit de verzamelput verpompt wordt.
Voor activiteiten die voor 1 juli 2025 zijn vergund of waarvan akte genomen is, gelden de bepalingen van het eerste lid vanaf 1 juli 2026.
§ 5. De pompen van een bemaling worden zodanig automatisch gestuurd dat het grondwaterpeil niet verder wordt verlaagd dan nodig is om de noodzakelijke verlaging van het grondwaterpeil te bereiken.
Er wordt gestuurd op het grondwaterpeil in de pompput of verzamelput, of op het grondwaterpeil in aparte peilputten.
Bij retourbemalingen mag het technisch minimaal noodzakelijke debiet voor de werking van de retour opgepompt worden.
Om vorstschade te vermijden, mag het hiervoor technisch noodzakelijke minimale debiet verpompt worden.
De noodzakelijke verlaging wordt per bouwfase bepaald en de regeling van de peilsturing wordt bijgesteld naargelang van de vordering van de bouwwerken.
Voor activiteiten die voor 1 juli 2025 zijn vergund of waarvan akte genomen is, gelden de bepalingen van deze paragraaf vanaf 1 juli 2026.
Art. 5.53.6.1.3. § 1. Om het effect van de bemaling op de grondwatervoorraad zo veel mogelijk te beperken, wordt een bemalingscascade toegepast waarin in volgorde van prioritering de volgende stappen worden toegepast:
1° stap 1: het beperken van het onttrokken volume bemalingswater als vermeld in paragraaf 2;
2° stap 2: het nuttige gebruik van bemalingswater als vermeld in paragraaf 3;
3° stap 3: het lozen van bemalingswater in oppervlaktewater, in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater of in het gedeelte van de gescheiden riolering dat bestemd is voor de afvoer van hemelwater, vermeld in paragraaf 4;
4° stap 4: het lozen van bemalingswater in de openbare riolering, vermeld in paragraaf 5.
§ 2. Het netto onttrokken volume bemalingswater wordt maximaal beperkt of maximaal weer in de ondergrond gebracht, telkens door gebruik te maken van de beste beschikbare technieken. Bemalingswater weer in de ondergrond brengen is mogelijk door te retourneren via retourputten in de watervoerende laag waaruit het is onttrokken, of door het bemalingswater te infiltreren via een infiltratievoorziening zoals een infiltratieput, een infiltratiebekken of een infiltratiegracht. Het weer in de ondergrond brengen veroorzaakt geen wateroverlast voor derden.
Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, voldoet het bemalingswater dat weer in de ondergrond wordt ingebracht, aan:
1° de milieukwaliteitsnormen voor grondwater voor ongewenste stoffen, voor toxische stoffen en voor de pH, vermeld in artikel 2.4.1.1, § 2, eerste lid, van dit besluit;
2° de richtwaarde voor grondwater, vermeld in bijlage II van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, als er voor de stof geen milieukwaliteitsnorm gedefinieerd is conform artikel 2.4.1.1, § 2, eerste lid, van dit besluit;
3° voor gevaarlijke stoffen, als een waarde voor de stof ontbreekt als vermeld in punt 1° en 2° : de rapportagegrens voor grondwater volgens de referentiemeetmethode.
Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, mag:
1° bemalingswater met een geleidbaarheid bij 20 ° C hoger dan 1600 µS/cm alleen weer in de ondergrond gebracht worden als het ontvangende grondwater dezelfde of een hogere geleidbaarheid heeft;
2° bemalingswater met een chlorideconcentratie hoger dan 250 mg/l alleen weer in de ondergrond gebracht worden als het ontvangende grondwater dezelfde of een hogere chlorideconcentratie heeft.
Voor bestaande ingedeelde inrichtingen of activiteiten geldt een nieuwe, strengere waarde als vermeld in het tweede lid, na achttien maanden. Die termijn begint te lopen vanaf de datum van de publicatie van de nieuwe waarden. Onder bestaande ingedeelde inrichtingen of activiteiten worden de ingedeelde inrichtingen of activiteiten verstaan die vergund zijn, waarvan akte genomen is, waarvoor een melding is gedaan, of waarvoor een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit is ingediend voor de publicatie van de nieuwe waarde.
Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt, als het bemalingswater voldoet aan de kwaliteitsvereisten, vermeld in het tweede en derde lid, minstens een gedeelte van het bemalingswater, afkomstig van bemalingen die gekoppeld zijn aan een bouwput die langer actief zijn dan dertig dagen, weer in de ondergrond gebracht als er een infiltratievoorziening aangebracht kan worden, op openbaar domein of op terreinen van de werf, die bereikt kan worden via openbaar domein of via terrein van de werf met een leiding van maximaal 200 meter vanaf de locatie waar de bemalingspomp staat.
Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt de afstand, vermeld in het vijfde lid, verhoogd tot 500 meter voor bemalingen die gekoppeld zijn aan een bouwput die in klasse 1 ingedeeld zijn en die langer dan zes maanden actief zijn.
Tenzij het anders bepaald is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt, als het bemalingswater voldoet aan de kwaliteitsvereisten, vermeld in het tweede en derde lid, bij de delen van de bemalingsinstallatie voor een bouwput die langer actief is dan dertig dagen waarbij de maximale verlaging van het grondwaterpeil meer dan zes meter onder het maaiveld bedraagt, het bemalingswater voor minimaal 75% van het onttrokken debiet weer in de ondergrond gebracht.
Het vijfde, zesde en zevende lid zijn niet van toepassing op activiteiten die voor 1 juli 2025 vergund zijn of waarvan akte genomen is, en die uiterlijk zijn opgestart op 31 december 2026.
§ 3. Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, kan het gedeelte van het bemalingswater dat niet opnieuw in de ondergrond gebracht wordt, nuttig gebruikt worden, behalve het deel van het bemalingswater dat afkomstig is van bemalingsfilters of onttrekkingspunten die hetzij volledig of gedeeltelijk liggen op, hetzij op een afstand van minder dan 20 meter liggen van een perceel dat aan minstens een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° het perceel behoort tot een risicogrond als vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006, tenzij er voor de betreffende risicoactiviteit een decretaal bodemonderzoek conform het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 is uitgevoerd;
2° voor het perceel is een decretaal bodemonderzoek conform het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 uitgevoerd;
3° op het perceel heeft zich een schadegeval voorgedaan als vermeld in het VLAREBO-besluit van 27 oktober 2006;
4° op minstens een deel van het perceel zijn door de overheid voorwaarden of beperkende maatregelen voor het gebruik van grondwater afgekondigd vanwege de vermoedelijke of aangetoonde aanwezigheid van verontreinigende stoffen.
Tenzij de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 13 december 2002 houdende reglementering inzake de kwaliteit en levering van water, bestemd voor menselijke consumptie, worden nageleefd, voorziet de exploitant aan elk aftappunt in duidelijke signalisatie dat het water niet bestemd is voor menselijke consumptie.
De exploitant neemt bij het beschikbaar stellen van bemalingswater alle mogelijke maatregelen om bijkomende hinder te voorkomen. Er wordt in aftappunten voorzien op veilig bereikbare plaatsen. Als een motorvoertuig wordt gebruikt om bemalingswater te transporteren, gebeurt het aftappen niet voor 7 uur en niet na 19 uur, en ook niet op zon- en feestdagen, tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit. De uren waarop bemalingswater beschikbaar gesteld wordt, worden duidelijk geafficheerd bij het aftappunt.
§ 4. Het bemalingswater dat niet opnieuw in de ondergrond gebracht wordt of nuttig hergebruikt kan worden, wordt geloosd in oppervlaktewater, in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater of in het gedeelte van de gescheiden riolering dat bestemd is voor de afvoer van hemelwater, tenzij die conform de beste beschikbare technieken niet bereikbaar zijn.
§ 5. Lozing op een openbare riolering is alleen toegestaan als het conform de beste beschikbare technieken niet mogelijk is om zich op een andere manier van dat water te ontdoen. Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, mag bemalingswater niet geloosd worden in de openbare riolering als via openbaar domein een kunstmatige afvoer voor hemelwater of oppervlaktewater bereikt kan worden door een leiding van maximaal 200 meter vanaf de locatie waar de bemalingspomp staat.
Volumes groter dan 10 m3 per uur mogen alleen geloosd worden in een openbare riolering die is aangesloten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie, na de uitdrukkelijke toelating van de exploitant van die installatie.
De lozing van het bemalingswater veroorzaakt geen wateroverlast voor derden.
Art. 5.53.6.1.4. Met behoud van de toepassing van artikel 5.53.3.1 wordt in een meetinrichting voorzien zodat per watervoerende laag het volume bemalingswater dat niet opnieuw in de watervoerende laag gebracht kan worden, en het volume bemalingswater dat nuttig gebruikt wordt, bepaald kunnen worden. Tenzij anders bepaald in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, is de meetinrichting een meetinrichting als vermeld in artikel 5.53.3.2.
In afwijking van artikel 5.53.3.1 wordt een ontluchtingssysteem bij bovengrondse pompen niet beschouwd als een aftappunt, op voorwaarde dat niet-gebruikte aansluitpunten van het ontluchtingssysteem lekdicht afgesloten zijn en de eventueel open delen van het systeem minstens met een aangehecht rooster met openingen van maximaal 50 x 50 mm of met een gelijkwaardig alternatief worden afgedekt.
Art. 5.53.6.1.5. De vereiste verlaging van het grondwaterpeil wordt niet langer aangehouden dan nodig is voor de fase waarin het project, waarvoor de bemaling is aangelegd, zich bevindt.
Als het project waarvoor de bemaling nodig is, door onvoorziene omstandigheden langer dan vier weken stilligt, wordt de bemaling oordeelkundig bijgesteld op basis van een plan van aanpak dat is goedgekeurd door een deskundige. Dat plan van aanpak wordt ter beschikking gehouden van de toezichthouder. Dit lid doet geen afbreuk aan de verplichtingen van artikel 6 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
Art. 5.53.6.1.6. Tenzij anders bepaald in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt het bemalingswater bemonsterd en geanalyseerd na de aanleg en het schoonpompen van de bemalingsfilters of onttrekkingspunten die hetzij volledig of gedeeltelijk liggen op, hetzij op een afstand van minder dan 20 meter liggen van een perceel dat aan minstens een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° het perceel behoort tot een risicogrond als vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006, tenzij er voor de betreffende risicoactiviteit een decretaal bodemonderzoek conform het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 is uitgevoerd;
2° voor het perceel is een decretaal bodemonderzoek conform het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 uitgevoerd;
3° op het perceel heeft zich een schadegeval voorgedaan als vermeld in het VLAREBO-besluit van 27 oktober 2006;
4° op minstens een deel van het perceel zijn door de overheid voorwaarden of beperkende maatregelen voor het gebruik van grondwater afgekondigd vanwege de vermoedelijke of aangetoonde aanwezigheid van verontreinigende stoffen.
Het bemonsteren en analyseren, vermeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline water, voor het deeldomein in kwestie, als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL van 19 november 2010. Het bemonsteren gebeurt op het punt waar het bemalingswater de bemalingsinstallatie (met inbegrip van een zandfilter, beluchtings- of bezinkingsbak) verlaat.
De bemalingsinstallatie mag pas in gebruik genomen worden als de analyseresultaten beschikbaar zijn.
Bij het inschakelen van een extra bemalingsfilter die of een onttrekkingspunt dat voldoet aan een van de voorwaarden uit het eerste lid, en die op een afstand van meer dan 20 meter van een reeds geanalyseerde bemalingsfilter of een onttrekkingspunt liggen, worden een nieuwe bemonstering en analyse uitgevoerd. Stillegging van de extra bemalingsfilter of het extra onttrekkingspunt in afwachting van het analyseresultaat is niet vereist.
De te analyseren parameters bij bemalingswater waarop de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1°, 2°, 3° en 4°, betrekking hebben, zijn minstens:
1° pH, geleidbaarheid en temperatuur;
2° zware metalen: lood (Pb), zink (Zn), cadmium (Cd), koper (Cu), nikkel (Ni), arseen (As), kwik (Hg), chroom 3+ (Cr3+);
3° BTEX: benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen;
4° minerale olie;
5° VOCl: 1,2-dichloorethaan, dichloormethaan, tetrachloormethaan, tetrachlooretheen, trichloormethaan, trichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, 1,1,2-trichloorethaan, 1,1- dichloorethaan, cis-1,2-dichlooretheen en trans-1,2-dichlooretheen;
6° vinylchloride.
De te analyseren parameters bij bemalingswater waarop de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 4°, betrekking heeft, zijn de verontreinigende stoffen waarvoor de gebruiksbeperkingen zijn afgekondigd.
De analyse van de parameters, vermeld in het vijfde en zesde lid, kan aangevuld worden met de analyse van andere parameters die als relevant worden beoordeeld op basis van het vooronderzoek.
De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing als maximaal drie jaar vóór de start van de aanleg van de bemaling op representatieve peilbuizen analyses zijn uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline water, voor het deeldomein in kwestie, als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL van 19 november 2010, op de parameters zoals vereist volgens het vijfde en zesde lid. Een peilbuis is representatief als ze binnen een afstand van 20 meter van de bemalingsinstallatie ligt, en als ze een filterstelling heeft die op een vergelijkbare diepte grondwater onttrekt als de bemalingsinstallatie.
De bepalingen van het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op bemalingsinstallaties die opgestart zijn voor 1 juli 2025. De bepalingen van de overige leden zijn niet van toepassing op bemalingsfilters of onttrekkingspunten die ingeschakeld zijn voor 1 juli 2025.".
Art.25. In afdeling 5.53.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2022, wordt een onderafdeling 5.53.6.1/1, die bestaat uit artikel 5.53.6.1/1.1 tot en met 5.53.6.1/1.4, ingevoegd, die luidt als volgt:
"Onderafdeling 5.53.6.1/1. Bemalingen die noodzakelijk zijn om het gebruik of de exploitatie van constructies of terreinen mogelijk te maken of te houden of om onderhoudswerken uit te voeren
Art. 5.53.6.1/1.1. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op de activiteiten, vermeld in subrubriek 53.5 van de indelingslijst.
Art. 5.53.6.1/1.2. § 1. In afwijking van artikel 5.53.4.1 wordt er bij een vergunningsplichtige bemaling minimaal één peilput geplaatst met een filter in de watervoerende laag waarin de verlaging beoogd wordt. Die peilput wordt op een zodanige locatie geplaatst dat de peilput representatief is voor het opvolgen van de gewenste grondwaterpeilverlaging en gebruikt kan worden voor de sturing, vermeld in paragraaf 2.
Voor activiteiten die voor 1 juli 2025 zijn vergund, gelden de bepalingen van deze paragraaf vanaf 1 juli 2026.
De bepalingen van deze paragraaf gelden niet als het bemalingswater gravitair afwatert naar een verzamelput en het bemalingswater vanuit de verzamelput verpompt wordt.
§ 2. De pompen van een bemaling worden zodanig automatisch gestuurd dat het grondwaterpeil niet verder wordt verlaagd dan noodzakelijk is.
Er wordt gestuurd op het waterpeil in de pompput of verzamelput, of op het grondwaterpeil in aparte peilputten. De noodzakelijke verlaging wordt per constructie bepaald.
Voor activiteiten die voor 1 juli 2025 zijn vergund of waarvan akte is genomen, gelden de bepalingen van deze paragraaf vanaf 1 juli 2026.
Art. 5.53.6.1/1.3. § 1. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de activiteiten, vermeld in subrubriek 53.5.1, 53.5.2 en 53.5.3 van de indelingslijst, met uitzondering van de bepalingen van paragraaf 2 die alleen van toepassing zijn op de activiteiten, vermeld in subrubriek 53.5.1 en 53.5.3 van de indelingslijst.
§ 2. Bij bemalingen mag alleen het lekdebiet verpompt worden. Het netto onttrokken volume bemalingswater wordt maximaal beperkt of maximaal weer in de ondergrond gebracht, telkens door gebruik te maken van de beste beschikbare technieken. Het weer in de ondergrond brengen van het bemalingswater is mogelijk door te retourneren via retourputten, of door te infiltreren via een infiltratievoorziening zoals een infiltratieput, infiltratiebekken of infiltratiegracht. Het weer in de ondergrond brengen veroorzaakt geen wateroverlast voor derden.
Voor constructies die al voor 1 juli 2025 stedenbouwkundig zijn vergund of waarvan akte genomen is, of zijn aangelegd, geldt deze paragraaf niet, maar worden bij elke wijziging aan de constructieve elementen zo veel mogelijk maatregelen genomen om de bemalingsdebieten te beperken.
§ 3. Het bemalingswater dat ondanks eventuele beperkende maatregelen nog opgepompt wordt, wordt bij voorkeur en als het voldoet aan de kwaliteitsvereisten van het tweede en derde lid, weer in de ondergrond gebracht. Het weer in de ondergrond brengen van het bemalingswater kan door het te retourneren via retourputten in de watervoerende laag waaruit het is onttrokken, of door het bemalingswater te infiltreren via een infiltratievoorziening zoals een infiltratieput, een infiltratiebekken of een infiltratiegracht.
Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, voldoet het bemalingswater dat weer in de ondergrond wordt gebracht, aan:
1° de milieukwaliteitsnormen voor grondwater voor ongewenste stoffen, voor toxische stoffen en voor de pH, vermeld in artikel 2.4.1.1, § 2, eerste lid, van dit besluit;
2° de richtwaarde voor grondwater, vermeld in bijlage II van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, als er voor de stof geen milieukwaliteitsnorm gedefinieerd is conform artikel 2.4.1.1, § 2, eerste lid, van dit besluit;
3° voor gevaarlijke stoffen als een waarde voor de stof ontbreekt als vermeld in punt 1° en 2° : de rapportagegrens voor grondwater volgens de referentiemeetmethode.
Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, mag:
1° bemalingswater met een geleidbaarheid bij 20 ° C hoger dan 1600 µS/cm alleen opnieuw in de ondergrond gebracht worden als het ontvangende grondwater dezelfde of een hogere geleidbaarheid heeft;
2° bemalingswater met een chlorideconcentratie hoger dan 250 mg/l alleen opnieuw in de ondergrond gebracht worden als het ontvangende grondwater dezelfde of een hogere chlorideconcentratie heeft.
Voor bestaande ingedeelde inrichtingen of activiteiten geldt een nieuwe, strengere waarde als vermeld in het tweede lid, na achttien maanden. Die termijn begint te lopen vanaf de datum van de publicatie van de nieuwe waarden. Onder bestaande ingedeelde inrichtingen of activiteiten worden de ingedeelde inrichtingen of activiteiten verstaan die zijn vergund, waarvan akte genomen is, waarvoor een melding is gedaan, of waarvoor een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit is ingediend voor de publicatie van de nieuwe waarde.
§ 4. Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, kan het deel van het bemalingswater dat niet opnieuw in de ondergrond gebracht kan worden, nuttig gebruikt worden, behalve het deel van het bemalingswater dat afkomstig is van bemalingsfilters of onttrekkingspunten die hetzij volledig of gedeeltelijk liggen op, hetzij op een afstand van minder dan 20 meter liggen van een perceel dat aan minstens een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° het perceel behoort tot een risicogrond als vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006, tenzij er voor de betreffende risicoactiviteit een decretaal bodemonderzoek conform het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 is uitgevoerd;
2° voor het perceel is een decretaal bodemonderzoek conform het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 uitgevoerd;
3° op het perceel heeft zich een schadegeval voorgedaan als vermeld in het VLAREBO-besluit van 27 oktober 2006;
4° op minstens een deel van het perceel zijn door de overheid voorwaarden of beperkende maatregelen voor het gebruik van grondwater afgekondigd vanwege de vermoedelijke of aangetoonde aanwezigheid van verontreinigende stoffen.
Het eerste lid doet geen afbreuk aan de verplichtingen van artikel 6 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning als het nuttige gebruik meer dan 5000 m3 per jaar bedraagt.
Tenzij de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 13 december 2002 houdende reglementering inzake de kwaliteit en levering van water, bestemd voor menselijke consumptie worden nageleefd, voorziet de exploitant aan elk aftappunt in duidelijke signalisatie dat het water niet bestemd is voor menselijke consumptie.
De exploitant neemt bij het beschikbaar stellen van bemalingswater alle mogelijke maatregelen om bijkomende hinder te voorkomen. Er wordt in aftappunten voorzien op veilig bereikbare plaatsen. Als een motorvoertuig wordt gebruikt om bemalingswater te transporteren, gebeurt het aftappen niet voor 7 uur en niet na 19 uur, en ook niet op zon- en feestdagen, tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit. De uren waarop bemalingswater beschikbaar gesteld wordt, worden duidelijk geafficheerd bij het aftappunt.
§ 5. Het bemalingswater dat niet opnieuw in de ondergrond gebracht wordt of nuttig hergebruikt wordt, wordt geloosd in oppervlaktewater, in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater of in het gedeelte van de gescheiden riolering dat bestemd is voor de afvoer van hemelwater, tenzij die conform de beste beschikbare technieken niet bereikbaar zijn.
Lozing van het bemalingswater op een openbare riolering is alleen toegestaan als het conform de beste beschikbare technieken niet mogelijk is om zich op een andere manier van dat water te ontdoen.
Volumes groter dan 10 m3 per uur mogen alleen geloosd worden in een openbare riolering die is aangesloten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie, na de uitdrukkelijke toelating van de exploitant van die installatie.
De lozing of het weer in de ondergrond brengen van het bemalingswater veroorzaakt geen wateroverlast voor derden.
Voor activiteiten die voor 1 juli 2025 zijn vergund of waarvan akte is genomen, gelden de bepalingen van lid 1 en lid 2 van deze paragraaf vanaf 1 juli 2026.
Art. 5.53.6.1/1.4. Met behoud van de toepassing van artikel 5.53.3.1 wordt in een meetinrichting voorzien zodat per watervoerende laag het volume bemalingswater dat niet opnieuw in de watervoerende laag gebracht kan worden, en het volume bemalingswater dat nuttig gebruikt wordt, bepaald kunnen worden. Tenzij anders bepaald in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, bestaat de meetinrichting uit een meetinrichting als vermeld in artikel 5.53.3.2.
In afwijking van artikel 5.53.3.1 wordt een ontluchtingssysteem bij bovengrondse pompen niet beschouwd als een aftappunt, op voorwaarde dat niet-gebruikte aansluitpunten van het ontluchtingssysteem lekdicht afgesloten zijn en de eventueel open delen van het systeem minstens met een aangehecht rooster met openingen van maximaal 50 x 50 mm of met een gelijkwaardig alternatief worden afgedekt.".
Art.26. In afdeling 5.53.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2022, wordt een onderafdeling 5.53.6.1/2, die bestaat uit artikel 5.53.6.1/2.1 tot en met 5.53.6.1/2.3, ingevoegd, die luidt als volgt:
"Onderafdeling 5.53.6.1/2. Draineringen
Art. 5.53.6.1/2.1. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op de activiteiten, vermeld in subrubriek 53.3 van de indelingslijst.
Art. 5.53.6.1/2.2. Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt een drainering, als die wordt aangelegd vanaf 1 juli 2025, of wanneer de ondergrondse constructie volledig vernieuwd wordt vanaf 1 juli 2025, zo aangelegd dat de afvoer van bodem- en grondwater gestuurd en volledig stopgezet kan worden. De sturing houdt in dat de hoeveelheid bodem- en grondwater die afgevoerd wordt, geregeld wordt op basis van het gebruik van de grond of het terrein. Er mag niet meer en niet langer bodem- en grondwater afgevoerd worden dan noodzakelijk is voor het beoogde gebruik.
Het eerste lid is alleen van toepassing binnen de gebieden die de Vlaamse minister aanduidt op advies van de entiteit van de Vlaamse Milieumaatschappij die bevoegd is voor grondwateradvisering. De gebieden worden aangeduid op basis van de volgende criteria:
1° hellingsgraad;
2° doorlatendheid;
3° grondwateraanvoer.
Art. 5.53.6.1/2.3. In afwijking van artikel 5.53.3.1 geldt de opgelegde verplichting om te voorzien in een meetinrichting, niet voor draineringen als vermeld in subrubriek 53.3 van de indelingslijst.".
Art.27. In artikel 5.53.6.2.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt de zinsnede "vermeld in rubriek 53.6, 1°, van de indelingslijst" vervangen door de zinsnede "vermeld in rubriek 53.6, 1°, en rubriek 53.6, 2°, van de indelingslijst".
Art.28. Aan artikel 5.53.6.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt de volgende zin toegevoegd:
"Spuiwater mag geherinfiltreerd worden in de freatische watervoerende laag, behalve als het afkomstig is van de chemische regeneratie van de putten.".
Art.29. In artikel 5.53.6.2.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt:
"Het grondwater wordt in een leidingsysteem rondgepompt dat fysiek afgesloten is van het water in het gebouwsysteem door een dubbelwandige warmtewisselaar. Bij inrichtingen die vergund zijn vóór 1 juli 2025, mogen enkelwandige warmtewisselaars behouden blijven tot op het moment dat ze vervangen moeten worden. Bij vervanging van de warmtewisselaar wordt een dubbelwandige warmtewisselaar geplaatst.";
2° in het tweede lid wordt het woord "dubbele" vervangen door het woord "dubbelwandige";
3° in het derde lid wordt de zinsnede "vermeld onder rubriek 53.6, 2°, van de indelingslijst" vervangen door de zinsnede "vermeld in rubriek 53.6, 3°, en rubriek 53.6, 4°, van de indelingslijst".
Art.30. Artikel 5.53.6.2.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 5.53.6.2.5. § 1. In afwijking van artikel 5.53.4.1, § 2, en artikel 5.53.4.2 is voor de grondwaterwinningen, vermeld in rubriek 53.6, 3°, van de indelingslijst, tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, de aanleg van de volgende peilputten verplicht:
1° voor de schijf van 100.001 m3 tot en met 500.000 m3 per jaar vergund debiet: één peilput;
2° voor de schijf van meer dan 500.000 m3 per jaar vergund debiet: één peilput per begonnen eenheid van 500.000 m3 per jaar vergund debiet met een maximum van drie peilputten.
De peilputten worden aangelegd volgens de regels van het goede vakmanschap, vermeld in artikel 5.53.1.2, 5.53.2.1 en 5.53.2.2. Elke peilput wordt voorzien van peilbuizen met filters in de watervoerende laag waaruit grondwater gewonnen wordt en in alle watervoerende lagen die daarboven liggen. Als de peilbuizen in verschillende peilputten worden geïnstalleerd, worden de gesplitste peilputten maar als één peilput beschouwd bij het bepalen van het aantal peilputten. De ligging van de peilputten moet in overleg met een MER-deskundige in de discipline water, deeldomein geohydrologie, als vermeld in artikel 6, 1°, d), 4), van het VLAREL, zo worden bepaald dat minstens in één peilput de thermische interferentie van het geothermiesysteem door meting bepaald kan worden. Bij meerdere peilputten wordt de ligging van de bijkomende peilputten zo bepaald dat ofwel de thermische interferentie van het geothermiesysteem door meting bepaald kan worden ofwel de afpompingskegel van de waterwinning in de aangesproken watervoerende laag en de invloed in de bovenliggende watervoerende lagen door meting bepaald kunnen worden. De diameter van de peilbuis in de watervoerende laag waaruit water gewonnen wordt, moet ook het nemen van waterstalen mogelijk maken.
Voor de grondwaterwinningen, vermeld in rubriek 53.6, 3°, van de indelingslijst, die aangelegd zijn voor 1 juli 2025, worden peilputten die aangelegd zijn in overeenstemming met artikel 5.53.4.1, § 2, ook aanvaard.
§ 2. In afwijking van artikel 5.53.4.1, § 2, en artikel 5.53.4.2 is, voor de grondwaterwinningen, vermeld in rubriek 53.6, 4°, van de indelingslijst, de aanleg van peilputten niet verplicht.
§ 3. Voor de grondwaterwinningen, vermeld in rubriek 53.6, 3°, en rubriek 53.6, 4°, van de indelingslijst, wordt in afwijking van artikel 5.53.4.5, § 2, het grondwater uit zowel een onttrekkings- als injectiefilter jaarlijks geanalyseerd door een erkend laboratorium in de discipline water, deeldomein grondwater, als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL. Als er verschillende bronparen zijn, wordt altijd hetzelfde bronpaar gevolgd en bij voorkeur het paar met het grootste debiet.".
Art.31. In artikel 5.53.6.2.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 2019, wordt de zinsnede "vermeld in rubriek 53.6, 2°, van de indelingslijst" vervangen door de zinsnede "vermeld in rubriek 53.6, 3°, en rubriek 53.6, 4°, van de indelingslijst".
Art.32. Artikel 5.53.6.2.7 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 5.53.6.2.7. De putten worden geregenereerd op mechanische wijze. Als een chemische reiniging noodzakelijk is, legt de exploitant voorafgaandelijk een plan van aanpak ter goedkeuring voor aan de entiteit van de Vlaamse Milieumaatschappij die bevoegd is voor grondwateradvisering.
Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, blijft de spui bij de regeneratie van de putten beperkt tot maximaal 500 m3 per put per jaar. Spuiwater dat niet afkomstig is van de chemische regeneratie van de putten, wordt bij voorkeur geherinfiltreerd of, als dat niet mogelijk is, nuttig gebruikt.
Het spuiwater dat niet afkomstig is van de chemische regeneratie van de putten en dat niet geherinfiltreerd of nuttig hergebruikt kan worden, wordt geloosd in oppervlaktewater, in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater of in het gedeelte van de gescheiden riolering dat bestemd is voor de afvoer van hemelwater, tenzij die conform de beste beschikbare technieken niet bereikbaar zijn.
Lozing van het spuiwater dat niet afkomstig is van de chemische regeneratie van de putten op een openbare riolering, is alleen toegestaan als het conform de beste beschikbare technieken niet mogelijk is om zich op een andere manier van dat water te ontdoen. Volumes groter dan 10 m3 per uur worden alleen geloosd in een openbare riolering die aangesloten is op een rioolwaterzuiveringsinstallatie, na de uitdrukkelijke toelating van de exploitant van die installatie.
De lozing van het spuiwater veroorzaakt geen wateroverlast voor derden.".
Art.33. Artikel 5.53.6.2.9 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 5.53.6.2.9. Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, bedraagt bij de inrichtingen, vermeld in rubriek 53.6, 1°, rubriek 53.6, 2°, en rubriek 53.6, 3°, de temperatuur van grondwater dat opnieuw wordt geïnjecteerd, maximaal 25 ° C.
Voor de inrichtingen, vermeld in rubriek 53.6, 3°, en rubriek 53.6, 4°, van de indelingslijst, wordt de temperatuur van het geïnjecteerde grondwater via automatische registratie gevolgd.
Bijkomend wordt voor de inrichtingen, vermeld in rubriek 53.6, 3°, in het peilputtennetwerk, zoals verplicht op basis van artikel 5.53.6.2.5, § 1, maandelijks een temperatuursmeting ter hoogte van het filterelement in de aangepompte laag uitgevoerd.
De bepalingen van het derde lid gelden vanaf 1 januari 2026.".
Art.34. In onderafdeling 5.53.6.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt een artikel 5.53.6.3.2/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 5.53.6.3.2/1. De exploitant van een grondwaterwinning als vermeld in subrubriek 53.7 van de indelingslijst, bezorgt uiterlijk twee jaar voor de geldigheidsperiode van twintig jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning van onbepaalde duur, vermeld in artikel 83, § 1, derde lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, is verstreken, een rapport dat al de volgende elementen bevat:
1° een evaluatie van de gegevens, vermeld in artikel 5.53.6.3.2 van dit besluit, voor de vergunningsperiode die al is verstreken;
2° een geactualiseerde hydrogeologische studie die minimaal de gegevens bevat, vermeld in addendum RH van de addendabibliotheek die is opgenomen in bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
Het rapport, vermeld in het eerste lid, wordt bezorgd aan de overheid die bevoegd is conform artikel 15 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, en aan de volgende actoren:
1° de entiteit van de Vlaamse Milieumaatschappij die bevoegd is voor de grondwateradvisering;
2° het Agentschap voor Natuur en Bos bij winningen uit een niet-afgesloten watervoerende laag als het Agentschap voor Natuur en Bos aangewezen is als adviesinstantie met toepassing van artikel 37, § 12, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.".
Art.35. In artikel 5.53.6.3.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006, 16 mei 2014 en 18 maart 2016, wordt een punt 4/1° ingevoegd, dat luidt als volgt:
"4/1° alle nieuwe putten binnen het afgebakende waterwingebied of binnen beschermingszone type I liggen. Als er geen waterwingebied of beschermingszone type I afgebakend is, is het toegestaan als de nieuwe grondwaterwinningsputten op een afstand van minder dan tien meter liggen van de putten die al zijn aangelegd;".
Art.36. Aan afdeling 5.53.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2022, wordt een onderafdeling 5.53.6.5, die bestaat uit artikel 5.53.6.5.1 tot en met 5.53.6.5.3, toegevoegd, die luidt als volgt:
"Onderafdeling 5.53.6.5. Proefpompingen en proefbemalingen
Art. 5.53.6.5.1. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op de activiteiten, vermeld in subrubriek 53.1 van de indelingslijst.
Art. 5.53.6.5.2. § 1. Tijdens een proef worden minimaal het debiet en het grondwaterpeil in de pompput(ten) geregistreerd. Het meetinterval is voldoende klein om de veranderingen nauwkeurig op te volgen en het meetinterval van debiet en peil zijn op elkaar afgestemd.
§ 2. Op basis van de resultaten van de proef, vermeld in paragraaf 1, wordt minimaal de doorlatendheid van de watervoerende laag waarin gepompt wordt, bepaald.
De resultaten van de proef, vermeld in paragraaf 1, worden verwerkt in een verslag waarin de gebruikte pomp-, meet-, en interpretatiemethode worden beschreven. Dat verslag wordt binnen negentig dagen na de uitvoering van de proef in digitaal formaat bezorgd aan de entiteit van de Vlaamse Milieumaatschappij die bevoegd is voor de grondwateradvisering, tenzij binnen negentig dagen na de uitvoering van de proef een melding of vergunningsaanvraag wordt ingediend waarin dat verslag is opgenomen.
§ 3. Tijdens de proef, vermeld in pararaaf 1, wordt het onttrokken grondwater met de beste beschikbare technieken zo veel mogelijk weer in de ondergrond gebracht. Als het technisch of in functie van de parameters die tijdens de proef bepaald worden, niet mogelijk is om het onttrokken grondwater weer in de ondergrond te brengen, wordt het opgepompte grondwater waar mogelijk en als de kwaliteit ervan het toelaat, nuttig gebruikt.
Het eerste lid doet geen afbreuk aan de verplichtingen van artikel 6 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning als het nuttige gebruik meer dan 5000 m3 per jaar bedraagt.
Tenzij de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 13 december 2002 houdende reglementering inzake de kwaliteit en levering van water, bestemd voor menselijke consumptie, worden nageleefd, voorziet de exploitant aan elk aftappunt in duidelijke signalisatie dat het water niet bestemd is voor menselijke consumptie.
De exploitant neemt bij het beschikbaar stellen van grondwater alle mogelijke maatregelen om bijkomende hinder te voorkomen. Er wordt in aftappunten voorzien op veilig bereikbare plaatsen. Als een motorvoertuig wordt gebruikt om grondwater te transporteren, gebeurt het aftappen niet voor 7 uur en niet na 19 uur, en ook niet op zon- en feestdagen, tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie voor de ingedeelde inrichting of activiteit. De uren waarop grondwater beschikbaar gesteld wordt, worden duidelijk geafficheerd bij het aftappunt.
Het grondwater dat niet opnieuw in de ondergrond gebracht wordt of dat niet nuttig hergebruikt kan worden, wordt geloosd in oppervlaktewater, in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater of in het gedeelte van de gescheiden riolering dat bestemd is voor de afvoer van hemelwater, tenzij die conform de beste beschikbare technieken niet bereikbaar zijn.
Lozing van het grondwater op een openbare riolering is alleen toegestaan als het conform de beste beschikbare technieken niet mogelijk is om zich op een andere manier van dat water te ontdoen. Volumes groter dan 10 m3 per uur mogen alleen geloosd worden in een openbare riolering die is aangesloten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie, na de uitdrukkelijke toelating van de exploitant van die installatie.
De proef, vermeld in paragraaf 1, veroorzaakt geen wateroverlast voor derden.
Art. 5.53.6.5.3. § 1 De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de activiteiten, vermeld in subrubriek 53.1, 1°, van de indelingslijst.
§ 2. Tijdens de proefbemaling worden geen uitgravingen onder het natuurlijke grondwaterpeil uitgevoerd.".
Art.37. Aan afdeling 5.53.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2022, wordt een onderafdeling 5.53.6.6, die bestaat uit artikel 5.53.6.6.1, toegevoegd, die luidt als volgt:
"Onderafdeling 5.53.6.6. Andere grondwaterwinningen
Art. 5.53.6.6.1. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de activiteiten, vermeld in rubriek 53.8 van de indelingslijst.
Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt voor huishoudelijke doeleinden het grondwatergebruik beperkt tot maximaal 30 m3 per jaar en per gedomicilieerde in de wooneenheden waarvoor de grondwaterwinning gebruikt wordt en tot maximaal 15 m3 per jaar en per geregistreerde in het bevolkingsregister in het kader van gedeeld verblijf voor de betrokken wooneenheden waarvoor de grondwaterwinning gebruikt wordt.
Het is vanaf 1 juli 2025 verboden de vergunningsplichtige grondwaterwinningen, vermeld in rubriek 53.8 van de indelingslijst, aan te leggen als ze geheel of gedeeltelijk in een ruimtelijk kwetsbaar gebied liggen, zoals bepaald in artikel 1.1.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, én niet verenigbaar zijn met de bestemmingsvoorschriften.
Vergunningsplichtige grondwaterwinningen die langer dan tien jaar in exploitatie zijn, met uitzondering van de grondwaterwinningen waarvan de aanleg uitgesloten is van het toepassingsgebied van een boorbedrijf als vermeld in artikel 6, 7°, a), van het VLAREL, worden minimaal één keer om de tien jaar nagekeken en onderhouden door een boorbedrijf als vermeld in artikel 6, 7°, a), van het VLAREL dat erkend is volgens de bepalingen van het VLAREL. Bij die controle wordt de staat van de winningsputten, de peilputten en de debietmeters nagekeken op conformiteit met de code van goede praktijk. De conclusies van die controle en alle uitgevoerde en nog uit te voeren aanpassingen en werkzaamheden worden beschreven in een rapport voor de exploitant dat ter inzage van de toezichthouders wordt gehouden.
Voor grondwaterwinningen die voor 1 januari 2020 vergund zijn of waarvan voor 1 januari 2020 akte genomen is, wordt de eerste controle uiterlijk op 31 december 2029 uitgevoerd.".
Art.38. In artikel 5.54.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. Tenzij anders bepaald in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt rond de installaties voor het kunstmatig aanvullen van grondwater bij inrichtingen die vergund zijn voor meer dan 30.000 m3 per jaar, een peilmeetnet aangelegd. Dat peilmeetnet omvat zo veel peilputten dat het mogelijk is de invloed van het kunstmatig aanvullen op de grondwaterkwaliteit, op het grondwaterpeil en op de bovengrondse eigendommen te bepalen.
De peilputten worden aangelegd volgens de regels van het goede vakmanschap die zijn opgenomen in de code van goede praktijk voor boren, exploiteren en afsluiten van boorputten voor grondwaterwinning, vastgesteld in bijlage 5.53.1, die bij dit besluit is gevoegd.
Elke peilput wordt voorzien van peilbuizen met filters in de watervoerende laag waarin water wordt aangevuld en in alle watervoerende lagen die daarboven liggen. De ligging van de peilputten wordt in overleg met een MER-deskundige in de discipline water, deeldomein geohydrologie, als vermeld in artikel 6, 1°, d), 4), van het VLAREL van 19 november 2010, bepaald. De diameter van de peilbuis in de watervoerende laag waarin water aangevuld wordt, maakt het mogelijk om waterstalen te nemen.";
2° er wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 3. Het kunstmatig aanvullen van grondwater veroorzaakt geen wateroverlast voor derden.".
Art.39. In artikel 5.54.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008 en 21 mei 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. Tenzij anders bepaald in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, worden de volgende peilmetingen uitgevoerd in de peilputten, vermeld in artikel 5.54.2, § 1, bij inrichtingen die vergund zijn voor meer dan 30.000 m3 per jaar:
1° ten minste vier metingen met een tussenperiode van minstens een week, voorafgaand aan het opstarten van het kunstmatig aanvullen, waarbij de laatste meting in de week voor de opstart wordt uitgevoerd;
2° ten minste wekelijks gedurende een maand, vanaf de start van het kunstmatig aanvullen;
3° vervolgens maandelijks.
Er wordt telkens geregistreerd wanneer de meting wordt uitgevoerd en of er op dat moment kunstmatig aangevuld wordt. Als er op dat moment niet kunstmatig aangevuld wordt, wordt geregistreerd wanneer de laatste aanvulling gestopt is. Als er meer dan één maand niet meer aangevuld wordt, hoeven er geen peilmetingen meer uitgevoerd te worden. In de week voor de nieuwe opstart wordt het peil eenmalig opnieuw gemeten. Daarna wordt de maandelijkse meetfrequentie, vermeld in het eerste lid, 3°, hernomen.";
2° er wordt een paragraaf 1/1 ingevoegd, die luidt als volgt:
" § 1/1. Tenzij anders bepaald in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt bij inrichtingen die vergund zijn onder rubriek 54, a), 2°, 54, a), 3°, 54, b), 1°, 54, b), 2°, of 54, b), 3°, van de indelingslijst, voor meer dan 30.000 m3/j, voor de opstart en vervolgens minstens jaarlijks een staal uit een stroomafwaarts gelegen peilput genomen en een analyse uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline water, deeldomein grondwater, als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL van 19 november 2010, op de parameters, vermeld in artikel 5.54.4, § 1, van dit besluit.";
3° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:
" § 2. De exploitant houdt over de exploitatie van een inrichting voor het kunstmatig aanvullen van grondwater een register bij waarin de volgende elementen worden ingeschreven:
1° de resultaten van de peilmetingen, vermeld in paragraaf 1;
2° de verslagen van de bemonsteringen en analyses, vermeld in paragraaf 1/1, en artikel 5.54.4, § 2, en artikel 5.54.5;
3° de hoeveelheid water die maandelijks kunstmatig is aangevuld.
De exploitant houdt het register, vermeld in het eerste lid, ter inzage van de toezichthoudende overheid.";
4° paragraaf 4 wordt opgeheven.
Art.40. In artikel 5.54.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden paragraaf 1 en 2 vervangen door wat volgt:
" § 1. Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, voldoet het water dat in de ondergrond wordt ingebracht, aan:
1° de milieukwaliteitsnormen voor grondwater voor ongewenste stoffen en voor toxische stoffen, vermeld in artikel 2.4.1.1, § 2, eerste lid, van dit besluit;
2° de richtwaarde voor grondwater, vermeld in bijlage II van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, als er voor de stof geen milieukwaliteitsnorm gedefinieerd is conform artikel 2.4.1.1, § 2, eerste lid, van dit besluit;
3° voor gevaarlijke stoffen als een waarde voor de stof ontbreekt als vermeld in punt 1° en 2° : de rapportagegrens voor grondwater volgens de referentiemeetmethode.
Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, mag:
1° water met een geleidbaarheid bij 20 ° C hoger dan 1600 µS/cm alleen in de ondergrond gebracht worden als het ontvangende grondwater dezelfde of een hogere geleidbaarheid heeft;
2° water met een chlorideconcentratie hoger dan 250 mg/l alleen in de ondergrond gebracht worden als het ontvangende grondwater dezelfde of een hogere chlorideconcentratie heeft;
3° water met een temperatuur van meer dan 25 ° C alleen in de ondergrond worden ingebracht als het ontvangende grondwater dezelfde of een hogere temperatuur heeft;
4° alleen water met een pH groter dan of gelijk aan 5 en kleiner dan of gelijk aan 9,5 in de ondergrond worden ingebracht.
Voor bestaande ingedeelde inrichtingen of activiteiten geldt een nieuwe, strengere waarde als vermeld in het eerste lid, na achttien maanden. Die termijn begint te lopen vanaf de datum van de publicatie van die nieuwe waarden. Onder bestaande ingedeelde inrichtingen of activiteiten worden de ingedeelde inrichtingen of activiteiten verstaan die vergund zijn, waarvan akte genomen is, waarvoor een melding is gedaan, of waarvoor een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit is ingediend voor de publicatie van de nieuwe waarde.
§ 2. Voor met het kunstmatig aanvullen gestart mag worden, worden ten minste twee bemonsteringen en analyses uitgevoerd van het water dat in de ondergrond wordt ingebracht. Voor die bemonsteringen en analyses gelden de volgende voorwaarden:
1° ze worden uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline water, voor het deeldomein in kwestie, als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL van 19 november 2010;
2° de bemonsteringen worden uitgevoerd met een tussenpauze van ten minste een week en zijn maximaal drie maanden oud bij de start van de aanvulling;
3° de analyses worden uitgevoerd voor minstens de volgende parameters:
a) pH, geleidbaarheid (in µS/cm bij 20 ° C) en temperatuur (in ° C);
b) anionen (in mg/l): sulfaat (SO4--), chloride (Cl-), carbonaat (CO3-), waterstofcarbonaat (HCO3);
c) kationen (in mg/l): calcium (Ca++), kalium (K+), natrium (Na+), magnesium (Mg++);
d) ongewenste stoffen (in mg/l): nitriet (NO2-), nitraat (NO3-), ammonium (NH4+), fluoride (F-) en mangaan (Mn++);
e) metalen (in µg/l): lood (Pb), zink (Zn), cadmium (Cd), koper (Cu), nikkel (Ni), arseen (As), kwik (Hg), chroom 3+ (Cr3+), ijzer totaal;
f) BTEX (in µg/l): benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen;
g) minerale olie (in µg/l);
h) VOCl (in µg/l): 1,2-dichloorethaan, dichloormethaan, tetrachloormethaan, tetrachlooretheen, trichloormethaan, trichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, 1,1,2-trichloorethaan, 1,1- dichloorethaan, cis-1,2-dichlooretheen en trans-1,2-dichlooretheen;
i) vinylchloride (in µg/l);
j) pesticide totaal (in µg/l) en individuele pesticiden, met inbegrip van de relevante metabolieten die naar alle waarschijnlijkheid kunnen voorkomen, beide via een LC-MS-analyse.".
Art.41. Artikel 5.54.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, 16 mei 2014 en 21 mei 2021, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 5.54.5. Na de start van het kunstmatig aanvullen worden bemonsteringen en analyses uitgevoerd van het water dat in de ondergrond wordt ingebracht. Voor die bemonsteringen en analyses gelden de volgende voorwaarden:
1° ze worden uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline water, voor het deeldomein in kwestie, als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL van 19 november 2010;
2° tenzij anders bepaald in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of de activiteit, worden de bemonstering en analyses:
a) minstens jaarlijks uitgevoerd voor elk van de parameters, vermeld in artikel 5.54.4, § 2, 3°, van dit besluit;
b) minstens driemaandelijks uitgevoerd voor:
i. pH, geleidbaarheid en temperatuur;
ii. de parameters, vermeld in artikel 5.54.4, § 2, 3°, waarvoor in de voorafgaande jaarlijkse analyse, vermeld in punt a), meer dan 50% van de toetsingswaarde, vermeld in artikel 5.54.4, § 1, van dit besluit, is aangetroffen. De parameters, vermeld in artikel 5.54.4, § 2, 3°, b) en c), worden daarbij uitgezonderd;
c) de analyses kunnen aangevuld worden met de analyse van andere parameters dan de parameters, vermeld in artikel 5.54.4, § 2, 3°, van dit besluit, die als relevant worden beoordeeld op basis van het vooronderzoek.".
Art.42. In artikel 5.55.1.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, 18 maart 2016 en 3 mei 2019, worden de woorden "uitvoeren en" vervangen door de zinsnede "uitvoeren van een boring, aanleggen of wijzigen van de constructie in een boorgat en".
Art.43. In artikel 5.55.2.7 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt:
" § 2. Als het gebruik van een antivriesmiddel noodzakelijk is, worden alleen toegelaten antivriesmiddelen gebruikt, tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.
De samenstelling van het antivriesmiddel en de mengverhouding met het water wordt ter inzage gehouden van de toezichthouders.
Toegelaten antivriesmiddelen zijn monopropyleenglycol of bietenderivaat. De Vlaamse Milieumaatschappij kan de toegelaten antivriesmiddelen aanvullen of wijzigen. De toegelaten antivriesmiddelen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De Vlaamse Milieumaatschappij kan alleen een antivriesmiddel toelaten of wijzigen als het gebruik van het antivriesmiddel bij een accidenteel lek niet leidt tot een aantasting van de kwaliteit van het grondwater die ernstiger is dan bij een lek van monopropyleenglycol.".
Art.44. Aan deel 5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 mei 2021, wordt een hoofdstuk 5.64, dat bestaat uit artikel 5.64.1, toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Hoofdstuk 5.64. Irrigatie voor landbouwdoeleinden
Art. 5.64.1. Voor inrichtingen als vermeld in rubriek 64 van de indelingslijst, worden geen sectorale voorschriften bepaald. De algemene bepalingen en eventuele bijzondere voorwaarden zijn onverminderd van toepassing.".
Art.45. Aan deel 5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 mei 2021, wordt een hoofdstuk 5.65, dat bestaat uit artikel 5.65.1, toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Hoofdstuk 5.65. Droogleggingsprojecten via regelbare constructies voor landbouwdoeleinden
Art. 5.65.1. Voor inrichtingen als vermeld in rubriek 65 van de indelingslijst, worden geen sectorale voorschriften bepaald. De algemene bepalingen en eventuele bijzondere voorwaarden zijn onverminderd van toepassing.".
Art.46. In het opschrift van afdeling 6.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, worden de woorden "Lozing van niet-verontreinigd hemelwater en of bemalingswater" vervangen door de zinsnede "Niet-ingedeelde lozingen van hemelwater, van bemalingswater".
Art.47. In artikel 6.2.2.1.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, 27 november 2015 en 3 mei 2019, wordt paragraaf 5 vervangen door wat volgt:
" § 5. Bemalingswater mag pas geloosd worden als dat conform de stappen van de bemalingscascade, vermeld in artikel 5.53.6.1.3, 5.53.6.1/1.3 en 5.53.6.5.2, is toegelaten.
Het te lozen bemalingswater dat voor de lozing niet ingedeeld is, voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° de pH van het geloosde bemalingswater bedraagt niet meer dan 9 of niet minder dan 6,5. Voor de bepaling van de grenswaarden van de pH kan de natuurlijke pH van het grondwater, vermeld in artikel 2 van bijlage 2.4.1, die bij dit besluit is gevoegd, aangenomen worden als die pH meer dan 9 of minder dan 6,5 bedraagt;
2° het biochemische zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20 ° C in het geloosde bemalingswater bedraagt niet meer dan 25 milligram zuurstofverbruik per liter;
3° in het geloosde bemalingswater wordt 60 milligram per liter voor de zwevende stoffen niet overschreden.
Volumes groter dan 10 m3 per uur worden alleen geloosd in een openbare riolering die is aangesloten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie, na de uitdrukkelijke toelating van de exploitant van die installatie.".
Art.48. In artikel 6.9.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de zinsnede ", met uitzondering van grondwaterwinningen voor handpompen," wordt telkens opgeheven;
2° de zinsnede "Het aanleggen, wijzigen, verbouwen en buiten dienst stellen van een grondwaterwinning en het uitvoeren en buiten dienst stellen van een boring" wordt vervangen door de zinsnede "Het uitvoeren van een boring, aanleggen of wijzigen van de putconstructie van een grondwaterwinning of de constructie in een boorgat, en buiten dienst stellen van een grondwaterwinning of boring";
3° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De bepalingen van het tweede lid zijn van toepassing vanaf 1 juli 2025 voor grondwaterwinningen voor handpompen.".
Art.49. In afdeling 6.9.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2022, wordt een artikel 6.9.1.1quater ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 6.9.1.1quater § 1. De grondwaterwinning wordt uitgerust met een meetinrichting, die geplaatst wordt voor het eerste aftappunt van het gewonnen grondwater.
De meetinrichting wordt zo geïnstalleerd dat het opgepompte volume grondwater per watervoerende laag getotaliseerd kan worden.
Als zich tussen de meetinrichting en de kop van de put een verwijderbaar stuk bevindt, kan dat verzegeld worden door de ambtenaren die met het toezicht belast zijn.
Deze paragraaf geldt niet voor winningen waaruit het water uitsluitend met een hand-, voet- of neuspomp wordt opgepompt, en voor draineringen.
§ 2. De meetinrichting wordt geplaatst volgens de code van goede praktijk voor installatie, onderhoud en controle van meetinrichtingen voor opgepompt grondwater.
§ 3. Elke meetinrichting meet en totaliseert het volume van het doorstromende water.
Op de plaats van de meting kan het totale volume eenvoudig afgelezen worden.
De meter wordt zo geplaatst en aangesloten dat al het doorstromende water gemeten wordt, in het bijzonder als de meting elektriciteit vereist.
De mogelijkheid om de aanduiding van het onttrokken volume uit te schakelen, te verzetten of op een andere wijze te wijzigen, kan verzegeld worden door de ambtenaren die met het toezicht zijn belast.
§ 4. Elke meter wordt zo geplaatst dat een aflezing altijd in alle veiligheid kan plaatsvinden en dat beschadiging of verstoring van de meting vermeden wordt.
§ 5. De aanduidingen, vermeld in paragraaf 3, zijn op elke meter permanent leesbaar.
§ 6. Elke meter wordt herijkt met een periodiciteit en volgens de voorschriften in de wetgeving in kwestie.
De ijking wordt uitgevoerd door een ijkingsinstelling die daarvoor is gemachtigd.
De exploitant houdt van elke ijking een attest bij dat op eenvoudig verzoek wordt voorgelegd aan de ambtenaren die met het toezicht belast zijn.
§ 7. Elke meter die om welke reden ook wordt weggenomen, wordt zo spoedig mogelijk vervangen.
De stand van de meter wordt bij het wegnemen en het terugplaatsen in een register genoteerd.
§ 8. De ambtenaren die met het toezicht zijn belast, kunnen een meetinrichting of een onderdeel ervan verzegelen.
Als het zegel verbroken wordt, wordt de toezichthouder zo spoedig mogelijk verwittigd.
§ 9. De stand van iedere debietmeter wordt genoteerd in een register op de laatste dag van elk jaar waarin grondwater is opgepompt, en telkens als, om welke reden ook, de debietmeter verwijderd of herplaatst wordt.
§ 10. Voor inrichtingen die voor 1 juli 2025 zijn geïnstalleerd, gelden de bepalingen van dit artikel vanaf 1 juli 2035.".
Art.50. In artikel 6.9.1.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2022, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt:
" § 2. Alleen als alle druktesten, vermeld in hoofdstuk 3 van bijlage 5.53.1, die bij dit besluit is gevoegd, het bestaan van lekken uitsluiten, kan er aan het water antivriesmiddel worden toegevoegd. Toegelaten antivriesmiddelen zijn monopropyleenglycol of bietenderivaat. De Vlaamse Milieumaatschappij kan de toegelaten antivriesmiddelen wijzigen of aanvullen, zoals bepaald in artikel 5.55.2.7, § 2, van dit besluit. De toegelaten antivriesmiddelen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De samenstelling van het antivriesmiddel en de mengverhouding met het water worden ter inzage gehouden van de toezichthouder.".
Art.51. Artikel 6.9.1.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 2019 en opgeheven door het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2022, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
"Art. 6.9.1.4. § 1. Elke bemaling wordt gedimensioneerd en geëxploiteerd volgens een code van goede praktijk.
§ 2. Een bemalingspomp mag alleen geplaatst worden door een boorbedrijf dat erkend is conform het VLAREL van 19 november 2010, voor de discipline, vermeld in artikel 6, 7°, a), 1), van het voormelde besluit. Uiterlijk de derde werkdag nadat een bemalingspomp is geplaatst, bezorgt het erkende boorbedrijf van elke debietmeter die bedoeld is voor de registratie van het opgepompte en terug in de ondergrond gebrachte debiet, de volgende informatie via een webapplicatie van de Databank Ondergrond Vlaanderen:
1° het merk en het serienummer;
2° het tijdstip van de plaatsing en de tellerstand op het moment van de plaatsing.
Bij het ontmantelen van de bemalingsinstallatie bezorgt het erkende boorbedrijf uiterlijk de derde werkdag na de ontmanteling het tijdstip van de ontmanteling en de tellerstand op het moment van de ontmanteling via een webapplicatie van de Databank Ondergrond Vlaanderen.
Elke debietmeter die om welke reden ook weggenomen wordt, wordt zo spoedig mogelijk vervangen. Elke verwijdering en terugplaatsing van een debietmeter wordt onmiddellijk meegedeeld aan de toezichthouders. Dat kan via een webapplicatie van de Databank Ondergrond Vlaanderen. De stand van de meter wordt bij het wegnemen en het terugplaatsen genoteerd in een register.
§ 3. Om het effect van de bemaling op de grondwatervoorraad zo veel mogelijk te beperken, worden, in volgorde van prioritering, de volgende stappen toegepast:
1° het beperken van het onttrokken volume bemalingswater;
2° het nuttige gebruik van bemalingswater;
3° het lozen van bemalingswater in oppervlaktewater, in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater of in het gedeelte van de gescheiden riolering dat bestemd is voor de afvoer van hemelwater;
4° het lozen van bemalingswater in de openbare riolering.
§ 4. De vereiste verlaging van het grondwaterpeil wordt niet langer aangehouden dan nodig is voor de fase waarin het project, waarvoor de bemaling is aangelegd, zich bevindt.
De bemaling mag nooit langer dan veertien dagen actief zijn. De exploitant neemt de vereiste maatregelen naar stabiliteit van de uitgraving en aanwezige constructies om de bemaling altijd te kunnen stopzetten na veertien dagen.".
Art.52. In het opschrift van afdeling 6.9.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009, wordt het woord "indirecte" opgeheven.
Art.53. Artikel 6.9.2.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 6.9.2.1. Huishoudelijk afvalwater wordt minimaal behandeld conform de algemene voorwaarden, vermeld in artikel 6.2.2.3.1 en 6.2.2.4.1, voor het in een infiltratievoorziening geloosd wordt.".
Art.54. In artikel 6.9.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de inleidende zin wordt het woord "indirecte" opgeheven;
2° in punt 3°, inleidende zin, wordt het woord "besterfput" vervangen door het woord "infiltratievoorziening";
3° punt 3°, b), wordt opgeheven;
4° punt 3°, c), wordt opgeheven;
5° in punt 3° wordt punt d) vervangen door wat volgt:
"d) de kwaliteit van het geloosde afvalwater moet bemonsterbaar zijn;";
6° punt 4° wordt vervangen door wat volgt:
"4° lozing in grondwater van huishoudelijk afvalwater is verboden als de openbare weg van openbare riolering is voorzien.";
7° punt 5° wordt opgeheven.
Art.55. In bijlage 1 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2023, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in indelingsrubriek 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in het opschrift van de rubrieksomschrijving worden de woorden "Afvalwater en koelwater" vervangen door de zinsnede "Lozen van afvalwater en koelwater, op een andere wijze dan de wijze, vermeld in rubriek 52 en 54";
b) aan punt 2 worden een punt h), een punt i) en een punt j) toegevoegd, die luiden als volgt:
"h) de lozing van bemalingswater dat uitgezonderd is in rubriek 53;
i) het lozen van de spui van het mechanisch regenereren van de grondwaterwinningen voor thermische energieopslag;
j) het lozen van waswater, afkomstig van de reiniging van wanden van tunnels, op voorwaarde dat de gebruikte detergenten volledig biologisch afbreekbaar zijn conform verordening 648/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de detergentia.";
2° er wordt een indelingsrubriek 3.8 ingevoegd, die luidt als volgt:
"Rubriek 3.8.
rubriek | omschrijving | klasse | opmer-kingen | coör- dinator | audit | jaar-verslag | VLAREBO | |
3.8. | Het lozen van bemalingswater, afkomstig van een bemaling, ingedeeld in rubriek 53.1, 1°, 53.2 of 53.5. Opmerkingen: Het toepassen van een afvalwaterzuiveringsinstallatie is inbegrepen in deze rubriek. De volgende inrichtingen zijn niet ingedeeld in deze rubriek: a) het, al dan niet via een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van bemalingswater dat geen gevaarlijke stoffen bevat als vermeld in bijlage 2C, die bij dit besluit is gevoegd, in concentraties die hoger zijn dan de toetsingswaarden, vermeld in artikel 4.2.9.1, § 3, 4°, van dit besluit; b) het, al dan niet via een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van bemalingswater dat geen gevaarlijke stoffen bevat als vermeld in bijlage 2C, die bij dit besluit is gevoegd, in concentraties die hoger zijn dan tien keer de toetsingswaarden, vermeld in artikel 4.2.9.1, § 3, 4°, van dit besluit, met een maximaal debiet van 1000 m3 per dag bij een bemaling met een duur van maximaal zes maanden; c) het, al dan niet via een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van ander bemalingswater dan potentieel verontreinigd bemalingswater van maximaal 1000 m3 per dag bij een bemaling van maximaal zes maanden; d) het, al dan niet via een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van ander bemalingswater dan potentieel verontreinigd bemalingswater van maximaal 1000 m3 per dag bij een bemaling voor de aanleg van lijninfrastructuur met openbaar karakter voor de duur van de werken. | |||||||
1° | met een geloosd debiet van maximaal 2500 m3 per dag a) afkomstig van een bemaling met een duur van maximaal twaalf maanden, en de concentraties aan gevaarlijke stoffen als vermeld in bijlage 2C, die bij dit besluit is gevoegd, zijn lager of gelijk aan 1) voor de prioritair gevaarlijke stoffen: de toetsingswaarden, vermeld in artikel 4.2.9.1, § 3, 4°, van dit besluit, en 2) voor de overige gevaarlijke stoffen tien keer de toetsingswaarden, vermeld in artikel 4.2.9.1, § 3, 4°, van dit besluit b) afkomstig van een andere bemaling dan de bemaling, vermeld in 1°, a) | 3 2 | M,T | |||||
2° | met een geloosd debiet van meer dan 2500 m3 per dag | 1 | M,T |
rubriek | omschrijving | klasse | opmer- kingen | coör- dinator | audit | jaar- verslag | VLAREBO |
52. | Indirecte lozingen in grondwater Uitzonderingen: 1° indirecte lozingen in grondwater waarvoor een toelating verleend is of een melding met aktename gedaan is overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2023 houdende reglementering inzake de kwaliteit en de productie, de levering en het gebruik van teruggewonnen water; 2° op voorwaarde dat de wettelijke bepalingen worden toegepast: a) de uitspreiding van meststoffen en pesticiden; b) de injectie van kooldioxidestromen met het oog op opslag in geologische formaties die door hun aard blijvend ongeschikt zijn voor andere doeleinden; c) het terugvoeren van bij de winning van aardwarmte opgepompt water in hetzelfde geothermische reservoir. |
rubriek | omschrijving | klasse | opmer- kingen | coör- dinator | audit | jaar- verslag | VLAREBO | |
52.1. | handelingen binnen de waterwingebieden en de beschermingszone type I, II of III | |||||||
52.1.1. | indirecte lozing in grondwater: | |||||||
1° | indirecte lozing van huishoudelijk afvalwater in grondwater | 2 | W | |||||
2° | indirecte lozing van bedrijfsafvalwater in grondwater | 1 | M,W | A | P | O |
rubriek | omschrijving | klasse | opmer- kingen | coör- dinator | audit | jaar-verslag | VLAREBO |
52.2. | handelingen buiten de waterwingebieden en de beschermingszones type I, II of III: Uitzondering: 1° indirecte lozing van huishoudelijk afvalwater in grondwater is niet ingedeeld. 2° indirecte lozing van bedrijfsafvalwater in grondwater | 2 | W | O |
rubriek | omschrijving | klasse | opmer- kingen | coör- dinator | audit | jaar- verslag | VLAREBO |
53.1. | boren van grondwaterwinningsputten of grondwaterwinning voor de uitvoering van proefpompingen gedurende minder dan drie maanden | 3 |
rubriek | omschrijving | klasse | opmer- kingen | coör- dinator | audit | jaar- verslag | VLAREBO |
53.1. | aanleg en exploitatie van een grondwaterwinning, met inbegrip van het weer in de ondergrond brengen van grondwater in dezelfde watervoerende laag en het nuttige gebruik tot maximaal 5000 m3 grondwater, voor de uitvoering van: 1° proefbemalingen gedurende minder dan één maand; 2° proefpompingen voor andere grondwaterwinningen dan bemalingen gedurende minder dan drie maanden. | 3 3 |
rubriek | <td colspan="4" valign="top">omschrijvingklasse | opmer- kingen | coör- dinator | audit | jaar- verslag | VLAREBO | ||||
53.2. | <td colspan="4" valign="top">bemaling die technisch noodzakelijk is voor de verwezenlijking van werken of de aanleg van nutsvoorzieningen, allebei met inbegrip van het weer in de ondergrond brengen van bemalingswater en het nuttige gebruik tot maximaal 5000 m3 bemalingswater per jaar:||||||||||
1° | <td colspan="3" valign="top">met een netto opgepompt volume per IIOA van maximaal 30.000 m3;3 | |||||||||
2° | <td colspan="3" valign="top">met een netto opgepompt volume per IIOA van meer dan 30.000 m3 en maximaal 180.000 m3, en||||||||||
a) | de verlaging van het grondwaterpeil wordt beperkt tot maximaal vier meter onder het maaiveld, en | |||||||||
1° | het netto opgepompt volume per dag bedraagt maximaal 1000 m3; | 3 | ||||||||
2° | het netto opgepompt volume per dag bedraagt meer dan 1000 m3; | 2 | W,T | N | ||||||
b) | de verlaging van het grondwaterpeil bedraagt minstens voor een deel van de bemaling meer dan vier meter onder het maaiveld | 2 | W, T | N | ||||||
3° | <td colspan="3" valign="top">met een netto opgepompt volume per IIOA van meer dan 180.000 m31 | W, T | N |
rubriek | omschrijving | klasse | opmer- kingen | coör- dinator | audit | jaar- verslag | VLAREBO |
53.3. | drainering om het gebruik of de exploitatie van gronden of terreinen mogelijk te maken of te houden, met inbegrip van herinfiltratie en lozing van drainagewater. Als het gedraineerde grondwater niet gravitair wordt afgevoerd, geldt naargelang de toepassing rubriek 53.2, 53.5, 53.8, 53.9, 53.10 of 53.11, en niet rubriek 53.3. 1° een drainering voor landbouwdoeleinden op aaneengesloten percelen met een oppervlakte van 50 ha of meer 2° andere bestaande drainering dan de drainering, vermeld in punt 1° 3° andere historische drainering dan de drainering, vermeld in punt 1° en punt 2° 4° nieuwe drainering, die minstens gedeeltelijk in of op een afstand van minder dan 500 meter van speciale beschermingszones of het Vlaams Ecologisch Netwerk of "valleigebied" of "vallei- en brongebied" ligt 5° andere drainering, dan de drainering, vermeld in punt 1°, punt 2°, punt 3° en punt 4° | 1 3 3 2 3 | N |
rubriek | omschrijving | klasse | opmer- kingen | coör- dinator | audit | jaar- verslag | VLAREBO |
53.3. | drainering om het gebruik of de exploitatie van gronden of terreinen mogelijk te maken of te houden, met inbegrip van herinfiltratie en lozing van drainagewater. Als het gedraineerde grondwater niet gravitair wordt afgevoerd, geldt naargelang de toepassing rubriek 53.2, 53.5, 53.8, 53.9, 53.10 of 53.11, en niet rubriek 53.3. 1° een drainering voor landbouwdoeleinden op aaneengesloten percelen met een oppervlakte van 50 ha of meer 2° andere bestaande drainering dan de drainering, vermeld in punt 1° 3° andere historische drainering dan de drainering, vermeld in punt 1° en punt 2° a) die minstens gedeeltelijk in of op een afstand van minder dan 500 meter van een habitatrichtlijngebied (SBZ-H) ligt b) andere drainering dan de drainering, vermeld in a) 4° andere drainering dan de drainering, vermeld in punt 1°, punt 2° en punt 3°, die minstens gedeeltelijk in of op een afstand van minder dan 500 meter van speciale beschermingszones of het Vlaams Ecologisch Netwerk of "valleigebied" of "vallei- en brongebied" ligt 5° andere drainering dan de drainering, vermeld in punt 1°, punt 2°, punt 3° en punt 4° | 1 3 2 3 2 3 | N N N |
rubriek | <td colspan="3" valign="top">klasse | opmer- kingen | coör- dinator | audit | jaar- verslag | VLAREBO | |||
53.5. | <td colspan="3" valign="top">bemaling noodzakelijk om:|||||||||
1° de exploitatie van openbare wegen (met inbegrip van tunnels) of infrastructuur voor openbaar vervoer a) met een netto opgepompt debiet van maximaal 30.000 m3 per jaar b) met een netto opgepompt debiet van meer dan 30.000 m3 per jaar; | 3 2 | W | |||||||
2° de waterbeheersing van mijnverzakkingsgebieden, ook als dat water wordt gebruikt voor de openbare watervoorziening, als de diepte van de waterwinning: | |||||||||
a) | minder dan 10 m bedraagt, met een opgepompt debiet van maximaal 5000 m3 per jaar; | 3 | |||||||
b) | minder dan 10 m bedraagt, met een opgepompt debiet van meer dan 5000 m3 per jaar tot en met 30.000 m3 per jaar; | 2 | W | N | |||||
c) | 10 m of meer bedraagt, of met een opgepompt debiet van meer dan 30.000 m3 per jaar; | 1 | W | N | |||||
3° voor andere doeleinden dan de doeleinden, vermeld in punt 1° en 2° | |||||||||
a) | met een netto opgepompt debiet van meer dan 150 m3 per jaar tot maximaal 5000 m3 per jaar; | 3 | |||||||
b) | met een netto opgepompt debiet van meer dan 5000 m3 per jaar tot en met 30.000 m3 per jaar; | 2 | W | N | |||||
c) | met een netto opgepompt debiet van meer dan 30.000 m3 per jaar | 1 | W | N |
rubriek | omschrijving | klasse | opmer- kingen | coör- dinator | audit | jaar- verslag | VLAREBO | |
53.6. | aanleg en exploitatie van een grondwaterwinning die gebruikt wordt voor thermische energieopslag in watervoerende lagen, met inbegrip van terugpompingen en het nuttige gebruik van het spuiwater: | |||||||
1° | met een opgepompt debiet van maximaal 30.000 m3/jaar, en | |||||||
a) alle putten hebben een diepte die kleiner is dan of gelijk is aan het locatiespecifieke dieptecriterium, zoals weergegeven op de kaart die is opgenomen in bijlage 2quater, die bij dit besluit is gevoegd; b) minstens 1 put heeft een diepte die groter is dan het locatiespecifieke dieptecriterium, zoals weergegeven op de kaart die is opgenomen in bijlage 2quater, die bij dit besluit is gevoegd, en alle putten zijn minder diep dan 500 m ten opzichte van het maaiveld; | 3 2 | W | N | |||||
2° 3° | met een opgepompt debiet van meer dan 30.000 m3/jaar en maximaal 100.000 m3/jaar, en alle putten zijn minder diep dan 500 m ten opzichte van het maaiveld; met een opgepompt debiet van meer dan 100.000 m3/jaar, en alle putten zijn minder diep dan 500 meter ten opzichte van het maaiveld | 2 1 | W W | N N | ||||
4° | met een diepte van 500 m of meer ten opzichte van het maaiveld. | 1 | W, N | N |
rubriek | omschrijving | klasse | opmer- kingen | coör- dinator | audit | jaar- verslag | VLAREBO | |
54. | het kunstmatig aanvullen van grondwater Opmerking: Onder deze rubriek valt niet: a. de infiltratie in de verzadigde en in de onverzadigde zone van hemelwater dat niet in aanraking is geweest met verontreinigende stoffen; b. de infiltratie van water via bekkens voor openbare watervoorziening; c. de irrigatie, zowel oppervlakkig als rechtstreeks in de wortelzone. | |||||||
a) met een debiet van minder dan 2500 m3 per dag, en de inbrenging van het water gebeurt: 1° volledig in de onverzadigde zone of via een bovengrondse infiltratievoorziening; 2° minstens gedeeltelijk in de verzadigde zone van een freatische watervoerende laag, en niet via een bovengrondse infiltratievoorziening; 3° minstens gedeeltelijk in de verzadigde zone, en niet volledig in een freatische watervoerende laag. | 2 1 1 | W W W | N N N | |||||
b) met een debiet van 2500 m3 per dag of meer, en de inbrenging van het water gebeurt: | ||||||||
1° volledig in de onverzadigde zone of via een bovengrondse infiltratievoorziening; | 1 | W | N | |||||
2° minstens gedeeltelijk in de verzadigde zone van een freatische watervoerende laag, en niet via een bovengrondse infiltratievoorziening; | 1 | W | N | |||||
3° minstens gedeeltelijk in de verzadigde zone, en niet volledig in een freatische watervoerende laag. | 1 | W | N |
rubriek | omschrijving | klasse | opmer- kingen | coör- dinator | audit | jaar- verslag | VLAREBO |
55.1. | andere verticale boringen dan de boringen, vermeld in rubriek 52, 53, 54 en 55.3. De volgende boringen zijn niet ingedeeld: 1) boringen voor de aanleg van peilputten in het kader van bodem- en grondwateranalyses; 2) boringen voor de aanleg van peilputten ter naleving van de milieuvoorwaarden voor de exploitatie van inrichtingen; 3) boringen ter naleving van wettelijke verplichtingen; 4) funderingsboringen; 5) geotechnische boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit van de grond tot 2,5 m onder het maaiveld. De volgende boringen die buiten beschermingszone type III liggen, zijn niet ingedeeld: 1) geotechnische boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit van de grond dieper dan 2,5 m onder het maaiveld; 2) boringen in het kader van thermische energieopslag in boorgaten waarvan de diepte beperkt blijft tot maximaal het dieptecriterium, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 2quinquies, die bij dit besluit is gevoegd. | ||||||
1° tot en met een diepte van het dieptecriterium, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 2quinquies bij dit besluit, en die liggen buiten een beschermingszone type III; 2° dieper dan het dieptecriterium, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 2quinquies bij dit besluit, of die liggen binnen een beschermingszone type III, met een diepte van minder dan 500 meter ten opzichte van het maaiveld. | 3 2 | W | N |
rubriek | omschrijving | klasse | opmer- kingen | coör- dinator | audit | jaar- verslag | VLAREBO | |
60. | volledig of gedeeltelijk opvullen van groeven, graverijen en andere putten Voor de toepassing van deze rubriek wordt met put bedoeld: een diepte die in de grond gemaakt is (met inbegrip van waterplassen en vijvers), al dan niet waterhoudend. Het diepste punt van de onderkant van de put bevindt zich op minimaal 1,5 m beneden het maaiveld. Hierbij wordt gekeken naar het diepste punt op het moment vóór de eerste opvulling. Opmerking: Als afvalstoffen worden gebruikt voor de opvulling, geldt rubriek 2. Onder deze rubriek valt niet het gebruik van bodemmaterialen in het kader van functionele ophogingen en aanvullingen die worden uitgevoerd boven het maaiveld met als doel terreinen bouwrijp te maken of een grond- of bouwwerk te realiseren. Beperkte mechanische activiteiten, zoals het sorteren of zeven van bodemmaterialen, vallen in deze rubriek en zijn niet vergunningsplichtig volgens rubriek 30. Het volledig of gedeeltelijk opvullen met bodemmaterialen die voldoen aan de voorwaarden voor het gebruik als bodem, vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, van constructies die zich onder het maaiveld bevinden en die (al dan niet tijdelijk) vrij komen te liggen in het kader van bouw- of sloopwerken (bijvoorbeeld kelders) vallen niet onder deze rubriek. | |||||||
1° | met een capaciteit van 1000 tot en met 10.000 m3; | 2 | N,O,W | |||||
2° | met een capaciteit van meer dan 10.000 m3. | 1 | N,O,W | N | O |
rubriek | omschrijving | klasse | opmer- kingen | coör- dinator | audit | jaar- verslag | VLAREBO |
64 | Irrigatie door bevloeiing en beregening, zowel oppervlakkig als rechtstreeks in de wortelzone | ||||||
een irrigatieproject van 100 ha en meer voor landbouwdoeleinden | 1 | W | N | P |
rubriek | omschrijving | klasse | opmer- kingen | coör- dinator | audit | jaar- verslag | VLAREBO |
65 | Droogleggingsprojecten via een andere regelbare constructie voor landbouwdoeleinden dan de constructies, vermeld in rubriek 53.3. Er kan overlapping zijn met een of meer subrubrieken van rubriek 56. Uitzondering: projecten die onder het toepassingsgebied vallen van, en in overeenstemming zijn met, een goedgekeurd peilbesluit als vermeld in artikel 26/2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2023 over het peilbeheer op onbevaarbare waterlopen en grachten. | ||||||
1° een droogleggingsproject via regelbare constructie van 50 ha of meer 2° een droogleggingsproject via regelbare constructie van 15 ha of meer, dat een aanzienlijke verlaging van de freatische grondwatertafel in een bijzonder beschermd gebied tot gevolg kan hebben | 1 1 | N N |