Details





Titel:

17 JULI 2024. - Koninklijk besluit houdende de oprichting en de opdrachten van Belgian Secure Communications



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - De organisatie en opdrachten
Art. 1-3
HOOFDSTUK 2. - Het management
Art. 4-12
HOOFDSTUK 3. - De personeelsleden
Art. 13-15
Afdeling 1. - Aangeworven personeel bij de dienst
Art. 16-17
Afdeling 2. - Gedetacheerd of ter beschikking gesteld personeel bij de dienst
Art. 18-26
HOOFDSTUK 4. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 27-28



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - De organisatie en opdrachten
Artikel 1. Bij de Federale Overheidsdienst Justitie wordt de dienst Belgian Secure Communications, "BSC" genoemd, opgericht.
  BSC staat, wat zijn operationele werking betreft, onder het rechtstreekse gezag van de minister bevoegd voor Justitie. De strategische aansturing van BSC berust bij de Nationale Veiligheidsraad, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 22 december 2020 tot oprichting van de Nationale Veiligheidsraad, het Strategisch Comité Inlichtingen en Veiligheid en het Coördinatiecomité Inlichtingen en Veiligheid.

Art.2. § 1. BSC is belast met het aanbieden, het ontwikkelen, het beheren, het onderhouden, het opslaan en het beveiligen van beveiligde communicatie- en informatiesystemen en het leiden van projecten inzake beveiligde communicatie- en informatiesystemen om de beveiligde uitwisseling van geclassificeerde en niet-geclassificeerde informatie te verzekeren ten behoeve van overheidsinstellingen en -diensten en private ondernemingen en personen indien de nationale veiligheid dit vereist.
  De in het eerste lid bedoelde communicatie- en informatiesystemen worden in een richtlijn van de Nationale Veiligheidsraad vastgelegd.
  § 2. Op voorstel van de minister bevoegd voor Justitie en na eensluidend advies van de Nationale Veiligheidsraad kan de Koning bijkomende opdrachten aan BSC toekennen.
  § 3. BSC oefent haar opdrachten uit onder voorbehoud van de wettelijke en reglementaire bevoegdheden van de Nationale Veiligheidsoverheid, zoals bepaald in artikel 1quater van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst, de bevoegdheden van de Veiligheid van de Staat, zoals bepaald in artikel 1quinquies van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst en artikel 7 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de bevoegdheden van de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht, zoals bepaald in artikel 1quinquies van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst en artikel 11 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de bevoegdheden van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, de bevoegdheden van het Nationaal Crisiscentrum, zoals voorzien in artikel 3 van het koninklijk besluit van 18 april 1988 tot oprichting van het coördinatie- en Crisiscentrum van de regering en de bevoegdheden van het Centrum voor Cybersecurity België, zoals bepaald in artikel 3 van het koninklijk besluit van 10 oktober 2014 tot oprichting van het Centrum voor Cybersecurity België.

Art.3. BSC beschikt voor de uitvoering van zijn opdrachten, bedoeld in artikel 2, over eigen werkingsmiddelen en personeels- en investeringskredieten.

HOOFDSTUK 2. - Het management
Art.4. § 1. De dagelijkse leiding en het beheer van BSC wordt waargenomen door een directeur.
  De directeur wordt daarin bijgestaan door een adjunct-directeur.
  De adjunct-directeur vervangt de directeur in geval van verhindering of afwezigheid.
  § 2. De directeur en de adjunct-directeur behoren tot een verschillende taalrol.
  § 3. De directeur en de adjunct-directeur worden op voordracht van de minister bevoegd voor Justitie, na eensluidend advies van de Nationale Veiligheidsraad door de Koning aangesteld voor een mandaat van vijf jaar.
  Het mandaat is éénmaal hernieuwbaar voor zover de betrokkene minimaal de eindvermelding "voldoet aan de verwachtingen" heeft gekregen na zijn eerste mandaat en na eensluidend advies van de Nationale Veiligheidsraad.
  § 4. De directeur of de adjunct-directeur worden in hun dienst van oorsprong ambtshalve in verlof geplaatst met een opdracht van algemeen belang voor de duur van hun mandaat.
  In afwijking van paragraaf 4, eerste lid van dit artikel, worden de directeur en de adjunct-directeur, bedoeld in artikel 5, § 1, tweede lid, 4°, en artikel 6, § 1, tweede lid, 4°, met militaire hoedanigheid, gedetacheerd voor de duur van hun mandaat overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het militair statuut. De loonkosten ten belope van maximum de wedde zoals bepaald in de artikelen 5, § 5 en 6, § 5 worden ten laste genomen van BSC.

Art.5. § 1. In afwijking van artikel 6bis en artikel 16, § 1, 6° van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel wordt de directeur aangewezen in de klasse A5 voor een mandaat van vijf jaar.
  De functie van directeur is toegankelijk voor ambtenaren:
  1° van niveau A of B uit het federaal administratief openbaar ambt, zoals vastgelegd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken;
  2° van niveau A, B of van minstens de graad inspecteur bij de geïntegreerde politie bedoeld in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;
  3° van minstens de graad inspecteur bij de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat bedoeld in koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.
  4° van minstens de graad inspecteur bij de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht bedoeld in het koninklijk besluit van 4 juli 2014 tot vaststelling van het statuut van bepaalde burgerlijke ambtenaren van [de Algemene Dienst inlichting en veiligheid] van de Krijgsmacht;
  5° van niveau A of B, met militaire hoedanigheid, bij het Ministerie van Landsverdediging.
  § 2. Om aangewezen te worden tot directeur moet men aan de volgende voorwaarden voldoen:
  1° Belg zijn;
  2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;
  3° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;
  4° beschikken over minstens vijf jaar ervaring in een leidinggevende functie binnen een veiligheids- of inlichtingencontext;
  5° beschikken over een voor de opdrachten van BSC relevante ervaring van ten minste acht jaar binnen een ICT-projectomgeving. Een jaar dat al wordt aangerekend als ervaring in een leidinggevende functie kan niet worden meegeteld als een jaar ervaring in ICT-projectomgeving;
  6° beschikken over de competenties, relationele vaardigheden, alsook de vaardigheden op het vlak van organisatie en beheer en voldoen aan de functiespecifieke ervarings- en kennisvoorwaarden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel, in het bijzonder wat de kennis van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën betreft;
  7° een goede kennis hebben van de werking van de overheidsdiensten en van de veiligheids- en inlichtingendiensten in het bijzonder;
  8° houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau "zeer geheim" krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst.
  § 3. De functiebeschrijving en het competentieprofiel voor de functie van de directeur worden bepaald door de minister bevoegd voor Justitie na eensluidend advies van de Nationale Veiligheidsraad.
  § 4. De aanstelling gebeurt na een vergelijkende selectie, bedoeld in artikel 20 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, georganiseerd door het Directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning.
  § 5. Tijdens het eerste mandaat van vijf jaar is de weddeschaal van de directeur de weddeschaal NA51, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.
  Indien het mandaat hernieuwd wordt, is de weddeschaal van de directeur gedurende het tweede mandaat van vijf jaar de weddeschaal NA52, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van datzelfde koninklijk besluit.
  In afwijking van artikel 18 van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt worden de prestaties die erkend worden om te voldoen aan de in paragraaf 2, 4° tot 7° van dit artikel vermelde vereisten in aanmerking genomen bij het vaststellen van hun geldelijke anciënniteit.

Art.6. § 1. In afwijking van artikel 6bis en artikel 16, § 1, 6° van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel wordt de adjunct-directeur aangewezen in de klasse A4 voor een mandaat van vijf jaar.
  De functie van adjunct-directeur is toegankelijk voor ambtenaren:
  1° van niveau A of B uit het federaal administratief openbaar ambt, zoals vastgelegd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken;
  2° van niveau A, B of van minstens de graad inspecteur bij de geïntegreerde politie bedoeld in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;
  3° van minstens de graad inspecteur bij de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat bedoeld in koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;
  4° van minstens de graad inspecteur bij de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht bedoeld in het koninklijk besluit van 4 juli 2014 tot vaststelling van het statuut van bepaalde burgerlijke ambtenaren van [de Algemene Dienst inlichting en veiligheid] van de Krijgsmacht;
  5° van niveau A of B, met militaire hoedanigheid, bij het Ministerie van Landsverdediging.
  § 2. Om aangewezen te worden tot adjunct-directeur moet men aan de volgende voorwaarden voldoen:
  1° Belg zijn;
  2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;
  3° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;
  4° beschikken over minstens drie jaar ervaring in een leidinggevende functie binnen een veiligheids- of inlichtingencontext;
  5° beschikken over een voor de opdrachten van BSC relevante ervaring van ten minste vijf jaar binnen een ICT-projectomgeving. Een jaar dat al wordt aangerekend als ervaring in leidinggevende functie kan niet worden meegeteld als een jaar ervaring in ICT-projectomgeving, als het de uitoefening van dezelfde functie in dezelfde periode betreft;
  6° beschikken over de competenties, relationele vaardigheden, alsook de vaardigheden op het vlak van organisatie en beheer en voldoen aan de functiespecifieke ervarings- en kennisvoorwaarden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel, in het bijzonder wat de kennis van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën betreft;
  7° een goede kennis hebben van de werking van de overheidsdiensten en van de veiligheids- en inlichtingendiensten in het bijzonder;
  8° houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau "zeer geheim" krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst.
  § 3. De functiebeschrijving en het competentieprofiel voor de functie van de adjunct-directeur worden bepaald door de minister bevoegd voor Justitie en na eensluidend advies van de Nationale Veiligheidsraad.
  § 4. De aanstelling gebeurt na een vergelijkende selectie, bedoeld in artikel 20 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, georganiseerd door het Directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning.
  § 5. Tijdens het eerste mandaat van vijf jaar is de weddeschaal van de adjunct-directeur de weddeschaal NA41, bedoeld in artikel 8, vierde lid, van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.
  Indien het mandaat hernieuwd wordt, is de weddeschaal van de adjunct-directeur gedurende het tweede mandaat van vijf jaar de weddeschaal NA42, bedoeld in artikel 8, vierde lid, van datzelfde koninklijk besluit.
  In afwijking van artikel 18 van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt worden de prestaties die erkend worden om te voldoen aan de in paragraaf 2, 4° tot 7° vermelde vereisten in aanmerking genomen bij het vaststellen van hun geldelijke anciënniteit.

Art.7. § 1. De directeur en adjunct-directeur oefenen hun taak voltijds uit. Tijdens hun mandaat kunnen zij:
  1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd deze die het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreffen;
  2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de gewest- en gemeenschapsparlementen of van de provincieraden of om een ambt uit te oefenen in een beleidsorgaan of het kabinet van een minister of een Staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de Regering van een Gemeenschap, van een Gewest, van het verenigd College van de gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;
  3° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;
  4° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige dienstnemer bij dit korps;
  5° geen verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;
  6° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, met de vierdagenweek met en zonder premie en halftijds te werken vanaf 50 of 55 jaar;
  7° geen afwezigheid van lange duur voor persoonlijke aangelegenheden verkrijgen;
  8° geen verloven krijgen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de Rijksdiensten en in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de gemeenschappen of de gewesten.
  § 2. Zij mogen geen openbare of particuliere betrekking of activiteit uitoefenen die de onafhankelijkheid of de waardigheid van het ambt in gevaar zou kunnen brengen.

Art.8. § 1. Behoudens anders bepaald in dit artikel, worden de directeur en de adjunct-directeur geëvalueerd overeenkomstig de bepalingen in de artikelen 16 tot 18bis van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten.
  § 2. In afwijking van artikel 16ter van bovenvermeld besluit, wordt de evaluatie uitgevoerd door:
  1° de minister bevoegd voor Justitie, eerste evaluator genoemd, wat betreft de directeur;
  2° de directeur, eerste evaluator genoemd, en de minister bevoegd voor Justitie, tweede evaluator genoemd, wat betreft de adjunct-directeur.
  § 3. In afwijking van artikel 16bis van bovenvermeld besluit hebben de tussentijdse evaluaties en de eindevaluatie betrekking op:
  1° de verwezenlijking van de doelstellingen die werden vastgelegd aan het begin van de evaluatiecyclus;
  2° de wijze waarop die doelstellingen al dan niet werden behaald;
  3° de persoonlijke bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen;
  4° de geleverde inspanningen om zijn competenties te ontwikkelen;
  5° de tijdige realisatie en de kwaliteit van alle evaluaties, doorgevoerd binnen zijn dienst.

Art.9. § 1. Het mandaat van directeur of adjunct-directeur eindigt van rechtswege en zonder dat het vooraf aan de betrokkene moet worden betekend:
  1° op het einde van de twee periodes bedoeld in artikel 3, § 3;
  2° wanneer de directeur of de adjunct-directeur de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt;
  3° wanneer de directeur of adjunct-directeur niet meer voldoet aan de voorwaarden om aangesteld te worden in de functie, zoals bedoeld in respectievelijk de artikelen 5 en 6;
  4° wanneer de tussentijdse evaluatie leidt tot een vermelding "onvoldoende". In dat geval wordt het mandaat van de directeur of de adjunct-directeur beëindigd op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de vermelding werd toegekend. In dat geval kan de houder van de functie zich niet opnieuw kandidaat stellen voor de functie.
  Het verlof met een opdracht van algemeen wordt stop gezet en de directeur of adjunct-directeur wordt opnieuw geïntegreerd in zijn oorspronkelijke dienst waar hij tewerkgesteld wordt in de betrekking die hij voordien bekleedde, voor zover deze nog vacant is. Indien dit niet het geval zou zijn, dan zal hij tewerkgesteld worden in een vacante betrekking die overeenstemt met zijn graad en voor zover hij de voorwaarden ervan vervult.
  De directeur of adjunct-directeur, met militaire hoedanigheid, waarvan de detachering bedoeld in artikel 4, § 4, tweede lid, wordt stopgezet, wordt ter beschikking gesteld van zijn dienst van oorsprong.
  § 2. Als de directeur of de adjunct-directeur de wettelijke pensioenleeftijd bereikt tijdens het mandaat, kan hij vragen zijn mandaat te verlengen tot het einde ervan, per maximale periode van een jaar. De verlengingsaanvraag wordt ingediend minstens 6 maanden voor de datum van wettelijke pensionering of van het einde van de verlenging.
  § 3. Indien het mandaat vroegtijdig eindigt, wordt een nieuwe directeur of adjunct-directeur aangesteld voor de resterende duur van het lopende mandaat op voorwaarde dat dit mandaat nog minstens twee jaar duurt. De artikelen 5 en 6 zijn van toepassing voor de aanwijzing van respectievelijk de nieuwe directeur of adjunct-directeur.
  Met het lopende mandaat wordt bedoeld een periode van maximaal tien jaar.

Art.10. De minister bevoegd voor Justitie kan het mandaat van de directeur of de adjunct-directeur verlengen als de procedure om hem te vervangen werd ingezet, op een regelmatige wijze vervolgd wordt, maar nog niet heeft geleid tot een aanstelling. Deze verlenging is beperkt tot zes maanden en is hernieuwbaar.

Art.11. Behoudens uitdrukkelijk anders bepaald in dit besluit zijn de reglementaire bepalingen van toepassing op de personeelsleden van het federaal administratief openbaar ambt van toepassing op de directeur en de adjunct-directeur.

Art.12. De directeur en adjunct-directeur van BSC beschikken over een dienst identificatiekaart, waaruit hun hoedanigheid van personeelslid van BSC blijkt zoals bepaald in artikel 18.

HOOFDSTUK 3. - De personeelsleden
Art.13. De personeelsleden van BSC kunnen worden aangeworven of gedetacheerd of ter beschikking gesteld vanuit andere diensten.
  Het aantal personeelsleden waarover BSC beschikt en hun profiel wordt opgenomen in een personeelsplan dat ter goedkeuring aan de minister bevoegd voor Justitie wordt voorgelegd.

Art.14. § 1. Alle personeelsleden zijn houder van een veiligheidsmachtiging van het niveau "geheim" of "zeer geheim" krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst. Het vereiste niveau van de vereiste veiligheidsmachtiging wordt opgenomen in de functiebeschrijving.

Art.15. De personeelsleden van BSC beschikken over een dienst identificatiekaart, waaruit hun hoedanigheid van personeelslid van BSC blijkt.
  De minister bevoegd voor Justitie bepaalt het model van de legitimatiekaart.

Afdeling 1. - Aangeworven personeel bij de dienst
Art.16. De personeelsleden van BSC worden aangeworven bij de centrale diensten van de Federale Overheidsdienst Justitie.
  De reglementaire bepalingen van toepassing op de personeelsleden van het federaal administratief openbaar ambt zijn van toepassing.

Art.17. Een personeelslid dat zijn veiligheidsmachtiging verliest en de beslissing definitief is geworden, overeenkomstig de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst, wordt ter beschikking gesteld van de Federale Overheidsdienst Justitie.
  Indien hij zonder geldige reden, en na voorafgaand te zijn gehoord, weigert de voorgestelde functie te bekleden, wordt hij na tien werkdagen afwezigheid als ontslagnemend beschouwd.

Afdeling 2. - Gedetacheerd of ter beschikking gesteld personeel bij de dienst
Art.18. De personeelsleden kunnen worden gedetacheerd of ter beschikking gesteld vanuit:
  1° het federaal administratief openbaar ambt, zoals vastgelegd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken;
  2° de geïntegreerde politie zoals bedoeld in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;
  3° de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;
  4° het Ministerie van Landsverdediging, de personeelsleden met militaire hoedanigheid.
  Om gedetacheerd of ter beschikking gesteld te kunnen worden aan BSC, mag men geen vermelding "onvoldoende" hebben verkregen op het einde van laatste evaluatieperiode.

Art.19. § 1. De detachering of terbeschikkingstelling duurt maximaal vijf jaar en is hernieuwbaar voor dezelfde periode voor zover de betrokkene geen ongunstige evaluatie heeft verkregen.
  De detachering wordt stopgezet zodra de betrokkene niet meer beschikt over de veiligheidsmachtiging, zoals bedoeld in artikel 14, § 1.
  Het personeelslid waarvan de detachering wordt stopgezet wordt ter beschikking gesteld van zijn dienst van oorsprong.

Art.20. De personeelsleden die ter beschikking gesteld worden vanuit het federaal administratief openbaar ambt, zoals vastgelegd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, verkrijgen tijdens de periode van de terbeschikkingstelling een verlof voor een opdracht van algemeen belang zoals bedoeld in de artikelen 99 en volgende van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen.

Art.21. De personeelsleden gedetacheerd vanuit de geïntegreerde politie zoals bedoeld in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, geschiedt onder de vorm van een structurele detachering zoals bepaald in artikel 21, § 1, van het koninklijk besluit van 26 maart 2005 tot regeling van de structurele detacheringen van personeelsleden van de politiediensten en van soortgelijke toestanden en tot invoering van verschillende maatregelen.
  De personeelsleden gedetacheerd vanuit de geïntegreerde politie zoals bedoeld in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, kunnen genieten van een tweetaligheidspremie conform de bijlage zoals bedoeld in artikel 21, § 3, van het koninklijk besluit van 26 maart 2005 tot regeling van de structurele detacheringen van personeelsleden van de politiediensten en van soortgelijke toestanden en tot invoering van verschillende maatregelen.
  De kosten van de detachering van de personeelsleden vanuit de geïntegreerde politie zoals bedoeld in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, worden ten laste genomen van BSC. Voor de toepassing hiervan betaalt de federale politie of de politiezone waartoe de politieambtenaar behoort, eerst, als werkgever, de wedde en alle eventuele weddebijslagen, toelagen, vergoedingen of tegemoetkomingen met inbegrip van de patronale bijdragen. Deze worden vervolgens trimestrieel terugbetaald door BSC.

Art.22. De personeelsleden die ter beschikking gesteld worden vanuit de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat of vanuit de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht verkrijgen tijdens de periode van terbeschikkingstelling een verlof voor een opdracht van algemeen belang zoals bedoeld in de artikelen 99 en volgende van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen.

Art.23. De personeelsleden van de Veiligheid van de Staat behouden gedurende hun terbeschikkingstelling de basisbeschermingstoelage en de inlichtingentoelage, zoals bedoeld in de artikelen 252 tot 254 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat en kunnen deelnemen aan de bevorderingsbepalingen waarin hetzelfde besluit voorziet.

Art.24. De personeelsleden met militaire hoedanigheid gedetacheerd vanuit het Ministerie van Landsverdediging, worden gedetacheerd voor de duur van hun mandaat overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het militair statuut.

Art.25. De gedetacheerde personeelsleden worden geëvalueerd door hun oorspronkelijke dienst. De oorspronkelijke dienst vraagt daartoe alle nodige gegevens aan BSC.

Art.26. De gedetacheerde of ter beschikking gestelde personeelsleden behouden de verlofrechten overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het statuut van hun oorspronkelijke dienst.

HOOFDSTUK 4. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.27. In afwachting van de aanstelling van de directeur overeenkomstig artikel 5, kan de minister bevoegd voor Justitie een tijdelijke directeur aanduiden onder:
  1° de personeelsleden van het federaal administratief openbaar ambt, zoals vastgelegd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken;
  2° de personeelsleden van de geïntegreerde politie zoals bedoeld in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.
  3° de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;
  4° de personeelsleden bij het Ministerie van Landsverdediging, met militaire hoedanigheid.
  De tijdelijke directeur dient aan de voorwaarden te voldoen vervat in artikel 5. Wanneer meerdere personen aan deze voorwaarden voldoen, worden hun bekwaamheidsbewijzen en verdiensten vergeleken.
  De tijdelijke aanstelling eindigt van rechtswege wanneer een directeur wordt aangesteld en kan niet langer duren dan 18 maanden.
  De tijdelijke directeur ontvangt gedurende deze periode een weddecomplement dat overeenstemt met het verschil tussen de wedde verbonden aan de functie waarin hij is benoemd en de weddeschaal NA51.

Art. 28. De minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit