Details





Titel:

17 JULI 2024. - Koninklijk besluit met betrekking tot de toepassing van het belastingkrediet voor de verhoging van de tussenkomst van de werkgever in een treinabonnement



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Regels voor de toepassing van het belastingkrediet op de tussenkomst in een gecombineerd of geïntegreerd vervoerbewijs
Art. 2-3
HOOFDSTUK 3. - Modaliteiten voor het leveren van het bewijs dat aan de voorwaarden voor de toepassing van het belastingkrediet is voldaan
Art. 4-5
HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art. 6-7



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° de wet: de wet van 12 mei 2024 houdende diverse fiscale bepalingen;
  2° het belastingkrediet: het belastingkrediet voor de verhoging van de tussenkomst van de werkgever in een treinabonnement, bedoeld in titel 3, hoofdstuk 5, van de wet.

HOOFDSTUK 2. - Regels voor de toepassing van het belastingkrediet op de tussenkomst in een gecombineerd of geïntegreerd vervoerbewijs
Art.2. § 1. Voor de toepassing van het belastingkrediet is het gedeelte van de prijs van een gecombineerd vervoerbewijs dat betrekking heeft op de trein gelijk aan de prijs van dat gecombineerde vervoerbewijs verminderd met de toeslag of toeslagen voor het ander gemeenschappelijk openbaar vervoer dan het treinvervoer.
  § 2. Wanneer de tussenkomst van de werkgever in een gecombineerd vervoerbewijs niet voor elk gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel afzonderlijk wordt bepaald, wordt het gedeelte van de tussenkomst van de werkgever dat betrekking heeft op de trein als volgt bepaald:
  1° wanneer de tussenkomst van de werkgever gelijk is aan een uniform percentage van de prijs van het gecombineerde vervoerbewijs, is het gedeelte van de tussenkomst van de werkgever dat betrekking heeft op de trein gelijk aan het gedeelte van de prijs van het gecombineerde vervoerbewijs dat betrekking heeft op de trein vermenigvuldigd met dat percentage;
  2° wanneer de tussenkomst van de werkgever wordt bepaald in functie van het aantal kilometer dat wordt afgelegd met alle gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen samen en de prijs voor het ander gemeenschappelijk openbaar vervoer dan het treinvervoer een eenheidsprijs is, ongeacht de afstand, is het gedeelte van de tussenkomst van de werkgever dat betrekking heeft op de trein gelijk aan de tussenkomst van de werkgever in het gecombineerde vervoerbewijs vermenigvuldigd met het gedeelte van de prijs van het gecombineerde vervoerbewijs dat betrekking heeft op de trein en gedeeld door de prijs van het gecombineerde vervoerbewijs;
  3° wanneer de tussenkomst van de werkgever wordt bepaald in functie van het aantal kilometer dat wordt afgelegd met alle gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen samen en de prijs voor het ander gemeenschappelijk openbaar vervoer dan het treinvervoer in verhouding staat tot de afstand, wordt het gedeelte van de tussenkomst van de werkgever dat betrekking heeft op de trein bepaald door de tussenkomst in het gecombineerde vervoerbewijs te vermenigvuldigen met het aantal kilometer van het traject dat met de trein wordt afgelegd en te delen door het totale aantal kilometer van het traject dat met het gemeenschappelijk openbaar wordt afgelegd.

Art.3. § 1. Voor de toepassing van het belastingkrediet is de prijs van het gedeelte van een geïntegreerd vervoerbewijs dat betrekking heeft op de trein gelijk aan de prijs van een treinabonnement voor dezelfde duur/periode voor het traject dat gewoonlijk door de werknemer met de trein wordt afgelegd, desgevallend beperkt tot de prijs van het geïntegreerde vervoerbewijs.
  De werknemer bezorgt de werkgever een verklaring op eer dat hij gewoonlijk gebruik maakt van de trein voor de verplaatsingen tussen zijn woonplaats en zijn plaats van tewerkstelling met vermelding van de lengte van het enkel traject dat met de trein wordt afgelegd, uitgedrukt in kilometer.
  § 2. Het gedeelte van de tussenkomst van de werkgever in een geïntegreerd vervoerbewijs dat betrekking heeft op de trein is gelijk aan de tussenkomst van de werkgever in het geïntegreerde vervoerbewijs vermenigvuldigd met het gedeelte van de prijs van het geïntegreerde vervoerbewijs dat betrekking heeft op de trein en gedeeld door de prijs van het geïntegreerde vervoerbewijs.

HOOFDSTUK 3. - Modaliteiten voor het leveren van het bewijs dat aan de voorwaarden voor de toepassing van het belastingkrediet is voldaan
Art.4. § 1. De belastingplichtige die aanspraak maakt op het belastingkrediet, stelt een document op met daarin de volgende gegevens:
  1° het bedrag van de tussenkomst van de werkgever als bedoeld in artikel 56, 3°, van de wet die tijdens het betrokken belastbare tijdperk is betaald of toegekend;
  2° de referentietussenkomst van de werkgever als bedoeld in artikel 56, 4°, van de wet;
  3° de verhoogde tussenkomst van de werkgever als bedoeld in artikel 56, 5°, van de wet;
  4° het verhogingspercentage als bedoeld in artikel 56, 6°, van de wet;
  5° het bedrag van het belastingkrediet berekend overeenkomstig artikel 57, § 2, van de wet.
  De in het eerste lid, 1° tot 5° vermelde gegevens worden apart vermeld voor elke tussenkomst van de werkgever die tijdens het betrokken belastbare tijdperk is betaald of toegekend en waarvoor de toepassing van het belastingkrediet wordt gevraagd.
  In afwijking van het tweede lid, kan de belastingplichtige ervoor opteren om de gegevens met betrekking tot tussenkomsten van de werkgever waarvoor het in het eerste lid, 4° bedoelde gegeven identiek is, samen te vermelden in het document. In dat geval:
  1° vermeldt de belastingplichtige:
  - bij de betrokken gegevens dat hij gebruik maakt van de in dit lid bedoelde optie;
  - telkens de som van de in het eerste lid, 1° en 5° bedoelde bedragen voor de betrokken tussenkomsten;
  - telkens het laagste van de in het eerste lid, 2° en 3°, bedoelde percentages dat van toepassing is voor de betrokken tussenkomsten;
  2° houdt de belastingplichtige de in het eerste lid, 1°, 2°, 3° en 5° bedoelde gegevens per tussenkomst van de werkgever ter beschikking van de administratie.
  Het document bevat tevens de bevestiging van de belastingplichtige dat:
  1° hij een werkgever is als bedoeld in artikel 57, § 1, tweede lid, van de wet;
  2° de tussenkomst van de werkgever in een treinabonnement niet door derden wordt vergoed;
  3° het belastingkrediet niet wordt gevraagd voor de tussenkomst van de werkgever in een treinabonnement waarvoor de derdebetalersregeling als bedoeld in artikel 40 van het openbaredienstcontract gesloten tussen de Staat en de NMBS van toepassing is;
  4° het belastingkrediet niet wordt gevraagd voor de tussenkomst van de werkgever die wordt betaald of toegekend aan een werknemer die van de belastingplichtige een mobiliteitsbudget ontvangt met toepassing van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget;
  5° de verhoging van de tussenkomst van de werkgever in een treinabonnement is vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst, een arbeidsreglement of een individuele arbeidsovereenkomst en geldt zonder beperking in de tijd.
  § 2. De aan de vennootschapsbelasting of rechtspersonenbelasting onderworpen belastingplichtige en de in artikel 227, 2° of 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde belastingplichtige die aanspraak maakt op het belastingkrediet, voegt het in paragraaf 1 bedoelde document in bijlage toe aan zijn aangifte. De aan de personenbelasting onderworpen belastingplichtige en de in artikel 227, 1°, van het voormelde Wetboek bedoelde belastingplichtige houdt het in paragraaf 1 bedoelde document ter beschikking van de administratie.

Art.5. De belastingplichtige die de toepassing vraagt van het belastingkrediet houdt tevens de volgende documenten ter beschikking van de administratie:
  1° de stukken die door de werknemer zijn voorgelegd om de tussenkomst te verkrijgen of, in geval van een derdebetalersregeling, de factuur met betrekking tot de tussenkomst;
  2° in geval van een tussenkomst in een gecombineerd vervoerbewijs: de in artikel 3, § 1, tweede lid bedoelde verklaring op eer.

HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art.6. Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatblad.

Art. 7. De minister die bevoegd is voor Financiën, is belast met de uitvoering van dit besluit.