Details





Titel:

4 JULI 2024. - Koninklijk besluit tot aanvulling van de lijsten van oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen



Inhoudstafel:


Art. 1-6



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de verhoudingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen, tussen enerzijds de afnemers en anderzijds de leveranciers waarvan de jaarlijkse omzet 350 000 000 euro niet overschrijdt, in de zin van artikel VI.109/4 van het Wetboek van economisch recht.

Art.2. Onverminderd artikel VI.109/5 van het Wetboek van economisch recht, worden eveneens als oneerlijk beschouwd en verboden overeenkomstig artikel VI.109/8 van het Wetboek van economisch recht, de volgende marktpraktijken:
  1° de afnemer dreigt met het oneerlijk uit de rekken halen van de producten van de leverancier, of haalt producten uit de rekken indien de leverancier zijn contractuele of wettelijke rechten uitoefent, en de afnemer haalt producten uit de rekken zonder voorafgaande schriftelijke verantwoording noch mededeling;
  2° het automatisch aanrekenen door de afnemer van schadevergoedingen en interesten, zonder voorafgaande schriftelijke rechtvaardiging van de tekortkoming en de schade die het gevorderde bedrag rechtvaardigt, onverminderd de toepassing van artikel 5.88, § 1, van het Burgerlijk Wetboek;
  3° de eenzijdige schuldvergelijking door de afnemer van schadevergoedingen en interesten zonder voorafgaande schriftelijke rechtvaardiging van de tekortkoming en de schade die het gevorderde bedrag rechtvaardigt, onverminderd de toepassing van artikel 5.88, § 1, van het Burgerlijk Wetboek;
  4° de eenzijdige schuldvergelijking door de afnemer van boetes zonder vergoedend karakter, onverminderd de toepassing van artikel 5.88, § 1, van het Burgerlijk Wetboek.

Art.3. Onverminderd VI.109/6, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, worden eveneens als oneerlijk beschouwd, tenzij zij eerder op duidelijke en ondubbelzinnige wijze zijn overeengekomen in de leveringsovereenkomst of in een daaropvolgende overeenkomst tussen de leverancier en de afnemer, de volgende marktpraktijken:
  1° de afnemer koopt zijn producten van de leverancier tegen een prijs die lager ligt dan zijn productiekosten. Voor de toepassing van dit punt worden de productiekosten in rekening genomen op het moment van de aankoop van de producten.
  Wanneer de verkoop betrekking heeft op een product waarvoor een index voor productiekosten werd gevalideerd binnen een erkende brancheorganisatie in de zin van artikel 157 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, waarbij zowel de afnemer als de verkoper aangesloten zijn, dient die index als referentie om de productiekosten te bepalen.
  Wanneer geen index voor productiekosten werd gevalideerd binnen een erkende brancheorganisatie of wanneer de afnemer, de leverancier, of allebei niet aangesloten zijn bij een erkende brancheorganisatie, worden de productiekosten op individuele basis vastgesteld.
  2° de weigering door één van de partijen om het contract opnieuw te onderhandelen wanneer een verandering van omstandigheden zich voordoet, die ontoerekenbaar is aan de partijen bij het contract en die onvoorzienbaar was bij het sluiten van het contract, die de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend maakt zodat de uitvoering ervan redelijkerwijze niet langer kan worden geëist.

Art.4. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad voor de leveringsovereenkomsten gesloten, hernieuwd of gewijzigd na deze datum.

Art.5. De leveringsovereenkomsten die vóór de datum van bekendmaking van dit besluit zijn gesloten, moeten binnen zes maanden na deze datum in overeenstemming worden gebracht met dit besluit.

Art. 6. De minister bevoegd voor Economie, de minister bevoegd voor Middenstand en de minister bevoegd voor Landbouw zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.