Details





Titel:

20 JUNI 2024. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de hypothesen en de methodologie voor de berekening van de verwachte aanvullende pensioenprestatie in het pensioenoverzicht



Inhoudstafel:


Art. 1-9



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° IBP: een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening in de zin van artikel 2, eerste lid, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;
  2° verzekeringsonderneming: een onderneming bedoeld in artikel 5, eerste lid, 1°, van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen;
  3° tak 21: een levensverzekering met gewaarborgd rendement, zoals vermeld in bijlage II van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen;
  4° tak 23: een levensverzekering verbonden met beleggingsfondsen, zoals vermeld in bijlage II van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen;
  5° FSMA: de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, ingesteld door artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.
  6° SIGeDIS: de vzw SIGeDIS, opgericht overeenkomstig artikel 12 van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot uitvoering van Titel III, Hoofdstuk II, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact.

Art.2. § 1. Voor de pensioentoezeggingen en pensioenovereenkomsten beheerd door een verzekeringsonderneming in tak 23 of beheerd door een IBP met een middelverbintenis, berekenen de pensioeninstellingen, in voorkomend geval, een meest realistisch scenario, een gunstig scenario en een ongunstig scenario van de verwachte prestatie overeenkomstig bijlage I.
  § 2. Voor de pensioentoezeggingen en pensioenovereenkomsten beheerd door een verzekeringsonderneming in een tak 21 of beheerd door een IBP met een resultaatsverbintenis, berekenen de pensioeninstellingen, in voorkomend geval, een meest realistisch scenario, een gunstig scenario en een ongunstig scenario van de verwachte prestatie overeenkomstig bijlage II.
  § 3. Voor de pensioentoezeggingen en pensioenovereenkomsten waarbij het beheer wordt gespreid over tak 21 of een resultaatsverbintenis en tak 23 of een middelverbintenis, berekenen de pensioeninstellingen, in voorkomend geval, een meest realistisch scenario, een gunstig scenario en een ongunstig scenario van de verwachte prestatie proportioneel overeenkomstig bijlage I en bijlage II.

Art.3. Onverminderd artikel 4 zijn de toekomstige bijdragen die in voorkomend geval in aanmerking worden genomen bij de berekeningen bedoeld in artikel 2, deze die beschikbaar zijn op de laatste herberekeningsdatum bepaald in het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst en waarvan, indien van toepassing, de op die datum toegepaste fiscale en parafiscale lasten, kosten en het deel voor de financiering van bijkomende dekkingen of van solidariteitsprestaties in mindering zijn gebracht.

Art.4. De berekeningen bedoeld in artikel 2 gebeuren volgens de specifieke eigenschappen van de pensioentoezegging of de pensioenovereenkomst. In voorkomend geval moet hierdoor worden afgeweken van de in aanmerking te nemen bijdragen zoals bedoeld in artikel 3 en/of van de verwachte rendementen zoals vastgesteld en gepubliceerd door de FSMA overeenkomstig bijlage I en bijlage II.
  Elke afwijking heeft als doel de aangeslotene een zo getrouw mogelijk beeld te geven van het aanvullend pensioen dat hij/zij kan verwachten bij pensionering.
  De verwachte presaties berekend op grond van dit besluit hebben geen bewijswaarde.

Art.5. De berekeningen bedoeld in artikel 2 gebeuren voor iedere aangeslotene overeenkomstig zijn/haar specifieke individuele situatie.

Art.6. § 1. De bedragen van de drie scenario's van de verwachte prestatie die in het pensioenoverzicht worden getoond, worden als volgt afgerond:
  * bedragen groter dan 10.000 worden afgerond tot op het 1.000-tal;
  * bedragen tussen 1.000 en 10.000 worden afgerond tot op het 100-tal;
  * bedragen tussen 10 en 1.000 worden afgerond tot op het 10-tal;
  * bedragen kleiner dan 10 worden niet afgerond.
  De pensioeninstellingen kunnen, mits akkoord van SIGeDIS, via de DB2P-aangifte-instructies, vastgesteld overeenkomstig artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, de afronding van de bedragen toevertrouwen aan SIGeDIS.
  § 2. De bedragen van de drie scenario's van de verwachte prestatie die de pensioeninstelling berekent en aangeeft aan SIGeDIS betreffen nominale bedragen, die geen correctie maken voor inflatie.

Art.7. De pensioeninstelling documenteert de wijze waarop ze de drie scenario's van de verwachte prestatie berekent.
  Op verzoek licht de pensioeninstelling haar berekeningswijze toe aan de FSMA.

Art.8. § 1. In afwijking van artikel 4 wordt voorzien in een overgangsperiode van 3 jaar, namelijk voor de pensioenoverzichten met de situatie op 1 januari 2026, op 1 januari 2027 en op 1 januari 2028, waarin de pensioeninstelling geen rekening moet houden met het feit dat de pensioenformule in het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst op vooraf vastgestelde ogenblikken wijzigt op basis van vooraf vastgestelde criteria.
  § 2. In afwijking van artikel 5 wordt voorzien in een overgangsperiode van 3 jaar, namelijk voor de pensioenoverzichten met de situatie op 1 januari 2026, op 1 januari 2027 en op 1 januari 2028, waarin de pensioeninstelling mag afwijken van het principe van geïndividualiseerde vaststelling van het toe te passen rendement voor de berekening van de drie scenario's van de verwachte prestatie van een aangeslotene. De pensioeninstellingen mogen in afwijking van stap 5 van bijlage I, gedurende de overgangsperiode de "neutrale" modelportefeuille, zoals beschreven in stap 1 van bijlage I, toepassen ongeacht de werkelijke activaverdeling van toepassing op de reserves en de bijdragen van de betrokken aangeslotene.

Art. 9. De minister bevoegd voor Economie, de minister bevoegd voor de Zelfstandigen en de minister bevoegd voor Pensioenen, zijn, ieder wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 30-07-2024, p. 89884)