9 JUNI 2024. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt en van het koninklijk besluit van 25 januari 2024 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt
Art. 1-9, 96/3, 96/4
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 25 januari 2024 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt
Art. 10
HOOFDSTUK 3. - Opheffings- overgangs- en slotbepalingen
Art. 11-15
2003022549 2003022704 2005014040 2015205573 2017040352 2018015735 2021020949 2021040509 2024000904
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt
Artikel 1. Artikel 62, van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en de vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 september 2021, wordt vervangen als volgt:
"Art. 62. De toelage wordt maandelijks tegelijkertijd met de bezoldiging betaald.
De toelage is niet verschuldigd:
1° bij afwezigheid, meer dan dertig opeenvolgende werkdagen om eender welke reden. De schorsing van de toelage gebeurt met terugwerkende kracht tot de eerste dag van de afwezigheid.
Echter, worden de afwezigheden omwille van de volgende redenen niet in aanmerking genomen voor de dertig opeenvolgende werkdagen:
- ziekteverlof;
- arbeidsongeval, ongeval op weg naar of van het werk of beroepsziekte;
- ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof;
- adoptieverlof, opvangverlof, pleegzorgverlof, pleegouderverlof;
- loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen of medische bijstand te verstrekken en de loopbaanonderbreking voor mantelzorg;
- verlof verbonden aan de moederschapsbescherming;
- jaarlijks vakantieverlof;
- recuperaties als gevolg van inhaalrust of -verlof dat wordt toegekend in het kader van de overschrijdingen van de grens die is bepaald in de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector.
2° wanneer het personeelslid het voordeel van zijn bezoldiging verliest. De schorsing gaat in vanaf de eerste dag.
De toelage is naar rato verschuldigd als de bezoldiging zelf naar rato wordt betaald. De toelage wordt echter niet verminderd als het personeelslid een verlof geniet wegens verminderde prestaties die gewettigd zijn door een chronische ziekte, een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van of naar het werk of een beroepsziekte. ".
Art.2. In artikel 64 van hetzelfde besluit worden het tweede en het derde lid vervangen als volgt:
"Het bedrag van de compenserende vergoeding is, per afgelegde kilometer, gelijk aan het bedrag bepaald in artikel 19, § 2, 4°, c), 1e lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
In afwijking van artikel 9 is het bedrag van de vergoeding niet onderworpen aan de indexeringsregeling.
De berekeningswijze van de afgelegde afstand wordt bepaald door de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde. In geval van betwisting wordt de afstand berekend door het Nationaal Geografisch Instituut op basis van de officiële middenschalige referentiegegevens.".
Art.3. In artikel 73 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het derde lid wordt vervangen als volgt:
"In afwijking van het tweede lid worden de kosten terugbetaald als het personeelslid zich verplaatst met zijn woonplaats als vertrek- of eindpunt."
2° in het vijfde lid worden de woorden "of in voorkomend geval, de woonplaats" ingevoegd tussen de woorden "de administratieve standplaats" en de woorden "en de plaats van de dienstprestaties.".
Art.4. In artikel 76, paragraaf 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 juni 2020, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
"Voor de berekening van het bedrag van de vergoeding wordt het totaal van afgelegde kilometers naar boven afgerond op de gehele getal ".
Art.5. In artikel 79 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de woorden "Het begunstigde personeelslid maakt een halfjaarlijks overzicht" vervangen door de woorden "Ten minste om de zes maanden maakt het begunstigde personeelslid een overzicht ";
1° het tweede lid wordt opgeheven.
Art.6. In titel III van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk VI/1 ingevoegd, luidende:
"HOOFDSTUK VI/1. Vergoeding voor het gebruik van een persoonlijke mobiele telefoon. "
Art.7. In hoofdstuk VI/1, ingevoegd door artikel 7, wordt een artikel 96/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 96/1. § 1. De leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde kent op basis van een aanvraag van het personeelslid een maandelijkse forfaitaire vergoeding toe voor het gebruik van een persoonlijke mobiele telefoon in het kader van zijn functie.
§ 2. Deze vergoeding bedraagt minimaal 7,5 euro en maximaal 15 euro per maand.
In afwijking van artikel 9 is het bedrag van de vergoeding niet onderworpen aan de indexeringsregeling.
§ 3. De leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde bepaalt de functies waarvoor het gebruik van een mobiele telefoon nuttig is, en het bedrag van de verschuldigde vergoeding voor elke functie of functiecategorie.
De leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde houden ten minste rekening met een van de volgende criteria die verband houden met de daadwerkelijke uitoefening van de functie:
- de coördinatie- of directierol;
- de frequentie van contact met (interne of externe) klanten;
- de verwachte responstijd;
- de specifieke beperkingen van de uitoefening .
§ 4. In afwijking van artikel 7 is de vergoeding niet verschuldigd voor elke periode van onderbreking van de uitoefening van de functie gedurende een doorlopende termijn van dertig dagen, met uitzondering van de dagen van het jaarlijks vakantieverlof, de recuperatiedagen omwille van inhaalrust en het inhaalverlof toegekend in het kader van de overschrijdingen van de grens die is bepaald in de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector en de verlofdagen verbonden aan de bescherming van het moederschap.".
Art.8. In titel III van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk VI/2 ingevoegd, luidende:
"Hoofdstuk VI/2. Vergoeding voor representatiekosten".
Art.9. In hoofdstuk VI/2, ingevoegd door artikel 9, worden artikelen 96/2 en 96/3 ingevoegd, luidende:
"Art. 96/2. Aan het personeelslid gedetacheerd bij de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie wordt een maandelijkse forfaitaire vergoeding van een bedrag van 706,50 EUR toegekend waarvan 412,05 EUR als basisvergoeding en 294,45 EUR als voorschot op representatiekosten.
De vergoeding wordt toegekend op voorwaarde dat het personeelslid over een specifieke ervaring beschikt en deze als noodzakelijk erkend wordt voor de uitoefening van de functie in het kader van de detachering.
Art. 96/3. De forfaitaire vergoeding wordt maandelijks na het vervallen van de termijn betaald.
De toelage is naar rato verschuldigd als de bezoldiging zelf naar rato wordt betaald.
In afwijking van artikel 7 is de vergoeding niet verschuldigd voor elke periode van onderbreking van de uitoefening van de functie gedurende een doorlopende termijn van dertig dagen, met uitzondering van de dagen van het jaarlijks vakantieverlof.
Aan het einde van elk kwartaal zal het gedetacheerde personeelslid volgens de modaliteiten voorgeschreven door de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde het gebruik van de voorschotten op de representatiekosten verantwoorden. Als het verantwoorde bedrag lager ligt dan het totaalbedrag van de voorschotten, dan wordt het verschil tussen het bedrag van de vergoeding en het verantwoorde bedrag gerecupereerd door vermindering of terugbetaling.
Art. 96/4. - Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, wanneer ze aangesteld zijn bij de Permanente vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie en bij de Permanente vertegenwoordiging van België bij de NAVO.".
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 25 januari 2024 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt
Art.10. In het koninklijk besluit van 25 januari 2024 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, wordt het eerste lid van artikel 11 ingetrokken en wordt een nieuw eerste lid ingevoegd, luidende:
"Het personeel van de federale diensten dat een reizende ambtsbetrekking uitoefent en een maandelijkse forfaitaire vergoeding geniet die met name de kantoorkosten dekt overeenkomstig een koninklijk of ministerieel besluit die voor de inwerkingtreding van dit besluit bestaan, blijft deze vergoeding ontvangen zolang het toegekende bedrag gunstiger is.".
HOOFDSTUK 3. - Opheffings- overgangs- en slotbepalingen
Art.11. Worden opgeheven:
1° het ministerieel besluit van 31 maart 2003 tot toekenning van een vaste vergoeding aan bepaalde personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu die zijn gedetacheerd bij de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie;
1° het ministerieel besluit van 16 mei 2003 tot toekenning van een vaste vergoeding aan bepaalde personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid die zijn gedetacheerd bij de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie;
2° het ministerieel besluit van 14 februari 2005 houdende toekenning van een vaste vergoeding aan bepaalde personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer die zijn gedetacheerd bij de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 mei 2007;
3° het ministerieel besluit van 5 januari 2016 tot toekenning van een vaste vergoeding aan bepaalde personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg die zijn gedetacheerd bij de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie;
4° het ministerieel besluit van 21 december 2018 tot toekenning van een vaste vergoeding aan bepaalde personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning die zijn gedetacheerd bij de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie;
5° het ministerieel besluit van 12 mei 2021 tot toekenning van een vaste vergoeding aan bepaalde personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid die zijn gedetacheerd bij de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie.
Art.12. In het ministerieel besluit van 26 maart 2021 tot regeling van de vergoedingen van de personeelsleden van de Federale overheidsdienst Financiën, gedetacheerd bij sommige instellingen en ambassades, wordt het eerste hoofdstuk dat artikelen 1, 2 en 3 omvat, opgeheven.
Art.13. De personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn gedetacheerd bij de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie en genoten van een maandelijkse forfaitaire vergoeding overeenkomstig van ministériële besluiten bedoeld in artikelen 11 et 12 van het huidig koninklijk besluit blijven deze vergoeding genieten tot het einde van de detachering.
De bovenvermelde maandelijkse forfaitaire vergoeding wordt berekend en uitbetaald volgens de modaliteiten die van kracht waren de dag vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Art.14. Artikel 10 heeft uitwerking met ingang van 26 februari 2024.
Art. 15. Onze Ministers en onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.