26 APRIL 2024. - Koninklijk besluit betreffende de procedure tot instelling van mariene beschermde gebieden, tot Natura 2000-toelating en Natura 2000-goedkeuring en tot milieuvergunning in de Belgische zeegebieden
TITEL 1. - Inleidende bepalingen
Art. 1-2
TITEL 2. - Definities
Art. 3
TITEL 3. - Algemene bepalingen
Art. 4-8
TITEL 4. - Mariene beschermde gebieden
HOOFDSTUK I. - Instelling en beschermingsdoelstellingen van de mariene reservaten
Art. 9-10
HOOFDSTUK II. - Natura 2000-gebieden
Afdeling I. - Instelling
Art. 11-14
Afdeling II. - Instandhoudingsdoelstellingen
Art. 15-17
Afdeling III. - Instandhoudingsmaatregelen
Art. 18-19
Afdeling IV. - Projecten met een mogelijke impact op een Natura 2000-gebied
Art. 20-31
Afdeling V. - Plannen met een mogelijke impact op een Natura 2000-gebied
Art. 32-43
HOOFDSTUK III. - Permanente monitoring en monitoring
Art. 44-46
TITEL 5. - Procedure milieuvergunning
HOOFDSTUK I. - Milieuvergunning voor de activiteiten omschreven in artikel 16, § 1 en § 2 van de wet
Art. 47
Afdeling I. - Indienen van de aanvraag
Art. 48-50
Afdeling II. - Milieueffectbeoordelingsrapport
Onderafdeling I. - Toepassing
Art. 51
Onderafdeling II. - Voorafgaandelijke vraag tot advies
Art. 52
Onderafdeling III. - Integratie
Art. 53-54
Onderafdeling IV. - Inhoud milieueffectbeoordelingsrapport
Art. 55
Afdeling III. - Ontvankelijkheid en retributie
Onderafdeling I. - Ontvankelijkheid
Art. 56-57
Onderafdeling II. - Retributie
Art. 58-59
Onderafdeling III. - Aanvangsdatum termijn voor het verder behandelen van de aanvraag
Art. 60
Afdeling IV. - Publieksraadpleging
Onderafdeling I. - Organisatie publieksraadpleging
Art. 61-65
Onderafdeling II. - Waarschijnlijke grensoverschrijdende aanzienlijke effecten
Art. 66-68
Afdeling V. - Het onderzoek en de gemotiveerde conclusie van de BMM
Onderafdeling I. - Het onderzoek
Art. 69-70
Onderafdeling II. - De gemotiveerde conclusie
Art. 71-74
Afdeling VI. - Advies dienst Marien Milieu
Art. 75-76
Afdeling VII. - Besluit tot het verlenen of weigeren van de vergunning
Onderafdeling I. - Termijn
Art. 77-79
Onderafdeling II. - Inhoud besluit
Art. 80-82
Onderafdeling III. - Bekendmaking
Art. 83
Afdeling VIII. - Duur van de vergunning
Art. 84-85
Afdeling IX. - Monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken
Art. 86-88
Afdeling X. - Wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden van de vergunning, schorsing en opheffing van de vergunning
Art. 89-94
Afdeling XI. - Verval
Art. 95
Afdeling XII. - Ingrepen en wijzigingen van de vergunning
Art. 96-98
Afdeling XIII. - Overdracht
Art. 99
HOOFDSTUK II. - Milieuvergunning voor de exploratie en exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem en van de ondergrond
Afdeling I. - Algemeen
Art. 100
Afdeling II. - Ontvankelijkheid
Art. 101
Afdeling III. - Raadgevende Commissie Zand en Grind
Art. 102
Afdeling IV. - dienst Continentaal Plat
Art. 103
Afdeling V. - Continue monitoring
Art. 104
Afdeling VI. - Duur vergunning continentaal plat
Art. 105
HOOFDSTUK III. - Acties voor natuurherstel of -beheer
Art. 106-108
TITEL 6. - Verwerking persoonsgegevens
Art. 109
TITEL 7. - Fonds Leefmilieu
Art. 110
TITEL 8. - Opheffingsbepalingen
Art. 111
TITEL 9. - Overgangsbepalingen
Art. 112-113
TITEL 10. - Inwerkingtredingsbepalingen
Art. 114-115
TITEL 1. - Inleidende bepalingen
Artikel 1. § 1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
§ 2. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand.
§ 3. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2011/92/EU van 13 december 2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd door de Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.
§ 4. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2018/2001/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, zoals gewijzigd door de Richtlijn 2023/2413/EU van het Europees Parlement en de Raad van 18 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn 2018/2001/EU, Verordening 2018/1999/EU en Richtlijn 98/70/EG wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft, en tot intrekking van Richtlijn 2015/652/EU van de Raad.
Art.2. Dit besluit regelt volgende toelatingen, goedkeuringen en vergunningen:
1° de Natura 2000-toelating;
2° de Natura 2000-goedkeuring;
3° de milieuvergunning.
TITEL 2. - Definities
Art.3. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° de wet: de wet van 11 december 2022 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden;
2° dag: kalenderdag;
3° betekenen: het verzenden bij ter post aangetekende brief;
4° digitaal: per e-mail of elke andere geschikte vorm van digitale communicatie;
5° dienst Continentaal Plat: de dienst Continentaal Plat van de Federale overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie;
6° publiek: een of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen alsook de verenigingen, organisaties of groepen van natuurlijke personen of rechtspersonen;
7° betrokken publiek: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, alsook elke vereniging, organisatie of groep met rechtspersoonlijkheid die gevolgen ondervindt of waarschijnlijk kan ondervinden van of belanghebbende is bij elke milieubesluitvorming; niet-gouvernementele organisaties die zich voor milieubescherming inzetten en over rechtspersoonlijkheid beschikken worden geacht betrokken publiek te zijn;
8° project: een activiteit die
a) opgesomd staat in artikel 16 § 1 van de wet of in het koninklijk besluit krachtens artikel 16, § 2 van de wet; of
b) beoogd wordt in artikel 3, § 1 van de wet continentaal plat; of
c) een invloed heeft op het natuurlijk milieu;
9° Natura 2000-toelating: een toelating die op basis van dit besluit vereist is om een project uit te voeren;
10° Natura 2000-goedkeuring: een goedkeuring die op basis van dit besluit vereist is om een plan uit te voeren;
11° Habitatrichtlijn: Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;
12° Vogelrichtlijn: Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand;
13° staat van instandhouding van een habitat: de som van de invloeden die op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende soorten inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of die van invloed kunnen zijn op het voortbestaan op lange termijn van de betrokken soorten;
14° staat van instandhouding van een soort: het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort.
15° de gunstige staat van instandhouding van een habitat:
de staat van instandhouding van een habitat wanneer:
a) het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen, en;
b) de nodige specifieke structuur en functies voor behoud op lange termijn bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en;
c) de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is;
16° de gunstige staat van instandhouding van een soort:
de staat van instandhouding van een soort wanneer:
a) uit populatie dynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog altijd een levensvatbare component is van de habitat waarin de soort voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en;
b) het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en;
c) er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;
17° te beschermen habitats: de habitattypes vermeld in bijlage I van de Habitatrichtlijn die in de zeegebieden voorkomen;
18° te beschermen soorten: de soorten, vermeld in bijlagen II en IV van de Habitatrichtlijn en in bijlage I van de Vogelrichtlijn die in de zeegebieden voorkomen, en de trekvogels die geregeld voorkomen in de zeegebieden en die niet in bijlage I van de Vogelrichtlijn worden vermeld;
19° speciale zone voor natuurbehoud: gebied ingesteld op basis van artikel 3 en 4 van de Habitatrichtlijn;
20° speciale beschermingszone voor vogels: gebied ingesteld op basis van artikel 4 van de Vogelrichtlijn;
21° Natura 2000-gebied: een speciale zone voor natuurbehoud of een speciale beschermingszone voor vogels;
22° prioritaire soorten: de soorten vermeld onder bijlage II van de Habitatrichtlijn met een sterretje (*) gemerkt;
23° permanente monitoring: de evaluatie van de toestand van het marien milieu, waaronder de toestand van de mariene reservaten en de Natura 2000-gebieden;
24° monitoring: de evaluatie waarbij de milieueffecten van een toegelaten project of goedgekeurd plan worden onderzocht en geëvalueerd;
25° monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken: de evaluaties waarbij de milieueffecten van een vergunde activiteit worden onderzocht en geëvalueerd;
26° vergunning: de milieuvergunning krachtens artikel 16 §§ 1 en 2 van de wet;
27° voorwaarden: de condities opgelegd in de Natura 2000-toelating, de Natura 2000-goedkeuring, de vergunning of de vergunning continentaal plat;
28° aanbevelingen: een beschrijving van de niet-bindende voorstellen voor de manier van uitvoering van de activiteit;
29° het onderzoek: het onderzoek door de BMM van de in het milieueffectbeoordelingsrapport gepresenteerde informatie en, in voorkomend geval van de aanvullende informatie die door de aanvrager wordt verstrekt, van alle via de raadplegingen ontvangen relevante informatie en haar eigen aanvullend onderzoek;
30° vergunninghouder: de persoon aan wie een vergunning werd uitgereikt of overgedragen overeenkomstig de bepalingen van dit besluit;
31° Verdrag van Espoo: het verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband en zijn Aanhangsels I, II, III, IV, V, VI en VII, gedaan te Espoo op 25 februari 1991;
32° het daartoe aangeduide contactpunt: het point of contact aangeduid in de appendix bij Beslissing I/3 van de Vergadering van de partijen bij het verdrag in uitvoering van artikel 3 van het Verdrag van Espoo;
33° staat: een lidstaat van de Europese Unie of een verdragsluitende partij bij het Verdrag van Espoo;
34° grensoverschrijdende aanzienlijke effecten: effecten die voortvloeien uit een vergunningsplichtige activiteit die is inbegrepen in het toepassingsgebied van het Verdrag van Espoo of van de Richtlijn 2011/92/EU van 13 december 2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten zoals gewijzigd door de Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad;
35° Raadgevende Commissie: de Raadgevende Commissie Marien Ruimtelijk Plan krachtens artikel 24, § 3 van de wet;
36° ingreep: elke verandering van de vergunde activiteit, waardoor aan het mariene milieu een nadeel kan worden berokkend dat niet groter of van een andere aard is ten opzichte van het nadeel dat door de geldende vergunning wordt beheerst;
37° wijziging van de vergunning: elke verandering van de voorwaarden die tot gevolg kan hebben dat het nadeel aan het marien milieu groter of van een andere aard is ten opzichte van het nadeel dat door de geldende vergunning wordt beheerst of elke niet-substantiële verandering aan de vergunde activiteit die als gevolg kan hebben dat het nadeel aan het marien milieu groter of van een andere aard is ten opzichte van het nadeel dat door de geldende vergunning wordt beheerst;
38° niet-substantieel: niet essentieel of geen belangrijke weerslag op de vergunde activiteit;
39° de wet continentaal plat: de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat;
40° vergunning continentaal plat: de milieuvergunning voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem en van de ondergrond krachtens artikel 3, § 1 en § 3 van de wet continentaal plat;
41° de Raadgevende Commissie Zand en Grind: de Raadgevende Commissie krachtens artikel 3, § 5 van de wet continentaal plat;
42° Algemene Verordening Gegevensbescherming: de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG;
43° Fonds Leefmilieu: het fonds voorzien krachtens de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen.
TITEL 3. - Algemene bepalingen
Art.4. Eenieder neemt voldoende zorg in acht voor het marien milieu. De zorg houdt in elk geval in dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor het marien milieu, in het bijzonder voor de mariene beschermde gebieden, dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Art.5. Bij betekening gaan de termijnen in op de dag na de datum van de poststempel van de ter post aangetekende brief. Bij digitaal versturen gaan de termijnen in de dag na het digitaal versturen. De termijnen verstrijken om middernacht van de laatste dag.
Art.6. De termijnen en de datums zoals bepaald in dit besluit worden gerekend vanaf de aanvangsdatum van de toepasselijke procedure zoals verder bepaald in dit besluit. De termijnen worden geschorst vanaf 15 juli tot en met 15 augustus.
Art.7. § 1. De BMM vervult haar taken zoals beschreven in dit besluit in alle onafhankelijkheid, objectiviteit en neutraliteit. De BMM mag zich niet bevinden in een situatie die tot een belangenconflict aanleiding geeft.
§ 2. Indien een toelating, goedkeuring of vergunning wordt aangevraagd op initiatief of onder toezicht van een federale overheidsdienst, -instelling of -instantie, wordt in ieder geval binnen de organisatie van de administratieve bevoegdheden van de federale overheid een passende scheiding aangebracht tussen conflicterende functies bij het uitvoeren van de uit dit besluit voortvloeiende taken.
§ 3. Om de volledigheid en kwaliteit van het milieueffectbeoordelingsrapport te waarborgen, dient de BMM te waarborgen dat zij beschikt over, of indien nodig toegang heeft tot, voldoende expertise om het milieueffectbeoordelingsrapport te onderzoeken.
Art.8. De retributies verschuldigd overeenkomstig de artikelen 25, 46, 59 en 88 van dit besluit zijn betaalbaar aan de BMM. Zij worden gestort op het daartoe door de minister bepaald rekeningnummer.
TITEL 4. - Mariene beschermde gebieden
HOOFDSTUK I. - Instelling en beschermingsdoelstellingen van de mariene reservaten
Art.9. § 1. De dienst Marien Milieu maakt een voorstel op voor het aanduiden van een gebied als marien reservaat, dat volgende gegevens bevat:
1° een grafisch plan dat aangeeft over welk gebied of welke gebieden het gaat;
2° de geografische coördinaten;
3° een wetenschappelijke beschrijving van het gebied, het aanwezige ecosysteem en zijn functies;
4° een voorstel tot beschermingsdoelstellingen.
§ 2. Elke federale overheidsdienst stelt, op eenvoudig verzoek of uit eigen beweging, alle nuttige informatie en kennis, waarover ze beschikt, ter beschikking om te kunnen gebruiken bij het opstellen van de beschermingsdoelstellingen.
§ 3. De gebieden die in aanmerking komen als mariene reservaten worden ingesteld volgens de procedure krachtens artikel 24, § 1 en § 2 van de wet.
§ 4. Het instellingsbesluit, zoals bedoeld in paragraaf 3, bevat minstens de volgende elementen:
1° de naam van het gebied;
2° de afbakening van het gebied;
3° de beschermingsdoelstellingen.
Art.10. De beschermingsdoelstellingen zijn bindend voor de federale overheid.
HOOFDSTUK II. - Natura 2000-gebieden
Afdeling I. - Instelling
Art.11. § 1. De dienst Marien Milieu maakt een voorstel op voor de instelling van een Natura-2000 gebied, dat volgende gegevens bevat:
1° een grafisch plan dat aangeeft over welk gebied of welke gebieden het gaat;
2° de geografische coördinaten;
3° een wetenschappelijke omschrijving.
§ 2. Voor de speciale zones voor natuurbehoud gebeurt de selectie op grond van de criteria van bijlage III van de Habitatrichtlijn en van de relevante wetenschappelijke gegevens.
§ 3. Voor de speciale beschermingszones voor vogels worden de gebieden geselecteerd die naar aantal en oppervlakte het meest geschikt zijn voor de instandhouding van:
1° de vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn die voorkomen in de zeegebieden;
2° de trekvogels die geregeld voorkomen in de zeegebieden en die niet in bijlage I van de Vogelrichtlijn worden vermeld.
§ 4. De gebieden die in aanmerking komen als Natura 2000-gebieden worden ingesteld volgens de procedure krachtens artikel 24, § 1 en § 2 van de wet. De aanwijzing van speciale beschermingszones voor vogels is definitief.
Art.12. § 1. In het geval van de aanwijzing van een gebied dat in aanmerking komt als speciale zone voor natuurbehoud, meldt de minister het gebied aan bij de Europese Commissie.
§ 2. Binnen zes jaar nadat de Europese Commissie een gebied van communautair belang heeft verklaard, wordt dit gebied definitief ingesteld als speciale zone voor natuurbehoud.
Art.13. § 1. Zodra de Europese Commissie een gebied van communautair belang heeft verklaard, wordt het gebied als Natura 2000-gebied beschouwd voor de toepassing van afdeling IV en V van dit besluit.
§ 2. Elke federale overheidsdienst neemt, binnen de haar toegewezen bevoegdheden, de nodige maatregelen om elke verslechtering van de kwaliteit van de te beschermen habitats en van de habitats van soorten en elke significante verstoring van de te beschermen soorten te vermijden in de gebieden waarvoor de Europese procedure tot aanduiding als gebied van communautair belang loopt.
§ 3. De speciale beschermingszones voor vogels zoals omschreven in artikel 7, § 5, van het koninklijk besluit van 22 mei 2019 tot vaststelling van het marien ruimtelijk plan voor de periode van 2020 tot 2026 in de Belgische zeegebieden en de speciale zones voor natuurbehoud bedoeld in artikel 7, §§ 1 en 3, van hetzelfde besluit worden geacht definitief te zijn aangewezen, in de zin van artikel 11, § 4 en 12, § 2.
Art.14. Het instellingsbesluit, zoals bedoeld in artikel 11, § 4 en 12, § 2, bevat minstens de volgende elementen:
1° de code van het Natura 2000-gebied;
2° de naam van het gebied;
3° de afbakening van het gebied met kaart en coördinaten;
4° een wetenschappelijke omschrijving van het gebied;
5° de soorten en/of habitats waarvoor het gebied is aangewezen en, in voorkomend geval, andere Europees beschermde soorten en habitats die in het gebied voorkomen.
Afdeling II. - Instandhoudingsdoelstellingen
Art.15. § 1. Voor elk Natura 2000-gebied wordt een wetenschappelijk rapport opgesteld, dat minstens de volgende elementen bevat:
1° een wetenschappelijke beschrijving van het gebied en van de te beschermen habitats en/of de te beschermen soorten waarvoor het gebied is aangewezen of die erin voorkomen en, in voorkomend geval, een actualisering van de wetenschappelijke informatie;
2° een analyse van de actuele staat van instandhouding van een habitat en actuele staat van instandhouding van een soort, op basis van de permanente monitoring;
3° een inschatting van het potentieel van het gebied in kwestie en voor het behalen van de gunstige staat van instandhouding van een habitat en gunstige staat van instandhouding van een soort voor de relevante te beschermen habitats en/of de relevante te beschermen soorten;
4° een beoordeling van het belang van het Natura 2000-gebied voor elke relevante te beschermen habitat en relevante te beschermen soort, en hieruit volgend een beoordeling van het belang van elke relevante te beschermen habitat en te beschermen soort binnen het te beschermen gebied in kwestie;
5° een voorstel van instandhoudingsdoelstellingen voor de relevante te beschermen habitat en/of relevante te beschermen soort in het gebied;
6° een beschrijving van de bedreigingen en kansen met betrekking tot het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen, vermeld onder 5°.
7° een oplijsting en analyse van de bestaande Natura 2000-toelatingen en Natura 2000-goedkeuringen die beïnvloed kunnen worden door het voorstel van instandhoudingsdoelstellingen.
§ 2. Elke federale overheidsdienst stelt, op eenvoudig verzoek of uit eigen beweging, alle nuttige informatie en kennis, waarover ze beschikt, ter beschikking om te kunnen gebruiken bij het opstellen van de instandhoudingsdoelstellingen.
§ 3. Op basis van het wetenschappelijk rapport, zoals bepaald in § 1, stelt de minister ontwerp- instandhoudingsdoelstellingen vast voor elk Natura 2000-gebied.
§ 4. De minister onderwerpt de ontwerp-instandhoudingsdoelstellingen aan een publieksraadpleging. Deze publieksraadpleging wordt minstens vijftien dagen voor de aanvang ervan bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van de dienst Marien Milieu. Deze bekendmaking vermeldt de begin- en einddatum van de publieksraadpleging en de wijze waarop het publiek zijn standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen kan kenbaar maken.
§ 5. De publieksraadpleging duurt zestig dagen.
§ 6. De minister stelt een verklaring op die weergeeft hoe met de standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen van het publiek rekening werd gehouden.
§ 7. De minister stelt de instandhoudingsdoelstellingen vast.
§ 8. De instandhoudingsdoelstellingen en de verklaring, zoals bepaald in paragraaf 9, worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en op de website van de dienst Marien Milieu. De minister maakt de instandhoudingsdoelstellingen en de verklaring, zoals bepaald in paragraaf 9, indien relevant, aan andere overheidsdiensten over.
Art.16. De instandhoudingsdoelstellingen worden aangenomen ten laatste zes jaar na de definitieve aanwijzing van een speciale beschermingszone voor vogels zoals bepaald in artikel 11, § 4 en ten laatste zes jaar nadat de Europese Commissie een speciale zone voor natuurbehoud van communautair belang heeft verklaard.
Art.17. De instandhoudingsdoelstellingen zijn bindend voor de federale overheid.
Afdeling III. - Instandhoudingsmaatregelen
Art.18. § 1. De minister neemt de nodige instandhoudingsmaatregelen, gericht op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.
§ 2. De minister neemt de nodige stappen om elke verslechtering van de kwaliteit van de te beschermen habitats en van de habitats van soorten en elke significante verstoring van de te beschermen soorten te vermijden.
§ 3. Voor hetgeen bepaald in paragrafen 1 en 2, kan de minister acties voor natuurherstel of -beheer ondernemen.
Art.19. § 1. De minister kan voor elk van de Natura 2000-gebieden een ontwerp-beheerplan vaststellen of herzien.
§ 2. Dit ontwerp-beheerplan bevat minstens de volgende elementen:
1° een evaluatie van het bestaande beschermingsregime, vertrekkend vanuit de resultaten van de permanente monitoring;
2° een ontwerp van instandhoudingsmaatregelen en de te ondernemen stappen om de verslechtering van de kwaliteit van de te beschermen habitats en van de habitats van soorten en elke significante verstoring van de te beschermen soorten tegen te gaan.
§ 3. De minister onderwerpt het ontwerp-beheerplan aan een publieksraadpleging. Deze publieksraadpleging wordt minstens vijftien dagen voor de aanvang ervan bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, op de Federale Portaalsite, op de website van de dienst Marien Milieu en door minstens één ander vrij te kiezen communicatiemiddel. Deze bekendmaking vermeldt de begin- en einddatum van de publieksraadpleging en de wijze waarop het publiek zijn standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen kan kenbaar maken.
§ 4. De publieksraadpleging duurt zestig dagen.
§ 5. De minister stelt een verklaring op die weergeeft hoe met de standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen van het publiek rekening werd gehouden.
§ 6. De minister neemt het ontwerp-beheerplan aan als beheerplan.
§ 7. De minister doet het nodige opdat dit beheerplan en de verklaring, zoals bepaald in paragraaf 5, publiek wordt gemaakt en, indien relevant, aan andere overheidsdiensten wordt overgemaakt.
Afdeling IV. - Projecten met een mogelijke impact op een Natura 2000-gebied
Art.20. Een project dat niet direct verband houdt met, of nodig is voor, het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, is onderworpen aan een Natura 2000-toelating.
Art.21. § 1. De procedure tot het bekomen van een Natura 2000-toelating bestaat uit volgende stappen:
1° een optionele screening, zoals bepaald in artikel 22;
2° het opstellen van een ontwerp van passende beoordeling door de initiatiefnemer;
3° het evalueren van het ontwerp van passende beoordeling, het opmaken van een passende beoordeling door de BMM en het advies van de dienst Marien Milieu;
4° de beslissing van de minister.
§ 2. Indien voor het project ook een vergunning of een vergunning continentaal plat vereist is, verloopt het behandelen van een Natura 2000-toelating volgens de termijnen bepaald in titel 5.
Art.22. § 1. Om te bepalen of een project mogelijk significante gevolgen heeft voor één of meerdere Natura 2000-gebieden, kan de initiatiefnemer aan de BMM digitaal verzoeken om aan te geven of een Natura 2000-toelating vereist is. Bij dit verzoek wordt een screeningsnota gevoegd, waarin de initiatiefnemer een beschrijving geeft van het project en aangeeft of bij het uitvoeren van dit project sprake kan zijn van nadelige gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden.
§ 2. De BMM beslist, op basis van dit verzoek en alle andere relevante informatie, binnen vijftien dagen na het verzoek, of er voor het betrokken project een Natura 2000-toelating vereist is.
§ 3. De BMM verstuurt haar beslissing digitaal aan de initiatiefnemer en de dienst Marien Milieu.
Art.23. § 1. De initiatiefnemer stelt een ontwerp van passende beoordeling op, op eigen initiatief of indien de BMM beslist heeft dat een Natura 2000-toelating vereist is voor het project, zoals bepaald in artikel 22, § 2.
§ 2. Het ontwerp van passende beoordeling bevat, op basis van de best beschikbare wetenschappelijke kennis, alle aspecten van het project die op zichzelf, of in combinatie met andere plannen of projecten, de instandhoudingsdoelstellingen in gedrang kunnen brengen.
Indien voor het betrokken gebied nog geen instandhoudingsdoelstellingen zijn opgemaakt, dienen de gegevens op basis waarvan de aanmelding van het Natura 2000-gebied is gebeurd, aangevuld met de relevante ecologische informatie, als referentie gebruikt te worden.
§ 3. Het ontwerp van passende beoordeling bevat:
1° de gegevens van de initiatiefnemer:
a) naam, voornaam, adres, e-mailadres en desgevallend ondernemingsnummer van de initiatiefnemer;
b) als de initiatiefnemer een privaatrechtelijke rechtspersoon is, haar ondernemingsnummer, haar statuten en de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van het ontwerp van passende beoordeling evenals de naam, voornaam, e-mailadres en contactgegevens van de binnen het Belgisch grondgebied aangestelde contactpersoon bij de initiatiefnemer. Als de initiatiefnemer een publiekrechtelijke rechtspersoon is, haar ondernemingsnummer, de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van het ontwerp van passende beoordeling, evenals de naam, voornaam, e-mailadres en contactgegevens van de binnen het Belgisch grondgebied aangestelde contactpersoon bij de initiatiefnemer;
2° een deel betreffende het project waarin volgende zaken beschreven worden:
a) de doelstelling van het project;
b) de locatie en periode van het project;
c) de wijze van uitvoering van het project;
3° een deel betreffende de mogelijke gevolgen van het project op de Natura 2000-gebieden:
a) een beschrijving en waardering van de gevolgen van het project op de instandhoudingsdoelstellingen;
b) een beschrijving van de wijze waarop rekening werd gehouden met de te verwachten nadelige gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen en een beschrijving van de maatregelen die mogelijk zijn om nadelige gevolgen te vermijden of te beperken tot een niveau waarop zij de instandhoudingsdoelstellingen niet meer in het gedrang brengen;
c) een beschrijving van de voorzieningen die kunnen worden getroffen om een behoorlijke monitoring te verzekeren van de gevolgen van het project op de instandhoudingsdoelstellingen.
Dit deel wordt per geval op passende wijze uitgewerkt. In voorkomend geval wordt het aangevuld met een overzicht van de moeilijkheden, zoals ontbrekende kennis, die werden ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie.
Art.24. De initiatiefnemer betekent of verstuurt digitaal het ontwerp van passende beoordeling aan de BMM en verstuurt een kopie van het ontwerp digitaal aan de dienst Marien Milieu.
Art.25. § 1. De BMM berekent het bedrag van de retributie op basis van de gegevens vervat in het ontwerp van passende beoordeling. De berekening van de retributie omvat:
1° een vergoeding voor de administratieve kosten, te begroten op 50 euro, jaarlijks te indexeren volgens de index der consumptieprijzen;
2° een vergoeding voor de uitvoering van de passende beoordeling en alle daaraan verbonden kosten, op basis van een tarief van 692 euro (index 127,11; basis 2013) per mandag, jaarlijks te indexeren volgens de index der consumptieprijzen.
§ 2. De BMM betekent de berekening van de retributie aan de initiatiefnemer binnen tien dagen na de aanvraag.
§ 3. De initiatiefnemer betekent het bewijs van betaling van de retributie aan de BMM.
§ 4. De termijn voor het verder behandelen van de aanvraag tot Natura 2000-toelating gaat in de dag na de betekening door de initiatiefnemer van het bewijs van betaling van de retributie, zoals bepaald in paragraaf 3, aan de BMM.
Art.26. De BMM evalueert het ontwerp van passende beoordeling en stelt de passende beoordeling op. De BMM verstuurt de passende beoordeling digitaal aan de dienst Marien Milieu binnen zestig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4.
Art.27. § 1. De dienst Marien Milieu verstuurt zijn advies over de passende beoordeling digitaal aan de BMM binnen vijfenzeventig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4.
§ 2. De BMM verstuurt de passende beoordeling en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen vijfentachtig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4.
Art.28. § 1. De minister kan voor het project enkel een Natura 2000-toelating verlenen, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied niet in het gedrang zal brengen. De minister kan aan deze toelating voorwaarden koppelen.
§ 2. De minister betekent de beslissing aan de initiatiefnemer binnen vijfennegentig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister de beslissing digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
Art.29. § 1. In afwijking van artikel 28 kan, ondanks het feit dat uit de passende beoordeling de vereiste zekerheid niet is verkregen, het project worden toegelaten indien cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden:
1° er is geen ander alternatief dat de natuurlijke kenmerken van het Natura-2000 gebied niet of minder aantast;
2° het project is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; installaties voor de productie van hernieuwbare energie, de aansluiting ervan op het net, het bijbehorende net zelf en de opslagactiva worden vermoed van groot openbaar belang te zijn;
Ingeval het project significante gevolgen heeft voor een gebied met een prioritaire natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort, kunnen enkel dwingende redenen van groot openbaar belang in rekening genomen worden die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of voor het milieu wezenlijk gunstige effecten. Andere dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen enkel in rekening genomen worden na gunstig advies van de Europese Commissie. Dit advies van de Europese Commissie wordt door de minister gevraagd. Installaties voor de productie van hernieuwbare energie, de aansluiting ervan op het net, het bijbehorende net zelf en de opslagactiva worden vermoed van groot openbaar belang te zijn en de menselijke gezondheid en de openbare veiligheid te dienen;
3° de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft. De minister stelt de Europese Commissie op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen.
§ 2. De initiatiefnemer betekent voor de afwijkingsmogelijkheid uit § 1, een gemotiveerde aanvraag aan de BMM binnen honderdentien dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4.
§ 3. De BMM beoordeelt de gemotiveerde aanvraag en verstuurt haar advies over de vervulling van de voorwaarden, zoals bepaald in paragraaf 1, aan de dienst Marien Milieu binnen honderdzeventig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4.
§ 4. De dienst Marien Milieu verstuurt haar advies digitaal binnen honderdvijfentachtig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4, aan de BMM.
§ 5. De BMM verstuurt haar advies en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen honderdvijfennegentig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4, aan de BMM.
§ 6. De minister betekent de beslissing aan de initiatiefnemer binnen tweehonderdenvijf dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister de beslissing digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
Art.30. § 1. De minister kan een Natura 2000-toelating wijzigen, schorsen of opheffen in de volgende gevallen:
1° wanneer uit de permanente monitoring en, in voorkomend geval, de monitoring blijkt dat zich nieuwe nadelige gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden hebben voorgedaan door het project;
2° wanneer de voorwaarden niet worden nageleefd;
3° wanneer de gegevens op grond waarvan de Natura 2000-toelating is verleend, zodanig onjuist of onvolledig zijn dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou genomen zijn;
4° wanneer de Natura 2000-toelating in strijd met de wettelijke voorschriften is verleend.
§ 2. Een Natura 2000-toelating wordt door de minister opgeheven of gewijzigd indien nieuwe wetenschappelijke inzichten aantonen dat dit nodig is om te vermijden dat de kwaliteit van de te beschermen habitats en van de habitats van soorten verslechtert en dat er een significante verstoring van de te beschermen soorten optreedt door het toegelaten project.
§ 3. Een Natura 2000-toelating wordt door de minister opgeheven of gewijzigd, indien deze niet meer verenigbaar is met gewijzigde instandhoudingsdoelstellingen.
§ 4. De minister neemt een beslissing over het wijzigen, schorsen of opheffen van een Natura 2000-toelating ambtshalve of op gemotiveerd verzoek van de BMM. De minister betekent de ontwerpbeslissing aan de toelatingshouder.
Binnen dertig dagen na de betekening van de ontwerpbeslissing kan de toelatingshouder opmerkingen en bezwaren en eventuele vraag om gehoord te worden aan de BMM betekenen.
§ 5. Binnen zestig dagen na betekening zoals bedoeld in paragraaf 4, eerste lid, verstuurt de BMM haar advies met, in voorkomend geval, de beoordeling van de opmerkingen en bezwaren en, in voorkomend geval, het verslag van de hoorzitting, digitaal aan de dienst Marien Milieu. De dienst Marien Milieu verstuurt binnen vijfenzeventig dagen na betekening haar advies digitaal aan de BMM. Binnen vijfentachtig dagen na betekening verstuurt de BMM haar advies en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister. Binnen vijfennegentigdagen na betekening betekent de minister de beslissing aan de toelatingshouder. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister het besluit digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
Art.31. § 1. De toelatingshouder kan een gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de Natura 2000-toelating betekenen aan de BMM. In deze gemotiveerde aanvraag geeft de toelatingshouder aan waarom door de wijziging van de Natura 2000-toelating er geen sprake kan zijn van nadelige gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden.
§ 2. De BMM beslist, op basis van de gemotiveerde aanvraag en alle andere relevante informatie of er een nieuwe Natura 2000-toelating vereist is of niet. De BMM verstuurt haar beslissing digitaal binnen vijftien dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag aan de toelatingshouder en de dienst Marien Milieu.
§ 3. Indien de BMM beslist dat er een nieuwe Natura 2000-toelating vereist is, kan de toelatingshouder een nieuwe Natura 2000-toelating aanvragen volgens de procedure zoals bepaald in artikel 23 tot en met 29.
§ 4. Indien de BMM beslist dat er geen nieuwe Natura 2000-toelating vereist is, verstuurt de BMM haar advies over de aangevraagde wijziging van de Natura 2000-toelating digitaal aan de dienst Marien Milieu binnen zestig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag. De dienst Marien Milieu verstuurt haar advies digitaal aan de BMM binnen vijfenzeventig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag. De BMM verstuurt haar advies en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen vijfentachtig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag. De minister betekent de beslissing aan de toelatingshouder binnen vijfennegentig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister het besluit digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
Afdeling V. - Plannen met een mogelijke impact op een Natura 2000-gebied
Art.32. Een plan dat niet direct verband houdt met, of nodig is voor, het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, is onderworpen aan een Natura 2000-goedkeuring.
Art.33. De procedure tot het bekomen van een Natura 2000-goedkeuring bestaat uit volgende stappen:
1° een optionele screening, zoals bepaald in artikel 34;
2° het opstellen van een ontwerp van passende beoordeling door de initiatiefnemer;
3° het evalueren van het ontwerp van passende beoordeling, het opmaken van een passende beoordeling door de BMM en het advies van de dienst Marien Milieu;
4° de beslissing van de minister.
Art.34. § 1. Om te bepalen of een plan mogelijk significante gevolgen heeft voor één of meerdere Natura 2000-gebieden, kan de initiatiefnemer aan de BMM digitaal verzoeken om aan te geven of een Natura 2000-goedkeuring vereist is. Bij dit verzoek wordt een screeningsnota gevoegd, waarin de initiatiefnemer een beschrijving geeft van het plan en aangeeft of bij het uitvoeren van dit plan sprake kan zijn van nadelige gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden.
§ 2. De BMM beslist, op basis van dit verzoek en alle andere relevante informatie, binnen vijftien dagen na het verzoek, of er voor het betrokken plan een Natura 2000-goedkeuring vereist is.
§ 3. De BMM verstuurt haar beslissing digitaal aan de initiatiefnemer en de dienst Marien Milieu.
Art.35. § 1. De initiatiefnemer stelt een ontwerp van passende beoordeling op, op eigen initiatief of indien de BMM beslist heeft dat een Natura 2000-goedkeuring vereist is voor het plan, zoals bepaald in artikel 34, § 2.
§ 2. Het ontwerp van passende beoordeling bevat, op basis van de best beschikbare wetenschappelijke kennis, alle aspecten van het plan die op zichzelf, of in combinatie met andere plannen of projecten, de instandhoudingsdoelstellingen in gedrang kunnen brengen.
Indien voor het betrokken gebied nog geen instandhoudingsdoelstellingen zijn opgemaakt, dienen de gegevens op basis waarvan de aanmelding van het Natura 2000-gebied is gebeurd, aangevuld met de relevante ecologische informatie, als referentie gebruikt te worden.
§ 3. Het ontwerp van passende beoordeling bevat:
1° de gegevens van de initiatiefnemer:
a) benaming, adres, e-mailadres en desgevallend ondernemingsnummer van de initiatiefnemer;
b) als de initiatiefnemer een privaatrechtelijke rechtspersoon is, haar ondernemingsnummer, haar statuten en de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van het ontwerp van passende beoordeling evenals de naam, voornaam, e-mailadres en contactgegevens van de binnen het Belgisch grondgebied aangestelde contactpersoon bij de initiatiefnemer. Als de initiatiefnemer een publiekrechtelijke rechtspersoon is, haar ondernemingsnummer, de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van het ontwerp van passende beoordeling, evenals de naam, voornaam, e-mailadres en contactgegevens van de binnen het Belgisch grondgebied aangestelde contactpersoon bij de initiatiefnemer;
2° een deel betreffende het plan waarin volgende zaken beschreven worden:
a) de doelstelling van het plan;
b) de locatie en periode van het plan;
c) de wijze van uitvoering van het plan;
3° een deel betreffende de mogelijke gevolgen van het plan op de Natura 2000-gebieden:
a) een beschrijving en waardering van de gevolgen van het plan op de instandhoudingsdoelstellingen;
b) een beschrijving van de wijze waarop rekening werd gehouden met de te verwachten nadelige gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen en een beschrijving van de maatregelen die mogelijk zijn om nadelige gevolgen te vermijden of te beperken tot een niveau waarop zij de instandhoudingsdoelstellingen niet meer in het gedrang brengen;
c) een beschrijving van de voorzieningen die kunnen worden getroffen om een behoorlijke monitoring te verzekeren van de gevolgen van het plan op de instandhoudingsdoelstellingen;
Dit deel wordt per geval op passende wijze uitgewerkt. In voorkomend geval wordt het aangevuld met een overzicht van de moeilijkheden, zoals ontbrekende kennis, die werden ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie.
Art.36. De initiatiefnemer betekent of verstuurt digitaal het ontwerp van passende beoordeling aan de BMM en verstuurt een kopie van het ontwerp digitaal aan de dienst Marien Milieu.
Art.37. De termijn voor het verder behandelen van de aanvraag tot Natura 2000-goedkeuring gaat in de dag na de betekening of het digitaal versturen door de initiatiefnemer van het ontwerp van passende beoordeling aan de BMM.
Art.38. De BMM evalueert het ontwerp van passende beoordeling en stelt de passende beoordeling op. De BMM verstuurt de passende beoordeling digitaal aan de dienst Marien Milieu binnen zestig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37.
Art.39. § 1. De dienst Marien Milieu verstuurt zijn advies over de passende beoordeling digitaal aan de BMM binnen vijfenzeventig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37. Indien een plan door of in opdracht van de dienst Marien Milieu wordt opgesteld, verleent de dienst Marien Milieu geen advies.
§ 2. De BMM verstuurt de passende beoordeling en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen vijfentachtig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37.
Art.40. § 1. De minister kan voor het plan enkel een Natura 2000-goedkeuring verlenen, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied niet in het gedrang zal brengen. De minister kan aan deze goedkeuring voorwaarden koppelen.
§ 2. De minister betekent de beslissing aan de initiatiefnemer binnen vijfennegentig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister de beslissing digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
Art.41. § 1. In afwijking van artikel 40 kan, ondanks het feit dat uit de passende beoordeling de vereiste zekerheid niet is verkregen, het plan worden toegelaten indien cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden:
1° er is geen ander alternatief dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet of minder aantast;
2° het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; plannen voor installaties voor de productie van hernieuwbare energie, de aansluiting ervan op het net, het bijbehorende net zelf en de opslagactiva worden vermoed van groot openbaar belang te zijn;
Ingeval het plan significante gevolgen heeft voor een gebied met een prioritaire natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort, kunnen enkel dwingende redenen van groot openbaar belang in rekening genomen worden die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of voor het milieu wezenlijk gunstige effecten. Andere dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen enkel in rekening genomen worden na gunstig advies van de Europese Commissie. Dit advies van de Europese Commissie wordt door de minister gevraagd. Plannen voor installaties voor de productie van hernieuwbare energie, de aansluiting ervan op het net, het bijbehorende net zelf en de opslagactiva worden vermoed van groot openbaar belang te zijn en de menselijke gezondheid en de openbare veiligheid te dienen;
3° de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft. De minister stelt de Europese Commissie op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen.
§ 2. De initiatiefnemer betekent voor de afwijkingsmogelijkheid uit § 1, een gemotiveerde aanvraag aan de BMM binnen honderdentien dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37.
§ 3. De BMM beoordeelt de gemotiveerde aanvraag en verstuurt haar advies over de vervulling van de voorwaarden, zoals bepaald in paragraaf 1, aan de dienst Marien Milieu binnen honderdzeventig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37.
§ 4. De dienst Marien Milieu verstuurt haar advies digitaal binnen honderdvijfentachtig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37, aan de BMM.
§ 5. De BMM verstuurt haar advies en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen honderdvijfennegentig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37, aan de BMM.
§ 6. De minister betekent de beslissing aan de initiatiefnemer binnen tweehonderdenvijf dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister de beslissing digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
Art.42. § 1. De minister kan een Natura 2000-goedkeuring wijzigen, schorsen of opheffen in de volgende gevallen:
1° wanneer uit de permanente monitoring en, in voorkomend geval, de monitoring blijkt dat zich nieuwe nadelige gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden hebben voorgedaan door het plan;
2° wanneer de voorwaarden niet worden nageleefd;
3° wanneer de gegevens op grond waarvan de Natura 2000-goedkeuring is verleend, zodanig onjuist of onvolledig zijn dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou genomen zijn;
4° wanneer de Natura 2000-goedkeuring in strijd met de wettelijke voorschriften is verleend.
§ 2. Een Natura 2000-goedkeuring wordt door de minister opgeheven of gewijzigd indien nieuwe wetenschappelijke inzichten aantonen dat dit nodig is om te vermijden dat de kwaliteit van de te beschermen habitats en van de habitats van soorten verslechtert en dat er een significante verstoring van de beschermde soorten optreedt door het goedgekeurde plan.
§ 3. Een Natura 2000-goedkeuring wordt door de minister opgeheven of gewijzigd, indien deze niet meer verenigbaar is met de gewijzigde instandhoudingsdoelstellingen.
§ 4. De minister neemt een beslissing over het wijzigen, schorsen of opheffen van een Natura 2000-goedkeuring ambtshalve of op gemotiveerd verzoek van de BMM. De minister betekent de ontwerpbeslissing aan de goedkeuringshouder.
Binnen dertig dagen na de betekening van de ontwerpbeslissing kan de goedkeuringshouder opmerkingen en bezwaren en eventuele vraag om gehoord te worden aan de BMM betekenen.
§ 5. Binnen zestig dagen na betekening zoals bedoeld in paragraaf 4, eerste lid, verstuurt de BMM haar advies, met, in voorkomend geval, de beoordeling van de opmerkingen en bezwaren en, in voorkomend geval, het verslag van de hoorzitting, digitaal aan de dienst Marien Milieu. De dienst Marien Milieu verstuurt binnen vijfenzeventig dagen na betekening haar advies digitaal aan de BMM. Binnen vijfentachtig dagen na betekening verstuurt de BMM haar advies en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister. Binnen vijfennegentig dagen na de betekening betekent de minister de beslissing aan de goedkeuringshouder. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister de beslissing digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
Art.43. § 1. De goedkeuringshouder kan een gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de Natura 2000-goedkeuring betekenen aan de BMM. In deze gemotiveerde aanvraag geeft de goedkeuringshouder aan waarom door de wijziging van de Natura 2000-goedkeuring er geen sprake kan zijn van nadelige gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden.
§ 2. De BMM beslist, op basis van de gemotiveerde aanvraag en alle andere relevante informatie of er een nieuwe Natura 2000-goedkeuring vereist is of niet. De BMM verstuurt haar beslissing digitaal binnen vijftien dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag aan de goedkeuringshouder en de dienst Marien Milieu.
§ 3. Indien de BMM beslist dat er een nieuwe Natura 2000-goedkeuring vereist is, kan de goedkeuringshouder een nieuwe Natura 2000-goedkeuring aanvragen volgens de procedure zoals bepaald in artikel 35 tot en met 41.
§ 4. Indien de BMM beslist dat er geen nieuwe Natura 2000-goedkeuring vereist is, verstuurt de BMM haar advies over de aangevraagde wijziging van de Natura 2000-goedkeuring digitaal aan de dienst Marien Milieu binnen zestig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag. De dienst Marien Milieu verstuurt haar advies digitaal aan de BMM binnen vijfenzeventig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag. De BMM verstuurt haar advies en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen vijfentachtig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag. De minister betekent de beslissing aan de goedkeuringshouder binnen vijfennegentig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister de beslissing digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
HOOFDSTUK III. - Permanente monitoring en monitoring
Art.44. De BMM is belast met de permanente monitoring.
Art.45. § 1. De toestand van mariene reservaten in functie van de beschermingsdoelstellingen wordt minstens elke acht jaar na de instelling van de reservaten geëvalueerd op basis van de permanente monitoring en nieuwe wetenschappelijke kennis en inzichten. Indien nodig worden de beschermingsdoelstellingen herzien.
§ 2. Het wetenschappelijk rapport zoals bepaald in artikel 15 wordt minstens elke zes jaar na de instelling van de Natura 2000-gebieden geactualiseerd op basis van de permanente monitoring en nieuwe wetenschappelijke kennis en inzichten. Op basis van de actualisatie van het wetenschappelijk rapport worden de instandhoudingsdoelstellingen ten laatste zes jaar na hun aanneming geëvalueerd, en indien nodig, herzien volgens de procedure zoals bepaald in artikel 15, § 3 tot en met § 8.
Art.46. § 1. Het uitvoeren van monitoring, uitgevoerd door of in opdracht van de BMM, kan opgelegd worden als voorwaarde bij het verlenen van een Natura 2000-toelating. De houder van de Natura 2000-toelating is gehouden tot het betalen van een retributie voor de vergoeding van de kosten van deze monitoring.
§ 2. De retributie voor de monitoring opgelegd als voorwaarde in de Natura 2000-toelating bestaat uit een vergoeding voor de BMM voor de uitvoering van de monitoring en alle daaraan verbonden kosten, op basis van het tarief van 692 euro (index 127,11; basis 2013) per mandag, jaarlijks te indexeren volgens de index der consumptieprijzen.
§ 3. De retributie zoals bepaald in paragraaf 2 is betaalbaar aan de BMM na factuur met vermelding van de betalingstermijn.
§ 4. De in de toelating of goedkeuring opgelegde monitoring is te onderscheiden van het toezicht en de inspecties uitgevoerd door de overheid op het naleven van de voorwaarden van de Natura 2000-toelating of -goedkeuring door de toelating - of goedkeuringshouder. Dit toezicht en deze inspecties zijn niet onderworpen aan een retributie.
§ 5. Het uitvoeren van monitoring kan opgelegd worden als voorwaarde bij het verlenen van een Natura 2000-goedkeuring.
TITEL 5. - Procedure milieuvergunning
HOOFDSTUK I. - Milieuvergunning voor de activiteiten omschreven in artikel 16, § 1 en § 2 van de wet
Art.47. De activiteiten omschreven in artikel 16, § 1 en § 2, van de wet zijn onderworpen aan een voorafgaande vergunning. De procedure voor het verlenen van een vergunning omvat volgende stappen:
1° het indienen van de aanvraag, met inbegrip van een milieueffectbeoordelingsrapport;
2° het onderzoek van de volledigheid en ontvankelijkheid;
3° de raadpleging van raadgevende instanties, het publiek en, indien relevant, andere staten;
4° het onderzoek van de BMM en het opstellen door de BMM van de gemotiveerde conclusie over de aanzienlijke effecten van de activiteit op het milieu met advies over de aanvaardbaarheid van de activiteit;
5° het advies van de dienst Marien Milieu;
6° het besluit tot het verlenen of weigeren van de vergunning door de minister en de bekendmaking ervan.
Afdeling I. - Indienen van de aanvraag
Art.48. § 1. De aanvraag wordt ingediend door de natuurlijke persoon of rechtspersoon of gevolmachtigde van de rechtspersoon die de vergunningsplichtige activiteit wenst uit te oefenen. De aanvrager, of, indien de aanvrager een samenwerkingsverband betreft, iedere deelnemer van dat samenwerkingsverband, is:
a) een natuurlijk persoon uit een lidstaat van de Europese Economische Ruimte; of
b) een onderneming met rechtspersoonlijkheid, die is opgericht overeenkomstig de Belgische wetgeving of overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van een ander land voor zover internationale verdragen waardoor België gebonden is, vereisen dat deze onderneming of iedere deelnemer van een samenwerkingsverband toegang heeft tot de Belgische markt.
§ 2. De aanvrager, die een onderneming met rechtspersoonlijkheid is of, indien de aanvrager een samenwerkingsverband betreft, iedere deelnemer van dat samenwerkingsverband, beschikt over een centrale administratie, een voornaamste inrichting of een maatschappelijke zetel gevestigd in een van de in paragraaf 1, b) bedoelde landen, op voorwaarde dat de activiteit van deze vestiging of maatschappelijke zetel een effectief en bestendig verband vertegenwoordigt met de economie van het land waarin het gevestigd is.
§ 3. De aanvrager moet een contactpersoon aanstellen binnen het Belgisch grondgebied, waarlangs alle communicatie kan gevoerd worden.
§ 4. De aanvrager betekent of verstuurt digitaal de aanvraag aan de BMM. De aanvrager verstuurt een kopie van de aanvraag digitaal aan de minister, aan de BMM en de dienst Marien milieu.
Art.49. Iedere aanvraag omvat minstens:
1° naam, voornaam, adres en e-mailadres van de aanvrager;
2° een identificatie van de voorgenomen activiteit;
3° als de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is, haar ondernemingsnummer, haar statuten en de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van de aanvraag evenals de naam, voornaam, e-mailadres en contactgegevens van de binnen het Belgisch grondgebied aangestelde contactpersoon bij de aanvrager. Als de aanvrager een publiekrechtelijke rechtspersoon is, haar ondernemingsnummer, de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van de aanvraag, evenals de naam, voornaam, e-mailadres en contactgegevens van de binnen het Belgisch grondgebied aangestelde contactpersoon bij de aanvrager;
4° referenties die de financiële en economische draagkracht van de aanvrager aantonen en meer bepaald: passende bankverklaringen, balansen, uittreksels uit balansen of jaarrekeningen van de onderneming, of een verklaring betreffende de totale omzet en de omzet in werken van de onderneming over de laatste drie boekjaren; indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij niet in staat is de gevraagde referenties voor te leggen, kan de BMM de aanvrager toestaan zijn economische en financiële draagkracht aan te tonen met andere documenten die het geschikt acht;
5° een milieueffectbeoordelingsrapport, opgesteld overeenkomstig de bepalingen onder Titel 5, Hoofdstuk 1, afdeling II, met, in voorkomend geval, daarin begrepen een ontwerp passende beoordeling, zoals bepaald in artikel 23.
Art.50. De minister kan de lijst van de gegevens en documenten die bij de aanvraag moeten worden gevoegd, uitbreiden met bijkomende gegevens en documenten.
Afdeling II. - Milieueffectbeoordelingsrapport
Onderafdeling I. - Toepassing
Art.51. Het opstellen van het milieueffectbeoordelingsrapport gebeurt onder leiding van een coördinator, die zelf beschikt over de nodige bekwaamheid en, in voorkomend geval, zich laat bijstaan door deskundigen met de nodige bekwaamheid. De coördinator voert zijn opdracht onafhankelijk uit. Het verrichten door de coördinator van een strategische milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's heeft geen impact op deze onafhankelijkheid.
Onderafdeling II. - Voorafgaandelijke vraag tot advies
Art.52. § 1. Voorafgaandelijk aan het indienen van de aanvraag en het bijhorende milieueffectbeoordelingsrapport, kan de aanvrager de BMM digitaal om advies vragen over de wijze waarop het milieueffectbeoordelingsrapport moet worden uitgewerkt. De BMM kan de aanvrager uitnodigen op een informatieve vergadering. Na deze vraag om advies brengt de BMM, op basis van de door de aanvrager verstrekte informatie over de specifieke kenmerken van de activiteit (inclusief de locatie en de technische capaciteit ervan) en over de te verwachten milieueffecten ervan, een digitaal niet-bindend advies uit over de reikwijdte en het detailleringsniveau van de door de aanvrager in het milieueffectbeoordelingsrapport op te nemen informatie zoals bepaald in artikel 55. De BMM raadpleegt in dit geval digitaal de in artikel 64, § 1 bedoelde instanties en kan bijkomende adviesinstanties raadplegen die ze nuttig acht, vooraleer ze haar advies uitbrengt.
§ 2. De minister kan op eigen initiatief de BMM digitaal om voorafgaandelijk advies als bedoeld in § 1 vragen, ongeacht of de aanvrager daarom vraagt.
§ 3. Elke federale overheidsdienst stelt, op eenvoudig verzoek van de aanvrager of uit eigen beweging, alle nuttige informatie en kennis, waarover ze beschikt, ter beschikking om te kunnen gebruiken bij het opstellen van het milieueffectbeoordelingsrapport. De BMM kan eveneens de instanties die over relevante informatie beschikken vragen om deze informatie ter beschikking te stellen aan de aanvrager.
Onderafdeling III. - Integratie
Art.53. Indien voor de activiteit ook een Natura 2000-toelating vereist is zoals bepaald in artikel 23, wordt het ontwerp passende beoordeling geïntegreerd in het milieueffectbeoordelingsrapport als een apart onderdeel hiervan. Het behandelen van een Natura 2000-toelating verloopt dan overeenkomstig de termijnen bepaald voor de vergunning in dit besluit.
Art.54. Indien de aanvrager wenst om één geïntegreerd milieueffectbeoordelingsrapport op te stellen, in het geval zoals bepaald in artikel 19, § 2 van de wet, verstuurt de aanvrager de vraag hiertoe digitaal aan de BMM. De BMM verstuurt haar beslissing over deze vraag digitaal aan de aanvrager binnen vijftien dagen na ontvangst van deze vraag.
Onderafdeling IV. - Inhoud milieueffectbeoordelingsrapport
Art.55. Een milieueffectbeoordelingsrapport bevat de volgende informatie:
1° een beschrijving van de activiteit, bestaande uit:
a) de locatie, de periode van de activiteit en, in voorkomend geval, de plannen voor de bouwwerken die nodig zijn voor het uitoefenen van de activiteit;
b) een beschrijving van de fysieke kenmerken van de activiteit, de aard en de hoeveelheden van de technische middelen en materialen die bij de uitvoering van de activiteit worden gebruikt;
c) een nota die het mogelijk maakt de kennis te beoordelen die de aanvrager ter beschikking heeft bij de uitvoering van de voorgenomen activiteit, en met name een overzicht van de referenties, diploma's en beroepstitels van het voornaamste leidinggevend personeel en een overzicht van de voornaamste activiteiten waaraan de aanvrager heeft deelgenomen de laatste drie jaren voorafgaand aan de aanvraag;
d) in voorkomend geval, een beschrijving van de voornaamste kenmerken van de productieprocessen en hoe het productieproces eruit ziet. Hierbij wordt minstens de energievraag, het energieverbruik, de gebruikte materialen en natuurlijke hulpbronnen weergegeven;
e) een prognose van de soort en de hoeveelheid van verwachte residuen en emissies (zoals water-, lucht-, bodemverontreinigingen, geluidshinder boven en onder water) en de hoeveelheden en soorten tijdens de activiteit geproduceerde afvalstoffen;
f) een beschrijving van de redelijke alternatieven (onder andere inzake lokalisatie, wijze van uitvoering of milieuvoorzieningen) die de aanvrager heeft onderzocht en die relevant zijn voor de activiteit;
2° een beschrijving van de directe en indirecte milieueffecten van de activiteit, bestaande uit:
a) een beschrijving van de relevante aspecten van de huidige toestand van het marien milieu (referentiescenario) en een schets van de mogelijke ontwikkeling daarvan als de activiteit niet wordt uitgevoerd voor zover natuurlijke veranderingen van het referentiescenario redelijkerwijs kunnen worden beoordeeld op basis van de beschikbaarheid van de milieu-informatie en de wetenschappelijke kennis;
b) een beschrijving en waardering van de milieueffecten van de activiteit en van de beschreven alternatieven op de volgende factoren: de fauna, de flora, de biodiversiteit, met bijzondere aandacht voor de te beschermen soorten en de te beschermen habitats; de mens, met inbegrip van de bevolking en de menselijke gezondheid; de bodem, waaronder erosie, organisch materiaal, verdichting, afdekking; het water, waaronder hydromorfologische veranderingen, kwantiteit en kwaliteit; de lucht; het klimaat; de energie- en grondstoffenvoorraden; de materiële goederen, het ruimtebeslag, het cultureel erfgoed, het landschap en het uitzicht op zee, zowel vanop land als vanop zee waargenomen; de onderlinge wisselwerkingen tussen voorgenoemde factoren;
De milieueffecten van de activiteit en van de beschreven alternatieven op bovenstaande factoren moet worden beschreven ten gevolge van, onder meer:
I. de bouwfase, de exploitatiefase of het bestaan van de activiteit en, in voorkomend geval, de ontmantelingsfase;
II. de gebruikte technologieën en stoffen, waaronder de fysico-chemische effecten, als gevolg van de mobilisatie en overvloei van de sedimenten;
III. het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen land, bodem, water en biodiversiteit (bijvoorbeeld de bathymetrische, sedimentologische en hydrodynamische effecten, de raming van het verlies aan bentische biomassa en het effect van dit verlies op het mariene ecosysteem); de mate waarin rekening wordt gehouden met het duurzaam gebruik hiervan;
IV. de uitstoot van verontreinigde stoffen; geluidshinder, onder meer door het gebruik van akoestische toestellen op het mariene ecosysteem; trillingen; licht; warmte; straling; milieuhinder;
V. het verwijderen en de recyclagemogelijkheden van de bouwstoffen en afvalstoffen;
VI. de risico's voor de menselijke gezondheid, voor het cultureel erfgoed of het milieu, waaronder de kwetsbaarheid van de activiteit voor risico's op zware ongevallen en/of rampen;
VII. het effect van de activiteit op het klimaat, waaronder de aard en de omvang van emissies van broeikasgassen en de kwetsbaarheid van de activiteit voor klimaatverandering;
VIII. Het gebruik van een natuurinclusief, circulair ontwerp voor de aangevraagde activiteit;
IX. het effect van de activiteit op de visserij, voor elke activiteit in of met een impact op de zesmijlszone; een beschrijving van de verenigbaarheid met de uitoefening van de activiteiten van andere rechtmatige gebruikers van de zee;
X. de cumulatieve effecten met andere bestaande en/of goedgekeurde activiteiten, waarbij rekening wordt gehouden met alle bestaande milieuproblemen met betrekking tot gebieden die vanuit milieuoogpunt van bijzonder belang zijn en waarop de activiteit van invloed kan zijn, of met het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
De te beschrijven en te waarderen effecten omvatten de directe en indirecte, secundaire, cumulatieve en grensoverschrijdende, permanente en tijdelijke, positieve en negatieve effecten op korte, middellange en lange termijn; deze beschrijving en waardering volgen, in voorkomend geval, de classificatie van de kwalitatief beschrijvende elementen voor de omschrijving van de goede milieutoestand, overeenkomstig het koninklijk besluit van 23 juni 2010 betreffende de mariene strategie voor de Belgische zeegebieden;
c) een beschrijving, voor elk waarschijnlijk aanzienlijk effect op het milieu, van de te verwachten onzekerheden en risico's;
d) een beschrijving van de methoden of bewijsstukken die gebruikt zijn voor de identificatie en de beoordeling van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten, met inbegrip van een overzicht van de moeilijkheden (bijvoorbeeld technische gebreken, leemten of ontbrekende kennis) die zijn ondervonden bij het verzamelen van de vereiste informatie en de belangrijkste onzekerheden; in voorkomend geval wordt rekening gehouden met de relevante Europese guidance documenten betreffende de in dit deel behandelde onderwerpen, in het bijzonder deze gericht op de integratie van de evaluatie van de impact op het klimaat;
e) een aanduiding van de internationale en nationale wettelijke en reglementaire voorschriften en doelstellingen die vanuit het oogpunt van het milieubeleid relevant zijn bij de uitvoering van de activiteit of de beschreven alternatieven, en een onderzoek naar de mate waarin de activiteit daarmee verenigbaar is;
3° een beschrijving van:
a) de kenmerken van de activiteit of de geplande maatregelen om de geïdentificeerde aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien dit niet mogelijk is, te compenseren; in deze beschrijving moet worden uitgelegd in welke mate de aanzienlijke nadelige milieueffecten worden vermeden, voorkomen, beperkt of gecompenseerd, met betrekking tot zowel bouwfase, de exploitatiefase en de eventuele ontmantelingsfase;
b) de voorzieningen die redelijkerwijze kunnen worden getroffen om behoorlijke monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken te verzekeren;
c) een voorstel tot afvalbeheersplan;
d) maatregelen voor natuurherstel of de motivering waarom natuurherstel niet mogelijk is;
4° een beschrijving van de redelijke alternatieven die de aanvrager heeft onderzocht en die relevant zijn voor de activiteit, en de specifieke kenmerken ervan, met opgave van de belangrijkste motieven voor de gekozen optie, in het licht van de milieueffecten. In deze beschrijving wordt een vergelijking gemaakt tussen de activiteit en de beschreven alternatieven onder meer op grond van:
a) het onderzoek naar de milieueffecten;
b) de verenigbaarheid met de internationale en nationale wettelijke en reglementaire voorschriften;
c) een globale evaluatie ten aanzien van de algemene doelstellingen en beginselen van de wet;
5° elke aanvullende informatie die van belang is voor de specifieke kenmerken van een bepaalde activiteit of type activiteit en voor de milieuaspecten die hierdoor kunnen worden beïnvloed. Indien een advies wordt uitgebracht door de BMM en de adviesinstanties in het geval artikel 52, § 1 of § 2, is het milieueffectbeoordelingsrapport gebaseerd op deze adviezen. Het milieueffectbeoordelingsrapport bevat in dit geval de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist om tot een gemotiveerde conclusie over de aanzienlijke milieueffecten van de activiteit te komen, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande kennis en beoordelingsmethodes. Om overlappingen van beoordelingen te voorkomen, houdt de opdrachtgever bij het opstellen van het milieueffectbeoordelingsrapport rekening met de beschikbare resultaten van andere op grond van nationale of Uniewetgeving uitgevoerde relevante beoordelingen;
6° een referentielijst waarin de bronnen worden vermeld die zijn gebruikt voor de in het milieueffectbeoordelingsrapport opgenomen beschrijvingen en beoordelingen;
7° in voorkomend geval: het ontwerp passende beoordeling zoals bepaald in artikel 23;
8° een niet-technische samenvatting van de gegevens onder 1° tot en met 6°. De samenvatting betreft:
a) de beschrijving van de voorgenomen activiteit en van de redelijkerwijze in aanmerking te nemen alternatieven;
b) de moeilijkheden die werden ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie;
c) de resultaten van de vergelijking tussen de activiteit en de beschreven alternatieven op vlak van aanzienlijke milieueffecten;
d) de wijze waarop rekening werd gehouden met de waarschijnlijk aanzienlijke effecten op het mariene milieu bij het uitwerken van de activiteit en de mogelijke maatregelen om nadelige effecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien dit niet mogelijk is, te compenseren.
Afdeling III. - Ontvankelijkheid en retributie
Onderafdeling I. - Ontvankelijkheid
Art.56. De BMM gaat na of de aanvraag volledig en ontvankelijk is en verstuurt haar advies hierover samen met de aanvraag digitaal aan de minister binnen tien dagen vanaf de betekening of het digitaal versturen zoals bepaald in artikel 48, § 4.
Art.57. § 1. Een aanvraag is onvolledig wanneer gegevens of documenten ontbreken die vereist zijn op grond van artikel 49, 1° - 4°, en artikel 50.
§ 2. Een aanvraag is onontvankelijk wanneer zij niet het vereiste milieueffectbeoordelingsrapport omvat of wanneer deze de gegevens of documenten, zoals bepaald in artikel 55, niet of op onvoldoende wijze omvat. In voorkomend geval is een aanvraag ook onontvankelijk indien zij geen ontwerp passende beoordeling, zoals bepaald in artikel 23, bevat. De minister betekent deze beslissing aan de aanvrager binnen vijftien dagen vanaf de betekening of het digitaal versturen zoals bepaald in artikel 48, § 4. De beslissing vermeldt de reden van onontvankelijkheid.
§ 3. Wanneer de aanvraag onvolledig is in de zin van paragraaf 1, betekent de minister deze beslissing, binnen vijftien dagen vanaf de betekening of het digitaal versturen zoals bepaald in artikel 48, § 4, aan de aanvrager met aanduiding van de ontbrekende gegevens. De procedure wordt geschorst en wordt hernomen op het moment dat de ontbrekende en/of bijkomende informatie door de aanvrager aan de BMM wordt betekend. De BMM onderzoekt of de aanvraag volledig is en verstuurt haar advies digitaal aan de minister binnen tien dagen vanaf de betekening van de ontbrekende gegevens aan de BMM. Wanneer de aanvraag onvolledig blijft, betekent de minister, binnen vijftien dagen vanaf de betekening van de ontbrekende gegevens aan de BMM, de beslissing van onontvankelijkheid wegens herhaalde onvolledigheid, met aanduiding van de ontbrekende gegevens, aan de aanvrager.
§ 4. Wanneer de aanvraag volledig en ontvankelijk is en de aanvrager het bewijs van betaling heeft betekend aan de BMM overeenkomstig artikel 59, § 4, betekent de minister een attest ter bevestiging hiervan aan de aanvrager binnen vijf dagen vanaf de betekening van het bewijs van betaling. De minister verstuurt een kopie van het attest digitaal aan de BMM, de dienst Marien Milieu en andere relevante overheidsdiensten.
§ 5. De beslissing tot ontvankelijkheid doet geen afbreuk aan de mogelijkheden voorzien in artikel 70.
Onderafdeling II. - Retributie
Art.58. De aanvrager betaalt een retributie aan de BMM. Deze retributie dekt de kosten gemaakt voor het uitvoeren van het onderzoek van de in het milieueffectbeoordelingsrapport gepresenteerde informatie en, in voorkomend geval, van de aanvullende informatie verstrekt door de aanvrager en alle via de raadplegingen ontvangen relevante informatie, het in voorkomend geval uitvoeren van haar eigen aanvullend onderzoek en de vergoeding voor de vereiste onderzoeken, te selecteren overeenkomstig artikel 70, voor het opstellen van de gemotiveerde conclusie en, in voorkomend geval, de passende beoordeling, en de daaraan verbonden administratieve kosten.
Art.59. § 1. De BMM berekent het bedrag van deze retributie op basis van de gegevens vervat in de aanvraag, waaronder het milieueffectbeoordelingsrapport.
De berekening van de retributie omvat: een vergoeding voor de BMM op basis van het tarief van 692 euro (index 127,11; basis 2013) per mandag, jaarlijks te indexeren volgens de index der consumptieprijzen.
§ 2. De BMM verstuurt digitaal de berekening van de retributie aan de aanvrager binnen vijftien dagen vanaf de betekening of het digitaal versturen zoals bepaald in artikel 48, § 4, tenzij zij de aanvraag onvolledig of onontvankelijk acht zoals bepaald in artikel 57, § 1, § 2 en § 3. Aan de berekening wordt de mededeling toegevoegd dat na het verlenen van de vergunning een retributie is verschuldigd voor monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken, zoals bepaald in artikel 88.
§ 3. De BMM verstuurt digitaal de berekening van de retributie aan de aanvrager binnen vijftien dagen vanaf de betekening van de ontbrekende gegevens aan de BMM in het geval van artikel 57, § 3.
§ 4. De aanvrager betaalt de verschuldigde retributie en betekent een bewijs van betaling hiervan aan de BMM binnen dertig dagen na het digitaal versturen bedoeld in de paragrafen 2 en 3. Wanneer niet betaald wordt binnen deze termijn, wordt de aanvraag stopgezet.
§ 5. Indien na het opstellen van de gemotiveerde conclusie blijkt dat de werkelijke kosten gemaakt door de BMM lager zijn dan de betaalde retributie, stort de BMM het saldo terug aan de aanvrager van de vergunning. Indien na het opstellen van de gemotiveerde conclusie blijkt dat de werkelijke kosten van het onderzoek hoger zijn dan de betaalde retributie, wordt het saldo door de aanvrager van de vergunning aan de BMM gestort. De BMM verstuurt digitaal een bericht over de terugbetaling. Indien tijdens het onderzoek en tijdens het opstellen van de gemotiveerde conclusie de BMM vaststelt dat de werkelijke kosten de betaalde retributie met meer dan 10 % zal overschrijden, dan kan ze onverwijld aan de aanvrager een aanvraag tot betaling van een aanvullende retributie betekenen. Bij gebrek aan betaling van deze aanvullende retributie binnen dertig dagen te rekenen vanaf de betekening van deze aanvraag tot betaling, wordt de aanvrager geacht afstand te doen van zijn aanvraag.
Onderafdeling III. - Aanvangsdatum termijn voor het verder behandelen van de aanvraag
Art.60. De termijn voor het verder behandelen van de aanvraag volgens de afdelingen IV tot en met IX gaat in de dag na de betekening van het attest door de minister aan de aanvrager zoals bepaald in artikel 57, § 4.
Afdeling IV. - Publieksraadpleging
Onderafdeling I. - Organisatie publieksraadpleging
Art.61. § 1. Binnen vijftien dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60, wordt de aanvraag door de BMM bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van de BMM. De aanvraag wordt ook binnen dezelfde termijn bekendgemaakt door de aanvrager door middel van minstens één ander vrij te kiezen communicatiemiddel.
§ 2. De bekendmaking omvat:
1° het feit dat een milieuvergunningsaanvraag wordt ingediend, en in voorkomend geval, een aanvraag tot Natura 2000-toelating;
2° een beknopte omschrijving van het voorwerp van de vergunningsaanvraag;
3° de identiteit van de aanvrager;
4° de coördinaten van de locatie van de activiteit;
5° de aanvangsdatum van de termijn voor het behandelen van de aanvraag zoals bepaald in artikel 60;
6° het feit dat de activiteit aan een milieueffectbeoordelingsprocedure is onderworpen en, voor zover relevant, het feit dat artikel 66 en 68 van toepassing zijn;
7° de vermelding van de minister als beslissende instantie over de vergunningsaanvraag en de aard van het mogelijke besluit tot vergunning;
8° de termijnen van de publieksraadpleging;
9° de vermelding van de BMM als de overheidsinstantie waarbij relevante informatie kan worden verkregen, met vermelding van de tijd en plaats waar relevante informatie ter beschikking wordt gesteld, een vermelding van de website van de BMM en een vermelding dat op deze website het volledige aanvraagdossier kan worden geconsulteerd, met inbegrip van een indicatie van de beschikbaarheid van de informatie opgelijst in artikel 62;
10° de praktische informatie over de mogelijkheid om standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen in te dienen over de aanvraag en het milieueffectbeoordelingsrapport.
Art.62. § 1. De BMM publiceert alle stukken van de aanvraag, met inbegrip van het milieueffectbeoordelingsrapport en, in voorkomend geval, het ontwerp passende beoordeling zoals bepaald in artikel 23, op haar website. Het publiek kan alle stukken van de aanvraag inzien bij de BMM.
§ 2. Zonder dat dit een substantiële vormvereiste is waarvan de niet naleving de wettigheid van het besluit van de minister in het gedrang zou kunnen brengen, vraagt de BMM alle kustgemeentes de aanvraag van maandag tot en met vrijdag, uitgezonderd feestdagen, elke dag gedurende minstens een halve dag ter inzage te leggen.
§ 3. De BMM stelt de, op het moment van de bekendmaking zoals bedoeld in artikel 61, § 1, reeds afgeleverde adviezen, zoals onder meer bepaald in artikel 52, ter beschikking van het publiek. De BMM stelt ook de andere informatie die relevant is voor het publiek in het kader van de publieksraadpleging, die pas beschikbaar wordt na het moment van bekendmaking zoals bepaald in artikel 61, § 1, ter beschikking van het publiek.
Art.63. Binnen zestig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60, kan het publiek haar standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen digitaal versturen aan de BMM of betekenen aan de BMM.
Art.64. § 1. De BMM legt de aanvraag digitaal voor advies voor aan de leden van de Raadgevende Commissie, binnen vijftien dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. De adviezen worden bezorgd binnen zestig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60.
§ 2. De BMM kan nog bijkomende adviesinstanties aanschrijven indien ze dit nuttig acht.
Art.65. De BMM verstuurt de ontvangen reacties voortvloeiend uit de artikelen 63 en 64 digitaal aan de dienst Marien Milieu binnen vijfenzestig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60.
Onderafdeling II. - Waarschijnlijke grensoverschrijdende aanzienlijke effecten
Art.66. § 1. Wanneer de BMM vaststelt dat de voorgenomen activiteit waarschijnlijk grensoverschrijdende aanzienlijke effecten kan hebben op de mens of het milieu in een andere staat, verstuurt de BMM digitaal een exemplaar van de aanvraag naar de bevoegde overheden van de staat binnen vijftien dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. De BMM voegt hierbij ook de inlichtingen inzake het verdere verloop van de procedure, inzonderheid de termijnen, de mogelijke beslissingen waartoe een aanvraag kan leiden en een voorstel over de manier waarop het grensoverschrijdend overleg, zoals bepaald in paragraaf 4, kan worden georganiseerd.
§ 2. Een staat kan aan de BMM om een exemplaar van de aanvraag verzoeken, binnen vijfenveertig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60, indien de staat van oordeel is dat de voorgenomen activiteit aanzienlijke effecten kan hebben op mens of milieu in die staat. De BMM verstuurt digitaal een exemplaar van de aanvraag en de inlichtingen inzake het verdere verloop van de procedure, binnen vijf dagen vanaf de ontvangst van dit verzoek.
§ 3. Binnen vijfenzeventig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60, kunnen de bevoegde overheden en het publiek van de voornoemde staten hun standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen over de aanvraag digitaal versturen aan de BMM of betekenen aan de BMM. De BMM verstuurt deze binnen vijf dagen na ontvangst digitaal aan de dienst Marien Milieu.
§ 4. Binnen negentig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60, kunnen, indien gewenst, de BMM en de dienst Marien Milieu overleg plegen met de bevoegde overheden van deze staten over de potentiële grensoverschrijdende effecten van de activiteit en over de te overwegen maatregelen om die effecten te beperken of teniet te doen. Bij het begin van dit overleg wordt de vastlegging van een redelijke tijdslijn voor dit overleg nagestreefd.
Art.67. § 1. Wanneer een staat een aanvraag van een activiteit met waarschijnlijke grensoverschrijdende aanzienlijke effecten notifieert aan het daartoe aangeduide contactpunt in België, onderzoekt deze of de activiteit waarschijnlijke aanzienlijke effecten kan hebben op de mens of het milieu in de zeegebieden. Het daartoe aangeduide contactpunt vraagt ook alle inlichtingen op inzake het verdere verloop van de procedure, in zoverre de notificatie deze nog niet omvat, onder andere een beschrijving van de activiteit met alle beschikbare informatie over het mogelijke grensoverschrijdende effect ervan, de aard van de mogelijke beslissing en de redelijke termijn waarbinnen de staat een antwoord verwacht. Het daartoe aangeduide contactpunt kan ook elke lopende aanvraag over een activiteit met waarschijnlijke grensoverschrijdende aanzienlijke effecten op de zeegebieden opvragen aan een staat.
§ 2. Indien het daartoe aangeduide contactpunt vaststelt dat de activiteit waarschijnlijke aanzienlijke effecten kan hebben op de zeegebieden, notificeert deze de goede ontvangst van het dossier en de intentie om aan de milieueffectenprocedure deel te nemen. Indien geen waarschijnlijke aanzienlijke effecten vastgesteld kunnen worden, notificeert het daartoe aangeduide contactpunt de goede ontvangst en de intentie om niet verder deel te nemen.
Indien gevraagd door de staat, maakt het daartoe aangeduide contactpunt onverwijld de redelijk beschikbare en relevante informatie betreffende het potentieel aangetaste leefmilieu onder de Belgische rechtsmacht over aan de staat.
Het daartoe aangeduide contactpunt, de BMM en de dienst Marien Milieu kunnen overleg plegen met de bevoegde overheden van de betrokken staat over de potentiële grensoverschrijdende effecten van de activiteit en over de te overwegen maatregelen om die effecten te beperken of teniet te doen. Bij het begin van dit overleg wordt de vastlegging van een redelijke tijdslijn voor dit overleg nagestreefd.
§ 3. Indien het daartoe aangeduide contactpunt vaststelt dat de activiteit waarschijnlijke aanzienlijke effecten kan hebben op de zeegebieden, verstuurt deze de aanvraag digitaal aan de BMM en de dienst Marien Milieu. Het daartoe aangeduide contactpunt maakt de aanvraag bekend in het Belgisch Staatsblad en publiceert de aanvraag op de website van de dienst Marien Milieu binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag.
§ 4. De bekendmaking omvat:
1° het feit dat een milieuvergunningsaanvraag wordt ingediend, en in voorkomend geval een aanvraag tot Natura 2000-toelating;
2° een beknopte omschrijving van het voorwerp van de vergunningsaanvraag;
3° de identiteit van de aanvrager;
4° de coördinaten van de locatie van de activiteit;
5° het feit dat de activiteit aan een milieueffectbeoordelingsprocedure is onderworpen en, voor zover relevant, het feit dat de artikelen 67 en 68 van toepassing zijn;
6° de vermelding van de beslissende instantie voor de vergunningsaanvraag en de aard van het mogelijke besluit tot vergunning;
7° de termijnen van de publieksraadpleging;
8° de vermelding van het daartoe aangeduide contactpunt als de overheidsinstantie waarbij relevante informatie kan worden verkregen;
9° de vermelding van de website waar de nodige informatie over de aanvraag kan geraadpleegd worden;
10° de praktische informatie over de mogelijkheid om standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen in te dienen over de aanvraag en het milieueffectbeoordelingsrapport.
§ 5. Binnen een termijn zoals bepaald door betrokken staat, kan het publiek haar standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen over de aanvraag digitaal versturen of betekenen aan het daartoe aangeduide contactpunt.
§ 6. Het daartoe aangeduide contactpunt legt de aanvraag digitaal voor advies voor aan de leden van de Raadgevende Commissie binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag. De adviezen worden digitaal verstuurd aan het daartoe aangeduide contactpunt binnen de termijnen zoals vastgelegd door de betrokken staat.
§ 7. Het daartoe aangeduide contactpunt bezorgt de standpunten, opmerkingen en bezwaren en adviezen binnen de termijn zoals bepaald door de betrokken staat aan de minister en aan de betrokken staat.
§ 8. Indien de betrokken staat een beslissing neemt en deze bezorgt aan het daartoe aangeduide contactpunt, verstuurt deze laatste deze beslissing aan de minister, aan de dienst Marien Milieu en aan de BMM.
§ 9. De beslissing wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De bekendmaking vermeldt de mogelijkheid en de modaliteiten om beroep in te stellen tegen de genomen beslissing en een vermelding dat op de website van de dienst Marien Milieu de volledige inhoud van de beslissing en alle bijlagen kunnen worden geconsulteerd. De volledige inhoud van de beslissing en alle bijlagen wordt gepubliceerd op de website van de dienst Marien Milieu uiterlijk tien dagen na de datum waarop de beslissing wordt ontvangen door het daartoe aangeduide contactpunt. De tekst en alle bijlagen van het besluit blijft permanent op de website staan. Het daartoe aangeduide contactpunt verstuurt binnen dezelfde termijn de beslissing digitaal aan de leden van de Raadgevende Commissie.
Art.68. § 1. De toezending van informatie aan een andere staat en de ontvangst van informatie door een andere staat over een aanvraag in de zeegebieden zijn onderworpen aan de door de Belgische wetgeving opgelegde beperkingen ter bescherming van het industrieel en het handelsgeheim, met inbegrip van de intellectuele eigendom en van de nationale veiligheid.
§ 2. Bij de toezending van informatie door een andere staat en de ontvangst van informatie van een andere staat over een aanvraag buiten de zeegebieden dienen de beperkingen ter bescherming van het industrieel geheim en het handelsgeheim, met inbegrip van de intellectuele eigendom en van de nationale veiligheid, voorzien in de regelgeving van de staat die de informatie bezorgt, gerespecteerd te worden.
Afdeling V. - Het onderzoek en de gemotiveerde conclusie van de BMM
Onderafdeling I. - Het onderzoek
Art.69. De BMM gaat bij haar onderzoek van de in het milieueffectbeoordelingsrapport gepresenteerde informatie na of het milieueffectbeoordelingsrapport alle nodige informatie bevat. De BMM kijkt na of de meegedeelde gegevens en hun waardering, afzonderlijk beschouwd en in hun onderlinge samenhang, volledig en afdoende zijn.
Art.70. De BMM kan het milieueffectbeoordelingsrapport aanvullen en bijwerken op elk onderdeel waarvoor het aanvulling of bijwerking aangewezen acht. De BMM kan hiertoe de aanvrager om aanvulling en bijwerking verzoeken of de aanvulling en bijwerking zelf verrichten of doen verrichten. Ze kan hiertoe alle onderzoeken uitvoeren of doen uitvoeren die het, overeenkomstig de noodwendigheden van het dossier en naar redelijkheid, nuttig acht. De BMM kan de instanties die over relevante informatie beschikken vragen om deze informatie ter beschikking te stellen.
Onderafdeling II. - De gemotiveerde conclusie
Art.71. § 1. In de gemotiveerde conclusie maakt de BMM een beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten van de activiteit en adviseert de BMM over de aanvaardbaarheid van de activiteit voor het marien milieu in het licht van deze beoordeling.
§ 2. De BMM houdt bij het opstellen van de gemotiveerde conclusie op geïntegreerde wijze rekening met de interacties tussen de effecten op het milieu van de voorgenomen activiteit en de globale effecten van de bestaande activiteiten en houdt onder meer rekening met:
1° het beginsel van een hoog beschermingsniveau, het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel, het beginsel van het duurzaam beheer, het beginsel dat de vervuiler betaalt, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het herstelbeginsel;
2° de informatie uit het milieueffectbeoordelingsrapport;
3° de resultaten van het onderzoek van de in het milieueffectbeoordelingsrapport gepresenteerde informatie;
4° de standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen ingediend tijdens de publieksraadpleging zoals bepaald in artikel 63;
5° de adviezen die werden uitgebracht tijdens de publieksraadpleging zoals bepaald in artikel 64;
6° in voorkomend geval, de standpunten, bezwaren, opmerkingen en adviezen ingediend en het overleg gepleegd zoals bepaald in artikel 66;
7° de in voorkomend geval aanvullende informatie die door de aanvrager wordt verstrekt;
8° indien van toepassing, haar eigen aanvullend onderzoek.
§ 3. De BMM stelt een advies op dat deel uitmaakt van de gemotiveerde conclusie. Dit advies bevat de redenen waarom de activiteit al dan niet aanvaardbaar wordt geacht. In de gevallen waar de BMM de voorgenomen activiteit aanvaardbaar acht bevat dit advies ook:
1° de voorwaarden om aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien dit niet mogelijk is, te compenseren waardoor de activiteit aanvaardbaar wordt geacht, en eventuele andere bijkomende voorwaarden;
2° de voorwaarden inzake de vereiste monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken en, desgevallend en indien mogelijk, een indicatieve berekening van de retributie die hiervoor overeenkomstig artikel 88 zal moeten worden betaald;
3° indien toepasselijk: de compensatie in milieuvoordelen die aangewezen is om de nadelige effecten van de activiteit te compenseren. De BMM kan adviseren dat deze compensatie kan bestaan uit effectief natuurherstel of, indien dit niet mogelijk wordt geacht, kan bestaan uit het storten van een bijdrage in het Fonds Leefmilieu;
4° de aanbevelingen.
Art.72. Indien wordt overgegaan tot één enkel geïntegreerd onderzoek, zoals bepaald in artikel 20, § 2 van de wet, onderzoekt de BMM in haar gemotiveerde conclusie of aan de voorwaarden van artikel 20, § 2 wordt voldaan.
Art.73. De BMM beoordeelt in voorkomend geval het ontwerp van passende beoordeling en stelt de passende beoordeling op, zoals bepaald in artikel 26.
Art.74. § 1. De BMM kan de minister digitaal om een verlenging van de termijn voor de gemotiveerde conclusie vragen indien de BMM dit nodig acht voor een grondig onderzoek, binnen vijfennegentig dagen vanaf de aanvang van de termijn zoals bepaald in artikel 60. De minister kan, binnen honderd dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60, beslissen om een verlenging van tachtig dagen toe te staan. Deze beslissing wordt digitaal verstuurt aan de aanvrager, de BMM en de dienst Marien Milieu.
§ 2. De BMM verstuurt de gemotiveerde conclusie met, in voorkomend geval, de passende beoordeling digitaal aan de dienst Marien Milieu binnen honderd dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. Ingeval de adviestermijn is verlengd overeenkomstig paragraaf 1, verstuurt de BMM de gemotiveerde conclusie met in voorkomend geval de passende beoordeling digitaal aan de dienst Marien Milieu binnen honderdtachtig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60.
Afdeling VI. - Advies dienst Marien Milieu
Art.75. De dienst Marien Milieu verstuurt zijn advies over de aanvraag digitaal aan de BMM binnen honderdvijftien dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. Ingeval de adviestermijn is verlengd na toepassing van artikel 74, § 1, verstuurt de dienst Marien Milieu zijn advies over de aanvraag digitaal aan de BMM binnen honderdvijfennegentig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60.
Art.76. De BMM verstuurt de gemotiveerde conclusie met, in voorkomend geval, de passende beoordeling en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen honderdvijfentwintig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. Ingeval de adviestermijn is verlengd overeenkomstig artikel 74, § 1, verstuurt de BMM de gemotiveerde conclusie met, in voorkomend geval, de passende beoordeling en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen tweehonderdenvijf dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60.
Afdeling VII. - Besluit tot het verlenen of weigeren van de vergunning
Onderafdeling I. - Termijn
Art.77. De minister neemt een besluit tot het verlenen of weigeren van de vergunning.
Art.78. § 1. De minister betekent het ontwerp van besluit tot verlening of weigering van de vergunning aan de aanvrager binnen honderdvijfendertig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. In voorkomend geval wordt gelijktijdig het ontwerp van beslissing omtrent de Natura 2000-toelating betekend aan de aanvrager. De aanvrager kan aan de minister zijn gemotiveerde opmerkingen betekenen binnen honderdvijfenveertig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60.
§ 2. De minister betekent, na kennis te hebben genomen van de eventuele opmerkingen van de aanvrager, het besluit tot verlening of weigering van de vergunning aan de aanvrager binnen honderdvijfenvijftig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister het besluit digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
§ 3. In de gevallen waar de adviestermijn is verlengd overeenkomstig artikel 74, § 1, bedragen de drie voormelde termijnen uit de paragrafen 1 en 2 respectievelijk tweehonderdvijftien, tweehonderdvijfentwintig en tweehonderdvijfendertig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60.
§ 4. In de gevallen zoals bepaald in artikel 66 betekent de minister het besluit eveneens aan de bevoegde overheden van de betrokken staten. De betekening gebeurt gelijktijdig met de betekening van het besluit aan de aanvrager.
Art.79. § 1. In voorkomend geval wordt gelijktijdig met het besluit tot verlenen of weigeren van de vergunning een beslissing omtrent de Natura 2000-toelating genomen door de minister zoals bepaald in artikel 28 en betekend aan de aanvrager.
§ 2. In het geval van de toepassing van de afwijkingsmogelijkheid zoals bepaald in artikel 29, bedragen de vijf voormelde termijnen uit artikel 29, § 2 tot en met § 6 respectievelijk honderdzeventig, tweehonderddertig, tweehonderdvijfenveertig, tweehonderdvijfenvijftig en tweehonderdvijfenzestig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60.
In de gevallen waar de adviestermijn is verlengd overeenkomstig artikel 74, § 1, bedragen de vijf voormelde termijnen uit artikel 29, § 2 tot en met § 6 respectievelijk tweehonderdvijftig, driehonderdentien, driehonderdvijfentwintig, driehonderdvijfendertig en driehonderdvijfenveertig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60.
Onderafdeling II. - Inhoud besluit
Art.80. Het besluit over de vergunningsaanvraag is met redenen omkleed en bevat minstens de volgende informatie:
1° de identiteit van de vergunninghouder;
2° de identificatie van de vergunde activiteit;
3° een verwijzing naar de algemene doelstellingen en beginselen van de wet, in het bijzonder het beginsel van een hoog beschermingsniveau, het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel, het beginsel van het duurzaam beheer, het beginsel dat de vervuiler betaalt, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het herstelbeginsel;
4° de gemotiveerde conclusie van de BMM en het advies dat deel uitmaakt van de gemotiveerde conclusie;
5° het advies van de dienst Marien Milieu;
6° een samenvatting van afgeleverde adviezen en de resultaten van de publieksraadpleging en de wijze waarop deze zijn meegenomen of op een of andere manier behandeld;
7° de duur waarvoor de vergunning wordt verleend;
8° de termijn waarbinnen met de werken die nodig zijn voor het uitoefenen van de activiteit moet worden gestart en de termijn waarbinnen met de exploitatie van de activiteit moet worden gestart;
9° een beschrijving van alle kenmerken van de activiteit en/of de geplande maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten op het milieu te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien dit niet mogelijk is, te compenseren;
10° de voorwaarden;
11° de voorwaarden met betrekking tot de monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectenonderzoeken en met betrekking tot de eventuele verplichting tot, en termijnen voor, het opstellen van tussentijdse rapporten over deze programma's en onderzoeken ;
12° de aanbevelingen;
13° de mogelijkheid en de modaliteiten voor het betrokken publiek om beroep in te stellen tegen het genomen besluit.
Art.81. § 1. De minister kan aan het gebruik van de vergunning alle voorwaarden verbinden. De volgende voorwaarden kunnen onder meer worden opgelegd:
1° de voorwaarde dat de vergunninghouder compensaties in milieuvoordelen om de nadelige effecten van de activiteit te compenseren moet uitvoeren; deze compensatie kan bestaan uit effectief natuurherstel of, indien dit niet mogelijk wordt geacht, kan bestaan uit het storten van een door de minister te bepalen bijdrage in het Fonds Leefmilieu;
2° de voorwaarde dat de vergunninghouder bij het uitoefenen van de activiteit dient te waarborgen dat een noodplan voor bijzondere risico's voor accidentele verontreiniging op elk ogenblik tijdens de uitoefening van de activiteiten beschikbaar is. Een noodplan voor een bijzonder risico omvat ten minste:
a) de procedure die moet worden gevolgd voor het melden van een accidentele verontreiniging of dreigende accidentele verontreiniging aan de overheid hiertoe aangeduid in de vergunning;
b) een gedetailleerde omschrijving van de maatregelen die onmiddellijk dienen te worden genomen door de personen die in opdracht van de vergunninghouder ter plekke aanwezig zijn, om de verontreiniging als gevolg van het voorval te voorkomen, te beperken of te bestrijden;
c) de procedures en de contactpersonen ter plekke voor de coördinatie tussen maatregelen ter plekke en maatregelen van de overheid ter bestrijding van de verontreiniging. Het noodplan wordt meegedeeld aan de BMM door de vergunninghouder vooraleer aan de vergunning uitvoering wordt gegeven;
3° de voorwaarde dat de vergunninghouder bij het uitoefenen van de activiteit dient te waarborgen dat een afvalbeheersplan beschikbaar is;
4° de voorwaarde dat de vergunninghouder een verzekering moet aangaan inzake bepaalde risico's voor accidentele verontreiniging; de minister kan beslissen dat de vergunninghouder een kopie van deze verzekering moet betekenen aan de BMM voorafgaandelijk aan de exploitatie van de vergunning en dat zonder deze verzekering met de uitvoering van de activiteit niet kan worden gestart;
5° de voorwaarde dat de vergunninghouder voor bepaalde aspecten van de vergunde activiteit een financiële zekerheid moet stellen en het bewijs hiervan moet betekenen aan de BMM vooraleer uitvoering aan de vergunning wordt gegeven. De financiële zekerheid kan de vorm aannemen van een bankgarantie op eerste verzoek, van een borgsom of van een hypotheek;
6° de voorwaarden die bij het einde van de activiteit nagekomen moeten worden; de minister kan de vergunninghouder verplichten tot het stellen van een financiële zekerheid tot voldoening van de voorwaarden die bij het einde van de activiteit nagekomen moeten worden.
§ 2. De minister legt bij elke vergunning als voorwaarde op dat de vergunninghouder jaarlijks, voor 15 maart, een uitvoeringsverslag van het voorbije kalenderjaar indient bij de BMM, waarin weergegeven wordt hoe de vergunning werd uitgevoerd. Als voorwaarde moet worden opgelegd dat de vergunninghouder het jaarlijks uitvoeringsverslag moet bewaren gedurende vijf kalenderjaren. De personen bedoeld in artikel 4.2.4.9, 4.2.4.10 en 4.2.4.11 van het Belgisch Scheepvaartwetboek van 8 mei 2019 kunnen de jaarlijkse uitvoeringsverslagen steeds op eenvoudig verzoek inzien. De minister kan nadere regels over de vorm en inhoud van het verslag bepalen.
Art.82. De minister legt bij elke vergunning als voorwaarde op dat een retributie dient betaald te worden voor de monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectenonderzoeken en hoe deze retributie wordt berekend.
Onderafdeling III. - Bekendmaking
Art.83. § 1. Het besluit wordt door de dienst Marien Milieu bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De bekendmaking vermeldt de mogelijkheid en de modaliteiten voor het betrokken publiek om beroep in te stellen tegen het genomen besluit en een vermelding dat op de website van de BMM de volledige inhoud van het besluit en alle bijlagen kunnen worden geconsulteerd.
§ 2. De BMM publiceert de volledige inhoud van het besluit en alle bijlagen van het besluit op haar website binnen tien dagen na ontvangst van het besluit. De tekst van het besluit en alle bijlagen blijven permanent op de website staan.
§ 3. De dienst Marien Milieu verstuurt binnen dezelfde termijn het besluit digitaal aan de leden van de Raadgevende Commissie.
§ 4. Het daartoe aangeduide contactpunt verstuurt het besluit aan de betrokken staten ingeval toepassing wordt gemaakt van artikel 66.
§ 5. Het publiek kan het besluit opvragen of inzien bij de BMM en de dienst Marien Milieu.
Afdeling VIII. - Duur van de vergunning
Art.84. § 1. Een vergunning wordt verleend voor een duur van hoogstens vijfentwintig jaar.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, wanneer de vergunning een activiteit betreft die het voorwerp uitmaakt van een domeinconcessie krachtens artikel 6/3 of artikel 13/1 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, is de duur van deze vergunning gelijk aan de duur van de domeinconcessie.
Deze bepaling is eveneens van toepassing voor de vergunningen voor de bouw en de exploitatie van installaties voor de productie van elektriciteit uit water, stromen of winden en de vergunningen aan de netbeheerder voor de bouw en de exploitatie van installaties noodzakelijk voor de transmissie van elektriciteit die verleend zijn overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 september 2003 houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België en het koninklijk besluit van 9 september 2003 houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.
§ 3. Voor afgeleverde milieuvergunningen van activiteiten die niet het voorwerp uitmaken van een domeinconcessie, zoals bedoeld in paragraaf 2, kan de duur verlengd worden met hoogstens vijfentwintig jaar. De vergunninghouder betekent de aanvraag tot verlenging minstens een jaar voor het aflopen van de duur van de oorspronkelijke vergunning. De aanvraag tot verlenging bevat een aanvullend milieueffectbeoordelingsrapport en een aanvulling met de relevante gegevens komende uit de tot dan uitgevoerde monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken. Het aanvullend milieueffectbeoordelingsrapport is beperkt tot de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten en de impact op het marien milieu van de aangevraagde verlenging van de vergunning ten opzichte van de oorspronkelijke vergunning en de waarschijnlijk aanzienlijke gecumuleerde effecten die voortvloeien uit zowel de bestaande vergunning als de aangevraagde verlenging.
De aanvraag tot verlenging wordt ingediend volgens dezelfde modaliteiten als voorzien in de artikelen 48 tot en met 55 en wordt behandeld volgens de procedure zoals bepaald in de artikelen 56 tot en met 88. Een verlenging van de termijn heeft slechts betrekking op de verlenging en laat voor het overige de oorspronkelijke vergunning bestaan.
Het onderzoek en de gemotiveerde conclusie van de BMM, het advies van de dienst Marien Milieu en het besluit van de minister moeten beperkt blijven tot de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten en de impact op het marien milieu van de aangevraagde verlenging van de vergunning ten opzichte van de oorspronkelijke vergunning en de waarschijnlijk aanzienlijke gecumuleerde effecten die voortvloeien uit zowel de bestaande vergunning als de aangevraagde verlenging.
§ 4. De duur van de vergunning gaat in tien dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad van het besluit waarbij de vergunning wordt verleend, tenzij de vergunning dit anders bepaalt. Wanneer voor de vergunde activiteit één of meer bijkomende vergunningen of concessies zijn vereist op grond van de wet of andere wetgeving, blijft een betekende vergunning geschorst totdat iedere bijkomend vereiste vergunning of concessie is verleend en de kennisgeving ervan is gebeurd overeenkomstig de toepasselijke wetgeving. Indien een van de bijkomend vereiste vergunningen of concessies definitief is geweigerd in laatste administratieve aanleg, vervalt een betekende vergunning van rechtswege op de dag van de kennisgeving van deze weigering overeenkomstig de toepasselijke wetgeving.
Art.85. § 1. Elke vergunning bepaalt de termijn waarbinnen met de werken die nodig zijn voor het uitoefenen van de activiteit moet worden gestart. Deze termijn gaat in wanneer de duur van de vergunning, zoals bepaald in artikel 84, § 4, ingaat en wordt geschorst tot iedere bijkomende vereiste vergunning of concessie is verleend en de kennisgeving ervan is gebeurd, overeenkomstig de toepasselijke wetgeving.
§ 2. Elke vergunning bepaalt de termijn waarbinnen met de exploitatie van de activiteit moet worden gestart. Deze termijn gaat in wanneer de duur van de vergunning, zoals bepaald in artikel 84, § 4, ingaat en wordt geschorst tot iedere bijkomende vereiste vergunning of concessie is verleend en de kennisgeving ervan is gebeurd, overeenkomstig de toepasselijke wetgeving.
Afdeling IX. - Monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken
Art.86. De monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken worden uitgevoerd door of in opdracht van de BMM. Op basis van de monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectenonderzoeken evalueert de BMM de verdere aanvaardbaarheid van de vergunde activiteit voor het marien milieu.
Art.87. In de gevallen waar de BMM vaststelt dat de activiteit waarschijnlijke grensoverschrijdende aanzienlijke effecten kan hebben op het marien milieu in andere staten of in de gevallen waar de bevoegde overheden van deze staten er om verzoeken, wordt in de monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectenonderzoeken ook de waarschijnlijke aanzienlijke grensoverschrijdende effecten onderzocht van de activiteit en worden deze geëvalueerd door de BMM. Indien de resultaten van de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken aannemelijk maken dat er zich grensoverschrijdende aanzienlijke effecten voordoen of kunnen voordoen, wordt de betrokken staat hierover ingelicht en kan worden overgegaan tot onderling overleg inzake de maatregelen om de grensoverschrijdende aanzienlijke effecten te beperken of teniet te doen.
Art.88. § 1. De vergunninghouder is gehouden tot het betalen van een retributie voor de in de vergunning opgelegde monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken.De uit te voeren monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectenonderzoeken worden geselecteerd overeenkomstig de noden van het dossier en naar redelijkheid van de te verwachten milieueffecten.
§ 2. Deze retributie bestaat uit een vergoeding voor de BMM voor de uitvoering van de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken en alle daaraan verbonden kosten op basis van het tarief van 692 euro (index 127,11; basis 2013) per mandag, jaarlijks te indexeren volgens de index der consumptieprijzen.
§ 3. De retributie is betaalbaar aan de BMM na factuur met vermelding van de betalingstermijn.
§ 4. De in de vergunning opgelegde monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken zijn te onderscheiden van het toezicht en de inspecties uitgevoerd door de overheid op het naleven van de voorwaarden van de vergunning door de exploitant. Dit toezicht en deze inspecties zijn niet onderworpen aan een retributie.
Afdeling X. - Wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden van de vergunning, schorsing en opheffing van de vergunning
Art.89. § 1. De minister kan steeds de voorwaarden van een vergunning wijzigen of uitbreiden.
§ 2. Bij het nemen van het besluit over het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden van een vergunning houdt de minister in het bijzonder rekening met:
1° de algemene doelstellingen en beginselen van de wet, in het bijzonder het beginsel van een hoog beschermingsniveau, het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel, het beginsel van het duurzaam beheer, het beginsel dat de vervuiler betaalt, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het herstelbeginsel;
2° de resultaten van de milieueffectenbeoordelingen overeenkomstig artikel 17 van de wet;
3° de resultaten van de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken na vergunning.
Art.90. § 1. Ter bescherming van het marien milieu kan de minister in de volgende gevallen de vergunning geheel of gedeeltelijk schorsen of geheel of gedeeltelijk opheffen:
1° wanneer uit de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken blijkt dat zich nieuwe nadelige gevolgen voor het mariene milieu door de activiteit hebben voorgedaan;
2° wanneer de voorwaarden niet worden nageleefd;
3° wanneer er onaanvaardbare risico's en de hinder voor het marien milieu ontstaan die niet via voorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden herleid;
4° wanneer de gegevens op grond waarvan de vergunning is verleend, zodanig onjuist of onvolledig zijn dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou genomen zijn;
5° wanneer de vergunning is in strijd met de wettelijke voorschriften verleend.
§ 2. Iedere schorsing is tijdelijk en geldt voor een door de minister bepaalde termijn. Een opheffing is definitief.
Art.91. § 1. De minister neemt het besluit over het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden van de vergunning, of over het schorsen of opheffen van de vergunning ambtshalve of op gemotiveerd verzoek van de BMM, zoals bepaald in paragraaf 2.
§ 2. De BMM kan een digitaal gemotiveerd verzoek tot het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden, het schorsen of opheffen van de vergunning aan de minister richten indien de BMM op grond van de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken vaststelt dat zich nieuwe nadelige gevolgen of schade voor het marien milieu heeft voorgedaan. Indien de BMM vraagt om de voorwaarden te wijzigen of uit te breiden, kan de BMM de minister digitaal verzoeken om de vergunning te schorsen in afwachting van een besluit tot het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden.
§ 3. De minister betekent het ontwerpbesluit aan de vergunninghouder over het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden van de vergunning, het schorsen of het opheffen van de vergunning.
Binnen dertig dagen na de betekening kan de vergunninghouder opmerkingen en bezwaren en eventuele vraag om gehoord te worden aan de BMM betekenen.
§ 4. Binnen zestig dagen na betekening, zoals bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, verstuurt de BMM haar advies met, in voorkomend geval, de beoordeling van de opmerkingen en bezwaren en, in voorkomend geval, het verslag van de hoorzitting digitaal aan de dienst Marien Milieu. De dienst Marien Milieu verstuurt binnen vijfenzeventig dagen na betekening haar advies digitaal aan de BMM. Binnen vijfentachtig dagen na betekening verstuurt de BMM haar advies en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister.
Binnen honderd dagen na betekening betekent de minister de beslissing aan de vergunninghouder. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister het besluit digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu. Het besluit wordt bekendgemaakt volgens de modaliteiten als voorzien in artikel 83, § 1, § 2 en § 5.
Art.92. Ieder besluit over het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden bevat minstens een bepaling van de dag waarop het besluit uitwerking heeft.
Art.93. Ieder besluit tot schorsing van een vergunning bevat minstens :
1° een bepaling van de dag waarop de schorsing uitwerking heeft;
2° een bepaling van de dag waarop de schorsing eindigt;
3° een omstandige beschrijving van het motief of motieven om te schorsen uit artikel 90, § 1, 1° tot en met 5° ;
4° een omschrijving van de maatregelen die ter bescherming van het marien milieu dienen te worden genomen in de schorsingsperiode, met vermelding van de persoon of personen die instaan voor uitvoering ervan.
Art.94. Ieder besluit tot opheffing van een vergunning bevat minstens :
1° een bepaling van de dag waarop de opheffing uitwerking heeft;
2° een vermelding dat de opheffing definitief is;
3° een omstandige beschrijving van het motief of motieven om op te heffen uit artikel 90, § 1, 1° tot en met 5°.
Afdeling XI. - Verval
Art.95. § 1. Behoudens toepassing van de schorsing en verval uit artikel 84, § 4, tweede en derde zin en de schorsing van de termijn uit artikel 85, § 1, tweede zin en artikel 85, § 2, tweede zin vervalt een vergunning in de volgende gevallen:
1° op de dag na het verstrijken van de termijn waarbinnen met de werken die nodig zijn voor het uitoefenen van de activiteit moet worden gestart, wanneer de werken niet gestart zijn binnen deze termijn;
2° op de dag na het verstrijken van de termijn waarbinnen met de exploitatie van de activiteit moet gestart worden, wanneer er geen exploitatie is gestart binnen deze termijn;
3° nadat met de exploitatie van de activiteit is gestart, op de dag na de dag waarop de activiteit gedurende twee opeenvolgende jaren niet werd geëxploiteerd;
4° wanneer een vergunning wordt overgenomen zonder het naleven van de overdrachtsprocedure zoals bepaald in artikel 99, § 1.
§ 2. De termijnen, vermeld in paragraaf 1, worden geschorst zolang een beroep tot vernietiging van de vergunning aanhangig is bij de Raad voor State.
Afdeling XII. - Ingrepen en wijzigingen van de vergunning
Art.96. § 1. Ingrepen aan een vergunde activiteit zijn niet vergunningsplichtig.
§ 2. De vergunninghouder verzoekt de BMM digitaal om aan te geven of het gaat om een ingreep. Bij dit verzoek kan een nota worden gevoegd, waarin de vergunninghouder een beschrijving geeft van de ingreep en aangeeft waarom het gaat om een ingreep.
§ 3. De BMM geeft, op basis van dit verzoek en alle andere relevante informatie, binnen dertig dagen na het verzoek, een positief of negatief advies over het verzoek of de aangevraagde verandering een ingreep betreft. De BMM verstuurt haar beslissing digitaal aan de vergunninghouder en de dienst Marien Milieu. Bij een negatief advies kan een wijziging van de vergunning worden aangevraagd.
§ 4. Indien het advies positief is of indien er geen advies door de BMM wordt uitgebracht binnen dertig dagen na het verzoek, kan de ingreep worden uitgevoerd. Elke ingreep van een vergunde activiteit wordt door de vergunninghouder bijgehouden in het jaarlijks uitvoeringsverslag.
Art.97. § 1. Een wijziging van de vergunning wordt onderworpen aan een vereenvoudigde procedure.
§ 2. De vergunninghouder verzoekt de BMM digitaal om een advies over de vraag of het gaat om een wijziging van de vergunning. De BMM verstuurt binnen dertig dagen na de aanvraag een positief of negatief advies digitaal aan de aanvrager. Bij een positief advies kan een aanvraag tot wijziging van de vergunning worden ingediend overeenkomstig paragrafen 3 tot en met 5. Bij een negatief advies dient een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.
§ 3. De vergunninghouder betekent een aanvraag tot wijziging van de vergunning aan de BMM, waarbij een aanvullend milieueffectbeoordelingsrapport wordt bijgevoegd dat zich beperkt tot de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten en de impact op het marien milieu van de aangevraagde wijziging van de vergunning ten opzichte van de oorspronkelijke vergunning en tot de waarschijnlijk aanzienlijke gecumuleerde effecten die voortvloeien uit de oorspronkelijke vergunning en de aangevraagde wijziging van de vergunning.
§ 4. De aanvraag tot wijziging van de vergunning wordt ingediend volgens dezelfde modaliteiten als voorzien in de artikelen 48 tot en met 55 en wordt behandeld volgens de procedure in de artikelen 56 tot en met 88.
§ 5. Een wijziging van de vergunning heeft slechts betrekking op de verandering van de voorwaarden of de verandering aan de vergunde activiteit en laat voor het overige de oorspronkelijke vergunning bestaan. Het onderzoek en de gemotiveerde conclusie van de BMM moeten beperkt blijven tot de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten en de impact op het marien milieu van de aangevraagde wijziging van de vergunning ten opzichte van de oorspronkelijke vergunning en tot de waarschijnlijk aanzienlijke gecumuleerde effecten die voortvloeien uit de oorspronkelijke vergunning en de aangevraagde wijziging van de vergunning.
§ 6. Een wijziging van de vergunning geldt uiterlijk tot de datum waarop de geldingstermijn van de oorspronkelijke vergunning verstrijkt.
Art.98. Wanneer een bestaande activiteit vergunningsplichtig wordt, onder meer ingevolge aanduiding door de Koning in uitvoering van artikel 16, § 2 van de wet, moet een vergunning worden aangevraagd binnen driehonderd dagen nadat de activiteit vergunningsplichtig werd. De activiteit mag zonder vergunning worden uitgevoerd tot de definitieve beslissing over de aanvraag is betekend.
Afdeling XIII. - Overdracht
Art.99. § 1. Een vergunning die is verleend overeenkomstig dit besluit kan slechts geheel of gedeeltelijk geldig worden overgedragen mits formele en uitdrukkelijke instemming van de minister. De vergunninghouder betekent de vraag tot overdracht aan de BMM. De vergunninghouder vermeldt in deze vraag de informatie vermeld in artikel 48, § 1 tot en met § 3 en in artikel 49, 1° tot en met 4° in hoofde van de kandidaat-overnemer. De BMM verstuurt de vraag tot overdracht digitaal aan de minister en de dienst Marien Milieu binnen tien dagen na ontvangst van de vraag tot overdracht. De minister betekent de beslissing over de overdracht aan de vergunninghouder en de kandidaat-overnemer binnen vijftien dagen na ontvangst van de vraag tot overdracht. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister de instemming digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
§ 2. In het geval van een vraag tot overdracht van een vergunning aan een winnende inschrijver in de zin van artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, kan de minister beslissen om de termijn waarbinnen de beslissing over de overdracht wordt genomen, te verkorten of te verlengen.
§ 3. De BMM schrijft binnen vijftien dagen na de betekening de identiteit van de nieuwe vergunninghouder in de vergunning met vermelding van de datum waarop de instemming is betekend.
§ 4. Bij instemming van de minister wordt de overnemer de vergunninghouder en is deze nieuwe vergunninghouder gehouden tot naleving van de vergunning en alle daaraan verbonden voorwaarden.
HOOFDSTUK II. - Milieuvergunning voor de exploratie en exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem en van de ondergrond
Afdeling I. - Algemeen
Art.100. Onder voorbehoud van de artikelen 101 tot en met 105 zijn de bepalingen van titel 5, hoofdstuk I van overeenkomstige toepassing voor de vergunning continentaal plat.
Afdeling II. - Ontvankelijkheid
Art.101. § 1. In afwijking van artikel 57, § 4, betekent de minister, wanneer de aanvraag volledig en ontvankelijk is, een attest ter bevestiging van de volledigheid en ontvankelijkheid aan de aanvrager binnen vijftien dagen vanaf de betekening of het digitaal versturen zoals bedoeld in artikel 48, § 4. De minister verstuurt een kopie van het attest digitaal aan de BMM, de dienst Marien Milieu, de dienst Continentaal Plat en andere relevante overheidsdiensten.
§ 2. Titel 5, hoofdstuk I, afdeling III, onderafdeling II is niet van toepassing op de vergunning continentaal plat.
Afdeling III. - Raadgevende Commissie Zand en Grind
Art.102. Ten behoeven van dit hoofdstuk moeten de woorden "Raadgevende Commissie" in de artikelen 64, 67 en 83 begrepen worden als "de Raadgevende Commissie Zand en Grind".
Afdeling IV. - dienst Continentaal Plat
Art.103. § 1. De aanvraag wordt onder dezelfde modaliteiten als voorzien in artikel 48, § 4 verstuurd aan de dienst Continentaal Plat.
§ 2. De beslissing tot verlenging van de termijn voor de gemotiveerde conclusie wordt onder dezelfde modaliteiten als voorzien in artikel 74, § 1 verstuurd aan de dienst Continentaal Plat.
§ 3. De gemotiveerde conclusie met, in voorkomend geval, de passende beoordeling wordt onder dezelfde modaliteiten als voorzien in artikel 74, § 2 verstuurd aan de dienst Continentaal Plat.
§ 4. Onverminderd artikel 75, verstuurt de dienst Continentaal Plat zijn advies over de aanvraag digitaal aan de BMM binnen honderdvijftien dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. Ingeval de adviestermijn wordt verlengd na toepassing van artikel 74, § 1, verstuurt de dienst Continentaal Plat zijn advies over de aanvraag digitaal aan de BMM binnen honderdvijfennegentig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60.
§ 5. Het advies van de dienst Continentaal Plat wordt onder dezelfde modaliteiten als voorzien in artikel 76 verstuurd aan de minister.
§ 6. De minister betekent het besluit waarvan sprake in artikel 78, § 2 en in artikel 91, § 4, eveneens aan de dienst Continentaal plat.
§ 7. De beslissing van de BMM over het verzoek of de aangevraagde verandering een ingreep betreft, wordt onder dezelfde modaliteiten als voorzien in artikel 96, § 3 verstuurd aan de dienst Continentaal Plat.
§ 8. De minister verstuurt de instemming waarvan sprake in artikel 99, § 1 eveneens digitaal aan de dienst Continentaal plat.
Afdeling V. - Continue monitoring
Art.104. § 1. Ten behoeve van dit hoofdstuk zijn de bepalingen die betrekking hebben op de monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectenonderzoeken, zoals artikel 55, 3°, b), artikel 71, § 3, 2°, artikel 80, 11°, artikel 82, artikel 86, artikel 87, artikel 88, artikel 89, § 2, 3°, artikel 90, § 1, 1° en artikel 91, § 2 niet van toepassing op de vergunning continentaal plat. De continue monitoring verloopt overeenkomstig artikel 3 van de wet continentaal plat en diens uitvoeringsbesluiten.
§ 2. Indien de resultaten van de continue monitoring aannemelijk maken dat er zich grensoverschrijdende aanzienlijke effecten voordoen of kunnen voordoen, wordt de staat waar deze grensoverschrijdende aanzienlijke effecten zich voordoen of kunnen voordoen hierover ingelicht en kan worden overgegaan tot onderling overleg inzake de maatregelen om de grensoverschrijdende aanzienlijke effecten te beperken of teniet te doen.
§ 3. Onverminderd artikel 89, § 2, 1° en 2°, houdt de minister bij het nemen van het besluit over het wijzigen of het uitbreiden van de voorwaarden van een vergunning continentaal plat, in het bijzonder rekening met de resultaten van de continue monitoring.
§ 4. Onverminderd artikel 90, § 1, 2° tot en met 5°, kan de minister de vergunning continentaal plat geheel of gedeeltelijk schorsen of geheel of gedeeltelijk opheffen wanneer uit de continue monitoring blijkt dat de vergunde activiteiten onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de sedimentafzettingen of voor het marien milieu hebben.
§ 5. De BMM of de dienst Continentaal Plat kunnen een digitaal gemotiveerd verzoek tot het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden van de vergunning continentaal plat, de schorsing of de opheffing van de vergunning continentaal plat aan de minister richten indien ze vaststellen op grond van de continue monitoring dat de betrokken activiteiten onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de sedimentafzettingen of voor het marien milieu hebben. De BMM of de dienst Continentaal Plat informeert digitaal de Raadgevende Commissie Zand en Grind.
Indien de BMM of de dienst Continentaal Plat vraagt om de voorwaarden te wijzigen of uit te breiden, kan de BMM of de dienst Continentaal Plat de minister digitaal verzoeken om de vergunning continentaal plat te schorsen in afwachting van een besluit tot het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden. De BMM of de dienst Continentaal Plat informeert digitaal de Raadgevende Commissie Zand en Grind.
§ 6. De minister betekent het ontwerpbesluit over het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden van de vergunning continentaal plat, de schorsing of de opheffing van de vergunning continentaal plat aan de vergunninghouder.
Binnen dertig dagen na de betekening kan de vergunninghouder opmerkingen en bezwaren en eventuele vraag om gehoord te worden aan de BMM betekenen.
§ 7. Binnen zestig dagen na betekening zoals bedoeld in paragraaf 6, eerste lid, verstuurt de BMM haar advies met, in voorkomend geval, de beoordeling van de opmerkingen en bezwaren en, in voorkomend geval, het verslag van de hoorzitting digitaal aan de dienst Marien Milieu en de Raadgevende Commissie Zand en Grind. De dienst Marien Milieu en de Raadgevende Commissie Zand en Grind versturen binnen vijfenzeventig dagen na betekening hun advies digitaal aan de BMM. Binnen vijfentachtig dagen na betekening verstuurt de BMM haar advies, het advies van de dienst Marien Milieu en het advies van de Raadgevende Commissie Zand en Grind digitaal aan de minister.
Binnen honderd dagen na betekening betekent de minister de beslissing aan de vergunninghouder. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister het besluit digitaal aan de BMM, de dienst Marien Milieu, de Raadgevende Commissie Zand en Grind en aan de dienst Continentaal Plat. Het besluit wordt bekendgemaakt volgens de modaliteiten als voorzien in artikel 83, § 1, § 2 en § 5.
Afdeling VI. - Duur vergunning continentaal plat
Art.105. In afwijking van artikel 84, § 1 is de duur van de vergunning continentaal plat gelijk aan de duur van de concessie verleend krachtens artikel 3, § 2 van de wet continentaal plat.
HOOFDSTUK III. - Acties voor natuurherstel of -beheer
Art.106. Indien vergunningsplichtige acties voor natuurherstel of -beheer door of in opdracht van de dienst Marien Milieu worden opgestart, verzoekt de dienst Marien Milieu digitaal aan de BMM om een uitzondering te verkrijgen op de vergunningsplicht. Dit verzoek dient vergezeld te gaan van een nota, waarin de dienst Marien Milieu een beschrijving geeft van de actie en aangeeft waarom de actie natuurherstel of -beheer tot doel heeft.
Art.107. De BMM verleent, binnen vijftien dagen na ontvangst van het verzoek zoals bepaald in artikel 106, een positief of negatief advies. De BMM verstuurt haar advies digitaal aan de dienst Marien Milieu.
Art.108. Bij een positief advies kan de actie uitgevoerd worden door of in opdracht van de dienst Marien Milieu. Bij een negatief advies van de BMM dient een vergunning te worden aangevraagd door de dienst Marien Milieu.
TITEL 6. - Verwerking persoonsgegevens
Art.109. § 1. De BMM treedt op als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4.7 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming voor wat betreft de verwerking van de persoonsgegevens van de initiatiefnemer of de aanvrager voor het verlenen van een toelating, goedkeuring of vergunning of vergunning continentaal plat.
§ 2. De persoonsgegevens mogen enkel het voorwerp uitmaken van een verwerking in het kader van het behandelen van de aanvraag tot Natura 2000-toelating, Natura 2000-goedkeuring of vergunning of vergunning continentaal plat.
§ 3. De BMM bewaart de persoonsgegevens niet langer dan voor de gerechtvaardigde doeleinden waarvoor ze worden verwerkt, met een maximale bewaartermijn van tien jaar
TITEL 7. - Fonds Leefmilieu
Art.110. Het Fonds Leefmilieu wordt beheerd door de dienst Marien Milieu. De uitgaven die op basis van dit fonds worden gedaan zijn alle kosten die verband houden met de bescherming en bevordering van het marien milieu in de zeegebieden, met inbegrip van paraatheid voor olie-incidenten. De uitgaven worden beslist door de dienst Marien Milieu in samenspraak met de minister.
TITEL 8. - Opheffingsbepalingen
Art.111. Worden opgeheven:
1° het koninklijk besluit van 7 september 2003 houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 juli 2018 en 22 juli 2019;
2.° het koninklijk besluit van 9 september 2003 houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 juli 2018 en 22 juli 2019;
3.° het koninklijk besluit van 27 oktober 2016 betreffende de procedure tot aanduiding en beheer van de mariene beschermde gebieden, gewijzigd bij koninklijk besluit van 21 oktober 2018;
4° het koninklijk besluit van 21 oktober 2018 houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in toepassing van de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat.
TITEL 9. - Overgangsbepalingen
Art.112. § 1. Elke procedure tot het verlenen van een Natura 2000-toelating, Natura 2000-goedkeuring of vergunning, die is ingediend voor de tiende dag na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, wordt verder behandeld overeenkomstig de regels die op het moment van deze indiening van toepassing waren.
§ 2. Elke procedure tot wijziging, schorsing of opheffing van een Natura 2000-toelating, Natura 2000-goedkeuring of vergunning waarvan de minister een ontwerpbesluit tot wijziging, schorsing of opheffing heeft genomen voor de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, wordt verder behandeld overeenkomstig de regels die op het moment van het nemen van dit ontwerpbesluit van toepassing waren.
§ 3. Elke procedure tot verlenging, overdracht of wijziging van een vergunning, waarvan de aanvraag tot verlenging, overdracht of wijziging is ingediend voor de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, wordt verder behandeld overeenkomstig de regels die op het moment van deze indiening van toepassing waren.
Art.113. § 1. Elke procedure tot het wijzigen, schorsen of opheffen van een, voor de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatblad van dit besluit, afgeleverde Natura 2000-toelating of Natura 2000-goedkeuring, waarvan de minister een ontwerpbesluit tot het wijzigen, schorsen of opheffen heeft genomen na de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, wordt behandeld overeenkomstig de regels van dit besluit.
§ 2. Elke procedure tot het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden, het schorsen of opheffen van een, voor de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatblad van dit besluit, afgeleverde vergunning, waarvan de minister een ontwerpbesluit tot het wijzingen of uitbreiden van de voorwaarden, het schorsen of opheffen heeft genomen na de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, wordt behandeld overeenkomstig de regels van dit besluit.
§ 3. Elke procedure tot wijziging van een, voor de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatblad van dit besluit, afgeleverde Natura 2000-toelating of Natura 2000-goedkeuring waarvan de aanvraag tot wijziging is ingediend na de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, wordt behandeld overeenkomstig de regels van dit besluit.
§ 4. Elke procedure tot verlenging, overdracht of wijziging van de vergunning van een, voor de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, afgeleverde vergunning waarvan de aanvraag tot verlenging, overdracht of wijziging van de vergunning is ingediend na de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, wordt behandeld overeenkomstig de regels van dit besluit.
TITEL 10. - Inwerkingtredingsbepalingen
Art.114. Dit besluit treedt in werking op de tiende dag na bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van titel 5, hoofdstuk II en artikel 111, 4° die in werking treden op een door Ons vast te stellen datum en uiterlijk op 31 december 2024.
Art. 115. De minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor het Marien Milieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.