Details





Titel:

17 MAART 2024. - Koninklijk besluit betreffende de beveiliging van inrichtingen voor bovengrondse berging van radioactief afval



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Beveiligingsmaatregelen voor radioactieve afvalstoffen tijdens de operationele periode
Art. 4-6
HOOFDSTUK III. - Beveiligingsmaatregelen voor radioactief afval tijdens de post operationele periode
Art. 7-8
HOOFDSTUK IV. - Radiologisch beveiligingssysteem: algemene principes, doelstellingen en verantwoordelijkheden.
Art. 9-21
HOOFDSTUK V. - Beveiligingsplan
Art. 22
HOOFDSTUK VI. - Verificatie van de betrouwbaarheid van personen
Art. 23
HOOFDSTUK VII. - Procedure voor de erkenning van het radiologisch beveiligingssysteem
Art. 24-28
HOOFDSTUK VIII. - Kernmaterialen
Art. 29
HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepalingen
Art. 30
HOOFDSTUK X. - Algemene en slotbepalingen
Art. 31-32



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2024006186  2024006187 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Definities
  Voor de toepassing van dit besluit gelden de definities die gegeven zijn in artikel 2 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, de werknemers en het leefmilieu tegen de gevaren van ioniserende stralingen.
  Voor de toepassing van dit besluit gelden naast deze definities de volgende definities:
  1° Berging: de plaatsing van radioactief afval in een installatie zonder de bedoeling dat afval terug te halen maar zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid om, in voorkomend geval, over te gaan tot recuperatie van afval, in overeenstemming met de modaliteiten gedefinieerd in de Nationale Beleidsmaatregelen zoals bepaald in de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980;
  2° Bergingsinstallatie: elke installatie die als voornaamste doel de berging heeft;
  3° Inrichting voor berging: een geheel van een of meerdere bergingsinstallaties die zich bevinden binnen een beperkte en welomschreven geografische zone en waarvoor eenzelfde exploitant verantwoordelijk is;
  4° Radioactief afval: radioactieve afvalstoffen zoals gedefinieerd in het algemeen reglement;
  5° Afgevaardigde voor bergingsbeveiliging: de natuurlijke persoon aangeduid door de exploitant en belast voor rekening van de exploitant met het toezicht op de naleving van en de uitvoering van de radiologische beveiligingsregels voor de berging van radioactief afval;
  6° Operationele periode: periode uit het leven van een inrichting voor berging die de bouw-, operationele- en sluitingsfase omvat. Zij neemt een aanvang met de goedkeuring van het beveiligingsplan voor de bouwfase en eindigt met de oplevering van de beveiligingsmaatregelen voor de controlefase;
  7° Bouwfase: fase van de operationele periode tijdens dewelke bouwwerken van de bergingsinstallatie worden gerealiseerd;
  8° Operationele fase: fase van de operationele periode tijdens dewelke de bergingsoperaties van het radioactief afval worden uitgevoerd;
  9° Sluitingsfase: eindfase van de operationele periode gedurende dewelke de operaties volgend op de berging van radioactief afval worden gerealiseerd met inbegrip van de laatste bouw- en andere werken vereist om de veiligheid op lange termijn te waarborgen;
  10° Post-operationele periode: de periode volgend op de operationele periode. Ze begint met de controlefase en strekt zich uit tot voorbij de opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning;
  11° Controlefase: beginfase van de post-operationele periode met het oog op het verifiëren van de elementen die de opheffing van de beveiligingsmaatregelen rechtvaardigen. Deze fase begint na de sluitingsfase en wordt afgesloten met de opheffing van de beveiligingsmaatregelen;
  12° Wet van 11 december 1998: de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst;
  13° Algemeen reglement: het Koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, de werknemers en het leefmilieu tegen de gevaren van ioniserende stralingen;
  14° Wet van 15 april 1994: de Wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle;
  15° Radioactief afval dat gedecategoriseerde kernmaterialen bevat: radioactief afval dat kernmateriaal bevat waaraan er door het Agentschap een lagere veiligheidsrang of geen veiligheidsrang werd toegekend;
  16° Geautoriseerd persoon: een persoon die door de exploitant of door de afgevaardigde voor bergingsbeveiliging in opdracht van de exploitant geautoriseerd is om zonder begeleiding toegang te hebben tot de inrichting voor berging en tot radiologische beveiligingsdocumenten;
  17° Ongeautoriseerde toegang: elke toegang tot de bergingsperimeter of tot radiologische beveiligingsdocumenten door een persoon die noch geautoriseerd, noch begeleid is door een geautoriseerd persoon;
  18° Radiologisch beveiligingsincident:
  a) de kwaadwillige handeling;
  b) de ongeautoriseerde toegang, of poging daartoe;
  c) elke gedetecteerde afwijking bij de verificatie van de inventaris;
  d) elk abnormaal feit waardoor een kwaadwillige handeling kan worden vermoed;
  e) de compromittering van radiologische beveiligingsdocumenten, de ongeautoriseerde toegang, tot radiologische beveiligingsdocumenten, of poging daartoe;
  19° Kwaadwillige handeling:
  a) het ongeoorloofd bezit, de diefstal, de sabotage, of het kwaadwillig gebruik van radioactief afval dat onderworpen is aan de in dit besluit opgenomen beveiligingsmaatregelen;
  b) de sabotage van een inrichting of installatie voor berging;
  c) het ongeoorloofd bezit, de diefstal, het kwaadwillig gebruik, of de kwaadwillige verspreiding van radiologische beveiligingsdocumenten vallend onder het huidige besluit;
  d) de poging tot, of dreiging met handelingen voorzien in a), b) en c);
  20° Beveiligingsplan: een radiologisch beveiligingsdocument dat het radiologisch beveiligingssysteem beschrijft en dat opgesteld is door de exploitant in het kader van de erkenningsaanvraag van het radiologisch beveiligingssysteem bedoeld in hoofdstuk VII;
  21° Radiologische beveiligingscultuur: alle kenmerken, houdingen en gedragingen die bijdragen tot, of een versterking vormen van het geheel aan maatregelen om kwaadwillige handelingen te verhinderen, te detecteren of om tussen te komen wanneer ze zich voordoen.
  22° Beveiligingsmaatregelen voor radioactief afval: beveiligingsmaatregelen voor radioactieve stoffen in de zin van artikel 1 van de wet van 1994 specifiek voor het radioactief afval voorzien in het huidige besluit.
  23° Bergingsperimeter: elke fysieke voorziening die de ongeautoriseerde toegang tot de bovengrondse inrichting voor berging verhindert of vertraagt.

Art.2. Toepassingsgebied
  Dit besluit is van toepassing op inrichtingen voor bovengrondse berging voor radioactief afval dat geen kernmaterialen bevat en voor radioactief afval dat met toepassing van artikel 3 gedecategoriseerd(e) kernmateriaal(len) bevat.

Art.3. Decategorisering van kernmateriaal aanwezig in radioactief afval.
  Het Agentschap kan, op vraag van de exploitant, de veiligheidsrang van het kernmateriaal aanwezig in het radioactief afval opheffen op voorwaarde dat:
  1. de totale hoeveelheid kernmaterialen in de inrichting voor berging de maximale hoeveelheden ingedeeld in categorie III zoals bepaald in artikel 17ter van de Wet van 15 april 1994 niet overschrijdt en;
  2. het radioactief afval voldoet aan de criteria om geborgen te worden in een inrichting voor bovengrondse berging opgesteld door NIRAS en;
  3. de afvalstoffen beschouwd zijn als bewaarde afvalstoffen krachtens de toepassing van de verordening 302/2005 van de Commissie van 8 februari 2005 betreffende de toepassing van de veiligheidscontrole van Euratom of dat de afvalstoffen geclassificeerd zijn als geconditioneerde afvalstoffen volgende dezelfde verordening en;
  4. het kernmateriaal in het radioactief afval kan beschouwd worden als zijnde weinig-verspreidbaar.
  De exploitant die een aanvraag voor het opheffen van de veiligheidsrang voorzien in het eerste lid indient bij het Agentschap, moet de hierboven genoemde voorwaarden aantonen. Het Agentschap zal op basis van deze aanvraag beslissen om de veiligheidsrang van de kernmaterialen al dan niet op te heffen binnen een termijn vast te stellen door het Agentschap na raadpleging van de exploitant.
  Het Agentschap kan een technisch reglement opstellen betreffende de inhoud van de aanvraag vermeld in het tweede lid alsook betreffende de modaliteiten voor het indienen en opstellen van het dossier met betrekking tot het opheffen van de veiligheidsrang.

HOOFDSTUK II. - Beveiligingsmaatregelen voor radioactieve afvalstoffen tijdens de operationele periode
Art.4. Beveiligingsmaatregelen tijdens de bouwfase
  § 1. De voorziene inrichting voor berging moet omgeven zijn door een bergingsperimeter.
  § 2. De bergingsperimeter bestaat uit een fysieke barrière die de inrichting voor berging omsluit, voorzien van een automatische detectie-installatie voor het detecteren van een mogelijke binnendringing of poging tot binnendringing binnen de desbetreffende perimeter. Op deze bergingsperimeter moet een permanente camerabewaking actief zijn.
  § 3. De toegang tot de bergingsperimeter wordt zodanig gecontroleerd dat elke ongeautoriseerde toegang gedetecteerd en vertraagd wordt en dat het risico op kwaadwillige handelingen wordt beperkt.
  § 4. De beveiliging van de bergingsperimeter wordt verzekerd door bewakingsondernemingen of interne bewakingsdiensten die hiervoor erkend zijn overeenkomstig de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.
  § 5. De personen die de inrichting voor berging betreden, moeten hun identiteit bewijzen en een steekproefsgewijze verificatie van de voertuigen en hun lading evenals van hun bagage toelaten.
  § 6. De exploitant vertrouwt de controle van de voertuigen en hun lading toe aan de erkende bewakingsagenten conform de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.

Art.5. Beveiligingsmaatregelen tijdens de operationele fase
  § 1. De bepalingen vervat in artikel 4 § 1 tot § 6 blijven van toepassing tijdens de operationele fase.
  § 2. De exploitant ziet erop toe dat er een centrale toezichtspost aanwezig is. De registratie van de alarmen, de evaluatie van de situatie en de communicatie met de bewakingsagenten en met de politiediensten gebeuren systematisch.
  § 3. De centrale toezichtspost beschikt over een directe verbinding voor de communicatie met de bevoegde ordediensten die worden opgeroepen om tussen te komen in geval van kwaadwillige handelingen.
  § 4. De toegang tot de centrale toezichtspost is beperkt tot een minimum aantal geautoriseerde personen en wordt zodanig gecontroleerd dat elke ongeautoriseerde toegang gedetecteerd en vertraagd wordt en dat het risico op kwaadwillige handelingen wordt beperkt.
  § 5. De exploitant dient de plaatsen die in bouwfase zijn te scheiden van deze in operationele fase door middel van een fysieke barrière.
  § 6. De exploitant dient een intern transportrouteplan te ontwikkelen waarbij de transporten bestemd voor het gedeelte in bouwfase gescheiden zijn van deze bestemd voor operatie. Transporten bestemd voor de bouwzone zijn niet toegelaten binnen de operationele zone.
  § 7. Tijdens deze fase dient de exploitant een camerabewaking te hebben die de binnen- en buitenkant van het opslaggebouw bewaakt. Deze camerabewaking dient te voldoen aan de bepalingen van artikel 4, § 2.
  § 8. De toegang tot de inspectiegalerijen dient steeds voorzien te zijn van de nodige maatregelen om indringing te detecteren en te vertragen. Een camerabewaking zoals voorzien in artikel 4, § 2 dient operationeel te zijn.
  § 9. De exploitant dient te allen tijde een inventaris van het aanwezige radioactief afval ter beschikking te hebben.
  § 10. In deze fase maakt de exploitant noodstroomvoorziening beschikbaar om het radiologisch beveiligingssysteem te kunnen bedienen wanneer de hoofdstroom uitvalt.

Art.6. Beveiligingsmaatregelen tijdens de sluitingsfase
  Op het ogenblik dat de bergingsinstallatie voorzien wordt van de finale afdekking blijven de bepalingen vervat in artikel 5 van toepassing met uitzondering van § 7.

HOOFDSTUK III. - Beveiligingsmaatregelen voor radioactief afval tijdens de post operationele periode
Art.7. Beveiligingsmaatregelen tijdens de controle fase
  § 1. De voorziene inrichting voor berging moet omgeven blijven door een bergingsperimeter.
  § 2. De exploitant moet toezicht houden op de inrichting voor berging om zich ervan te vergewissen dat er zich geen kwaadwillige handelingen voordoen, en hij moet de vereiste maatregelen treffen om dergelijke handelingen te detecteren.

Art.8. De opheffing van de beveiligingsmaatregelen
  § 1. De beveiligingsmaatregelen kunnen op verzoek van de exploitant en met instemming van het Agentschap worden opgeheven. Het Agentschap zal zijn beslissing baseren op de structurele en specifieke dreiging die inherent is aan de inrichting voor berging op het ogenblik van het verzoek tot opheffing van de beveiligingsmaatregelen. De aanvraag dient gelijktijdig te lopen met de aanvraag tot opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning.
  Op vraag van de exploitant heft het Agentschap de erkenning van het radiologisch beveiligingssysteem op.
  § 2. Vanaf de datum van bekendmaking van de opheffing van de erkenning van het radiologisch beveiligingssysteem is de inrichting voor berging niet langer onderworpen aan de bepalingen van dit besluit.

HOOFDSTUK IV. - Radiologisch beveiligingssysteem: algemene principes, doelstellingen en verantwoordelijkheden.
Art.9. Verplichtingen voor de exploitanten van een inrichting voor berging
  § 1. De exploitant zorgt voor de invoering en de instandhouding van een radiologisch beveiligingssysteem eigen aan zijn inrichting voor berging dat aangepast is aan de betrokken fase waarin de bergingsinstallatie zich bevindt. Dit systeem is gebaseerd op de radiologische beveiligingsmaatregelen voorgeschreven door het huidige besluit en op de evaluatie van mogelijke, zowel interne als externe, dreiging waarvan het radioactief afval en zijn inrichting voor berging het voorwerp kunnen uitmaken tijdens de betrokken fase.
  § 2. De exploitant is daarenboven verplicht om zich op de hoogte te houden van de evolutie van het risico en om indien nodig de vereiste bijkomende beschermingsmaatregelen te treffen in geval van punctuele dreiging of in geval van verandering van structurele dreiging.
  § 3. Het radiologisch beveiligingssysteem is zodanig ontworpen dat het elke ongeautoriseerde toegang detecteert en zoveel als mogelijk vertraagt alsook het risico op kwaadwillige handeling voorkomt.
  § 4. Het Agentschap erkent het radiologisch beveiligingssysteem van de inrichting voor de berging van radioactief afval.

Art.10. Aanduiding van de Afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging
  § 1. De exploitant stelt, onder het personeel van zijn inrichting, een vast afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging en een plaatsvervangend afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging aan.
  § 2. De exploitant voorziet de afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging van de nodige tijd en middelen om zijn taken in de grootst mogelijke onafhankelijkheid en naar behoren te kunnen uitoefenen.
  § 3. Het Agentschap keurt de aanstellingen voorzien in § 1 goed. Het Agentschap houdt rekening met de kwalificaties van de persoon, zijn beroepservaring, de specifieke opleiding op het gebied van radiologische beveiliging die hij eventueel heeft gevolgd, en de status, positie en middelen waarover hij binnen de inrichting beschikt.
  § 4. Wijzigingen met betrekking tot de aanstelling van de afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging dienen aan het Agentschap gemeld te worden.
  § 5. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen betreffende de aanstelling van de afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging alsook betreffende de praktische modaliteiten voor het aanvragen van deze goedkeuring.

Art.11. Opdrachten van de afgevaardigde van de bergingsbeveiliging
  § 1. De afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging is belast met het opzetten en onderhouden van het in artikel 9 voorgeschreven radiologisch beveiligingssysteem, voor rekening en onder de verantwoordelijkheid van de exploitant, met inbegrip van het verstrekken van advies aan de exploitant.
  § 2. De afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging voert deze taak desgevallend uit in overleg met:
  a) de veiligheidsofficier in de zin van artikel 1bis, 15°, van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst;
  b) het hoofd van de dienst fysische controle zoals opgericht volgens artikel 23, lid 1, van het algemeen reglement;
  c) de afgevaardigde voor de fysieke beveiliging die is ingesteld bij toepassing van artikel 6 § 5 van het koninklijk besluit van 17 oktober 2011 betreffende de fysieke beveiliging van nucleair materiaal en nucleaire installaties.
  § 3. Wanneer de afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging vaststelt dat het radiologisch beveiligingssysteem niet correct wordt toegepast stelt hij de exploitant hiervan onverwijld in kennis en stelt hij acties voor om een correcte toepassing te verzekeren. Hij zorgt ervoor dat de door de exploitant opgelegde acties uitgevoerd worden.

Art.12. Opstellen, onderhouden en optimalisatie van het radiologisch beveiligingssysteem
  § 1. De exploitant is belast met het tot stand brengen, het onderhouden en de continue optimalisatie van het radiologisch beveiligingssysteem van zijn inrichting.
  § 2. De exploitant moet het radiologisch beveiligingssysteem jaarlijks evalueren en testen om hiervan de betrouwbaarheid en de doeltreffendheid te bepalen. De tijdspanne tussen twee evaluaties mag niet meer dan 18 maanden bedragen. Hiervoor wint de exploitant eerst het advies in van de afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging.
  § 3. Tekortkomingen die tijdens deze evaluatie worden vastgesteld, worden zo vlug als mogelijk rechtgezet. Het resultaat van deze evaluatie, alsook de desgevallend genomen maatregelen tot rechtzetting van vastgestelde tekortkomingen, worden opgenomen in een evaluatieverslag dat de exploitant binnen de maand dient op te stellen. Een kopie van dit evaluatieverslag dient onverwijld aan het Agentschap toegestuurd te worden.

Art.13. Verificatie van de goede werking van het radiologisch beveiligingssysteem
  § 1. De exploitant moet, naast de in artikel 12 bedoelde periodieke evaluaties, onmiddellijk na elke onderhoudsbeurt, of wijziging van een onderdeel van het radiologisch beveiligingssysteem, of na elk vermoeden van een radiologisch beveiligingsincident een verificatie van de goede werking van de betrokken onderdelen, of toestellen en desgevallend van het volledig systeem uitvoeren.
  Hiervoor wint de exploitant eerst het advies in van de afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging.
  § 2. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen betreffende de modaliteiten voor deze verificatie.

Art.14. Beveiligingscultuur
  De exploitant ziet erop toe dat een radiologische beveiligingscultuur wordt ontwikkeld, geïmplementeerd en onderhouden op alle niveaus van zijn inrichting en tijdens alle fasen.
  Hiervoor wint hij eerst het advies in van de afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging.

Art.15. Beveiliging van radiologische beveiligingsdocumenten
  § 1. Het beveiligingsplan, documenten met betrekking tot het radiologisch beveiligingssysteem, de constructieplannen van de inrichting voor berging die beveiligingsmaatregelen bevatten, het register opgenomen in § 5 en het evaluatierapport vermeld in artikel 12, § 3, zijn radiologische beveiligingsdocumenten. Naast deze documenten bepaalt de afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging welke andere documenten radiologische beveiligingsdocumenten zijn.
  § 2. Niemand mag toegang hebben tot radiologische beveiligingsdocumenten, behalve indien hij daarvan kennis moet nemen, of daartoe toegang moet hebben voor de uitoefening van zijn functie of opdracht.
  § 3. Op elke pagina van een radiologisch beveiligingsdocument moet duidelijk zichtbaar de vermelding "DIFFUSION RESTREINTE - RAD" of "BEPERKTE VERSPREIDING - RAD" zijn aangebracht, naargelang het document in het Frans of het Nederlands is opgesteld. Op zijn minst op de eerste pagina van een radiologisch beveiligingsdocument wordt deze vermelding gevolgd door de referentie "AR 17 mars 2024" of de referentie "KB 17 maart 2024", naargelang het document in het Frans of het Nederlands is opgesteld. Wanneer een radiologisch beveiligingsdocument in een andere taal dan het Frans of het Nederlands is opgesteld, dan is de taal die voor de opstelling van deze vermelding en deze referentie wordt gebruikt het Frans of het Nederlands.
  § 4. De exploitant is belast met de inrichting en de continue optimalisatie van een systeem voor de beveiliging van de radiologische beveiligingsdocumenten. Hiervoor wint de exploitant eerst het advies in van de afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging. De radiologische beveiligingsdocumenten worden beschermd tegen de ongeautoriseerde toegang tot deze documenten en tot de informatie die ze bevatten, alsook tegen hun verspreiding en het oneigenlijk gebruik ervan.
  De radiologische beveiligingsdocumenten en de informatie die ze bevatten mogen niet gebruikt worden zonder toelating van de exploitant of de afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging, of in de gevallen bepaald door dit besluit zonder afbreuk te doen of de bevoegdheden van de gerechtelijke autoriteiten.
  § 5. Elk ontvangen, gemaakt of verzonden radiologisch beveiligingsdocument moet het voorwerp uitmaken van een inschrijving in een bijzonder register. Deze inschrijving dient te gebeuren door de exploitant, door de afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging of door een persoon die door de afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging aangeduid is om dit te doen. Deze persoon dient in het bezit te zijn van een veiligheidsattest dat werd uitgereikt overeenkomstig artikel 22bis, 3e lid, 2° ), van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst, indien zij niet beschikken over een veiligheidsmachtiging, of een veiligheidsattest dat op een andere basis werd afgegeven door het Agentschap.
  § 6. Onverminderd de bepalingen onder § 1 tot en met § 5, kan het Agentschap aanbevelingen of een technisch reglement opstellen voor de beveiliging van radiologische beveiligingsdocumenten, in het bijzonder voor wat hun bepaling, bewaring, raadpleging, reproductie, overdracht en vernietiging betreft. Deze aanbevelingen of technisch reglement kunnen betrekking hebben op de informatie die voor elk document in het register, voorzien in § 5, moet ingeschreven worden alsook op de gebruiksmodaliteiten en raadpleging van dit register, die door de afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging moeten worden vastgesteld.

Art.16. Toegangsbeheer
  § 1. De exploitant moet een lijst opstellen van de personen die toegang hebben tot de inrichting voor berging tijdens de verschillende fasen en tot de radiologische beveiligingsdocumenten. De exploitant zorgt ervoor dat de lijst steeds actueel en correct is. Het aantal personen dat toegang heeft tijdens de operationele fase moet beperkt zijn tot een noodzakelijk minimum voor de goede werking van de inrichting voor berging.
  § 2. De exploitant dient een systeem op te stellen dat de toegangen voorzien in § 1 beheert.
  De exploitant kan toelaten dat niet geautoriseerde personen toegang hebben tot de inrichting voor berging mits begeleiding door een geautoriseerd persoon. De afgevaardigde voor de bergingsbeveiliging dient voor deze toegangen een specifieke procedure op te stellen.
  § 3. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen voor dit toegangsbeheer.

Art.17. Opleiding en verstrekken van informatie
  § 1. De exploitant is verplicht om aan iedereen die toegang heeft tot de inrichting voor berging of tot de radiologische beveiligingsdocumenten de nodige informatie te verstrekken die nodig is om de beveiligingsmaatregelen na te leven alsook betreffende hun verantwoordelijkheden en verplichtingen voor wat betreft de beveiliging.
  § 2.- De exploitant waakt erover dat de in § 1 bedoelde personen deelnemen aan informatie- en sensibiliseringssessies over de beveiligingsmaatregelen. Deze informatie- en sensibiliseringssessie wordt ten minste om de twee jaar voor dezelfde personen herhaald. De exploitant dient de documentatie met betrekking tot deze opleidingen bij te houden.

Art.18. Radiologische beveiligingsincidenten
  § 1. De exploitant dient over een intern interventieplan te beschikken, bestemd om het hoofd te bieden aan radiologische beveiligingsincidenten.
  § 2. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen betreffende de inhoud van dit intern interventieplan.

Art.19. Samenwerking ordediensten
  § 1. Om, indien nodig, de interventie van de ordediensten in geval van een radiologisch beveiligingsincident te vergemakkelijken en om dergelijke incidenten zoveel mogelijk te voorkomen, spant de exploitant zich tot het uiterste in om zowel structurele contacten en informatie-uitwisselingen met deze diensten voor deze doeleinden na te streven, alsook om te reageren op een eventueel verzoek van deze diensten in dit verband. In het bijzonder verstrekt de exploitant aan de ordediensten de informatie die ze nodig kunnen hebben, onverminderd de voorschriften inzake de bescherming van de radiologische beveiligingsdocumenten.
  § 2. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen over de rol van de exploitant bij de totstandbrenging en het behouden van deze samenwerking.

Art.20. Melding van radiologische beveiligingsincidenten
  § 1. In afwijking van artikel 66.2 van het algemeen reglement dient de exploitant elke kwaadwillig handeling alsook elke ongeautoriseerde toegang of poging tot ongeautoriseerde toegang te melden aan de bevoegde ordediensten. Hetzelfde geldt voor elk ander radiologisch beveiligingsincident waarvan de exploitant oordeelt dat het noodzakelijk is om te melden.
  § 2. In afwijking van artikel 66.2 van het algemeen reglement dient de exploitant elk beveiligingsincident dat hij aan de bevoegde ordediensten meldt, eveneens te melden aan het Agentschap.
  § 3. Het Agentschap kan richtlijnen of een technisch reglement opstellen betreffende de modaliteiten van de melding van radiologische beveiligingsincidenten.

Art.21. Post incident evaluatie
  § 1. De exploitant dient zo snel mogelijk na ieder radiologisch beveiligingsincident een evaluatierapport op te stellen waarin de oorzaken en de gevolgen van dit incident beschreven worden. Het evaluatierapport vermeldt eveneens de bijkomende maatregelen die er desgevallend genomen of voorgesteld worden.
  § 2. Dit evaluatierapport is te allen tijde ter beschikking van het Agentschap. Indien de bijkomende maatregelen een wijziging van het radiologisch beveiligingssysteem vereisen, dient dit evaluatierapport deel uit te maken van de aanvraag tot wijziging van de erkenning van het radiologisch beveiligingssysteem.

HOOFDSTUK V. - Beveiligingsplan
Art.22. Beveiligingsplan
  § 1. De exploitant dient per fase een beveiligingsplan op te stellen.
  § 2. Het beveiligingsplan omvat volgende minimale inlichtingen:
  1. De identiteit van de exploitant: maatschappelijke benaming, maatschappelijke, administratieve en exploitatiezetels, namen en voornamen van de bestuurders, naam en voornaam van het hoofd van de inrichting, afgevaardigde voor bergingsbeveiliging en de veiligheidsofficieren;
  2. De aard en het voorwerp van de inrichting, haar ligging en de algemene beschrijving van de inrichting;
  3. De vooropgestelde fasering met inbegrip van overlappingen, de duur van de fases en de bedrijfsactiviteiten tijdens deze fase;
  4. De beschrijving van het desbetreffende radioactief afval, radiologische en fysico-chemische toestand van het radioactief afval;
  5. De specifieke beveiligingsmaatregelen, waaronder een beschrijving van de bergingsperimeter, de toegangscontrole en de detectie;
  6. Voldoende nauwkeurige en gedetailleerde informatie over:
  a. De specifieke elementen van de relevante procedures betreffende beveiliging;
  b. Communicatie en samenwerking met de bevoegde ordediensten;
  c. De aanpak voor het bekomen en onderhouden van een adequate beveiligingscultuur;
  d. De aanpak voor het testen, evalueren en onderhouden van het radiologisch beveiligingssysteem;
  e. De aanpak voor het beheer van radiologische beveiligingsincidenten;
  f. De procedure voor toegangsbeheer inclusief deze voor de niet geautoriseerde personen;
  g. Administratieve aspecten waaronder:
  i. De rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende actoren met een beveiligingsverantwoordelijkheid;
  ii. Het interne proces voor verificatie van de betrouwbaarheid van de personen;
  iii. Het proces om te bepalen welke informatie als radiologische beveiligingsdocumenten wordt beschouwd, en hoe deze documenten worden opgeslagen, geraadpleegd en gecommuniceerd.
  § 3. Het Agentschap kan richtlijnen of een technisch reglement opstellen betreffende de inhoud van het beveiligingsplan en de modaliteiten van verzending.

HOOFDSTUK VI. - Verificatie van de betrouwbaarheid van personen
Art.23. Veiligheidsattesten
  § 1. De volgende personen moeten in het bezit zijn van een veiligheidsattest dat werd uitgereikt overeenkomstig artikel 22bis, 3e lid, 2° ), van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst, indien zij niet beschikken over een veiligheidsmachtiging, of een veiligheidsattest dat op een andere basis werd afgegeven door het Agentschap:
  - De afgevaardigde voor bergingsbeveiliging en zijn plaatsvervanger;
  - De afgevaardigd bestuurder van de exploitant of zijn gedelegeerde;
  - Het hoofd van de onderneming;
  - Elk geautoriseerd persoon die de bergingsperimeter overschrijdt van zodra de inrichting voor berging in operationele fase is;
  - Elk geautoriseerd persoon die toegang heeft tot radiologische beveiligingsdocumenten, tot het register vermeld in § 5 van artikel 15 of tot de informatie met betrekking tot de werking van het radiologisch beveiligingssysteem;
  - Elk geautoriseerd persoon die tijdens de bouwfase meer dan 5 werkdagen de bergingsperimeter overschrijdt.
  § 2. Wanneer een veiligheidsattest vereist is voor een toegang of de uitoefening van een functie zoals hierboven vermeld, dient de veiligheidsofficier, in de zin van artikel 1bis, 15°, a), b) of c) van voornoemde wet van 11 december 1998, die belast is met het toezicht op de naleving van de beveiligingsregels in het kader van de veiligheidsattesten voor de inrichting, de aanvraag tot het bekomen van dit attest in bij de directeur-generaal van het Agentschap. Dit verzoek wordt uiterlijk vijftien dagen vóór de datum van de vereiste toegang of vóór het begin van de desbetreffende functie ingediend.
  De veiligheidsofficier stelt de directeur-generaal van het Agentschap in kennis van de reden waarom het veiligheidsattest vereist is, de datum van de vereiste toegang of de aanvang van de desbetreffende functie en de gewenste geldigheidsduur.
  De geldigheid van het veiligheidsattest vervalt zodra de toegang niet langer vereist is of de functie niet langer wordt uitgeoefend.
  De uit hoofde van dit artikel uitgereikte veiligheidsattesten hebben een maximum termijn van 5 jaar.

HOOFDSTUK VII. - Procedure voor de erkenning van het radiologisch beveiligingssysteem
Art.24. Erkenningsprocedure
  § 1. Onverminderd artikel 6 van het algemeen reglement, is de exploitant van een inrichting voor berging, wanneer hij zijn aanvraag voor een oprichtings- en exploitatievergunning bij het Agentschap indient, ertoe gehouden om tegelijk de erkenning van het radiologisch beveiligingssysteem van zijn inrichting voor berging aan te vragen.
  § 2. Dit radiologisch beveiligingssysteem moet voorafgaand aan de start van de operationele fase worden erkend door het Agentschap. Deze erkenning bestaat uit een goedkeuring van het beveiligingsplan gevolgd door een positieve oplevering door het Agentschap.
  § 3. De aanvraag tot goedkeuring dient te gebeuren door middel van het indienen van een beveiligingsplan opgesteld volgens de bepalingen van artikel 22.
  § 4. Het beveiligingsplan kan opgesplitst worden per fase voorzien in de levensloop van de inrichting voor berging.
  § 5. Het Agentschap bepaalt de modaliteiten en de vorm volgens welke dit beveiligingsplan aan hem moet worden voorgelegd.
  § 6. Zodra het Agentschap heeft vastgesteld en aan de exploitant bevestigd heeft dat het ingediende beveiligingsplan volledig is, gaat het over tot het onderzoek ten gronde.
  Na een periode van maximum 12 maanden of langer, indien het gemotiveerd is, neemt het Agentschap een beslissing. De termijn waarbinnen in dit laatste geval het Agentschap een beslissing neemt kan in overleg met de exploitant bepaald worden.
  § 7. Indien de beslissing van het Agentschap na het onderzoek ten gronde positief is, wordt het beveiligingsplan goedgekeurd. De exploitant kan overgaan tot de uitvoering van de werkzaamheden voorzien voor de beveiliging tijdens de goedgekeurde fase.
  § 8. De exploitant dient het Agentschap op de hoogte te houden van de vorderingen van de werkzaamheden ten einde het Agentschap toe te laten de conformiteit van de werkzaamheden op te volgen.
  § 9. Wanneer alle werkzaamheden uitgevoerd zijn en het Agentschap heeft de conformiteit ervan geverifieerd en bevestigd aan de hand van een opleveringsrapport, is het radiologisch beveiligingssysteem erkend.
  § 10. Voor de bouwfase kan het Agentschap de werkzaamheden tot uitvoering van de beveiligingsmaatregelen opvolgen en bevestigen aan de hand van partiële opleveringsrapporten. Een volgende stap in de bouwfase mag slechts uitgevoerd worden wanneer de beveiligingsmaatregelen voor deze stap conform het beveiligingsplan zijn uitgevoerd.
  § 11. Wanneer de exploitant wil overgaan tot de volgende fase dient hij een aangepast beveiligingsplan in te dienen dat door het Agentschap wordt behandeld conform de procedure in § 3 tem § 9. Dit aangepaste beveiligingsplan dient de eventuele overlappingen tussen de verschillende fasen in rekening te brengen.

Art.25. Erkenningsprocedure van het radiologisch beveiligingssysteem tijdens de sluitingsfase
  § 1. Het beveiligingsplan met betrekking tot de sluitingsfase moet ingediend worden gelijktijdig met de aanvraag tot overgang naar de sluitingsfase van de bergingsinstallatie.
  § 2. De erkenning van het radiologisch beveiligingssysteem voor de sluitingsfase gebeurt volgens de procedure voorzien in artikel 24 § 3 tot 9.

Art.26. Erkenningsprocedure van het radiologisch beveiligingssysteem tijdens de controlefase
  § 1. Het beveiligingsplan met betrekking tot de controlefase moet ingediend worden gelijktijdig met de aanvraag tot overgang naar de controlefase.
  § 2. De erkenning van het radiologisch beveiligingssysteem voor de controlefase gebeurt volgens de procedure voorzien in artikel 24, § 3 tot § 9.

Art.27. Opheffing van de radiologische beveiligingsmaatregelen
  De aanvraag tot opheffing van de radiologische beveiligingsmaatregelen na de controlefase dient te gebeuren samen met de aanvraag tot opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning.

Art.28. Wijzigingen van het radiologisch beveiligingssysteem
  § 1. Van elke wijziging van de inrichting voor berging die een potentiële impact heeft op de radiologische beveiliging moet aangifte gedaan worden aan het Agentschap.
  § 2. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen dat de wijzigingen die aangegeven moeten worden en de aangiftecriteria en -modaliteiten vaststelt.

HOOFDSTUK VIII. - Kernmaterialen
Art.29. Kernmaterialen
  De fysieke beveiligingsmaatregelen voor de kernmaterialen geviseerd in voetnoot c) van de tabel in bijlage aan de wet van 15 april 1994 zijn de beveiligingsmaatregelen voorgeschreven in dit besluit. Voor de toepassing van het huidige besluit en vanuit het oogpunt van de beveiligingsmaatregelen waarvan zij het voorwerp zijn, worden deze kernmaterialen beschouwd als radioactieve stoffen waarvan de beveiliging geregeld wordt door dit besluit.

HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepalingen
Art.30. Overgangsbepalingen
  Voor de inrichtingen voor berging die zich op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit in de bouwfase bevinden, dient de exploitant een beveiligingsplan in te dienen binnen de 6 maanden na inwerkingtreding van dit besluit.

HOOFDSTUK X. - Algemene en slotbepalingen
Art.31. Inwerkingtreding
  Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2024 .

Art. 32. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.