Details





Titel:

17 MAART 2024. - Koninklijk besluit betreffende de beveiliging van radioactieve stoffen en bepaalde kernmaterialen



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Categorieën
Art. 3-6
HOOFDSTUK III. - Specifieke bepalingen
Art. 7-9
HOOFDSTUK IV. - Radiologisch beveiligingssysteem: principes, verantwoordelijkheden en algemene bepalingen
Art. 10-28
HOOFDSTUK V. - Beveiligingsmaatregelen binnen de inrichting
Afdeling 1. - Algemene principes
Art. 29-30
Afdeling 2. - Niveau-afhankelijke beveiligingsmaatregelen
Art. 31-33
Afdeling 3. - Beveiligingsmaatregelen in bepaalde omstandigheden
Art. 34-35
HOOFDSTUK VI. - Beveiligingsmaatregelen buiten de inrichting
Art. 36-38
HOOFDSTUK VI. Verificatie van de betrouwbaarheid van personen
Art. 39
HOOFDSTUK VIII. - Procedures voor de erkenning van het radiologisch beveiligingssysteem
Art. 40-42
Hoofdstuk IX. - Kernmaterialen
Art. 43
Hoofdstuk X. - Wijzigingsbepalingen
Art. 44-61
HOOFDSTUK XI. - Overgangsmaatregelen
Art. 62-66
Hoofdstuk XII. - Eindbepalingen
Art. 67-68



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2001000726 



Uitvoeringsbesluit(en):

2024006188 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Definities
  Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° algemeen reglement: het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, de werknemers en het leefmilieu tegen de gevaren van ioniserende stralingen;
  2° beveiligde ruimte: ruimte binnen een inrichting die beveiligd is overeenkomstig de bepalingen van dit besluit;
  3° afgevaardigde voor de radiologische beveiliging, ARB: fysiek persoon aangeduid door de exploitant en belast, voor rekening van de exploitant, met de uitvoering van bepalingen van dit besluit;
  4° ongeautoriseerde toegang: elke toegang tot een beveiligde ruimte of tot radiologische beveiligingsdocumenten door een persoon die noch geautoriseerd, noch begeleid is door een geautoriseerd persoon;
  5° geautoriseerd persoon: een persoon die door de exploitant of door de Afgevaardigde voor de Radiologische Beveiliging in opdracht van de exploitant, geautoriseerd is om zonder begeleiding toegang te hebben tot een beveiligde ruimte, tot radiologische beveiligingsdocumenten of die radioactieve stoffen buiten de inrichting mag gebruiken;
  6° R-waarde: de waarde die wordt bekomen aan de hand van de volgende formule:

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-03-2024, p. 38387)
  waarbij "Ai,n" staat voor de vergunde activiteit van elke individuele radioactieve stof "i" en van radionuclide "n". De term " activiteit " moet begrepen worden in de zin van artikel 2 van het algemeen reglement,
  "Dn" staat voor de D-waarde van radionuclide "n", en is een drempelwaarde voor de gevaarlijkheid van het radionuclide en waarvan de waarde opgenomen is in de tabel van bijlage 6 van het algemeen reglement;
  7° kwaadwillige handeling:
  a) het ongeoorloofd bezit, de diefstal, de sabotage, of het kwaadwillig gebruik van radioactieve stoffen die onderworpen zijn aan de in dit besluit opgenomen beveiligingsmaatregelen;
  b) de sabotage van plaatsen, inrichtingen of delen van inrichtingen waar dergelijke stoffen worden geproduceerd, vervaardigd, bewaard of gebruikt;
  c) het ongeoorloofd bezit, de diefstal, het kwaadwillig gebruik, of de kwaadwillige verspreiding van radiologische beveiligingsdocumenten vallend onder het huidige besluit;
  d) de poging tot, of dreiging met handelingen voorzien in a), b) en c)
  8° radiologisch beveiligingsincident:
  a) de kwaadwillige handeling;
  b) de ongeautoriseerde toegang, of poging daartoe;
  c) elke gedetecteerde afwijking bij de verificatie van de inventaris;
  d) elk abnormaal feit waardoor een kwaadwillige handeling kan worden vermoed;
  e) de compromittering van radiologische beveiligingsdocumenten, de ongeautoriseerde toegang tot radiologische beveiligingsdocumenten of poging daartoe;
  9° radiologische beveiligingscultuur: alle kenmerken, houdingen en gedragingen die bijdragen tot, of een versterking vormen van het geheel aan maatregelen om kwaadwillige handelingen te verhinderen, te detecteren of om tussen te komen wanneer ze zich voordoen;
  10° radiologisch beveiligingssysteem: het geheel van technische, organisatorische en menselijke voorzieningen die de exploitant inzet om de bescherming van radioactieve stoffen tegen kwaadwillige handelingen te waarborgen;
  11° barrière: elke fysieke voorziening die de ongeautoriseerde toegang tot radioactieve stoffen verhindert of vertraagt;
  12° vrijstellingsniveaus: de waarden voor de activiteit en de activiteit per eenheid van massa die vastgesteld zijn in bijlage IA van het algemeen reglement;
  13° beveiligingsplan: een radiologisch beveiligingsdocument dat het radiologisch beveiligingssysteem beschrijft en dat opgesteld is door de exploitant in het kader van de erkenning van het radiologische beveiligingssysteem bedoeld in hoofdstuk VIII;
  14° bergingsinstallatie: elke installatie die als doel de berging heeft;
  15° wet van 15 april 1994: wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle;
  16° inrichting: elke inrichting zoals bepaald in het algemeen reglement;
  17° oppervlakteberging: een bergingsinstallatie waar radioactief afval bovengronds geborgen is;
  18° beveiligingsmaatregelen: de beveiligingsmaatregelen voor radioactieve stoffen zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 15 april 1994 en zoals voorzien in artikel 17quater 3° ) van dezelfde wet;
  19° industriële radiografie: de praktijk zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 17 februari 2023 betreffende industriële radiografie.

Art.2. Toepassingsgebied
  § 1. Dit besluit is van toepassing op radioactieve stoffen, al dan niet in een toestel geplaatst, waarvan de vrijstellingsniveaus overschreden zijn, en die zich bevinden in inrichtingen die volgens de bepalingen van artikel 3.1 van het algemeen reglement ingedeeld zijn in klasse I, II of III.
  Dit besluit is eveneens van toepassing op radioactieve stoffen wanneer ze gebruikt worden in een mobiele installatie of bij tijdelijke of bij gelegenheid uitgevoerde werkzaamheden die vergund worden volgens de bepalingen van artikel 5.7 van het algemeen reglement.
  § 2. Dit besluit is niet van toepassing op kernmaterialen, met uitzondering van:
  1° kernmaterialen aanwezig in radioactief afval bestemd voor de oppervlakteberging, die voldoen aan de bepalingen van artikel 8;
  2° kernmaterialen zoals bedoeld in de voetnoot c) van de tabel in bijlage aan de wet van 15 april 1994.
  § 3. Dit besluit is niet van toepassing op de radioactieve stoffen genoemd in § 1 en § 2:
  1° die in het bezit zijn van:
  a. de Belgische krijgsmacht; of,
  b. de buitenlandse krijgsmachten op het Belgische grondgebied.
  2° die werden vrijgegeven volgens de bepalingen van artikel 18 van het algemeen reglement;
  3° die behandeld worden door een organisatie betrokken bij het multimodaal vervoer of die aanwezig zijn in of op een voertuig tijdens het vervoer volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 22 oktober 2017 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen van de klasse 7;
  4° die toegediend of geïmplanteerd zijn in een persoon of een dier;
  5° die een onlosmakelijk onderdeel uitmaken van een vervoersmiddel;
  6° die zich bevinden in een bergingsinstallatie.
  § 4. Dit besluit is eveneens niet van toepassing op beroepsactiviteiten waarbij natuurlijke stralingsbronnen worden aangewend voorzien in de artikelen 4.1 en 4.3 van het algemeen reglement.

HOOFDSTUK II. - Categorieën
Art.3. Indeling in categorieën op basis van de activiteit
  § 1. De radioactieve stoffen die binnen het toepassingsgebied vallen van dit besluit, worden op basis van hun vergunde activiteit ingedeeld in vijf categorieën, waarbij categorie 1 wordt beschouwd als de meest risicovolle en categorie 5 als de minst risicovolle categorie.
  § 2. Behoren tot categorie 1, de radioactieve stoffen waarvan de R-waarde groter is dan of gelijk is aan 1000;
  § 3. Behoren tot categorie 2, de radioactieve stoffen waarvan de R-waarde:
  a) kleiner is dan 1000;
  en
  b) groter is dan of gelijk is aan 10;
  § 4. Behoren tot categorie 3, de radioactieve stoffen waarvan de R-waarde:
  a) kleiner is dan 10;
  en
  b) groter is dan of gelijk is aan 1;
  Behoren eveneens tot categorie 3, grote massieve stukken die meer dan 2 ton wegen en die geactiveerd of besmet zijn met radioactieve stoffen met een R-waarde groter dan of gelijk aan 1. Elk van deze stukken krijgt een R-waarde gelijk aan 1 toebedeeld.
  § 5. Behoren tot categorie 4, de radioactieve stoffen waarvan de R-waarde:
  a) kleiner is dan 1;
  en
  b) groter is dan of gelijk is aan 0,01;
  § 6. Behoren tot categorie 5, de radioactieve stoffen, waarvan de R-waarde:
  a) kleiner is dan 0,01;
  en
  b) de activiteit groter is dan de vrijstellingsniveaus.
  Behoren eveneens tot categorie 5, de beroepsactiviteiten waarbij natuurlijke stralingsbronnen worden aangewend voorzien in artikel 4.2 van het algemeen reglement en de radioactieve stoffen met een halveringstijd van maximum 24 uur.

Art.4. Indeling van meerdere radioactieve stoffen aanwezig in dezelfde beveiligde ruimte
  Indien in eenzelfde beveiligde ruimte meerdere radioactieve stoffen ingedeeld in categorie 1, 2 en/of 3 volgens artikel 3 kunnen aanwezig zijn, moet de categorie van de totale vergunde activiteit van de radioactieve stoffen bepaald worden.
  Deze categorie wordt bepaald door eerst de R-waarde van de verschillende individuele radioactieve stoffen te bepalen en daarna de som van deze R-waarden te maken en deze in te delen conform artikel 3.

Art.5. Indeling van de radioactieve stoffen aanwezig in de vorm van ingekapselde bronnen in een bronhouder
  In het geval van radioactieve stoffen die aanwezig zijn in de vorm van ingekapselde bronnen in een bronhouder die vast gemonteerd is, is de sommatie voorzien in artikel 4 niet van toepassing.

Art.6. Indeling van geconditioneerde radioactieve afvalstoffen in een vaste matrix
  In het geval van radioactieve afvalstoffen die geconditioneerd zijn in een vaste matrix, is de sommatie voorzien in artikel 4 niet van toepassing.
  De categorie wordt bepaald door de hoogste R-waarde van een individuele houder met geconditioneerd afval.

HOOFDSTUK III. - Specifieke bepalingen
Art.7. Bepalingen van toepassing op categorie 4 en 5
  Enkel de artikelen 1 tot en met 3, en 30 § 4 zijn van toepassing op de radioactieve stoffen die volgens artikel 3, § 5 en 6 tot de categorie 4 en 5 behoren.

Art.8. Kernmateriaal aanwezig is radioactief afval
  § 1. Wanneer de exploitant kan aantonen dat de kernmaterialen, die het voorwerp uitmaken van een decategorisering volgens het artikel 1 bis van de wet van 15 april 1994 en die aanwezig zijn in het radioactief afval onderworpen aan het huidige besluit, kunnen beschouwd worden als niet verspreidbaar, niet recupereerbaar en niet bruikbaar voor nucleaire doeleinden, kan hij de decategorisering vragen aan het Agentschap.
  § 2. Het Agentschap verleent of weigert de vraag tot opheffing van de veiligheidsrang, volgens dezelfde bepalingen, voor de betrokken kernmaterialen. Zij kan haar goedkeuring afhankelijk stellen van de naleving van aanvullende beveiligingsmaatregelen.
  § 3. Voor de toepassing van het huidige besluit en vanuit het oogpunt van de beveiligingsmaatregelen waarvan zij het voorwerp zijn, worden de kernmaterialen, eenmaal gedecategoriseerd, beschouwd als radioactieve stoffen waarvan de beveiliging geregeld wordt door dit besluit.
  § 4. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen betreffende de modaliteiten van de aanvraag, de inhoud van de aanvraag en in het bijzonder de hierboven aangehaalde justificatie, specifiek betreffende de modaliteiten en voorwaarden volgens welke de betrokken kernmaterialen beschouwd kunnen worden als niet-verspreidbaar, niet-recupereerbaar en niet bruikbaar voor nucleaire doeleinden.

Art.9. Radioactieve stoffen aanwezig in veiligheidszones
  Met uitzondering van dit artikel en artikelen 3, 4, 5, 6 en 18, zijn de bepalingen van dit besluit niet van toepassing op de radioactieve stoffen die zich bevinden in een veiligheidszone zoals gedefinieerd in het artikel 1bis van de wet van 15 april 1994.

HOOFDSTUK IV. - Radiologisch beveiligingssysteem: principes, verantwoordelijkheden en algemene bepalingen
Art.10. Algemene verplichting van de exploitant
  § 1. De exploitant zorgt voor de invoering en de instandhouding van een radiologisch beveiligingssysteem dat eigen is aan zijn inrichting en/of het vergund gebruik buiten de inrichting.
  Dit systeem is gebaseerd op de bepalingen opgenomen in dit hoofdstuk alsook in hoofdstukken V tot VII.
  § 2. Van zodra de exploitant kennis heeft van een bijzondere dreiging tegen zijn inrichting of zijn vergund gebruik buiten de inrichting, dient hij, het radiologisch beveiligingssysteem aan te passen aan de bijzonderheden en de aard van de dreiging of de nodige bijkomende beveiligingsmaatregelen te treffen indien nodig.
  § 3. Het radiologisch beveiligingssysteem is zodanig ontworpen dat het ook elke ongeoorloofde toegang detecteert en vertraagt.
  § 4. Het radiologisch beveiligingssysteem wordt door het Agentschap erkend.

Art.11. Invoering, onderhoud en optimalisatie van het radiologisch beveiligingssysteem
  De exploitant is verantwoordelijk voor de invoering, het onderhoud en de voortdurende optimalisatie van het radiologisch beveiligingssysteem.
  Hiervoor wint de exploitant eerst het advies in van de ARB.

Art.12. Beheerssysteem
  De exploitant integreert het radiologisch beveiligingssysteem op structurele wijze in de organisatie.

Art.13. Afgevaardigde voor de radiologische beveiliging (ARB)
  § 1. De exploitant moet binnen zijn inrichting of organisatie ten minste één ARB aanstellen die, al dan niet als personeelslid, voor de exploitant of de organisatie werkt op een duurzame wijze.
  § 2. De exploitant voorziet de ARB van de nodige tijd en middelen om zijn taken te kunnen uitoefenen.
  § 3. Deze aanstelling is onderworpen aan de goedkeuring van het Agentschap. Het Agentschap keurt de aanstelling goed, al dan niet onder voorwaarden of weigert deze aanstelling. Het Agentschap houdt bij deze aanstelling rekening met de kwalificaties van de persoon, zijn beroepservaring, de specifieke opleidingen in de radiologische beveiliging of in beveiliging die hij heeft kunnen volgen, alsook de status, positie en de middelen waarover de afgevaardigde binnen de inrichting kan beschikken. Deze goedkeuring dient bij het Agentschap aangevraagd te worden ten laatste samen met het indienen van het beveiligingsplan.
  § 4. Wijzigingen met betrekking tot de aanstelling van de ARB dienen aan het Agentschap gemeld te worden.
  § 5. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen betreffende de aanstelling van de afgevaardigde voor de radiologische beveiliging alsook betreffende de praktische modaliteiten voor de goedkeuring.

Art.14. Opdrachten van de ARB
  § 1. De ARB is belast met het opzetten en onderhouden van het in artikel 10 voorgeschreven radiologisch beveiligingssysteem, voor rekening en onder de verantwoordelijkheid van de exploitant, met inbegrip van het verstrekken van advies aan de exploitant.
  § 2. De ARB is eveneens belast met de oplevering van het radiologisch beveiligingssysteem.
  De ARB stelt daarvoor een opleveringsrapport op. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen betreffende de kennisgeving, de modaliteiten van deze oplevering, de inhoud van het opleveringsrapport en de verzendwijze.
  § 3. De ARB voert deze opdracht, desgevallend uit in overleg met:
  1° de veiligheidsofficier in de zin van artikel 1bis, 15°, a), b) of c) van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst, die werd aangewezen om te zorgen voor de inachtneming van de veiligheidsregels in het kader van een veiligheidsadvies of veiligheidsattest;
  2° het hoofd van de dienst voor fysische controle opgericht overeenkomstig artikel 23.1 van het algemeen reglement;
  3° en de afgevaardigde voor de fysieke beveiliging, aangesteld op grond van artikel 6 § 5 of 7 § 5 van het koninklijk besluit van 17 oktober 2011 betreffende de fysieke beveiliging van het kernmateriaal en de nucleaire installaties.
  § 4. Indien de ARB vaststelt dat het radiologisch beveiligingssysteem niet correct wordt toegepast, stelt hij de exploitant hiervan onverwijld in kennis. De ARB stelt acties voor teneinde een correcte toepassing van het radiologisch beveiligingssysteem te verzekeren. Hij zorgt ervoor dat de door de exploitant opgelegde acties uitgevoerd worden.
  § 5. De ARB kan zich bij de uitvoering van de opdrachten opgenomen in § 1 t.e.m. 4 en alle andere taken gedefinieerd in dit besluit laten bijstaan door, of kan advies inwinnen bij, externe partijen.

Art.15. Beveiligingsplan
  § 1. De exploitant stelt een beveiligingsplan op. Hiervoor wint de exploitant eerst het advies in van de ARB.
  § 2. Het beveiligingsplan bevat minstens:
  1° het aantal beveiligde ruimtes, evenals hun locatie en de categorie van radioactieve stoffen die ze mogen bevatten en het overeenkomstige beveiligingsniveau;
  2° de administratieve aspecten, waaronder:
  a) het intern proces voor de verificatie van de betrouwbaarheid van de personen die toegang tot een beveiligde ruimte, tot de mobiele installatie, tot de werfopslagplaats, of tot de zone die onder toezicht staat bij het uitvoeren van tijdelijke en occasionele werkzaamheden, alsook tot de radiologische beveiligingsdocumenten en de radioactieve stoffen moeten hebben;
  b) het proces voor het bepalen van de informatie die als radiologische beveiligingsdocumenten dient te worden beschouwd en hoe deze documenten kunnen worden opgeslagen, geraadpleegd en gecommuniceerd;
  c) de rollen en verantwoordelijkheden van de personen met een radiologische beveiligingsverantwoordelijkheid;
  3° nauwkeurige informatie over:
  a) de specifieke elementen van de relevante procedures betreffende de beveiliging van radioactieve stoffen;
  b) het beheer van de toegang tot de beveiligde ruimtes, tot de mobiele installatie, tot de werfopslagplaats, of tot de zone die onder toezicht staat bij het uitvoeren van tijdelijke en occasionele werkzaamheden, alsook tot de radiologische beveiligingsdocumenten;
  c) de communicatie aan en de eventuele samenwerking met de bevoegde ordediensten;
  d) de aanpak voor het bekomen en onderhouden van een adequate radiologische beveiligingscultuur;
  e) de aanpak voor het testen en evalueren van het radiologisch beveiligingssysteem;
  f) de aanpak voor het melden en opvolgen van radiologische beveiligingsincidenten;
  4° de voorziene handelingen met radioactieve stoffen die buiten de beveiligde ruimte gebeuren en een beschrijving van de compenserende maatregelen in deze gevallen, zoals voorzien in artikel 29, § 3;
  5° voor elke beveiligde ruimte:
  a) de berekening van de R-waarde van de vergunde radioactieve stoffen in deze ruimte, rekening houdend met de sommatie indien deze van toepassing is;
  b) de niveau-afhankelijke beveiligingsmaatregelen, waaronder een beschrijving van de barrières, de toegangscontrole en de detectie;
  c) de functies van de personen die toegang hebben.
  6° Voor elke mobiele installatie, uitgezonderd baggerschepen:
  a) De berekening van de R-waarde van de vergunde radioactieve stoffen in de mobiele installatie en het bijhorende beveiligingsniveau, rekening houdend met de sommatie indien van toepassing;
  b) De beveiligingsmaatregelen verbonden aan mobiele installatie.
  7° Voor baggerschepen:
  a) De berekening van de R-waarde van de vergunde radioactieve stoffen in de baggerschip, rekening houdend met de sommatie indien van toepassing;
  b) De beveiligingsmaatregelen verbonden aan baggerschepen.
  8° Voor elke bij tijdelijke of gelegenheid uitgevoerde werkzaamheden:
  a) De berekening van de R-waarde van de vergunde radioactieve stoffen gebruikt bij tijdelijke of bij gelegenheid uitgevoerde werkzaamheden, rekening houdend met de sommatie indien van toepassing;
  b) De beveiligingsmaatregelen verbonden aan tijdelijke en bij gelegenheid uitgevoerde werkzaamheden, waaronder de regeling van het toezicht;
  c) De beveiligingsmaatregelen specifiek gebonden aan het gebruik van industriële radiografie, indien van toepassing.
  9° Voor elke tijdelijke werfopslag:
  a) De berekening van de R-waarde van de vergunde radioactieve stoffen in de tijdelijke werfopslag, rekening houdend met de sommatie indien van toepassing;
  b) De beveiligingsmaatregelen verbonden aan de tijdelijke werfopslag, waaronder de barrières, de toegangscontrole en de detectie;
  c) De functies van de personen die hier toegang toe hebben.
  § 3. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen betreffende de inhoud en de modaliteiten voor het opstellen van het beveiligingsplan.

Art.16. Beveiliging van de radiologische beveiligingsdocumenten
  § 1. Het beveiligingsplan, het register opgenomen in § 5 en het evaluatierapport vermeld in artikel 19, § 3, zijn altijd radiologische beveiligingsdocumenten. Naast dit plan, dit register en dit rapport, bepaalt de ARB welke de radiologische beveiligingsdocumenten zijn.
  § 2. Niemand mag toegang hebben tot radiologische beveiligingsdocumenten, behalve indien hij daarvan kennis moet nemen, of daartoe toegang moet hebben voor de uitoefening van zijn functie of opdracht.
  § 3. Op elke pagina van een radiologisch beveiligingsdocument moet duidelijk zichtbaar de vermelding "DIFFUSION RESTREINTE -RAD" of "BEPERKTE VERSPREIDING-RAD" zijn aangebracht, naargelang het document in het Frans of het Nederlands is opgesteld. Op zijn minst op de eerste pagina van een radiologisch beveiligingsdocument wordt deze vermelding gevolgd door de referentie "AR 17 mars 2024" of de referentie "KB 17 maart 2024", naargelang het document in het Frans of het Nederlands is opgesteld. Wanneer een radiologisch beveiligingsdocument in een andere taal dan het Frans of het Nederlands werd opgesteld, dan is de taal die voor de opstelling van deze vermelding en deze referentie wordt gebruikt het Frans of het Nederlands.
  § 4. De exploitant is belast met de organisatie en de continue optimalisatie van een systeem voor de beveiliging van de radiologische beveiligingsdocumenten.
  Hiervoor wint de exploitant eerst het advies in van de ARB.
  De radiologische beveiligingsdocumenten worden beschermd tegen de ongeautoriseerde toegang tot deze documenten en tot de informatie die ze bevatten, alsook tegen hun verspreiding en het oneigenlijk gebruik ervan.
  De radiologische beveiligingsdocumenten en de daarin vervatte informatie mogen niet worden gebruikt zonder toestemming van de exploitant of de ARB, of in de bij dit besluit bepaalde gevallen, onverminderd de bevoegdheden van de gerechtelijke autoriteiten.
  § 5. Elk ontvangen, gemaakt of verzonden radiologisch beveiligingsdocument moet het voorwerp uitmaken van een inschrijving in een bijzonder register. Deze inschrijving dient te gebeuren door de exploitant, door de ARB of door een persoon die door de ARB aangeduid is om dit te doen Deze persoon dient in het bezit te zijn van een veiligheidsattest dat werd uitgereikt overeenkomstig artikel 22bis, 3e lid, 2° ), van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst, indien zij niet beschikken over een veiligheidsmachtiging, of een veiligheidsattest dat op een andere basis werd afgegeven door het Agentschap.
  § 6. Onverminderd de bepalingen van § 1 tot en met § 5, kan het Agentschap aanbevelingen of een technisch reglement opstellen voor de beveiliging van radiologische beveiligingsdocumenten, in het bijzonder voor wat hun bepaling, bewaring, raadpleging, reproductie, overdracht en vernietiging betreft. Deze aanbevelingen of dit reglement kunnen betrekking hebben op de informatie die het in § 5 bedoelde register vermeldt voor elk document dat erin wordt opgenomen, alsmede op de grote lijnen van de gebruiksmodaliteiten en de raadpleging van dit register, die door de ARB moeten worden vastgesteld.

Art.17. Toegangsbeheer
  § 1. De exploitant moet een lijst opstellen van personen die toegang hebben tot de radioactieve stoffen en de beveiligde ruimtes, tot de mobiele installatie, tot de werfopslagplaats, of tot de zone die onder toezicht staat bij het uitvoeren van tijdelijke en occasionele werkzaamheden, en tot de radiologische beveiligingsdocumenten. De exploitant zorgt ervoor dat de lijst steeds actueel en correct is.
  Het aantal personen dat toegang heeft, moet beperkt zijn tot het noodzakelijke minimum voor de goede werking.
  De exploitant dient een systeem op te stellen om deze toegangen te beheren.
  § 2. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen voor het toegangsbeheer.

Art.18. Inventaris
  § 1. De exploitant houdt een inventaris bij van de radioactieve stoffen per beveiligde ruimte, per mobiele installatie, per werfopslagplaats.
  § 2. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen voor deze inventaris.

Art.19. Evaluatie van het radiologisch beveiligingssysteem
  § 1. De exploitant evalueert minstens éénmaal per jaar het radiologisch beveiligingssysteem op zijn betrouwbaarheid en doeltreffendheid. De tijdspanne tussen twee evaluaties mag niet meer dan 18 maanden bedragen.
  Hiervoor wint de exploitant eerst het advies in van de ARB.
  § 2. Mogelijke tekortkomingen die tijdens deze evaluatie worden vastgesteld, worden zo snel als mogelijk verbeterd.
  § 3. Het resultaat van deze evaluatie, alsook de desgevallend genomen maatregelen tot rechtzetting van de vastgestelde tekortkomingen, worden opgenomen in een evaluatieverslag. Dit evaluatieverslag kan te allen tijde door het Agentschap worden opgevraagd en wordt op het eerste verzoek overgemaakt.

Art.20. Verificatie van de goede werking
  § 1. De exploitant moet, naast de in artikel 19 bedoelde periodieke evaluaties, onmiddellijk na elke onderhoudsbeurt, of wijziging van een onderdeel van het radiologisch beveiligingssysteem, of na elk vermoeden van een radiologisch beveiligingsincident een verificatie van de goede werking van de betrokken onderdelen, of toestellen en desgevallend van het volledig systeem uitvoeren.
  Hiervoor wint de exploitant eerst het advies in van de ARB.
  § 2. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen betreffende de modaliteiten voor deze verificatie.

Art.21. Interventieplan
  § 1. De exploitant dient over een intern interventieplan te beschikken bestemd om het hoofd te bieden aan radiologische beveiligingsincidenten.
  § 2. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement betreffende de inhoud van dit intern interventieplan opstellen.

Art.22. Notificatie van radiologische beveiligingsincidenten
  § 1 Elk persoon die een kwaadwillige handeling vaststelt dient onmiddellijk de exploitant of de ARB hiervan te informeren.
  § 2. In afwijking van artikel 66.2 van het algemeen reglement, dient de exploitant of de ARB in opdracht van de exploitant elke kwaadwillige handeling, alsook elke ongeautoriseerde toegang of poging tot ongeautoriseerde toegang te melden aan de bevoegde ordediensten. Hetzelfde geldt voor elk ander radiologisch beveiligingsincident waarvan de exploitant oordeelt dat hij het aan de bevoegde ordediensten moet melden.
  § 3. In afwijking van artikel 66.2 van het algemeen reglement, dient de exploitant, of de ARB in opdracht van de exploitant elk radiologisch beveiligingsincident dat hij aan de bevoegde ordediensten meldt eveneens te melden aan het Agentschap.
  § 4. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen betreffende de melding van radiologische beveiligingsincidenten.

Art.23. Post-incident evaluatie
  De exploitant dient zo snel mogelijk na elk radiologisch beveiligingsincident een evaluatierapport op te stellen waarin de oorzaken en gevolgen van dit beveiligingsincident beschreven worden. Het evaluatierapport vermeldt eveneens de bijkomende maatregelen die er desgevallend genomen of voorgesteld worden.
  Dit evaluatierapport is te allen tijde ter beschikking van het Agentschap. Indien de bijkomende maatregelen een wijziging van het radiologisch beveiligingssysteem vereisen, maakt dit evaluatierapport deel uit van de aanvraag tot wijziging van de erkenning van het radiologisch beveiligingssysteem.

Art.24. Samenwerking met de ordediensten
  § 1. Om, indien nodig, de interventie van de bevoegde ordediensten in geval van een radiologisch beveiligingsincident te vergemakkelijken en om dergelijke incidenten zoveel mogelijk te voorkomen, spant de exploitant zich tot het uiterste in om structurele contacten en informatie-uitwisselingen met deze diensten voor deze doeleinden na te streven, alsook om te reageren op een eventueel verzoek van deze diensten in dit verband. In het bijzonder verstrekt de exploitant aan de bevoegde ordediensten de informatie die ze nodig kunnen hebben, onverminderd de voorschriften inzake de bescherming van de radiologische beveiligingsdocumenten.
  § 2. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen over de rol van de exploitant bij de totstandbrenging en het behouden van deze samenwerking.

Art.25. Informatieplicht
  § 1. Om te waarborgen dat het radiologisch beveiligingssysteem doeltreffend werkt, moet de exploitant, in het kader van opleidingen, alle geautoriseerde personen, of andere personen die met radioactieve stoffen werken, informeren over en sensibiliseren voor de ingevoerde beveiligingsmaatregelen en over hun verantwoordelijkheden en verplichtingen in het kader van de beveiliging.
  § 2. De exploitant waakt erover dat van bij hun aanwerving de in § 1 bedoelde personen deelnemen aan een informatie- en sensibiliseringssessie over de ingevoerde beveiligingsmaatregelen. Deze informatie- en sensibiliseringssessie wordt minstens om de twee jaar voor diezelfde personen herhaald. De exploitant moet de documentatie over deze opleidingen bijhouden.

Art.26. Radiologische beveiligingscultuur
  § 1. De exploitant ziet erop toe dat een radiologische beveiligingscultuur wordt ontwikkeld, geïmplementeerd en onderhouden op alle niveaus van zijn organisatie.
  Hiervoor wint de exploitant eerst het advies in van de ARB.
  § 2. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen betreffende de verplichting van de exploitant.

Art.27. Langdurige onderbreking van een vergunde activiteit zoals voorzien in artikel 16 bis van het algemeen reglement.
  Indien de melding van een langdurige onderbreking van een vergunde activiteit zoals voorzien in artikel 16bis van het algemeen reglement betrekking heeft op radioactieve stoffen ingedeeld in categorie 1, 2 of 3 volgens artikel 3 van dit besluit, dient deze melding eveneens de maatregelen te bevatten die zullen genomen worden om de beveiliging van deze stoffen te behouden.
  Indien het Agentschap van oordeel is dat de beveiliging van de radioactieve stoffen niet meer gegarandeerd kan worden, kan het Agentschap de definitieve stopzetting van de activiteiten en de ontmanteling van de betrokken installaties alsook de veilige afvoer van de radioactieve stoffen voorstellen.

Art.28. Stopzetting
  In geval van stopzetting, om welke reden ook, van een inrichting van klasse I, II of III waar radioactieve stoffen aanwezig zijn die ingedeeld zijn in categorie 1, 2 of 3 volgens artikel 3 van dit besluit, dient de exploitant of de persoon die wettelijk bevoegd is de vereffening ervan uit te voeren, de nodige maatregelen te treffen zodat de beveiligingsmaatregelen voorzien is dit besluit behouden blijven voor zolang de radioactieve stoffen aanwezig zijn. Indien deze beveiligingsmaatregelen niet kunnen gegarandeerd blijven dienen de radioactieve stoffen zo snel als mogelijk naar een veilige plaats overgebracht te worden.
  Indien er wijzigingen aan het radiologisch beveiligingssysteem worden aangebracht dienen deze gemeld te worden volgens de procedures voorzien in artikel 12 van het algemeen reglement of artikel 42 van dit besluit.

HOOFDSTUK V. - Beveiligingsmaatregelen binnen de inrichting
Afdeling 1. - Algemene principes
Art.29. Beveiligde ruimtes
  § 1. Met uitzondering van de radioactieve stoffen voorzien in artikelen 36, 37 en 38 bevinden de radioactieve stoffen die behoren tot de categorieën 1, 2 of 3, zich in een beveiligde ruimte.
  § 2. Elke beveiligde ruimte is begrensd door minstens één barrière.
  § 3. De radioactieve stoffen mogen de beveiligde ruimte uitsluitend verlaten in het geval er een handeling mee moet worden uitgevoerd. De duur van het verblijf buiten de beveiligde ruimte is steeds beperkt tot de tijd die nodig is om de handeling die het verblijf buiten de beveiligde ruimte rechtvaardigt, uit te voeren.
  In voorkomend geval neemt de exploitant compenserende maatregelen die erop gericht zijn kwaadwillige handelingen tegen de stoffen te detecteren en te vertragen.
  § 4. Voor voorziene handelingen moeten de compenserende maatregelen, die de exploitant in het geval onder § 3 toepast, beschreven zijn in het beveiligingsplan.
  In het geval de handeling niet vooraf kon worden voorzien, ziet de exploitant erop toe dat hij compenserende maatregelen toepast die beantwoorden aan de doelstellingen van artikel 10, § 3.
  § 5. De exploitant dient het Agentschap jaarlijks voor het einde van het eerste trimester op de hoogte te stellen van de niet voorziene handelingen buiten de beveiligde ruimte tijdens het afgelopen jaar.

Art.30. Bepaling van het beveiligingsniveau
  § 1. Radioactieve stoffen die behoren tot categorie 1, bevinden zich in een beveiligde ruimte die onderworpen is aan de beveiligingsmaatregelen van het beveiligingsniveau A.
  § 2. Radioactieve stoffen die behoren tot categorie 2, bevinden zich in een beveiligde ruimte die ten minste onderworpen is aan de beveiligingsmaatregelen van het beveiligingsniveau B.
  § 3. Radioactieve stoffen die behoren tot categorie 3, bevinden zich in een beveiligde ruimte die ten minste onderworpen is aan de beveiligingsmaatregelen van het beveiligingsniveau C.
  § 4. Radioactieve stoffen die behoren tot de categorie 4 of 5, zijn ten minste onderworpen aan de beveiligingsmaatregelen van het beveiligingsniveau D, die maatregelen van behoedzaam beheer vormen waarvoor het Agentschap de principes bepaalt overeenkomstig artikel 17sexies, § 2, van de wet van 15 april 1994.

Afdeling 2. - Niveau-afhankelijke beveiligingsmaatregelen
Art.31. Beveiligingsmaatregelen van het beveiligingsniveau A
  § 1. Voor de beveiligde ruimtes onderworpen aan het beveiligingsniveau A voorziet de exploitant twee verschillende barrières rondom de radioactieve stoffen.
  § 2. Bij elke barrière zijn controlemodaliteiten voorzien die verifiëren of de personen die de barrière overschrijden deze barrière mogen overschrijden en waarbij de identiteit van deze personen geregistreerd wordt.
  Bij elke barrière zijn eveneens specifieke controlemodaliteiten voorzien die het samen mogelijk maken de datums en uren van de overschrijding van de barrière te registreren. Op tenminste één barrière moet deze registratie in beide richtingen gebeuren.
  § 3. De exploitant kan aan volgende ongeautoriseerde personen toestaan om de barrières voorbij te gaan, op voorwaarde dat deze ongeautoriseerde personen altijd begeleid worden door een geautoriseerd persoon:
  1° personen die een medische blootstelling, of een blootstelling bij niet-medische beeldvorming met medisch-radiologische apparatuur dienen te ondergaan en een eventuele begeleider, tenzij de begeleiding door een geautoriseerd persoon vanuit stralingsbeschermingsoogpunt niet verantwoord is. In deze gevallen is een visueel toezicht op de ongeautoriseerde persoon in de beveiligde ruimte voldoende;
  2° personen die interventies moeten uitvoeren die nodig zijn voor de goede werking van de installatie, of technische verificaties die door de regelgeving worden voorzien
  3° andere personen waarvoor er een professionele rechtvaardiging bestaat.
  De exploitant dient voor elke toegang van een ongeautoriseerd persoon de volgende gegevens te registreren:
  1° identiteit van die persoon;
  2° datum en uur van toegang;
  3° rechtvaardiging voor de toegang;
  4° identiteit van de begeleidende geautoriseerd persoon.
  § 4. De exploitant voorziet minstens de volgende beveiligingsmaatregelen op elke barrière om de ongeautoriseerde toegang, of poging tot ongeautoriseerde toegang tot beveiligde ruimtes onmiddellijk te detecteren:
  1° installatie van een elektronisch intrusiedetectiesysteem;
  2° videomonitoring;
  3° maatregelen ter voorkoming van het omzeilen van het intrusiedetectiesysteem en de videomonitoring.
  In het geval dat het elektronisch intrusiedetectiesysteem een alarm genereert, dient de exploitant onmiddellijk de oorzaak van dit alarm te evalueren.
  § 5. Na de detectie van een ongeautoriseerde toegang of poging tot ongeautoriseerde toegang:
  1° neemt de exploitant de nodige maatregelen voorzien in het intern interventieplan bedoeld in artikel 21;
  en,
  2° informeert de exploitant, het Agentschap en de ordediensten conform artikel 22.
  § 6. De exploitant voorziet een dagelijkse verificatie van de aanwezigheid van de radioactieve stoffen.

Art.32. Beveiligingsmaatregelen van het beveiligingsniveau B
  § 1. Voor de beveiligde ruimtes onderworpen aan beveiligingsniveau B voorziet de exploitant twee verschillende barrières rondom de radioactieve stoffen.
  § 2. Bij de binnenste barrière zijn controlemodaliteiten voorzien die verifiëren of de personen die de barrière overschrijden deze barrière mogen overschrijden en waarbij de identiteit van al deze personen geregistreerd wordt.
  Bij elke barrière zijn eveneens specifieke controlemodaliteiten voorzien die het samen mogelijk maken de datums en uren van de overschrijding van de barrière, ongeacht de richting van de overschrijding, te registreren. Indien de registratie van de overschrijding niet gebeurt bij het buitengaan, dient de videomonitoring voorzien in § 4 van dit artikel het buitengaan van de beveiligde ruimte te registreren.
  § 3. De exploitant kan aan de volgende ongeautoriseerde personen toestaan om een barrière voorbij te gaan, op voorwaarde dat deze ongeautoriseerde personen begeleid worden door een geautoriseerd persoon:
  1° personen die een medische blootstelling of een blootstelling bij niet-medische beeldvorming met medisch-radiologische apparatuur dienen te ondergaan en een eventuele begeleider, tenzij de begeleiding door een geautoriseerd persoon vanuit stralingsbeschermingsoogpunt niet verantwoord is. In deze gevallen is een visueel toezicht op de ongeautoriseerde persoon in de beveiligde ruimte voldoende;
  2° personen die interventies moeten uitvoeren die nodig zijn voor de goede werking van de installatie, of technische verificaties die door de regelgeving worden voorzien, of de herziening van de voorziene reglementaire vereisten;
  3° andere personen waarvoor er een professionele rechtvaardiging bestaat.
  De exploitant dient voor elke toegang van een ongeautoriseerd persoon de volgende gegevens te registreren:
  1° identiteit van die persoon;
  2° datum en uur van toegang;
  3° rechtvaardiging voor de toegang;
  4° identiteit van de begeleidende geautoriseerd persoon.
  § 4. De exploitant voorziet minstens op de buitenste barrière de volgende beveiligingsmaatregelen om elke ongeautoriseerde toegang, of poging tot ongeautoriseerde toegang tot beveiligde ruimtes te detecteren:
  1° installatie van een elektronisch intrusiedetectiesysteem;
  2° videomonitoring;
  3° maatregelen ter voorkoming van het omzeilen van het intrusiedetectiesysteem en de videomonitoring.
  In het geval dat deze detectiesystemen een alarm genereren, dient de exploitant onmiddellijk de oorzaak van dit alarm te evalueren.
  § 5. Na de detectie van een ongeautoriseerde toegang, of poging tot ongeautoriseerde toegang:
  1° neemt de exploitant de nodige maatregelen voorzien in het intern interventieplan bedoeld in artikel 21;
  en,
  2° informeert de exploitant, het Agentschap en de ordediensten conform artikel 22.
  § 6. De exploitant voorziet een wekelijkse verificatie van de aanwezigheid van de radioactieve stoffen.

Art.33. Beveiligingsmaatregelen van het beveiligingsniveau C
  § 1. Voor beveiligde ruimtes onderworpen aan beveiligingsniveau C voorziet de exploitant één barrière rondom de radioactieve stoffen.
  § 2. De bij deze barrière voorziene controlemodaliteiten zorgen er samen en onmiddellijk voor dat:
  1° kan geverifieerd worden of de personen die de barrière overschrijden deze barrière mogen overschrijden;
  2° de identiteit van de personen kan worden geregistreerd;
  3° de datum en uur van overschrijding van de barrière kunnen worden geregistreerd, ongeacht de richting van de overschrijding. Indien deze registratie niet gebeurt bij het verlaten van de beveiligde ruimte dienen er bijkomende maatregelen genomen te worden om te garanderen dat er geen personen onnodig achterblijven in de beveiligde ruimte
  § 3. De exploitant kan aan de volgende ongeautoriseerde personen toestaan om de barrière voorbij te gaan, op voorwaarde dat deze ongeautoriseerde personen begeleid worden door een geautoriseerd persoon:
  1° personen die een medische blootstelling of een blootstelling bij niet-medische beeldvorming met medisch-radiologische apparatuur dienen te ondergaan en een eventuele begeleider, tenzij de begeleiding door een geautoriseerd persoon vanuit stralingsbeschermingsoogpunt niet verantwoord is. In deze gevallen is een visueel toezicht op de ongeautoriseerde persoon in de beveiligde ruimte voldoende;
  2° personen die interventies moeten uitvoeren die nodig zijn voor de goede werking van de installatie, of technische verificaties die door de regelgeving worden bepaald, of de herziening van de voorziene reglementaire vereisten.
  3° andere personen waarvoor er een professionele rechtvaardiging bestaat.
  § 4. De exploitant dient voor elke toegang van een ongeautoriseerd persoon de volgende gegevens te registreren:
  1° identiteit van die persoon;
  2° datum en uur van toegang;
  3° rechtvaardiging voor de toegang;
  4° identiteit van de begeleidend geautoriseerd persoon.
  § 5. De exploitant voorziet de nodige maatregelen om de ongeautoriseerde toegang of poging tot ongeautoriseerde toegang tot de beveiligde ruimtes te detecteren.
  In het geval deze detectiesystemen een alarm genereren, dient de exploitant onmiddellijk de oorzaak van dit alarm te evalueren.
  § 6. Na de detectie van een ongeautoriseerde toegang, of poging tot ongeautoriseerde toegang:
  1° neemt de exploitant de nodige maatregelen voorzien in het intern interventieplan bedoeld in artikel 21;
  en,
  2° informeert de exploitant, het Agentschap en de ordediensten conform artikel 22.
  § 7. De exploitant verifieert minstens éénmaal per maand de aanwezigheid van de radioactieve stoffen.

Afdeling 3. - Beveiligingsmaatregelen in bepaalde omstandigheden
Art.34. Beveiligingsmaatregelen bij de vervanging van radioactieve stoffen
  In het geval van de vervanging van een radioactieve stof, mag de activiteit in de beveiligde ruimte, gedurende de tijd die nodig is voor de vervanging, hoger zijn dan de activiteit van de categorie waarvoor de beveiligingsmaatregelen werd opgesteld.

Art.35. Compenserende beveiligingsmaatregelen bij defecten, beschadigingen of onbeschikbaarheid van onderdelen van het radiologisch beveiligingssystem
  § 1. De exploitant neemt alle gepaste beveiligingsmaatregelen om alle, al dan niet geprogrammeerde, defecten, beschadigingen of onbeschikbaarheden van materiële of menselijke middelen voorzien in het radiologisch beveiligingssysteem, zo spoedig mogelijk en zolang ze voortduren, te compenseren.
  Hiervoor wint de exploitant eerst het advies in van de ARB.
  Desgevallend brengt hij het Agentschap hiervan op de hoogte.
  § 2. Voor de voorziene onbeschikbaarheden en de redelijkerwijze te voorziene defecten, of beschadigingen worden deze compenserende beveiligingsmaatregelen in het beveiligingsplan gedefinieerd.

HOOFDSTUK VI. - Beveiligingsmaatregelen buiten de inrichting
Art.36. Beveiligingsmaatregelen voor mobiele installaties bedoeld in artikel 5.7.1 van het algemeen reglement.
  § 1. Elk gebruik van radioactieve stoffen, waaraan een beveiligingsniveau A, B of C werd toegekend, in een mobiele installatie, met uitzondering van de radioactieve stoffen aan boord van een baggerschip, is onderworpen aan de volgende beveiligingsmaatregelen:
  1° het voertuig waarin zich de radioactieve stoffen bevinden, dient afgesloten te zijn;
  2° het voertuig waarin zich de radioactieve stoffen bevinden, moet uitgerust zijn met een antidiefstalsysteem;
  3° het voertuig waarin zich de radioactieve stoffen bevinden, moet uitgerust zijn met een track-and-trace-systeem aangesloten op een vergunde alarmcentrale overeenkomstig de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid;
  § 2. Indien aan de in een mobiele installatie aanwezige radioactieve stoffen, met uitzondering van de radioactieve stoffen aan boord van een baggerschip, een beveiligingsniveau A of B werd toegekend, kan het Agentschap bijzondere beveiligingsmaatregelen opleggen om de beveiliging van deze radioactieve stoffen te verzekeren.
  § 3. Het mobiel gebruik van radioactieve stoffen waaraan een beveiligingsniveau A, B of C werd toegekend aan boord van een baggerschip varend onder Belgische vlag, is onderworpen aan de volgende beveiligingsmaatregelen:
  1° Wanneer het schip in België aan wal ligt al dan niet in een haven, dient indien er tijdens het verblijf van het schip aan wal, één of meerdere bronnen vervangen worden, op toegezien te worden dat de gedemonteerde bronnen onder permanent toezicht blijven tot dat deze afgevoerd worden. Deze afvoer van de gedemonteerde bronnen dient zo snel mogelijk na de demontage georganiseerd te worden;
  2° Indien het schip zich in Belgische territoriale wateren bevindt, maar niet aan wal ligt in een Belgische haven, dienen de principes van behoedzaam beheer te worden toegepast;
  3° Indien het schip zich niet in Belgische territoriale wateren bevindt, dienen de principes van behoedzaam beheer te worden toegepast, tenzij de regelgeving in het betrokken bevoegde land strenger is.
  § 4. Indien de radioactieve stoffen aan boord van een baggerschip varend onder Belgische vlag in Belgische territoriale wateren of in een Belgische haven, waaraan een beveiligingsniveau A werd toegekend, kan het Agentschap bijzondere maatregelen opleggen om de beveiliging van deze stoffen te verzekeren.

Art.37. Beveiligingsmaatregelen bij tijdelijke of bij gelegenheid uitgevoerde werkzaamheden bedoeld in artikel 5.7.2 van het algemeen reglement.
  § 1. Elk gebruik van radioactieve stoffen, waaraan een beveiligingsniveau A, B of C werd toegekend, tijdens tijdelijke of bij gelegenheid uitgevoerde werkzaamheden, is onderworpen aan de volgende algemene beveiligingsmaatregelen:
  1° De tijd dat radioactieve stoffen zich buiten de beveiligde ruimte bevinden, moet beperkt worden tot een door hun gebruik gerechtvaardigd minimum;
  2° Tijdens het gebruik bevinden de radioactieve stoffen zich in een zone die onder toezicht staat van een geautoriseerd persoon;
  3° De radioactieve stoffen mogen enkel gebruikt worden door een geautoriseerd persoon die moet voldoen aan de bepalingen van artikel 39;
  4° De geautoriseerde personen die de radioactieve stoffen gebruiken dienen alert te zijn voor plaatselijke beveiligingsrisico's, in het bijzonder net voordat de radioactieve stoffen uit het voertuig worden gehaald;
  5° De geautoriseerde personen die de radioactieve stoffen gebruiken, dienen een communicatiemiddel bij zich te hebben;
  6° Aan het einde van elke werkdag dienen de geautoriseerde personen die de radioactieve stoffen gebruiken deze radioactieve stoffen terug te brengen naar de daartoe voorziene plaats;
  7° De exploitant dient voor dit gebruik van de radioactieve stoffen een specifieke procedure op te stellen met de te nemen maatregelen bij radiologische beveiligingsincidenten tijdens dit gebruik. De geautoriseerde personen die de radioactieve stoffen gebruiken, dienen deze procedure te kennen, bij zich te hebben en uit te voeren indien nodig. Deze personen dienen de contactgegevens van de bevoegde ordediensten voorzien in de hierboven genoemde procedure bij zich te hebben en, in voorkomend geval, de contactgegevens van de beveiligingsdiensten op de site.
  § 2. Specifieke bijkomende beveiligingsmaatregelen bij de industriële radiografie:
  1° De voertuigen die gebruikt worden voor het vervoer van de radioactieve bronnen gebruikt voor radiografie dienen voorzien te zijn van een track-and -trace-systeem aangesloten op een vergunde alarmcentrale overeenkomstig de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid;
  2° De industriële radiografie dient uitgevoerd te worden door twee geautoriseerde personen, tenzij de werken uitgevoerd worden in een bunker die voldoet aan de bepalingen voorzien in het koninklijk besluit van 17 februari 2023 betreffende de industriële radiografie;
  3° Voor zover mogelijk dient één van de geautoriseerde personen een rechtstreeks zicht te hebben op de radioactieve stof of het toestel of de container die deze radioactieve stoffen bevat;
  4° Beide geautoriseerde personen dienen een communicatiemiddel bij zich te hebben;
  5° Bij de uitvoering van de industriële gammagrafie in de bunker moet erop worden toegezien dat niemand ongemerkt de bunker kan betreden.

Art.38. Beveiligingsmaatregelen voor de tijdelijke werfopslag van gammagrafiebronnen zoals voorzien in het koninklijk besluit van 17 februari 2023 betreffende industriële radiografie.
  § 1. Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 17 februari 2023 betreffende de industriële radiografie, dient de werfopslag te voldoen aan de bepalingen van artikel 32 van dit besluit met uitzondering van § 3.
  § 2. Het gebruik van de werfopslag moet gemeld worden aan het Agentschap.
  § 3. De verantwoordelijkheden voor de uitvoering en opvolging van de beveiligingsmaatregelen moeten vastgelegd worden in het contract zoals voorzien in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit van 17 februari 2023 betreffende de industriële radiografie.

HOOFDSTUK VI. Verificatie van de betrouwbaarheid van personen
Art.39. Veiligheidsattesten
  § 1. De volgende personen moeten in het bezit zijn van een veiligheidsattest dat werd uitgereikt overeenkomstig artikel 22bis, 3e lid, 2° ), van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst, indien zij niet beschikken over een veiligheidsmachtiging, of een veiligheidsattest dat op een andere basis werd afgegeven door het Agentschap:
  1° de persoon die toegang heeft tot het beveiligingsplan, tot de informatie betreffende de werking van het radiologische beveiligingssysteem of tot het register vermeld in § 5 van artikel 16;
  2° de persoon die rechtstreeks toegang heeft tot de manipulatie van de radioactieve stoffen of hun omhulsel, als dit omhulsel niet als barrière wordt beschouwd;
  3° de afgevaardigde voor de radiologische beveiliging;
  4° de exploitant en/of het ondernemingshoofd;
  5° personen die radioactieve stoffen gebruiken tijdens de tijdelijke en bij gelegenheid uitgevoerde werkzaamheden.
  § 2. Andere personen die een van de barrières van een beveiligde ruimte van niveau A, de binnenste barrière van een beveiligde ruimte van niveau B, of de barrière van een beveiligde ruimte van niveau C moeten overschrijden, of die mobiele installaties gebruiken, of die toegang moet hebben tot een ander radiologisch beveiligingsdocument dan het beveiligingsplan, kunnen dit enkel zonder begeleiding doen mits de § 3 worden nageleefd.
  § 3. Voor de verschillende toegangen bedoeld in § 2 moet de exploitant in zijn beveiligingsplan een systeem voorstellen dat voorziet in:
  a) hetzij het bezit van een veiligheidsattest dat is uitgereikt overeenkomstig artikel 22bis, § 3, 2)van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst, indien de betrokken personen niet in het bezit zijn van een veiligheidsmachtiging of een veiligheidsattest dat op een andere basis is uitgereikt door het Agentschap;
  b) hetzij compenserende beveiligingsmaatregelen. Deze compenserende beveiligingsmaatregelen moeten voldoen aan de vereisten van het radiologisch beveiligingssysteem van de inrichting en ten minste overeenstemmen met de beveiligingsniveaus van de beveiligde ruimte. Zij omvatten in ieder geval maatregelen waarbij de ARB aan de betrokken persoon, die niet voldoet aan de voorwaarde onder a), slechts toegang kan geven wanneer hij deze persoon uitdrukkelijk en op naam vooraf geïdentificeerd heeft en indien hij erkent dat de betrokkene kennis moet nemen van de inhoud, of dat het noodzakelijk is toegang tot de inhoud te krijgen.
  De exploitant ontwerpt deze toegangsregeling met in acht name van, o.a., de bijzonderheden van de inrichting, de beveiligde ruimte of mobiel installatie. Hij rechtvaardigt dit door een risicoanalyse van kwaadwillige handelingen uit te voeren, die hij bij het beveiligingsplan voegt.
  c) Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen betreffende deze mogelijk compenserende maatregelen.
  Deze maatregelen kunnen de toegang regelen in geval van nood en voor het hulppersoneel.
  § 4. Wanneer een veiligheidsattest vereist is voor een toegang of de uitoefening van een functie zoals hierboven vermeld, dient de veiligheidsofficier, in de zin van artikel 1bis, 15°, a), b) of c) van voornoemde wet van 11 december 1998, die belast is met het toezicht op de naleving van de beveiligingsregels in het kader van de veiligheidsattesten voor de inrichting, de aanvraag tot het bekomen van dit attest in bij de directeur-generaal van het Agentschap. Dit verzoek wordt uiterlijk vijftien dagen vóór de datum van de vereiste toegang of vóór het begin van de desbetreffende functie ingediend.
  De veiligheidsofficier stelt de directeur-generaal van het Agentschap in kennis van de reden waarom het veiligheidsattest vereist is, de datum van de vereiste toegang of de aanvang van de desbetreffende functie en de gewenste geldigheidsduur.
  De geldigheid van het veiligheidsattest vervalt zodra de toegang niet langer vereist is of de functie niet langer wordt uitgeoefend.
  De uit hoofde van dit artikel uitgereikte veiligheidsattesten hebben een maximum termijn van 5 jaar.

HOOFDSTUK VIII. - Procedures voor de erkenning van het radiologisch beveiligingssysteem
Art.40. Procedure voor inrichtingen ingedeeld in klasse II en III in toepassing van artikel 3 van het algemeen reglement
  § 1. Het radiologisch beveiligingssysteem van een exploitant van een inrichting ingedeeld in klasse II, met uitzondering van klasse IIA, of III in toepassing van artikel 3 van het algemeen reglement, is erkend indien de oplevering van de beveiligingsmaatregelen gunstig is, zoals voorzien in artikel 15 van het algemeen reglement.
  § 2. Het radiologisch beveiligingssysteem van een exploitant van een inrichting ingedeeld in klasse IIA, in toepassing van artikel 3 van het algemeen reglement, is erkend wanneer de oprichtings- en exploitatievergunning door het Agentschap bevestigd is, zoals voorzien in artikel 15/1 van het algemeen reglement.
  § 3. De beveiligingsmaatregelen kunnen enkel worden opgeleverd na de goedkeuring van het beveiligingsplan overeenkomstig de vergunningsprocedures beschreven in artikel 7 of 8 van het algemeen reglement.
  § 4. De exploitant dient het beveiligingsplan, dat voldoet aan de bepalingen van artikel 15 van dit besluit, in als onderdeel van de aanvraag tot het bekomen van een oprichtings- en exploitatievergunning, voorzien in artikelen 7 en 8 van het algemeen reglement.

Art.41. Procedure voor de inrichtingen ingedeeld in klasse I in toepassing van artikel 3 van het algemeen reglement
  § 1. De exploitant van een inrichting ingedeeld in klasse I in toepassing van artikel 3 van het algemeen reglement en waarvan de radioactieve stoffen gemaakt, gebruikt of bewaard worden buiten een veiligheidszone zoals gedefinieerd in artikel 1bis van de wet van 15 april 1994, moet de erkenning van zijn radiologisch beveiligingssysteem aanvragen.
  De exploitant dient zijn aanvraag in ten laatste op het ogenblik dat hij de aanvraag voor de oprichtings- en exploitatievergunning voorzien in artikel 6 van het algemeen reglement indient.
  § 2. Van zodra het Agentschap heeft vastgesteld en aan de exploitant heeft bevestigd dat de ingediende aanvraag volledig is, gaat het over tot het onderzoek ten gronde.
  § 3. Binnen een periode van 12 maanden na de volledigheidsbevestiging of langer mits gemotiveerde verantwoording, neemt het Agentschap een beslissing na een onderzoek ten gronde.
  § 4. Indien de bevindingen van het Agentschap na het onderzoek ten gronde gunstig zijn, wordt het beveiligingsplan goedgekeurd. Het Agentschap kan de goedkeuring aan voorwaarden onderwerpen, onverminderd artikel 17quater, 3de lid, van de wet van 15 april 1994.
  Onverminderd de bepalingen met betrekking tot het vergunningsstelsel van de inrichtingen van de klasse I zoals bepaald in het algemeen reglement, kan de exploitant vervolgens overgaan tot de uitvoering van het beveiligingsplan.
  § 5. De exploitant dient het Agentschap op de hoogte te houden van de vorderingen van de werkzaamheden ten einde het Agentschap toe te laten de uitvoering van de werkzaamheden op te volgen.
  § 6. Van zodra de werkzaamheden met betrekking tot het radiologisch beveiligingssysteem zijn uitgevoerd, dient de afgevaardigde voor radiologische beveiliging een oplevering uit te voeren zoals voorzien in artikel 14, § 2.
  § 7. Het radiologisch beveiligingssysteem van een inrichting van klasse I is erkend wanneer de gunstige oplevering voorzien in § 6 door het Agentschap bevestigd wordt.

Art.42. Wijzigingen van het radiologisch beveiligingssysteem van een klasse I inrichting
  § 1. Van elke wijziging van de inrichting van de klasse I waarvan het Agentschap van oordeel is dat ze een potentiële impact heeft op de radiologische beveiliging moet aangifte gedaan worden aan het Agentschap.
  § 2. Het Agentschap kan aanbevelingen of een technisch reglement opstellen dat de wijzigingen die aangegeven moeten worden en de aangiftecriteria en -modaliteiten vaststelt, afhankelijk van het beveiligingsniveau.

Hoofdstuk IX. - Kernmaterialen
Art.43. De fysieke beveiligingsmaatregelen voor de kernmaterialen geviseerd in voetnoot c) van de tabel in bijlage aan de wet van 15 april 1994 zijn de beveiligingsmaatregelen voorgeschreven in dit besluit. Voor de toepassing van het huidige besluit en vanuit het oogpunt van de beveiligingsmaatregelen waarvan zij het voorwerp zijn, worden deze kernmaterialen beschouwd als radioactieve stoffen waarvan de beveiliging geregeld wordt door dit besluit.

Hoofdstuk X. - Wijzigingsbepalingen
Art.44. In artikel 2 van het algemeen reglement, wordt de opsomming onder 3° aangevuld met de volgende punten:
  "- Oplevering van het radiologisch beveiligingssysteem: de controle van de overeenstemming met de bepalingen van de reglementering betreffende de beveiliging van radioactieve stoffen en bepaalde kernmaterialen en met het goedgekeurde beveiligingsplan;
  - Afgevaardigde voor radiologische beveiliging: de persoon zoals gedefinieerd in het Koninklijk besluit betreffende de beveiliging van radioactieve stoffen en bepaalde kernmaterialen."

Art.45. In artikel 5.1, tweede lid, van het algemeen reglement, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, wordt de opsomming aangevuld met het volgende punt:
  "- de beveiliging van radioactieve stoffen.".

Art.46. In artikel 7.2 van algemeen reglement worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° de woorden ", behoudens de informatie voorzien in punt 11," worden ingevoegd tussen de woorden "nadat ze" en "werd onderzocht";
  2° er wordt een punt 11 ingevoegd, luidende:
  "11. de bepaling van de R-waarde van de verschillende ruimten waar de radioactieve stoffen zich bevinden zoals bedoeld in het koninklijk besluit betreffende de beveiliging van radioactieve stoffen en bepaalde kernmaterialen en in voorkomend geval een beveiligingsplan dat voldoet aan de voorwaarden van dit koninklijk besluit betreffende de beveiliging van radioactieve stoffen en bepaalde kernmaterialen."

Art.47. In artikel 7.2/1 van het algemeen reglement, ingevoegd bij het besluit van 6 december 2018, wordt een tweede lid ingevoegd, luidende:
  "Onverminderd lid 1, wordt het beveiligingsplan niet geïntegreerd in het voorlopig veiligheidsverslag.

Art.48. In artikel 7.3.1 van het algemeen reglement, gewijzigd bij het besluit van 29 mei 2018, worden volgende wijzigingen aangebracht
  1° in het tweede lid worden de woorden "met uitzondering van de delen van de aanvraag die betrekking hebben op het beveiligingsplan" ingevoegd tussen de woorden "ten gronde van het vergunningsdossier" en "en, in voorkomend geval";
  2° in het vijfde lid worden de woorden "behoudens de onderdelen van de aanvraag die verband houden met het beveiligingsplan," ingevoegd tussen de woorden "de vergunningsaanvraag" en "desgevallend aangevuld met".

Art.49. In artikel 7.3.2, eerste lid, van het algemeen reglement, gewijzigd bij het besluit van 29 mei 2020, worden de woorden ", behoudens de onderdelen van de aanvraag die verband houden met het beveiligingsplan," ingevoegd tussen de woorden "de aanvraag" en "over aan de burgemeester".

Art.50. In artikel 7.4 van het algemeen reglement wordt in het eerste lid de eerste zin aangevuld met de woorden:
  "of over de beveiliging van radioactieve stoffen."

Art.51. Artikel 7.5 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
  "Art. 7.5. Het Agentschap maakt een afschrift van zijn beslissing over aan de aanvrager.
  Het Agentschap maakt een afschrift van zijn beslissing, behoudens de onderdelen die verband houden met de beveiligingsmaatregelen voor de radioactieve stoffen, over aan:
  1. de gouverneur van de provincie;
  2. de burgemeester van de gemeente van de exploitatiezetel en, in voorkomend geval, aan de burgemeesters van de andere gemeenten die werden geraadpleegd;
  3. de geneesheer-directeur van de Medische Inspectie van het gebied;
  4. de gezondheidsinspecteur van het gebied;
  5. in voorkomend geval, de directeur-generaal van het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid van het Ministerie van Economische Zaken;
  6. in voorkomend geval, de directeur-generaal van NIRAS."

Art.52. Artikel 7.9 van het algemeen reglement, gewijzigd bij het besluit van 29 mei 2020, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 7.9. Onze beslissing wordt meegedeeld aan het Agentschap, dat een afschrift overmaakt aan de aanvrager van de vergunning en/of de personen die beroep aantekenden.
  Het Agentschap maakt een afschrift van zijn beslissing, behoudens de onderdelen die verband houden met de beveiligingsmaatregelen voor de radioactieve stoffen over aan
  1° de gouverneur van de provincie;
  2° de burgemeester van de gemeente van de exploitatiezetel en, in voorkomend geval, aan de burgemeesters van de andere gemeenten die werden geraadpleegd;
  3° de geneesheer-directeur van de Medische Inspectie van het gebied;
  4° de gezondheidsinspecteur van het gebied;
  5° in voorkomend geval, de directeur-generaal van het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid van het Ministerie van Economische Zaken;
  6° in voorkomend geval, de directeur-generaal van NIRAS;
  Het advies van de Wetenschappelijke Raad, behoudens de onderdelen die betrekking hebben op de beveiligingsmaatregelen voor de radioactieve stoffen, wordt bij de beslissing gevoegd."

Art.53. In artikel 8.2 van het algemeen reglement, gewijzigd bij het besluit van 6 december 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° de woorden ", behoudens de informatie voorzien in punt 8," worden ingevoegd tussen de woorden "nadat ze" en "werd onderzocht";
  2° er wordt een punt 8 ingevoegd, luidende:
  "8. de bepaling van de R-waarde van de verschillende ruimten waar de radioactieve stoffen zich bevinden zoals bedoeld in het koninklijke besluit betreffende de beveiliging van radioactieve stoffen en bepaalde kernmaterialen en in voorkomend geval een beveiligingsplan dat voldoet aan de voorwaarden van dit koninklijke besluit betreffende de beveiliging van radioactieve stoffen en bepaalde kernmaterialen."

Art.54. In artikel 8.3 van het algemeen reglement wordt in het eerste lid de woorden "behoudens de onderdelen van de aanvraag die verband houden met het beveiligingsplan," ingevoegd tussen de woorden "ten gronde van het vergunningsdossier" en "en, in voorkomend geval".

Art.55. Artikel 8.4 van het algemeen reglement wordt vervangen als volgt:
  "Art. 8.4. Het Agentschap maakt een afschrift van zijn beslissing over aan de indiener van de aangifte.
  Het Agentschap maakt een afschrift van zijn beslissing, behoudens de onderdelen die verband houden met de beveiligingsmaatregelen voor de radioactieve stoffen, over aan:
  1. de gouverneur van de provincie;
  2. de burgemeester van de gemeente van de exploitatiezetel;
  3. de geneesheer-directeur van de Medische Inspectie van het gebied;
  4. de gezondheidsinspecteur van het gebied;
  5. in voorkomend geval, de directeur-generaal van het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid voor de inrichtingen die onder zijn toezicht staan;
  6. in voorkomend geval, de directeur-generaal van NIRAS."

Art.56. Artikel 8.6 van het algemeen reglement wordt vervangen als volgt:
  "Art. 8.6. De beslissing wordt meegedeeld aan het Agentschap, dat een afschrift overmaakt aan de indiener van de aangifte en/of de personen die beroep aantekenden.
  Het Agentschap maakt een afschrift, behoudens de onderdelen die verband houden met de beveiligingsmaatregelen voor de radioactieve stoffen over aan de personen vermeld in artikel 8.4, tweede lid.
  Het advies van de Wetenschappelijke Raad, behoudens de onderdelen die verband houden met de beveiligingsmaatregelen voor de radioactieve stoffen, wordt bij de beslissing gevoegd."

Art.57. In artikel 12 van het algemeen reglement, vervangen bij het besluit van 29 mei 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, wordt tussen het eerste en het derde lid een lid ingevoegd, luidende:
  "Van elke wijziging van de inrichting van de klasse II of III waarvan het Agentschap van oordeel is dat ze een potentiële impact heeft op de beveiliging van radioactieve stoffen moet aangifte gedaan worden aan het Agentschap.";
  2° in paragraaf 1, wordt het derde lid aangevuld met de woorden "of het beveiligingsniveau.";
  3° paragraaf 3, wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "Indien de wijzigingen enkel betrekking hebben op de beveiliging van radioactieve stoffen kan het Agentschap afwijken van één of meerdere formaliteiten bepaald in de artikelen 7, 8, 15 en 15/1.".

Art.58. In artikel 13 van het algemeen reglement wordt het eerste lid aangevuld met de woorden: "behoudens voor de aspecten met betrekking tot de beveiligingsmaatregelen voor radioactieve stoffen."

Art.59. In artikel 15 van het algemeen reglement, vervangen bij het besluit van 6 december 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  het tweede lid wordt vervangen als volgt:
  "De inbedrijfstelling van de installaties mag slechts gebeuren indien:
  1° de oplevering van het radiologisch beveiligingssysteem door de afgevaardigde voor radiologische beveiliging gunstig is., en.
  2° de oplevering, zoals bedoeld in artikel 23.1.5 b) punt 4, volledig gunstig is en de inbedrijfstelling uitdrukkelijk toestaat."

Art.60. In artikel 15/1 van het algemeen reglement, ingevoegd bij het besluit van 6 december 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° het tweede lid wordt vervangen als volgt:
  "Voor de volledige of gedeeltelijke inbedrijfsstelling van een inrichting van klasse IIA, voert het Agentschap:
  1° een veiligheidsevaluatie uit van de oplevering die plaatsgevonden heeft overeenkomstig artikel 23.1.5, b), punt 4° en
  2° een evaluatie uit van de oplevering van het radiologisch beveiligingssysteem uitgevoerd door de Afgevaardigde voor radiologische beveiliging."
  2° in het derde lid worden de woorden "en de evaluatie van de oplevering van het radiologische beveiligingssysteem" ingevoegd tussen de woorden "de veiligheidsevaluatie" en "kan het Agentschap".

Art.61. In artikel 16, tweede lid, van het algemeen reglement, wordt het woord "veiligheidsmaatregelen" vervangen door de woorden "veiligheids- en beveiligingsmaatregelen".

HOOFDSTUK XI. - Overgangsmaatregelen
Art.62. Vergunde inrichtingen
  § 1. Binnen de drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit, dient de exploitant van een inrichting waarin zich radioactieve stoffen bevinden die overeenkomstig artikel 2 onder het toepassingsgebied van dit besluit vallen en die in het bezit zijn van een oprichtings-en exploitatievergunning volgens de bepalingen van het algemeen reglement, aan het Agentschap de volgende inlichtingen over te maken:
  1° de categorisering van de vergunde radioactieve stoffen;
  2° de ruimtes waarin de radioactieve stoffen zich bevinden;
  3° de berekening van de R-waarde van deze ruimtes en het beveiligingsniveau dat van toepassing is voor deze ruimtes.
  de § 1 is niet van toepassing indien uit het resultaat van de berekening van de R-waarde zou blijken dat voor de ruimte bedoeld onder 2° geen beveiligingsniveau A, B of C van toepassing is.
  De exploitant maakt gebruikt van een template die door het Agentschap ter beschikking wordt gesteld. De modaliteiten met betrekking tot het gebruik en de verzending van de template worden door het Agentschap bepaald.
  § 2. Binnen de zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit, of langer mits gemotiveerde verantwoording, bevestigt het Agentschap het door de exploitant overgemaakte resultaat van de berekening van de R-waarde.
  Het Agentschap kan het resultaat van de berekening van de R-waarde weigeren indien blijkt dat de berekening niet correct is. Het Agentschap meldt dit zo snel als mogelijk aan de exploitant die dan een nieuwe berekening dient te maken en toe te sturen aan het Agentschap binnen een termijn die door het Agentschap bepaald wordt.
  § 3. In het geval dat het Agentschap de berekening van de R-waarde bevestigt en hieruit blijkt dat de exploitant ten minste 1 beveiligde ruimte bezit die onder het beveiligingsniveau A valt, moet de exploitant, ten laatste 12 maanden na de bevestiging van de berekening door het Agentschap, een beveiligingsplan indienen overeenkomstig artikel 41 voor de inrichtingen ingedeeld in klasse I volgens het algemeen reglement en overeenkomstig artikel 7.2 of 8.2 van het algemeen reglement voor de inrichtingen ingedeeld in klasse II en III.
  Het beveiligingsplan dient te voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 15.
  De termijn van 12 maanden waarvan sprake in het eerste lid wordt verlengd met 6 maanden indien uit de berekening blijkt dat de exploitant ten minste 1 beveiligde ruimte bezit die onder het beveiligingsniveau B valt, op voorwaarde dat er geen beveiligde ruimte aanwezig is die onder het beveiligingsniveau A valt.
  De termijn van 12 maanden in het eerste lid wordt verlengd met 18 maanden indien uit de berekening blijkt dat de exploitant ten minste 1 beveiligde ruimte bezit die onder het beveiligingsniveau C valt, op voorwaarde dat er geen beveiligde ruimte aanwezig is die onder het beveiligingsniveau A of B valt.
  § 4. De exploitant die over een oprichtings- en exploitatievergunning volgens de bepalingen van artikel 6, 7 of 8 van het algemeen reglement beschikt, én beschikt over een oprichtings- en exploitatievergunning volgens de bepalingen van artikel 5.7.1 of 5.7.2 van het algemeen reglement, dient in het beveiligingsplan specifieke bepalingen met betrekking tot deze mobiele installatie of voor de tijdelijke of bij gelegenheid uitgevoerde werkzaamheden op te nemen.
  § 5. De exploitant die uitsluitend over een oprichtings- en exploitatievergunning volgens de bepalingen van artikel 5.7.1 of 5.7.2 van het algemeen reglement beschikt, dient een beveiligingsplan in te dienen voor deze mobiele installatie of voor de tijdelijke of bij gelegenheid uitgevoerde werkzaamheden ten laatste 18 maanden na de bevestiging van de berekening.
  § 6. Binnen een periode van 12 maanden na de volledigheidsbevestiging van het dossier of langer mits gemotiveerde verantwoording, neemt het Agentschap een beslissing na een onderzoek ten gronde.
  § 7. Indien de beslissing van het Agentschap na het onderzoek ten gronde gunstig is, wordt het beveiligingsplan goedgekeurd en kan de exploitant overgaan tot de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot het beveiligingsplan.
  § 8. De exploitant dient het Agentschap systematisch en ten gepaste tijde op de hoogte te houden van de vorderingen van de werkzaamheden teneinde het Agentschap toe te laten de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot het beveiligingsplan op te volgen.
  § 9. Binnen een termijn van 12 maanden die loopt vanaf de goedkeuring van het beveiligingsplan, moet de exploitant alle werkzaamheden hebben uitgevoerd; deze termijn kan worden verlengd indien de exploitant hiervoor een gemotiveerde verantwoording heeft en mits goedkeuring door het Agentschap.
  § 10. Van zodra de werkzaamheden met betrekking tot het beveiligingsplan zijn uitgevoerd en de ARB een oplevering heeft uitgevoerd zoals voorzien in artikel 14, § 2, onderzoekt het Agentschap de conformiteit van de werkzaamheden met het beveiligingsplan.
  Het Agentschap stelt zijn bevindingen in een rapport.
  § 11. Indien uit het rapport blijkt dat de uitgevoerde werken conform het beveiligingsplan zijn, is het radiologisch beveiligingssysteem erkend en wijzigt het Agentschap ambtshalve de oprichtings- en exploitatievergunning van klasse II of III van de exploitant om een verwijzing naar het goedgekeurde beveiligingsplan hierin op te nemen.

Art.63. Inrichtingen waarvoor de aanvraag tot het bekomen van een oprichtings- en exploitatievergunning bij het Agentschap in behandeling is.
  § 1. Exploitanten die onder de toepassing van dit besluit vallen en die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit nog niet in het bezit zijn van een geldige oprichtings- en exploitatievergunning volgens de bepalingen van de artikelen 5.7, 6, 7 of 8 van het algemeen reglement, maar wel reeds een aanvraag hiertoe bij het Agentschap ingediend hebben en hiervoor een ontvangstbevestiging ontvangen hebben, moeten de radioactieve stoffen waarvoor een vergunning gevraagd werd, categoriseren, de ruimtes definiëren waarin deze stoffen zich zullen bevinden, de R-waarde van deze ruimtes berekenen en zo het vereiste beveiligingsniveau bepalen.
  Indien uit het resultaat blijkt dat een beveiligingsniveau A, B of C noodzakelijk is, dan dient dit resultaat ten laatste 3 maanden na de inwerkingtreding van dit besluit aan het Agentschap overgemaakt te worden.
  § 2. De bepalingen van artikel 62, §§ 2 t.e.m. 11, zijn verder van toepassing.
  § 3. Indien de gevraagde oprichtings- en exploitatievergunning niet verleend wordt door het Agentschap, dient er geen beveiligingsplan ingediend te worden.

Art.64. Wijzigingen van vergunde inrichtingen zonder wijziging van het beveiligingsniveau.
  § 1. Exploitanten van de inrichtingen die onder de toepassing van dit besluit vallen en die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit in het bezit zijn van een geldige oprichtings- en exploitatievergunning volgens de bepalingen van de artikelen 5.7, 6, 7 of 8 van het algemeen reglement en die vóór het verstrijken van de geldende termijnen vermeld in artikel 62 een wijziging van deze oprichtings- en exploitatievergunning vragen die van die aard is dat de eventueel gewijzigde berekening van de R-waarde geen wijziging van het beveiligingsniveau vereist, dienen deze gewijzigde berekening over te maken aan het Agentschap. Het Agentschap bevestigt binnen een termijn van 1 maand, of een langere termijn voor zover deze verantwoord wordt, het resultaat van de berekening. Indien de berekening niet correct werd uitgevoerd, zal het Agentschap dit zo snel als mogelijk aan de exploitant melden, die dan een nieuwe berekening dient te maken en toe te sturen aan het Agentschap binnen een termijn vastgelegd door het Agentschap.
  § 2. De procedure beschreven in artikel 62 vanaf § 2 zal verder gevolgd worden, maar rekening houdend dat de termijnen die gespecifieerd zijn betrekking hebben op de bevestiging van de oorspronkelijk R-waarde.

Art.65. Wijzigingen van vergunde inrichtingen met wijziging van het beveiligingsniveau.
  § 1. Exploitanten die onder de toepassing van dit besluit vallen en die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit in het bezit zijn van een geldige oprichtings- en exploitatievergunning volgens de bepalingen van de artikelen 5.7, 6, 7 of 8 van het algemeen reglement en die voor het verstrijken van de van toepassing zijn de termijnen vermeld in artikel 62 een wijziging van deze oprichtings- en exploitatievergunning vragen die van die aard is dat de eventueel gewijzigde berekening van de R-waarde ook een wijziging van het beveiligingsniveau vereist, dienen deze gewijzigde berekening over te maken aan het Agentschap. Het Agentschap bevestigt binnen een termijn van 1 maand, of een langere termijn voor zover deze verantwoord wordt, het resultaat van de berekening. Indien de berekening niet correct werd uitgevoerd, zal het Agentschap dit zo snel als mogelijk aan de exploitant melden, die dan een nieuwe berekening dient te maken en toe te sturen aan het Agentschap binnen een termijn vastgelegd door het Agentschap.
  § 2. De procedure beschreven in art. 62 vanaf § 2, zal verder gevolgd worden, maar rekening houdend dat de termijnen die gespecifieerd zijn betrekking hebben op de bevestiging van de nieuwe R-waarde.

Art.66. Aanstelling van de ARB
  Binnen de drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit, dient de exploitant van een inrichting waarin zich radioactieve stoffen bevinden die overeenkomstig artikel 2 onder het toepassingsgebied van dit besluit vallen en die in het bezit is van een oprichtings- en exploitatievergunning volgens de bepalingen van het algemeen reglement, de ARB aan te stellen en de goedkeuring van de aanstelling voorzien in artikel 7, § 3, van dit besluit aan het Agentschap over te maken.

Hoofdstuk XII. - Eindbepalingen
Art.67. Inwerkingtreding
  Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2024.

Art. 68. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.