22 FEBRUARI 2024. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende uitvoering van de ordonnantie van 13 oktober 2023 betreffende de steun voor de economische ontwikkeling en transitie van ondernemingen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-03-2024 en tekstbijwerking tot 30-08-2024)
Art. 1-6, 6/1, 7-21
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° ordonnantie: de ordonnantie van 13 oktober 2023 betreffende de steun voor de economische ontwikkeling en transitie van ondernemingen;
2° minister: de minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Economie.
Art.2. Behoudens andersluidende bepaling gebeuren de aanvragen, kennisgevingen en meldingen in het kader van de procedure van de behandeling van de steunaanvraagdossiers en de vereffening van de steun via de online aanvraagapplicatie ter beschikking gesteld via BEW.
BEW kan de toegang tot de online aanvraagapplicatie beperken tot de ondernemingen die aan bepaalde ontvankelijkheidsvoorwaarden voldoen, op basis van de gegevens van authentieke bronnen.
Art.3. De termijnen bepaald ter uitvoering van de ordonnantie worden gerekend van middernacht tot middernacht. Ze worden gerekend vanaf de dag na die van de akte of van de gebeurtenis die hen doet ingaan en omvat alle dagen.
De vervaldag is in de termijn begrepen. Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag verplaatst op de eerstvolgende werkdag.
Een in maanden of in jaren bepaalde termijn wordt gerekend van de zoveelste tot de dag vóór de zoveelste.
Art.4. Behoudens andersluidende bepaling wordt de naleving van de steuncriteria en voorwaarden gecontroleerd op basis van de situatie op de datum van ontvangst van de steunaanvraag.
Art.5.Voor de toepassing van artikel 6, § 1, 3°, van de ordonnantie:
1° is een publieke onderneming :
a) een onderneming waarvan 25% of meer van het stemrecht in de beslissingsorganen wordt gecontroleerd, rechtstreeks of onrechtstreeks, door een of meer publieke organismen of instanties, hetzij individueel, hetzij gezamenlijk;
b) een onderneming waarvan 25% of meer van het kapitaal in handen is, rechtstreeks of onrechtstreeks, van een of meer publieke organismen of instanties, hetzij individueel, hetzij gezamenlijk;
2° onder opdracht van openbaar nut verstaat men een opdracht die uitdrukkelijk is toegewezen aan een of meer ondernemingen, rechtstreeks door een wet, een decreet of een ordonnantie, en voor de uitvoering waarvan deze ondernemingen overheidsfinanciering ontvangen of een beschermde marktpositie genieten. Vormt bijgevolg geen opdracht van openbaar nut, de dienst van algemeen economisch belang toevertrouwd aan een onderneming door het Gewest of elke andere openbare overheid, in het kader van zijn economisch, milieu of tewerkstellingsbeleid, met inbegrip van zijn beleid voor socio-professionele integratie en voor de ondersteuning aan circulaire economie.
3° worden beschouwd als ondernemingen met een maatschappelijk doel dat van economische en commerciële aard is:
a) de vennootschappen en de ondernemingen natuurlijke persoon ;
b) de ondernemingen die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting ;
c) de ondernemingen waarvan de omzet, voor het boekjaar dat voorafgaat aan de steunaanvraag, hoger is dan of gelijk is aan 25.000 euro;
d) de ondernemingen die niet voldoen aan de voorwaarden onder a), b) en c) en die aantonen dat hun maatschappelijk doel van economische en commerciële aard is of, via eender welk rechtsmiddel, dat hun feitelijke activiteit van economische en commerciële aard is;
4° de ondernemingen waarvan de financiering van publieke oorsprong, met name de opbrengsten van publieke oorsprong voor het boekjaar dat voorafgaat aan de steunaanvraag, met uitzondering van de omzet, 75% overstijgt, komen niet in aanmerking voor de steun.
[1 In afwijking van het eerste lid, 1°, wordt niet beschouwd als een publieke onderneming een onderneming die voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 3, § 2, tweede lid, en § 4, van de bijlage bij de aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen.]1
----------
(1)<BESL 2024-07-18/08, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 02-09-2024>
Art.6. Overeenkomstig artikel 3 van de ordonnantie, kan de minister, indien de begrotingsvooruitzichten aangeven dat de beschikbare kredieten op de begrotingsallocatie niet voldoende zullen zijn:
1° per begrotingsjaar voor elke steunmaatregel een uiterste datum voor de indiening van de steunaanvragen bepalen;
2° de beslissingstermijnen verlengen.
In geval van uitputting van de beschikbare begrotingskredieten op de begrotingsallocatie van de steunmaatregel is de chronologische volgorde van de indiening van de steunaanvraag, of de voorafgaande aanvraag om toelating naargelang het geval, bepalend voor de toekenning van de steun.
Art.6/1. [1 In afwijking van de volgende bepalingen kan de Minister bepalen dat steun van een bedrag hoger dan 1.000 euro wordt vereffend in verschillende schijven:
1° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 februari 2024 betreffende de steun voor algemene investeringen, artikel 25;
2° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 februari 2024 betreffende de steun voor de aanpassing aan de normen en beveiliging, artikel 23;
3° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 februari 2024 betreffende de steun voor de investeringen ter ondersteuning van de economische transitie, artikel 29;
4° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 februari 2024 betreffende de steun voor consultancy, de economische transitie en digitalisering, artikel 21;
5° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 februari 2024 betreffende de steun voor opleiding, artikel 16;
6° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 februari 2024 betreffende de steun voor de overdracht of overname van een onderneming, artikel 15;
7° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 februari 2024 betreffende de steun voor coworking, artikel 17;
8° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 februari 2024 betreffende de steun voor ondernemers die actief zijn in een tewerkstellingscoöperatie, artikel 17.
Het steunbedrag wordt bepaald op basis van de toekenningsbeslissing zoals kennisgegeven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2024-07-18/08, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 02-09-2024>
Art.7. Het voorbeeldig karakter op sociaal of milieuvlak van een onderneming of een vestigingseenheid, als bedoeld in artikel 4, § 3, eerste lid, 2° en 3°, en artikel 5 van de ordonnantie, wordt bepaald aan de hand van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 juli 2023 betreffende de voorbeeldigheid op sociaal en milieuvlak van ondernemingen.
Voor de toepassing van de steunverhogingen bedoeld in artikel 4, § 3, eerste lid, 2° en 3°, van de ordonnantie op de steun voor investeringen bedoeld in de artikelen 16 tot en met 19 van de ordonnantie:
1° tot en met 31 december 2026, wordt de onderneming in haar geheel beschouwd als voorbeeldig op sociaal of milieuvlak, naargelang het geval, als een van haar vestigingseenheden gelegen in het Gewest erkend is als voorbeeldig op sociaal of milieuvlak;
2° vanaf 1 januari 2027, en onder voorbehoud van artikel 5, §§ 1 en 4, van de ordonnantie, komen enkel de investeringen die worden verwezenlijkt in een vestigingseenheid die erkend is als voorbeeldig op sociaal of milieuvlak of door een onderneming erkend als voorbeeldig op sociaal of milieuvlak, in aanmerking voor de steunverhoging.
Voor de toepassing van de steunverhogingen bedoeld in artikel 4, § 3, eerste lid, 2° en 3°, van de ordonnantie op de steun bedoeld in de artikelen 20 tot en met 28 van de ordonnantie, worden de ondernemingen waarvan alle in het Gewest gelegen vestigingseenheden voorbeeldig zijn op sociaal of milieuvlak, eveneens geacht voorbeeldig te zijn op sociaal of milieuvlak.
Art.8. Overeenkomstig artikel 11, tweede lid, van de ordonnantie verbindt de begunstigde die in het kader van eenzelfde dossier meer dan 20.000 euro steun ontvangt zich ertoe beroep te doen op de gratis dienst van Actiris voor de preselectie- en pre-aanwervingsprocedures van vacante betrekkingen waarvoor de werkplaats zich in het Gewest bevindt.
Art.9. De maximale termijn bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de ordonnantie om een diversiteitsplan ter goedkeuring in te dienen is één jaar vanaf de datum van het getuigschrift van Actiris.
Indien de aanvraagprocedure van de betrokken steun een voorafgaande aanvraag om toelating voorziet, voldoet de begunstigde aan de voorwaarde betreffende de diversiteit bepaald in artikel 13 van de ordonnantie op het moment van de indiening van het steunaanvraagdossier.
Art.10. De misdrijven die in aanmerking worden genomen voor de toepassing van de in artikel 14, eerste lid, 1°, van de ordonnantie bedoelde definitieve uitsluitingsgevallen zijn:
1° deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek;
2° terroristische misdrijven of strafbare feiten in verband met terroristische activiteiten als bedoeld in artikel 137 van het Strafwetboek;
3° witwassen van geld of financiering van terrorisme als bedoeld in artikel 5 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;
4° kinderarbeid als bedoeld in de artikelen 134 tot en met 137 van het Sociaal Strafwetboek en andere vormen van mensenhandel als bedoeld in artikel 433quinquies van het Strafwetboek.
De misdrijven die in aanmerking worden genomen voor de toepassing van de in artikel 14, eerste lid, 2°, van de ordonnantie bedoelde uitsluitingsgevallen van vijf jaar zijn:
1° omkoping als bedoeld in de artikelen 246 en 250 van het Strafwetboek;
2° fraude als bedoeld in artikel 496 van het Strafwetboek;
3° tewerkstelling van onderdanen van derde landen die illegaal in het land verblijven in de zin van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van vreemde arbeiders of artikel 175 van het Sociaal Strafwetboek;
4° discriminatie in de zin van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen, het Vlaams decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid, de ordonnantie van 4 september 2008 betreffende de strijd tegen discriminatie en de gelijke behandeling op het vlak van de tewerkstelling, het decreet van het Waals Gewest van 6 november 2008 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, het decreet van de Franse Gemeenschap van 12 december 2008 betreffende de bestrijding van sommige vormen van discriminatie, het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 9 juli 2010 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling of het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 19 maart 2012 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;
5° overtreding van de toepasselijke internationale verplichtingen op het gebied van milieu-, sociaal, fiscaal en arbeidsrecht opgenomen in bijlage 1, alsook van de nationale regelgevingen die eruit volgen.
Art.11. De ambtenaren bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de ordonnantie zijn de inspecteurs van de Directie Economische Inspectie van Brussel Economie en Werkgelegenheid van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel die zijn aangesteld voor de uitoefening van inspectiefuncties.
Het model van de legitimatiekaart bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de ordonnantie is opgenomen in bijlage 2.
Art.12. De begunstigde betaalt slechts een deel van de steun terug indien hij, in strijd met de ordonnantie en haar uitvoeringsbesluiten:
1° een deel van de gesubsidieerde investeringen overbrengt naar een plaats buiten het gewest, op voorwaarde dat dit deel niet essentieel is voor de activiteit die in het Gewest wordt uitgeoefend;
2° de gesubsidieerde investeringen overbrengt naar een plaats buiten de ontwikkelingszone bedoeld in artikel 4, § 3, eerste lid, 4°, van de ordonnantie;
3° het gesubsidieerde onroerend goed verkoopt of verhuurt twee jaar of langer na datum van de aankoopakte van het goed;
4° het gesubsidieerde onroerende goed voor beroepsdoeleinden aanwendt voor een percentage dat lager is dan het percentage dat in de toekenningsbeslissing bepaald werd;
5° het gesubsidieerde materiaal verkoopt of verhuurt twee jaar of langer na de uitgiftedatum van de laatste factuur die betrekking heeft op de aankoop van het materiaal;
6° zijn handelsfonds overdraagt twee jaar of langer na het einde van de uitvoering van de investering;
7° wat betreft de steun bedoeld in hoofdstuk 4, afdeling 1, van de ordonnantie, de activiteiten stopzet twee jaar of langer na de verwezenlijking van de investering of de notariële akte als het over een onroerend goed gaat;
8° wat betreft de steun bedoeld in hoofdstuk 4, afdelingen 2 en 3, en de hoofdstukken 5 en 6, van de ordonnantie, de activiteiten stopzet één jaar of langer na de datum van de toekenning van de steun;
9° zijn maatschappelijk doel wijzigt met als gevolg dat hij niet meer een activiteit uitoefent die valt onder een sector die in aanmerking komt voor steun;
10° meerdere subsidieaanvragen indient bij verschillende gewestelijke entiteiten op basis van identieke stukken.
De begunstigde die zijn activiteiten als onderneming natuurlijke persoon stopzet of in staat van faillissement verkeert, is vrijgesteld van de terugbetaling van de steun die hem wordt toegekend op grond van artikel 31 van de ordonnantie, onder voorbehoud van het derde lid, 1° en 3° van dit artikel.
De begunstigde betaalt de volledige steun toch terug indien:
1° hij, in het kader van de controle, de gevraagde informatie niet verstrekt, onvolledige of onjuiste gegevens verstrekt, relevante informatie verbergt of de inspecteurs bedoeld in artikel 11 misleidt;
2° hij het deel van de steun dat werd teruggevorderd bij het verstrijken van de termijn bepaald door de bevoegde ordonnateur niet terugbetaalt;
3° de toepasselijke Europese regelgeving inzake staatssteun de volledige terugbetaling van de steun oplegt;
4° in het geval bedoeld in de bepaling onder 9° van het eerste lid, het bedrag van de aanvaarde facturen na controle lager ligt dan het minimumbedrag dat vereist is om de steun te krijgen.
Het bedrag dat op basis van het eerste lid wordt terugbetaald, wordt berekend aan de hand van de tijd gedurende dewelke de begunstigde de ordonnantie en haar uitvoeringsbesluiten heeft nageleefd en de uitgaven waarop de inbreuk betrekking heeft.
Art.13. De terugbetalingen gebeuren door storting aan het Fonds voor hulp aan de ondernemingen bedoeld in artikel 2, 1°, van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van begrotingsfondsen.
Art.14. Brussel Economie en Werkgelegenheid van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel is de verantwoordelijke voor de in artikel 36 van de ordonnantie bedoelde verwerkingen van persoonsgegevens en is, overeenkomstig paragraaf 4 van dat artikel, gemachtigd om rijksregisternummers op te vragen en te gebruiken.
Art.15. In artikel 1 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 mei 2022 houdende het algemeen reglement betreffende het beheer en de werkwijze van het Brussels Waarborgfonds worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt:
"3° Verordening betreffende de-minimissteun: Verordening (EU) 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun;";
2° het wordt aangevuld met de bepalingen onder 16° en 17°, luidende:
"16° Voorbeeldigheidsbesluit: besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 juli 2023 betreffende de voorbeeldigheid op sociaal en milieuvlak van ondernemingen;
17° BEW: Brussel Economie en Werkgelegenheid van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel.".
Art.16. Artikel 8, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
"De onderneming geeft in haar aanvraag alle onder de Verordening betreffende de-minimissteun of andere de-minimisverordeningen vallende steun aan die zij, als één onderneming in de zin van die verordening, gedurende de twee voorgaande jaren en het lopende jaar heeft ontvangen, tot het moment het centrale register van de-minimissteun een periode van 3 jaar bestrijkt.".
Art.17. Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
"Art. 11. § 1. In afwijking van artikel 10 waarborgt het Fonds 80% van het bedrag in hoofdsom van een aflosbaar of niet-aflosbaar krediet voor de verwezenlijking waarvan een of meer te dekken kredieten worden aangevraagd, indien één van de volgende voorbeeldig is op sociaal of milieuvlak:
1° de kredietnemende onderneming;
2° de vestigingseenheid of -eenheden waarvoor een of meer kredieten zijn aangevraagd door de onderneming; of
3° het ontwerp van de onderneming, voor de verwezenlijking waarvan een of meer te dekken kredieten zijn aangevraagd door de onderneming.
Het voorbeeldig karakter op sociaal of milieuvlak van een onderneming, een vestigingseenheid of een project wordt bepaald aan de hand van het Voorbeeldigheidsbesluit.
Tot de inwerkingtreding van hoofdstuk 4 van het Voorbeeldigheidsbesluit wordt de verhoogde waarborg bepaald in het eerste lid ook toegekend als aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldaan is:
1° ofwel de activiteiten van de onderneming, ofwel van de vestigingseenheid of -eenheden gelegen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waarvoor een of meer te dekken kredieten worden aangevraagd, ofwel het project van de onderneming waarvoor een of meer te dekken kredieten worden aangevraagd, vallen binnen de door finance&invest.brussels gedefinieerde investeringsthema's, die de milieudoelstellingen omvatten van de Europese taxonomie van duurzame economische activiteiten bepaald in artikel 9 van de Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 ;
2° de doelstelling waarvoor een of meer te dekken kredieten worden aangevraagd, mag niet tot gevolg hebben dat het werkgelegenheidspeil in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of de kwaliteit van de werkgelegenheid afneemt;
3° en deze doelstelling schaadt niet wezenlijk de milieudoelstellingen van de Europese taxonomie van duurzame economische activiteiten, bepaald in artikel 9 van verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088.
§ 2. Een kredietinstelling die in aanmerking wenst te komen voor de in de eerste paragraaf bedoelde waarborgverhoging, dient voorafgaand aan de aanvraag van een rechtstreekse waarborg of een waarborg op aanvraag een verzoek in bij het Fonds.
Het Fonds bepaalt welke documenten nodig zijn voor het onderzoek van deze aanvragen, en in het bijzonder welke documenten nodig zijn om zich ervan te vergewissen dat aan de in de eerste paragraaf bedoelde voorwaarden zijn voldaan.
Als de databank gehouden in toepassing van het Voorbeeldigheidsbesluit aangeeft dat, op het moment van het voorafgaande verzoek bedoeld in het eerste lid, de onderneming, de vestigingseenheid of het project, naar gelang het geval, voorbeeldig is overeenkomstig paragraaf 1, tweede lid, hoeft de voorbeeldigheid niet op andere wijze worden aangetoond.
In het andere geval beoordeelt het Fonds de voorbeeldigheid overeenkomstig paragraaf 1, tweede lid, op basis van de door de kredietinstelling verstrekte documenten.
Als het Fonds na onderzoek besluit dat de onderneming, de vestigingseenheid of het project voorbeeldig is op milieu- of sociaal vlak, of beide, naar gelang het geval, informeert het BEW hierover.".
Art.18. In artikel 12 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt:
" § 1. Indien de aanvraag is gebaseerd op het criterium bedoeld in artikel 11, § 1, derde lid, valt de in artikel 11, § 2, bedoelde aanvraag onder de bevoegdheid van een Comité verhoogde waarborg, dat beslist of aan de voorwaarden van dit criterium is voldaan.";
2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 8, luidende:
" § 8. Het Comité verhoogde waarborg houdt van rechtswege op te bestaan zodra het laatste voorafgaande verzoek bedoeld in artikel 11, § 2, gebaseerd op het criterium bedoeld in artikel 11, § 1, derde lid, ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van hoofdstuk 4 van het Voorbeeldigheidsbesluit, is behandeld.".
Art.19. Worden opgeheven:
1° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 11 oktober 2018 houdende uitvoering van de ordonnantie van 3 mei 2018 betreffende de steun voor de economische ontwikkeling van ondernemingen;
2° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 11 oktober 2018 tot bepaling van de zones van economische uitbouw in de stad;
3° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 31 januari 2019 betreffende de erkenning van ondernemingen die in het kader van steun voor de economische ontwikkeling van ondernemingen betrokken zijn in de circulaire economie;
4° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 31 januari 2019 betreffende de aanwervingssteun in de Zones van Economische Uitbouw in de Stad;
5° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 maart 2019 betreffende de steun aan micro-, kleine en middelgrote ondernemingen voor de bezetting van plaatsen in de kinderopvang;
6° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 juni 2019 betreffende de vestigingssteun in de Zones van Economische Uitbouw in de Stad;
7° het ministerieel besluit van 11 maart 2019 betreffende de erkenning van ondernemingen die in het kader van steun voor de economische ontwikkeling van ondernemingen betrokken zijn in de circulaire economie;
Het besluit bedoeld in het eerste lid, 1°, blijft van toepassing op de steun die werd verleend op grond van de ordonnantie van 3 mei 2018 betreffende de steun voor de economische ontwikkeling van ondernemingen.
De besluiten bedoeld in het eerste lid, 2° tot en met 7°, blijven van toepassing op de aanvragen die ingediend werden vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Art.20. Treden in werking op 26 maart 2024:
1° artikel 48 van de ordonnantie van 3 mei 2018 betreffende de steun voor de economische ontwikkeling van ondernemingen;
2° de hoofdstukken 1, 2, 9 en 10 en artikel 40 van de ordonnantie;
3° dit besluit.
Art.21. De minister is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. Lijst van internationale sociale en milieuovereenkomsten, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, 5°
- IAO-Verdrag 87 betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht;
- IAO-Verdrag 98 betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen;
- IAO-Verdrag 29 betreffende de gedwongen arbeid;
- IAO-Verdrag 105 betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid;
- IAO-Verdrag 138 betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces;
- IAO-Verdrag 111 betreffende discriminatie (in beroep en beroepsuitoefening);
- IAO-Verdrag 100 betreffende gelijke beloning;
- IAO-Verdrag 182 over de ergste vormen van kinderarbeid;
- Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag en het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken;
- Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (Verdrag van Bazel);
- Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen;
- Verdrag van Rotterdam van 10 september 1998 inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (UNEP/FAO) (PIC-Verdrag), en de 3 regionale protocollen.
Art. N2.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 15-03-2024, p. 32178)