Details





Titel:

24 JANUARI 2024. - Koninklijk besluit betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Toepassingsgebied
Art. 2
HOOFDSTUK 3. - Definities
Art. 3
HOOFDSTUK 4. - Algemene voorschriften
Art. 4
HOOFDSTUK 5. - Specifieke reglementaire veiligheidsvoorschriften en beperkingen
Art. 5-8
HOOFDSTUK 6. - Afwijkingen
Art. 9-16
HOOFDSTUK 7. - Verplichtingen van de betrokkenen
Art. 17-19
HOOFDSTUK 8. - Erkenning en toelating van controle-instellingen
Afdeling 1. - Erkenning van controle-instellingen
Art. 20-26
Afdeling 2. - Toelating van controle-instellingen
Art. 27-30
Afdeling 3. - Verwerking van persoonsgegvens
Art. 31
HOOFDSTUK 9. - Controles
Afdeling 1. - Controle van de toepassing van de voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen door de betrokkenen bedoeld in hoofdstuk 1.4 van het RID
Art. 32
Afdeling 2. - Toezicht op erkende en toegelaten controle-instellingen
Art. 33-35
HOOFDSTUK 10. - Wijzigingsbepalingen
Art. 36
HOOFDSTUK 11. - Overgangsbepalingen
Art. 37
HOOFDSTUK 12. - Opheffingsbepalingen
Art. 38
HOOFDSTUK 13. - Slotbepalingen
Art. 39-40
BIJLAGEN.
Art. N1-N3
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2017013157 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Artikel 1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land voor wat betreft het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen, zoals laatst gewijzigd bij gedelegeerde Richtlijn (EU) 2022/2407 van de Commissie van 20 september 2022 tot aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang van de bijlagen bij Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad.

HOOFDSTUK 2. - Toepassingsgebied
Art.2. § 1. Tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald, is dit besluit zowel van toepassing op nationaal vervoer als op internationaal vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, met inbegrip van het laden en lossen, de overbrenging van of naar een andere vervoersmodaliteit en de noodzakelijke haltes tijdens het vervoer.
  § 2. Dit besluit is niet van toepassing op:
  1° het vervoer per spoor van ontplofbare en radioactieve stoffen;
  2° het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor door wagons die eigendom zijn van of onder de verantwoordelijkheid vallen van de strijdkrachten;
  3° het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor dat volledig binnen een afgesloten gebied plaatsvindt.
  § 3. Bijlage 3 voorziet in voorschriften over:
  1° het toezicht op de vervaardiging, reconstructie of reconditionering van verpakkingen, IBC's en grote verpakkingen;
  2° de periodieke beproevingen en inspecties op IBC's;
  3° de bouw van tanks op basis van Belgische goedkeuringscertificaten van het type;
  4° de verlenging van het interval tussen periodieke controles en beproevingen van gasflessen en flessenbatterijen;
  5° vervoersbeperkingen;
  6° preciseringen.

HOOFDSTUK 3. - Definities
Art.3. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° "Minister": de Minister bevoegd voor het spoorwegvervoer;
  2° "gemachtigde van de Minister": de Directeur-generaal van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer die bevoegd is voor het spoorwegvervoer";
  3° "veiligheidsinstantie": de instantie bedoeld in artikel 72 van de Spoorcodex en in het koninklijk besluit van 22 juni 2011 tot aanwijzing van de veiligheidsinstantie van de spoorwegen;
  4° "onderzoeksorgaan": het orgaan bedoeld in artikel 110 van de Spoorcodex en in het koninklijk besluit van 22 juni 2011 tot aanwijzing van het onderzoeksorgaan voor ongevallen en incidenten op het spoor;
  5° "RID": het Reglement betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, opgenomen als bijlage aan aanhangsel C van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF), gesloten te Vilnius op 3 juni 1999, opgenomen in bijlage 4;
  6° "wagon": elk spoorvoertuig zonder eigen aandrijving dat op eigen wielen op rails rijdt en wordt gebruikt voor het vervoer van goederen;
  7° "klassen": de klassen van gevaarlijke goederen opgesomd in onderafdeling 2.1.1.1 van het RID;
  8° "UN-nummer": het UN-nummer zoals gedefinieerd in afdeling 1.2.1. van het RID;
  9° "gevaarlijke goederen": de in afdeling 1.2.1 van het RID als dusdanig gedefinieerde goederen die behoren tot de klassen:
  - 2, 4.2, 4.3, 5.2, 6.1, 6.2, 8,
  - 3, behalve de UN-nummers die ingedeeld zijn bij de classificatiecode D,
  - 4.1, behalve de UN-nummers die ingedeeld zijn bij de classificatiecodes D of DT,
  - 5.1, behalve de UN-nummers 1942, 2067, 2426 en 3375,
  - 9, behalve het UN-nummer 3268;
  10° "verpakking, drukrecipiënt, IBC (grote houder voor losgestort vervoer), grote verpakking, tank, tankwagon, vacuümtank voor afvalstoffen en mobiele tank" : verpakking, drukrecipiënt, IBC (grote houder voor losgestort vervoer), grote verpakking, tank, tankwagon, vacuümtank voor afvalstoffen en mobiele tank zoals gedefinieerd in afdeling 1.2.1 van het RID;
  11° "belader": de belader zoals gedefinieerd in afdeling 1.2.1 van het RID;
  12° "vuller": de vuller zoals gedefinieerd in afdeling 1.2.1 van het RID;
  13° "vervoerder": de vervoerder zoals gedefinieerd in afdeling 1.2.1 van het RID;
  14° "geadresseerde": de geadresseerde zoals gedefinieerd in afdeling 1.2.1 van het RID;
  15° "infrastructuurbeheerder": de beheerder van de spoorweginfrastructuur zoals gedefinieerd in afdeling 1.2.1 van het RID;
  16° "afzender": de afzender zoals gedefinieerd in afdeling 1.2.1 van het RID;
  17° "ontlader": de ontlader zoals gedefinieerd in afdeling 1.2.1 van het RID;
  18° "lossen": lossen zoals gedefinieerd in afdeling 1.2.1 van het RID;
  19° "veiligheidsadviseur": elke persoon die door de bedrijfsleider van een onderneming wordt aangewezen om de in onderafdeling 1.8.3.3 van het RID bedoelde taken uit te voeren en die in het bezit is van het in onderafdeling 1.8.3.7 van het RID bedoelde scholingscertificaat;
  20° "onderneming" als bedoeld in punt 19°, in artikel 19 en in de bijlage 2: een natuurlijke persoon, een rechtspersoon met of zonder winstoogmerk, een vereniging of groepering van personen zonder rechtspersoonlijkheid en met of zonder winstoogmerk, of een onder de overheid ressorterend lichaam, ongeacht of het een eigen rechtspersoonlijkheid bezit of afhankelijk is van een overheid met rechtspersoonlijkheid waarvan de activiteiten de verzending of het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, of de met dit vervoer samenhangende verpakkings-, laad-, vul- of loswerkzaamheden omvatten.
  Uit de definitie van onderneming zijn uitgesloten de ondernemingen waarvan de activiteiten zich beperken tot:
  a) activiteiten die betrekking hebben op het vervoer van gevaarlijke goederen uitgevoerd met vervoermiddelen die eigendom zijn of onder de verantwoordelijkheid vallen van de strijdkrachten;
  b) activiteiten die betrekking hebben op het vervoer van beperkte hoeveelheden per wagon, die niet groter zijn dan de in onderafdeling 1.1.3.6 en de hoofdstukken 3.3, 3.4 en 3.5 van het RID genoemde drempels;
  c) het vervoer van diagnostische monsters van UN-nummer 3373 die verpakt zijn overeenkomstig verpakkingsinstructie P650 van onderafdeling 4.1.4.1 van het RID;
  d) het lossen van gevaarlijke goederen op hun eindbestemming;
  e) het binnenlands vervoer, of met dat vervoer samenhangende verpakkings-, laad-, los- of vulwerkzaamheden van minder dan vijftig ton netto gevaarlijke goederen per kalenderjaar, wanneer enkel gevaarlijke goederen worden behandeld die ingedeeld zijn bij de letters A, O of F van de klasse 2 of bij de verpakkingsgroepen II of III van de klassen 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1, 8 en 9;
  21° "vervoercommissionair": een vervoercommissionair zoals gedefinieerd in artikel 1, 1° van de wet van 26 juni 1967 betreffende het statuut van de tussenpersonen op het gebied van het goederenvervoer en die over een vergunning voor vervoercommissionair beschikt overeenkomstig het koninklijk besluit van 18 juli 1975 tot instelling van de vergunning van vervoercommissionair;
  22° "commissionair-expediteur": een commissionair-expediteur zoals gedefinieerd in artikel 1, 3° van de wet van 26 juni 1967 betreffende het statuut van de tussenpersonen op het gebied van het goederenvervoer en die over een vergunning voor vervoercommissionair beschikt overeenkomstig het koninklijk besluit van 18 juli 1975 tot instelling van de vergunning van vervoercommissionair;
  23° "inspectiedienst beveiliging": de inspectiedienst bedoeld in het koninklijk besluit van 12 januari 2023 betreffende de controles op de regelgeving met betrekking tot de beveiliging in de deelsector spoorvervoer;
  24° "erkende controle-instelling": een controle-instelling die door de Minister is erkend voor het uitvoeren van één of meerdere in artikel 20 opgenomen activiteiten;
  25° "toegelaten controle-instelling": een controle-instelling die door een bevoegde overheid van een andere Verdragsstaat aan het RID is erkend en door de Minister is toegelaten om in zijn naam op Belgisch grondgebied één of meerdere activiteiten uit te oefenen die betrekking hebben op de conformiteitsbeoordelingen en keuringen van de hoofdstukken 6.2 en 6.8 van het RID;
  26°. "Xa-instelling": een erkende of toegelaten controle-instelling conform onderafdeling 1.8.6.3 van het RID en geaccrediteerd volgens de norm EN ISO/IEC 17020:2012 (behalve artikel 8.1.3), type A;
  27°. "Xb-instelling": een erkende of toegelaten controle-instelling conform onderafdeling 1.8.6.3 van het RID en geaccrediteerd volgens de norm EN ISO/IEC 17020:2012 (behalve artikel 8.1.3), type B, die exclusief werkt voor de eigenaar of de houder die voor de drukrecipiënten verantwoordelijk is en waarvan de activiteiten zich beperken tot de periodieke keuringen van gasrecipiënten vermeld in hoofdstuk 6.2 van het RID;
  28° "interne inspectiedienst ("IS")": een interne inspectiedienst van de fabrikant of van een testcentrum onder toezicht van een erkende of toegelaten controle-instelling conform onderafdeling 1.8.6.3 van het RID en geaccrediteerd volgens de norm EN ISO/IEC 17020: 2012 (behalve artikel 8.1.3), type A. De interne inspectiedienst is onafhankelijk van het ontwerpproces en van de fabricage-, reparatie- en onderhoudswerkzaamheden.

HOOFDSTUK 4. - Algemene voorschriften
Art.4. Onverminderd de afwijkingen bedoeld in hoofdstuk 6, worden gevaarlijke goederen niet vervoerd wanneer dat door het RID verboden is.
  Onverminderd de algemene regels inzake markttoegang of de algemeen toepasselijke regels op het vervoer van goederen, is het vervoer van gevaarlijke goederen toegelaten onder voorbehoud van de naleving van de voorwaarden van het RID en van de bepalingen van dit besluit.
  De bevoegde overheden bedoeld in de afdeling 1.2.1 van het RID zijn aangeduid in bijlage 1.

HOOFDSTUK 5. - Specifieke reglementaire veiligheidsvoorschriften en beperkingen
Art.5. De Minister kan voor het nationale en internationale vervoer van gevaarlijke goederen per spoor specifieke reglementaire veiligheidsvoorschriften vaststellen met betrekking tot:
  1° het vervoer van gevaarlijke goederen met wagons, voor zover dit niet onder het toepassingsgebied van dit besluit valt;
  2° voor zover van toepassing, het gebruik van voorgeschreven routes, of het gebruik van voorgeschreven vormen van vervoer;
  3° specifieke voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke goederen met reizigerstreinen.
  De Minister stelt de veiligheidsinstantie, het Spoorwegbureau van de Europese Unie en de Europese Commissie in kennis van deze voorschriften en hun motivering.

Art.6. Met het oog op de veiligheid van het vervoer kan de Minister, behalve wat constructievoorschriften betreft, strengere bepalingen toepassen voor binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen per spoor dat wordt verricht door wagons die in België ingeschreven of in het verkeer gebracht zijn.
  Wanneer de Minister na een ongeval of incident op Belgisch grondgebied van oordeel is dat de toepasselijke veiligheidsvoorschriften onvoldoende zijn gebleken om de gevaren van het vervoer te beperken en er dringend maatregelen moeten worden genomen, brengt hij de Europese Commissie, tijdens de voorbereidingsfase, op de hoogte van de maatregelen die hij van plan is te nemen.

Art.7. De Minister kan, uitsluitend om andere dan redenen van veiligheid tijdens het vervoer, het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor op nationaal grondgebied regelen of verbieden.

Art.8. Iedere beperking genomen op grond van de artikelen 6 en 7 wordt meegedeeld aan de veiligheidsinstantie.

HOOFDSTUK 6. - Afwijkingen
Art.9. Op voorwaarde dat de veiligheid niet in het gedrang komt en op voorwaarde dat de Europese Commissie voorafgaand zijn akkoord verleent, kan de veiligheidsinstantie bij wijze van besluiten van algemene aard voor het nationaal vervoer van kleine hoeveelheden van bepaalde gevaarlijke goederen afwijkingen toestaan op de bepalingen van het RID op voorwaarde dat de voorschriften van dergelijk vervoer niet strenger zijn dan deze bepaald in het RID.

Art.10. Op voorwaarde dat de veiligheid niet in het gedrang komt en op voorwaarde dat de Europese Commissie voorafgaand zijn akkoord verleent, kan de veiligheidsinstantie voor het nationaal vervoer afwijkingen van individuele aard toestaan op de bepalingen van het RID in geval van:
  1° plaatselijk vervoer van gevaarlijke goederen per spoor over een korte afstand, of;
  2° plaatselijk vervoer per spoor op specifieke trajecten dat deel uitmaakt van een welbepaald industrieel proces dat onder duidelijk omschreven voorwaarden streng gecontroleerd wordt.

Art.11. De afwijkingen bedoeld in de artikelen 9 en 10 gelden voor een periode van maximum zes jaar vanaf de datum van de toelating. De veiligheidsinstantie vermeldt de geldigheidsdatum in de toelatingsbeslissing. Tenzij anders is vermeld, zijn afwijkingen geldig voor een periode van zes jaar.
  De veiligheidsinstantie past de afwijkingen zonder discriminatie toe.

Art.12. De veiligheidsinstantie kan een overeenkomstig artikel 9 of 10 verleende afwijking verlengen, mits voorafgaand akkoord van de Europese Commissie.

Art.13. De veiligheidsinstantie kan, bij wijze van uitzondering en mits de veiligheid niet in gevaar komt, individuele toelatingen verlenen voor het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor op Belgisch grondgebied die krachtens dit besluit ofwel verboden zijn ofwel verricht worden onder andere dan in dit besluit vastgestelde voorwaarden, op voorwaarde dat dit vervoer duidelijk is gedefinieerd en van tijdelijke aard is.

Art.14. Als een transport wordt verricht met toepassing van een afwijking die werd verleend overeenkomstig dit hoofdstuk wordt een kopie van deze afwijking bij het vervoerdocument gevoegd.

Art.15. De tijdelijke afwijkingen die zijn overeengekomen tussen België en één of meerdere andere lidstaten of Verdragsstaten, al naargelang het geval, in toepassing van de afdeling 1.5.1 van het RID, zijn ook geldig voor het nationaal vervoer.

Art.16. De lijsten van afwijkingen toegestaan op basis van de artikelen 9, 10 of 15 worden gepubliceerd op de website van de veiligheidsinstantie.

HOOFDSTUK 7. - Verplichtingen van de betrokkenen
Art.17. § 1. Het is de afzender, de belader, de commissionair-expediteur, de vervoercommissionair en de vervoerder verboden gevaarlijke goederen te laden, te vervoeren, te doen laden of te doen vervoeren indien het vervoer niet voldoet aan de bepalingen van het RID en van dit besluit.
  De eventuele commissionairs-expediteurs en vervoercommissionairs hebben dezelfde verplichtingen als de afzender.
  § 2. Wanneer de goederen bij de fabrikant of bij de handelaar zelf worden geladen, is deze eveneens onderworpen aan de voorschriften van paragraaf 1.4.2.1.1 van het RID die op de afzender van toepassing zijn.
  De afzender vergewist er zich van dat het vervoerdocument aan de eisen van de afdeling 5.4.1. van het RID beantwoordt.
  § 3. In overeenstemming met de afdeling 1.3.3 van het RID, houdt de werkgever de opleidingsstaten van zijn werknemers bij gedurende een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum waarop hij die staten ontvangt, onverminderd eventuele langere bewaartermijnen opgelegd aan werkgevers in het licht van andere wettelijke of reglementaire bepalingen. De werkgever deelt die staten op verzoek mee aan de veiligheidsinstantie.
  De werkgever, als verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens waarover hij beschikt, waakt erover de gegevens die hij verwerkt in het kader van zijn personeelsbeheer te bewaren in een speciaal en beveiligd bestand.
  In het kader van deze verwerking van persoonsgegevens hebben personen niet het recht om bezwaar te maken. Dit recht is immers onverenigbaar met de doeleinden die met deze verwerking van persoonsgegevens worden nagestreefd, namelijk de veiligheidsinstantie in staat stellen haar toezichthoudende taak ten aanzien van personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen naar behoren uit te voeren. Het doel van deze toezichthoudende taak is het waarborgen van een belangrijke doelstelling van algemeen belang, namelijk de spoorwegveiligheid.
  § 4. De veiligheidsinstantie beschikt over een administratieve procedure voor het beheer en de archivering en is verantwoordelijk voor de verwerking van de gegevens die haar worden meegedeeld op grond van § 3, eerste lid.
  Zij bewaart die gegevens in een speciaal en beveiligd bestand, waartoe enkel de leden van de veiligheidsinstantie gemachtigd zijn om toegang tot te hebben.
  De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze paragraaf heeft als doelstelling de veiligheidsinstantie in staat te stellen haar toezichthoudende taak ten aanzien van personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen naar behoren uit te voeren. Het doel van deze toezichthoudende taak is het waarborgen van een belangrijke doelstelling van algemeen belang, namelijk de spoorwegveiligheid.
  In het kader van deze verwerking van persoonsgegevens hebben personen niet het recht om bezwaar te maken. Dit recht is immers onverenigbaar met de doeleinden die met deze verwerking van persoonsgegevens worden nagestreefd, namelijk de veiligheidsinstantie in staat stellen haar toezichthoudende taak ten aanzien van personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen naar behoren uit te voeren. Het doel van deze toezichthoudende taak is het waarborgen van een belangrijke doelstelling van algemeen belang, namelijk de spoorwegveiligheid.
  De veiligheidsinstantie bewaart de gegevens bedoeld in het eerste lid, gedurende een periode van tien jaar.
  § 5. De werkgever houdt de opleidingsstaten van de werknemer zoals bepaald in de onderafdeling 1.10.2.4 van het RID bij gedurende een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum waarop hij die staten ontvangt, onverminderd eventuele langere bewaartermijnen opgelegd aan werkgevers in het licht van andere wettelijke of reglementaire bepalingen. De werkgever deelt die staten op verzoek mee aan de inspectiedienst beveiliging.
  De werkgever, als verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens waarover hij beschikt, waakt erover de gegevens die hij verwerkt in het kader van zijn personeelsbeheer te bewaren in een speciaal en beveiligd bestand.
  In het kader van deze verwerking van persoonsgegevens hebben personen niet het recht om bezwaar te maken. Dit recht is immers onverenigbaar met de doeleinden die met deze verwerking van persoonsgegevens worden nagestreefd, namelijk de inspectiedienst beveiliging in staat stellen haar toezichthoudende taak ten aanzien van personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen naar behoren uit te voeren. Het doel van deze toezichthoudende taak is het waarborgen van een belangrijke doelstelling van algemeen belang, namelijk de spoorwegbeveiliging.
  § 6. De inspectiedienst beveiliging beschikt over een administratieve procedure voor het beheer en de archivering en is verantwoordelijk voor de verwerking van de gegevens die hem worden meegedeeld op grond van § 5, eerste lid.
  Hij bewaart die gegevens in een speciaal en beveiligd bestand, waartoe enkel de leden inspectiedienst beveiliging gemachtigd zijn om toegang tot te hebben.
  De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze paragraaf heeft als doelstelling de inspectiedienst beveiliging in staat te stellen zijn toezichthoudende taak ten aanzien van personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen naar behoren uit te voeren. Het doel van deze toezichthoudende taak is het waarborgen van een belangrijke doelstelling van algemeen belang, namelijk de spoorwegbeveiliging.
  In het kader van deze verwerking van persoonsgegevens hebben personen niet het recht om bezwaar te maken. Dit recht is immers onverenigbaar met de doeleinden die met deze verwerking van persoonsgegevens worden nagestreefd, namelijk de inspectiedienst beveiliging in staat stellen zijn toezichthoudende taak ten aanzien van personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen naar behoren uit te voeren. Het doel van deze toezichthoudende taak is het waarborgen van een belangrijke doelstelling van algemeen belang, namelijk de spoorwegbeveiliging.
  De inspectiedienst beveiliging bewaart de persoonsgegevens bedoeld in het eerste lid, gedurende een periode van tien jaar.

Art.18. § 1. De belader, de vuller, de vervoerder, de ontlader of de geadresseerde en, eventueel, de infrastructuurbeheerder maken respectievelijk de ongevalsrapporten opgesteld in toepassing van de afdeling 1.8.5 van het RID over aan de veiligheidsinstantie en aan het onderzoeksorgaan.
  § 2. Indien nodig kunnen de veiligheidsinstantie en het onderzoeksorgaan bijkomende inlichtingen vragen.
  § 3. De veiligheidsinstantie beschikt over een administratieve procedure voor het beheer en de archivering en is verantwoordelijk voor de verwerking van de gegevens die haar worden meegedeeld op grond van § 1.
  Zij bewaart die gegevens in een speciaal en beveiligd bestand, waartoe enkel de leden van de veiligheidsinstantie gemachtigd zijn om toegang tot te hebben.
  De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze paragraaf heeft als doelstelling de veiligheidsinstantie in staat te stellen haar toezichthoudende taak ten aanzien van personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen naar behoren uit te voeren. Het doel van deze toezichthoudende taak is het waarborgen van een belangrijke doelstelling van algemeen belang, namelijk de spoorwegveiligheid.
  In het kader van deze verwerking van persoonsgegevens hebben personen niet het recht om bezwaar te maken. Dit recht is immers onverenigbaar met de doeleinden die met deze verwerking van persoonsgegevens worden nagestreefd, namelijk de veiligheidsinstantie in staat stellen haar toezichthoudende taak ten aanzien van personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen naar behoren uit te voeren. Het doel van deze toezichthoudende taak is het waarborgen van een belangrijke doelstelling van algemeen belang, namelijk de spoorwegveiligheid.
  De veiligheidsinstantie bewaart de persoonsgegevens bedoeld in paragraaf 1, gedurende een periode van tien jaar.
  § 4. Het onderzoeksorgaan beschikt over een administratieve procedure voor het beheer en de archivering en is verantwoordelijk voor de verwerking van de gegevens die haar worden meegedeeld op grond van paragraaf 1.
  Zij bewaart die gegevens in een speciaal en beveiligd bestand, waartoe enkel de hoofdonderzoeker, de adjunct-onderzoeker, de onderzoekers alsook hun eventueel afhangend administratief personeel gemachtigd zijn om toegang tot te hebben.
  De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze paragraaf heeft als doelstelling het onderzoeksorgaan in staat te stellen haar toezichthoudende taak ten aanzien van personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen naar behoren uit te voeren. Het doel van deze toezichthoudende taak is het waarborgen van een belangrijke doelstelling van algemeen belang, namelijk de spoorwegveiligheid.
  In het kader van deze verwerking van persoonsgegevens hebben personen niet het recht om bezwaar te maken. Dit recht is immers onverenigbaar met de doeleinden die met deze verwerking van persoonsgegevens worden nagestreefd, namelijk het onderzoeksorgaan in staat stellen haar toezichthoudende taak ten aanzien van personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen naar behoren uit te voeren. Het doel van deze toezichthoudende taak is het waarborgen van een belangrijke doelstelling van algemeen belang, namelijk de spoorwegveiligheid.
  Het onderzoeksorgaan bewaart de persoonsgegevens bedoeld in het eerste lid, gedurende een maximale periode van vijf jaar nadat het ongeval of incident zich heeft voorgedaan.

Art.19. § 1. Wanneer een veiligheidsadviseur bij een onderneming in functie treedt, deelt die onderneming, zonder uitstel, de volgende gegevens mee aan de veiligheidsinstantie:
  1° de naam, de voornamen en de nationaliteit van de veiligheidsadviseur;
  2° het adres van de vestiging of vestigingen waar hij zijn activiteit in dienst van de onderneming uitoefent;
  3° de aard van zijn juridische band met de onderneming;
  4° een kopie van het scholingscertificaat voor het spoorvervoer.
  § 2. Wanneer bij de onderneming een veiligheidsadviseur zijn functie niet langer uitoefent, deelt die onderneming dit zonder uitstel aan de veiligheidsinstantie mee.
  Nadat de veiligheidsinstantie in kennis is gesteld dat een veiligheidsadviseur zijn functie niet langer uitoefent, stopt zij onmiddellijk met de verwerking van de gegevens bedoeld in paragraaf 1 met betrekking tot die veiligheidsadviseur.
  § 3. De veiligheidsinstantie beschikt over een administratieve procedure voor het beheer en de archivering en is verantwoordelijk voor de verwerking van de gegevens die haar worden meegedeeld op grond van de paragrafen 1 en 4, tweede lid.
  Zij kan die gegevens opnemen in een gegevensbank.
  De verwerking van persoonsgegevens in de gegevensbank heeft als doelstelling de uitvoering van controles in overeenstemming met artikel 32 mogelijk te maken.
  De veiligheidsinstantie hanteert een strikt gebruikers- en toegangsbeheer en neemt de gepaste technische en organisatorische maatregelen voor de bescherming van de persoonsgegevens.
  De veiligheidsinstantie bewaart de gegevens bedoeld in het eerste lid, zolang de veiligheidsadviseur zijn functie bij de onderneming uitoefent.
  § 4. De onderneming stelt voor 1 april van het jaar volgend op het jaar waarop het verslag betrekking heeft, een jaarverslag op dat ten minste de in bijlage 2 opgegeven informatie bevat.
  Zij stelt dit op eenvoudig verzoek ter beschikking van de veiligheidsinstantie of de inspectiedienst beveiliging.

HOOFDSTUK 8. - Erkenning en toelating van controle-instellingen
Afdeling 1. - Erkenning van controle-instellingen
Art.20. § 1. De Minister erkent de controle-instellingen die bevoegd zijn om de volgende activiteiten uit te voeren:
  1° de goedkeuringen van het ontwerptype, de beproevingen en het toezicht op de vervaardiging en het programma voor kwaliteitsborging voorzien in het RID en de bijlage 3 voor de verpakkingen beschreven in de hoofdstukken 6.1 en 6.3 van het RID;
  2° de conformiteitsbeoordelingen, de periodieke controles en beproevingen en het toezicht op de interne inspectiedienst, voorzien in het RID voor de drukrecipiënten beschreven in hoofdstuk 6.2 van het RID;
  3° de typehomologaties, de beproevingen, de inspecties, het toezicht op de vervaardiging en op het programma voor kwaliteitsborging voorzien in het RID en de bijlage 3 voor de grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's) beschreven in hoofdstuk 6.5 van het RID;
  4° de goedkeuringen van het ontwerptype, de beproevingen en het toezicht op de bouw en het programma voor kwaliteitsborging voorzien in het RID en de bijlage 3 voor de grote verpakkingen beschreven in hoofdstuk 6.6 van het RID;
  5° de goedkeuringen van het type, het toezicht op de bouw, de initiële, periodieke, intermediaire en uitzonderlijke controles en beproevingen voorzien in het RID en de bijlage 3 voor de tanks beschreven in hoofdstuk 6.7 van het RID;
  6° de conformiteitsbeoordelingen, de periodieke, intermediaire en uitzonderlijke controles en beproevingen, de controles bij inbedrijfstelling en het toezicht op de interne inspectiedienst voorzien in het RID en de bijlage 3 voor de tanks beschreven in hoofdstuk 6.8 van het RID;
  7° de goedkeuringen van het type, de initiële en periodieke controles en beproevingen en het toezicht op het kwaliteitssysteem voorzien in het RID en de bijlage 3 voor de tanks beschreven in hoofdstuk 6.9 van het RID;
  8° de goedkeuringen van het type, het toezicht op de bouw, de initiële, periodieke, intermediaire en uitzonderlijke controles en beproevingen voorzien in het RID en de bijlage 3 voor de vacuümtanks voor afvalstoffen beschreven in hoofdstuk 6.10 van het RID;
  9° de goedkeuringen, de controles en de beproevingen voorzien in het RID voor de containers voor losgestort vervoer beschreven in hoofdstuk 6.11 van het RID;
  10° het toezicht op de bouw, de initiële, periodieke, intermediaire en uitzonderlijke controles en beproevingen en het toezicht op het kwaliteitssysteem voorzien in de vorige versies van het RID, met oog op de toepassing van de overgangsbepalingen bedoeld in hoofdstuk 1.6 van het RID.
  § 2. De erkenning heeft een geldigheidsduur van tien jaar.

Art.21. Om erkend te worden voldoet de controle-instelling aan volgende voorwaarden:
  1° voor elke activiteit waarvoor hij om een erkenning verzoekt, geaccrediteerd zijn overeenkomstig de bepalingen van de Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 overeenkomstig de EN ISO/ICE norm 17020:2012 (behalve artikel 8.1.3), type A of B of de norm EN ISO/ICE 17025:2017 (behalve artikel 8.1.3), al naargelang de activiteit;
  2° beantwoorden aan de vereisten opgenomen in dit besluit, met inbegrip van het RID;
  3° een rechtspersoon naar Belgisch recht opgericht zijn met een exploitatiezetel in België, met uitzondering van Xb-instellingen.
  In het geval van een Xb-instelling, deel uitmaken van een rechtspersoon die gas levert in België en uitsluitend werken voor de eigenaar of de houder die voor de drukrecipiënten verantwoordelijk is.

Art.22. Een controle-instelling die een nieuwe activiteit opstart, kan tijdelijk erkend worden. De controle-instelling moet hiervoor aan de volgende voorwaarden voldoen:
  1° a) voor de activiteiten die betrekking hebben op de hoofdstukken 6.2 en 6.8 van het RID, voldoen aan de voorschriften van paragraaf 1.8.6.3.1 van het RID;
  b) voor de activiteiten die betrekking hebben op de andere hoofdstukken van deel 6 van het RID:
  - voldoen aan paragraaf 1.8.6.3.1 van het RID, met uitzondering van de punten h) en k), i) en van het laatste lid;
  - beschikken over een doeltreffend en passend rapportage en registratiesysteem;
  - beschikken over personeel belast met de uitvoering van de controles dat niet rechtstreeks betrokken is bij het ontwerp, de vervaardiging, de toelevering, de installatie, de aankoop, het bezit en het gebruik of het onderhoud van de te keuren producten;
  - geaccrediteerd zijn volgens de norm EN ISO/IEC 17.020:2012 (behalve artikel 8.1.3), type A of B of EN ISO/IEC 17025:2017 (behalve artikel 8.1.3) naargelang het geval.
  2° ten einde deze activiteit te kunnen verder zetten, voor deze activiteit geaccrediteerd zijn volgens de norm EN ISO/IEC 17020:2012 (behalve artikel 8.1.3), type A of B of EN ISO/IEC 17025:2017 (behalve artikel 8.1.3), naargelang het geval, in de loop van het eerste jaar dat ze deze activiteit uitoefent.

Art.23. § 1. De erkende controle-instellingen zijn, in de materies die hen aanbelangen, gehouden de hun door de gemachtigde van de Minister gegeven instructies, onder andere aan de hand van omzendnota's, na te leven.
  § 2. Vanaf het jaar dat volgt op de datum van hun erkenning, sturen de erkende controle-instellingen voor de activiteiten vermeld in artikel 20 een jaarverslag naar de gemachtigde van de Minister vóór één april van het jaar volgend op het jaar waarop het verslag betrekking heeft. Dit verslag bevat ten minste:
  1° Een overzicht van het aantal verrichte controles en beproevingen per type verpakking, gasrecipiënt of tank, volgens het model dat door de gemachtigde van de Minister ter beschikking wordt gesteld;
  2° Een overzicht van de afkeuringen met vermelding van de reden van afkeuring;
  3° De personeelswijzigingen en de opleidingsstaten van de medewerkers die betrokken zijn bij de activiteiten waarvoor de controle-instelling is erkend;
  4° Een overzicht van eventuele nieuwe procedures en van de procedures voor het uitvoeren van de activiteiten waarvoor de controle-instelling is erkend, die in het afgelopen jaar zijn gewijzigd;
  5° Het organigram van de instelling, als het gewijzigd is;
  6° Informatie betreffende de delegatie van taken, in het bijzonder een overzicht van de taken die aan onderaannemers worden gedelegeerd en de gegevens van deze onderaannemers.
  § 3. De gemachtigde van de Minister beschikt over een administratieve procedure voor het beheer en de archivering en is verantwoordelijk voor de verwerking van de persoonsgegevens die hem in het kader van het jaarverslag op grond van paragraaf 2 worden meegedeeld.
  Hij bewaart deze gegevens in een speciaal en beveiligd bestand, waartoe alleen de gemachtigde van de Minister en de leden van zijn directoraat-generaal die belast zijn met het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor toegang hebben.
  Het doel van de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze paragraaf is de gemachtigde van de Minister in staat te stellen zijn opdracht tot controle en toezicht op de erkende controle-instellingen naar behoren uit te voeren. Deze taak is bedoeld om een belangrijke doelstelling van algemeen openbaar belang te waarborgen, namelijk het waarborgen van de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor.
  In het kader van deze verwerking van persoonsgegevens hebben personen niet het recht om bezwaar te maken. Dit recht is immers onverenigbaar met de doeleinden die met deze verwerking van persoonsgegevens worden nagestreefd, namelijk de gemachtigde van de Minister in staat stellen zijn opdracht als bedoeld in het derde lid naar behoren uit te voeren.
  De gemachtigde van de Minister bewaart de persoonsgegevens bedoeld in het eerste lid gedurende een periode van tien jaar.
  § 4. De erkende controle-instellingen versturen minimaal om de drie maanden in elektronische vorm een kopie van de goedkeuringscertificaten van het type van de tanks beschreven in de hoofdstukken 6.7, 6.8, 6.9 en 6.10 van het RID naar de gemachtigde van de Minister.
  § 5. De erkende controle-instellingen versturen jaarlijks naar de gemachtigde van de Minister een kopie van de auditrapporten voor de volgende activiteiten:
  1° het toezicht op de houders of eigenaars van IBC's die, overeenkomstig bijlage 3, punt 2, over een toelating om zelf periodieke beproevingen en inspecties op IBC's uit te voeren beschikken;
  2° het toezicht op de naleving van de toelatingen voor de verlenging van het interval tussen de periodieke controles en beproevingen van gasflessen en flessenbatterijen overeenkomstig de verpakkingsinstructie P200 van het RID en de bijlage 3, punt 4.1;
  3° het toezicht op de interne inspectiediensten (IS) overeenkomstig paragraaf 1.8.7.7.4 van het RID.

Art.24. § 1. De erkende controle-instellingen melden onverwijld aan de gemachtigde van de Minister:
  1° elke wijziging van hun statuten;
  2° elke wijziging van organisatorische of technische aard die invloed heeft op de draagwijdte van, en de voorwaarden voor de erkenning;
  3° elke intrekking of wijziging van de in artikel 21, 1° of artikel 22, 2° bedoelde accreditatie;
  4° elke aanvraag tot uitbreiding van de in artikel 21, 1° en 22, 2° bedoelde accreditatie.
  § 2. De erkende controle-instellingen melden, voor de activiteiten die betrekking hebben op gasrecipiënten van hoofdstuk 6.2 en tanks van hoofdstuk 6.8 van het RID, onverwijld aan de gemachtigde van de Minister:
  1° elke weigering, beperking, schorsing of intrekking van een goedkeuringscertificaat van het type, behalve wanneer de bepalingen van paragraaf 1.8.7.2.2.2 van het RID van toepassing zijn;
  2° elke weigering van keuringscertificaten;
  3° elke goedkeuring, opschorting of intrekking van een interne inspectiedienst.
  § 3. De erkende controle-instellingen verstrekken onverwijld, op vraag van de gemachtigde van de Minister, alle informatie die betrekking heeft op de activiteiten en de werking van de instelling, of die van belang is voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit besluit.

Art.25. § 1. De erkenningsaanvraag:
  1° wordt gericht aan de gemachtigde van de Minister;
  2° bevat een gedetailleerde opsomming van de activiteiten waarvoor een erkenning wordt aangevraagd;
  3° wordt vergezeld van:
  a) alle stukken waaruit blijkt dat de controle-instelling voldoet aan de bepalingen opgenomen in artikel 21 of 22, al naargelang het geval, inbegrepen een kopie van de accreditatiecertificaten;
  b) een verklaring waarin de controle-instelling zich ertoe verbindt te voldoen aan de bepalingen van de artikelen 23 en 24;
  c) het organigram van de controle-instelling;
  d) de gegevens van de dienst(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor het uitvoeren van de activiteiten;
  e) het waarmerk of merkteken van de controle-instelling;
  f) een overzicht van de procedures die betrekking hebben op de activiteiten waarvoor een erkenning wordt aangevraagd.
  § 2. De instelling stelt onverwijld, op vraag van de gemachtigde van de Minister, informatie en procedures die van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag ter beschikking.

Art.26. § 1. Indien een controle-instelling niet meer voldoet aan de in artikelen 21 of 22 opgenomen voorwaarden, of artikel 23 of 24 niet naleeft, of de bepalingen van de bijlage 3 of de voorschriften van het RID niet naleeft, stuurt de Minister naar de betrokken controle-instelling een aangetekende brief waarin de vastgestelde nalatigheden worden opgesomd en hij de instelling verzoekt zich in regel te stellen met de bovengenoemde bepalingen, of althans haar standpunt kenbaar te maken.
  Indien de betrokken controle-instelling zich niet in orde stelt of haar standpunt niet kenbaar maakt binnen de maand na ontvangst van deze brief, of indien de gegeven uitleg de vaststelling van de nalatigheden niet weerlegt, kan de Minister de erkenning opschorten, beperken of intrekken.
  De Minister kan de erkenning beperken of intrekken indien, na een periode van drie jaar te rekenen van de erkenningsdatum blijkt dat de erkende controle-instelling bepaalde activiteiten niet meer heeft uitgeoefend of indien ze geen enkele activiteit heeft uitgeoefend in het domein waarop de erkenning betrekking heeft of deze activiteiten verwaarloosbaar zijn.
  De Minister beslist over de opschorting, beperking of intrekking van de erkenning bij ministerieel besluit.
  § 2. Als de accreditatie door de accreditatie-instelling is opgeschort, wordt de erkenning van rechtswege opgeschort voor dezelfde periode.
  De erkenning wordt van rechtswege ingetrokken indien de accreditatie door de accreditatie-instelling werd ingetrokken of niet verlengd. De intrekking van de erkenning treedt in werking op de dag waarop de beslissing tot intrekking of niet-verlenging van de accreditatie genomen door de accreditatie-instelling uitwerking krijgt.
  De Minister stelt de van rechtswege opschorting of intrekking van de erkenning vast bij ministerieel besluit.
  § 3. De beslissingen genomen door de Minister in uitvoering van paragrafen 1 en 2 worden aan de controle-instelling meegedeeld via aangetekende zending.
  § 4. Wanneer de erkenning wordt beperkt, opgeschort of ingetrokken of wanneer de erkende controle-instelling haar activiteiten stopzet, kan de gemachtigde van de Minister opdragen dat de dossiers worden overgedragen aan een andere erkende controle-instelling, dan wel ter beschikking worden gehouden.

Afdeling 2. - Toelating van controle-instellingen
Art.27. § 1. De Minister kan controle-instellingen die door een bevoegde overheid in een andere RID-Verdragsstaat erkend zijn voor activiteiten die betrekking hebben op de conformiteitsbeoordelingen en keuringen van de hoofdstukken 6.2 en 6.8 van het RID toelaten om in zijn naam één of meerdere van deze activiteiten op het Belgisch grondgebied uit te oefenen.
  § 2. De Minister vraagt daartoe aan de instelling bedoeld in paragraaf 1 om aan de gemachtigde van de Minister een dossier over te maken dat de volgende informatie bevat:
  1° een gedetailleerde opsomming van de activiteiten waarop de toelating betrekking heeft;
  2° de beslissing uitgereikt door de bevoegde overheid van de RID-Verdragsstaat waarin de controle-instelling voor deze activiteiten is erkend;
  3° een kopie van het accreditatiecertificaat dat deze activiteiten dekt;
  4° een verklaring waarin de controle-instelling zich ertoe verbindt te voldoen aan de bepalingen van artikelen 28 en 29;
  5° de gegevens van de dienst(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor het uitvoeren van de activiteiten;
  6° het waarmerk of merkteken van de controle-instelling.
  § 3. De controle-instelling stelt onverwijld, op vraag van de gemachtigde van de Minister, informatie die van belang is voor de beoordeling van het dossier ter beschikking.
  § 4. De toelating heeft een geldigheidstermijn van maximaal vijf jaar.

Art.28. De toegelaten controle-instellingen zijn gehouden, in de materies die hen aanbelangen, de instructies na te leven die hen door de gemachtigde van de Minister gegeven worden, onder andere aan de hand van omzendnota's.

Art.29. Vanaf het jaar dat volgt op de datum van hun toelating, sturen de toegelaten controle-instellingen voor de activiteiten vermeld in artikel 27, § 1 een jaarverslag naar de gemachtigde van de Minister vóór één april van het jaar volgend op het jaar waarop het verslag betrekking heeft. Dit verslag bevat:
  1° een overzicht van het aantal verrichte controles en beproevingen per type verpakking, gasrecipiënt of tank, volgens het model dat door de gemachtigde van de Minister ter beschikking wordt gesteld;
  2° een overzicht van de afkeuringen met vermelding van de reden van afkeuring.
  De toegelaten controle-instellingen melden onverwijld aan de gemachtigde van de Minister:
  1° elke intrekking, opschorting of wijziging van de in artikel 27, § 2, 2°, bedoelde erkenning of van de accreditatie voor de activiteiten waarvoor de controle-instelling is toegelaten;
  2° elke wijziging die invloed heeft op draagwijdte van en de voorwaarden voor de toelating.

Art.30. § 1. De toelating wordt van rechtswege opgeschort, beperkt of ingetrokken, al naargelang het geval, als:
  1° de accreditatie door de accreditatie-instelling is opgeschort, beperkt of ingetrokken of niet verlengd;
  2° de erkenning die door een bevoegde overheid van de andere Verdragsstaat aan het RID is uitgereikt waarop de toelating is gebaseerd, is opgeschort, beperkt of ingetrokken.
  De Minister stelt de van rechtswege opschorting beperking of intrekking van de toelating vast bij ministerieel besluit.
  De opschorting, beperking of intrekking van de toelating treedt in werking op de dag waarop, hetzij de beslissing van de accreditatie-instelling tot opschorting, beperking, intrekking of niet-verlenging van de accreditatie, hetzij de beslissing van een bevoegde overheid van de RID-Verdragsstaat tot opschorting, beperking of intrekking van de erkenning, uitwerking krijgt.
  § 2. In het geval nalatigheden worden vastgesteld in de uitvoering van de activiteiten waarvoor de controle-instelling is toegelaten, brengt de gemachtigde van de Minister de bevoegde overheid van de RID-Verdragsstaat die de erkenning heeft uitgereikt op de hoogte.
  Indien de toegelaten controle-instelling zich niet binnen een redelijke termijn in regel stelt met de door de bevoegde autoriteit van de RID-Verdragsstaat die de erkenning heeft uitgereikt opgelegde maatregelen of deze in ieder geval niet binnen een redelijke termijn naleeft, kan de Minister de toelating van deze instelling intrekken.
  De Minister beslist over de intrekking van de toelating bij ministerieel besluit.
  § 3. De beslissingen genomen door de Minister in uitvoering van paragrafen 1 en 2 worden aan de controle-instelling meegedeeld via aangetekende zending.
  § 4. Wanneer de toelating van een controle-instelling wordt opgeschort, beperkt of ingetrokken of wanneer zij haar activiteiten heeft stopgezet, kan de gemachtigde van de Minister opdragen dat de dossiers over de activiteiten waarvoor deze instelling toegelaten was, bedoeld in artikel 27, § 1, worden overgedragen aan een andere erkende of toegelaten controle-instelling, dan wel ter beschikking worden gehouden.

Afdeling 3. - Verwerking van persoonsgegvens
Art.31. De gemachtigde van de Minister beschikt over een administratieve procedure voor het beheer en de archivering en is verantwoordelijk voor de verwerking van de persoonsgegevens die hem worden meegedeeld op grond van de artikelen 25 en 27.
  Hij bewaart die gegevens in een speciaal en beveiligd bestand, waartoe enkel de gemachtigde van de Minister en de leden van zijn directoraat-generaal, belast met het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, toegang toe hebben.
  De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze paragraaf heeft als doelstelling de gemachtigde van de Minister in staat te stellen een volledig dossier aan de Minister voor te leggen, zodat hij zijn taak om overeenkomstig dit besluit controle-instellingen al dan niet te erkennen of toe te laten naar behoren kan uitvoeren. Het doel van deze taak is het waarborgen van een belangrijke doelstelling van algemeen belang, namelijk de spoorwegveiligheid.
  In het kader van deze verwerking van persoonsgegevens hebben personen niet het recht om bezwaar te maken. Dit recht is immers onverenigbaar met de doeleinden die met deze verwerking van persoonsgegevens worden nagestreefd, namelijk de gemachtigde van de Minister in staat stellen zijn taak bedoeld in het derde lid naar behoren uit te voeren.
  De gemachtigde van de Minister bewaart de persoonsgegevens bedoeld in het eerste lid, gedurende een periode van tien jaar.

HOOFDSTUK 9. - Controles
Afdeling 1. - Controle van de toepassing van de voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen door de betrokkenen bedoeld in hoofdstuk 1.4 van het RID
Art.32. § 1. Voor het vaststellen van overtredingen van de bepalingen van het RID (met uitzondering van hoofdstuk 1.10 betreffende beveiliging) en van dit besluit zijn bevoegd:
  1° de personeelsleden van het operationeel kader van de lokale politie en van de federale politie en de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën Administratie der douane en accijnzen bij de uitoefening van hun dienst;
  2° de ambtenaren en beambten van de veiligheidsinstantie die door de Koning zijn aangeduid overeenkomstig artikel 213 van de Spoorcodex.
  § 2. Voor het vaststellen van overtredingen van de bepalingen van hoofdstuk 1.10 van het RID betreffende beveiliging zijn bevoegd: de leden van de inspectiedienst beveiliging.
  § 3. De controle van de toepassing van de voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen door de betrokkenen bedoeld in hoofdstuk 1.4 van het RID, door de ambtenaren en agenten bedoeld in de paragrafen 1 en 2, gebeurt overeenkomstig de voorschriften van de afdeling 1.8.1 van het RID.

Afdeling 2. - Toezicht op erkende en toegelaten controle-instellingen
Art.33. Voor het toezicht op de erkende en toegelaten controle-instellingen zijn bevoegd: de leden van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer belast met het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor.

Art.34. De personeelsleden bedoeld in artikel 33 mogen op elk ogenblik en ter plaatse controleren of de erkende of toegelaten controle-instelling de verplichtingen die zij heeft op grond van de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 8 van dit besluit, naleeft.

Art.35. De erkende of toegelaten controle-instellingen zijn verplicht de met het toezicht belaste ambtenaren vrije toegang te verlenen tot de lokalen en installaties waar ze hun activiteiten uitvoeren ten einde een onderzoek of een audit te verrichten om na te gaan of de werking van de erkende of toegelaten controle-instelling in overeenstemming is met de bepalingen van dit besluit en om te controleren of aan de erkennings- of toelatingsvoorwaarden is voldaan. Zij moeten deze ambtenaren alle documenten en gegevens ter beschikking stellen die zij voor de uitoefening van hun taak nodig hebben. Op verzoek worden deze documenten of een kopie ervan aan deze ambtenaren verstrekt.

HOOFDSTUK 10. - Wijzigingsbepalingen
Art.36. In artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 6 september 2013 tot aanduiding van sommige personeelsleden van de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen en van de Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer en van de Exploitatie van de Luchthaven Brussel-Nationaal, die belast worden met de controle op de naleving van diverse wetten en reglementen inzake spoorwegvervoer, vervangen door het koninklijk besluit van 26 september 2016, en gewijzigd door het koninklijk besluit van 2 november 2017, wordt de bepaling onder 3° vervangen als volgt:
  " 3° het koninklijk besluit van (...) betreffende het vervoer per spoor van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen;".

HOOFDSTUK 11. - Overgangsbepalingen
Art.37. § 1. De geldigheidstermijn van de erkenningen van controle-instellingen met betrekking tot het spoorvervoer van gevaarlijke goederen op grond van het koninklijk besluit van 28 juni 2009 betreffende het vervoer via de weg of per spoor van gevaarlijke goederen, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen, wordt behouden tot en met 31 januari 2026.
  De instellingen bedoeld in het eerste lid dienen bij de gemachtigde van de Minister vóór 1 maart 2025 een erkenningsaanvraag in overeenkomstig artikel 25.
  § 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, vervalt het deel van de erkenningen van controle-instellingen voor de goedkeuringen van het type van tankcontainers uit vezelversterkte kunststof (FRP) op basis van de voorschriften van hoofdstuk 6.9 van het RID van toepassing tot en met 31 december 2022, van rechtswege op 1 juli 2023.
  De Minister stelt het van rechtswege verval bedoeld in het eerste lid vast bij ministerieel besluit.

HOOFDSTUK 12. - Opheffingsbepalingen
Art.38. Het koninklijk besluit van 2 november 2017 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen wordt opgeheven.
  Onverminderd het eerste lid, blijven de vorige versies van het RID van kracht voor de toepassing van de overgangsbepalingen bedoeld in hoofdstuk 1.6 van het RID.
  De Minister kan controle-instellingen ten aanzien van de vorige versies van het RID erkennen, met oog op de toepassing van de overgangsbepalingen bedoeld in hoofdstuk 1.6 van het RID.

HOOFDSTUK 13. - Slotbepalingen
Art.39. Dit besluit treedt in werking de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Art.40. De Minister van Economie, de Minister van Mobiliteit, de Minister van Volksgezondheid, de Minister van Justitie, de Minister die het gezag uitoefent over de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen en de Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1.
  Bijlage. 1. - Bevoegde overheden
  1. Definities
  In deze bijlage wordt verstaan onder:


"DG Spoor": het Directoraat-Generaal van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer belast met het spoorvervoer;
"controle-instellingen": de erkende of toegelaten controle-instellingen, al naargelang het geval;
"FOD Volksgezondheid": de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;
"FAGG": het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten
"interventiediensten": de diensten die tussenkomen in het kader van de disciplines 1, 3 of 4 bedoeld in het koninklijk besluit van 22 mei 2019 betreffende de noodplanning en het beheer van noodsituaties op het gemeentelijk en provinciaal niveau en betreffende de rol van de burgemeesters en de provinciegouverneurs in geval van crisisgebeurtenissen en -situaties die een coördinatie of een beheer op nationaal niveau vereisen;
"Nationale Autoriteit voor beveiliging": de Nationale Autoriteit voor de beveiliging van het spoorwegvervoer bedoeld in het koninklijk besluit van 26 januari 2006 tot oprichting van een nationale Autoriteit voor de beveiliging van het spoorwegvervoer en houdende diverse maatregelen voor de beveiliging van het intermodaal vervoer;
"FOD Binnenlandse Zaken" de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken.
2. Bevoegde overheden
  De bevoegde overheden bedoeld in de afdeling 1.2.1 van het RID zijn opgenomen in onderstaande tabel.


Bevoegde overheden Afdeling, onderafdeling of paragraaf van het RID
Minister 1.2.1 (definitie "controle-instelling"), 1.8.6 (opmerking 1, 1e streepje en opmerking 2), 1.8.6.1, 1.8.6.2.1, 1.8.6.2.2.2, 1.8.6.2.3.1, 1.8.6.6 (2e deel van de zin),
  4.1.4.1 (P200 (10) ac),
  6.2.1.6.1 (1e zin), 6.2.1.7.2, 6.2.2.5.2.4, 6.2.2.6.2.1 (2e en 4e zin), 6.2.2.6.2.2, 6.2.2.6.2.4, 6.2.2.6.4.1 (1e zin), 6.2.2.6.4.5, 6.2.2.7.7, 6.2.2.9.2 d), 6.2.2.9.4, 6.2.2.12, 6.2.3.6.2, 6.2.3.9.7.3,
  6.7.2.19.9, 6.7.3.15.9, 6.7.4.14.10, 6.7.5.12.7,
  6.8.1.5, 6.8.1.5.1, 6.8.1.5.2, 6.8.1.5.3, 6.8.1.5.4, 6.8.1.5.5 (laatste alinea), 6.8.1.5.6, 6.8.2.4.5, 6.8.2.4.6,
DG Spoor 1.8.6.2.4.2, 1.8.6.2.4.3 (2e deel, 2e zin), 1.6.2.10, 1.6.2.12, 1.6.2.14, 1.8.6.2.3.2, 1.8.6.3.3.1, 1.8.6.3.3.5, 1.8.4, 1.8.6.3, 1.8.6.4.1, 1.8.6.4.5, 1.8.6.5, 1.8.6.6 (1e deel van de zin), 1.8.6.7, 1.8.7.6.4, 1.8.7.7.2, 1.8.7.7.5,
  2.1.2.8, 2.2.2.1.5, 2.2.41.1.13, 2.2.52.1.8, 2.2.9.1.7 e),
  3.3 (bijzondere bepalingen 181, 237, 283, 376, 379, 674 (d) en h)) en 662),
  4.1.1.15, 4.1.3.6.6, 4.1.3.6.9, 4.1.4.1 (P099, P910 3), P200 ((10) k, v a) en b), (12) 1.3 en 1.5 (opmerking) en (13) 1.3 en 1.6 (opmerking)), P201, P405, P902 en P911 2)), 4.1.4.2 (IBC099), 4.1.4.3 (LP099, LP902 en LP906 2)), 4.1.7.2.2,
  4.2.1.13.1, 4.2.1.13.3, 4.2.3.6.4, 4.2.3.7.1, 4.2.5.1.1, 4.2.5.3 (TP4, TP10 en TP41),
  4.3.2.3.7,
  5.2.2.1.9, 5.4.1.2.3.3,
  6.1.1.2 (3e zin), 6.1.5.1.3, 6.1.5.2.5, 6.1.5.8.2,
  6.2.1.1.9, 6.2.1.3.6.5.4, 6.2.1.7.2, 6.2.2.4, 6.2.2.5.2.3, 6.2.2.5.2.6, 6.2.2.6.2.1 (3e zin), 6.2.2.6.2.2, 6.2.2.6.2.3, 6.2.2.6.3.2 (1e en 3e zin), 6.2.2.6.4.1 (2e zin), 6.2.2.6.4.3, 6.2.2.6.4.7, 6.2.2.7.2 d), 6.2.2.7.8, 6.2.2.12, 6.2.3.5.1, 6.2.5, 6.2.5.4.2, 6.2.6.3.2,
  6.3.2.1 (3e zin), 6.3.5.1.3, 6.3.5.5.2, 6.5.6.14.2, 6.5.6.3.4, 6.6.1.3 (3e zin), 6.6.5.1.3, 6.6.5.4.3, 6.7.1.2, 6.7.2.1, 6.7.2.2.1, 6.7.2.2.10, 6.7.2.3.1, 6.7.2.19.4, 6.7.3.1, 6.7.3.2.1, 6.7.4.1, 6.7.4.2.1, 6.7.4.2.8.1, 6.7.4.2.8.2, 6.7.5.1, 6.7.5.2.9, 6.7.5.4.1, 6.7.5.4.3,
  6.8.1.5.5 (linker en rechter kolom), 6.8.2.1.4, 6.8.2.1.19, 6.8.2.3.3, 6.8.2.7, 6.8.3.7, 6.8.4 (TA2 en TT7),
  6.9.1.4, 6.9.2.2.1, 6.9.2.2.3.2, 6.9.2.2.3.15, 6.9.2.3.1, 6.9.2.3.4 (K3 en K5), 6.9.2.3.7 (laatste zin), 6.9.2.7.1.3 c) en d),
  6.11.2.4, 6.11.5.4.2,
  7.3.3.1 (VC3)
Veiligheidsinstantie 1.4.2.2.4, 1.5.1, 1.8.2.2, 1.8.2.3, 1.8.5.2, 1.9.4, 3.1.2.6, 3.2.1, 3.3 (bijzondere bepaling 239),
  4.1.2.2, 4.1.3.8.1, 4.2.3.6.4, 4.2.5.1.1, 4.2.5.3 (TP4), 4.3.2.3.7,
  6.7.1.3, 6.7.2.19.6.1, 6.7.3.15.6.1, 6.7.4.14.6.1, 6.8.2.1.29,
  7.3.2.6.2, 7.4, 7.7
DG Spoor, Veiligheidsinstantie 3.3 (bijzondere bepalingen 636 en 670), 4.3.2.1.7
Controle-instellingen 1.2.1 (definitie "herstelde IBC"), 1.8.6.2.1, 1.8.6.2.2, 1.8.6.3.2.1, 1.8.6.3.2.2, 1.8.6.3.2.3, 1.8.7.1.2, 1.8.7.1.4, 1.8.7.1.5 b), 1.8.7.1.6, 1.8.7.2.2.1, 1.8.7.2.3, 1.8.7.2.5, 1.8.7.8.2, 1.8.8.1.1, 3.3 (bijzondere bepalingen 356, 371 (2), 666 en 674 (i) 1e zin)),
  4.1.3.6.2, 4.1.4.1 (P200 ((3) d) (opmerking) en (9)), P601 3) g) en P905), 4.1.6.14, 4.2.1.7 (1e zin), 4.2.1.9.1, 4.2.5.3 (TP16 en TP24),
  4.3.2.1.5 (voetnoot),
  6.1.1.2 (2e zin), 6.1.1.4, 6.1.3.1 g), 6.1.3.7, 6.1.3.8 b), 6.1.4.8.8, 6.1.4.13.7, 6.1.5.1.1, 6.1.5.1.5, 6.1.5.1.8, 6.1.5.1.10,
  6.2.1.4.1, 6.2.1.4.2, 6.2.1.5.1 (opmerking), 6.2.1.6.1 (opmerking 1), 6.2.2.1.1 (opmerking 2), 6.2.2.1.2 (opmerking 2), 6.2.2.5.1, 6.2.2.5.2.1, 6.2.2.5.2.2, 6.2.2.5.3.2, 6.2.2.5.3.3, 6.2.2.5.4.2, 6.2.2.5.4.4, 6.2.2.5.4.5, 6.2.2.5.4.6, 6.2.2.5.4.9, 6.2.2.5.4.10, 6.2.2.5.4.11, 6.2.2.7.4, 6.2.2.9.2 h), 6.2.2.11, 6.2.3.4.2, 6.2.3.6.1, 6.2.3.11.2, 6.2.3.11.4, 6.2.6.3.2.1,
  6.3.2.1 (2e zin), 6.3.2.2, 6.3.4.2, 6.3.4.3, 6.3.5.1.1, 6.3.5.1.5, 6.3.5.1.7, 6.3.5.1.8,
  6.5.1.1.2, 6.5.1.1.3, 6.5.2.1.1, 6.5.2.2.5, 6.5.4.1, 6.5.4.4.1, 6.5.4.4.4, 6.5.6.1.1, 6.5.6.2.1, 6.5.6.2.3,
  6.6.1.2, 6.6.1.3 (2e zin), 6.6.3.1, 6.6.5.1.1, 6.6.5.1.5, 6.6.5.1.7, 6.6.5.1.8,
  6.7.2.2.14, 6.7.2.3.3.1, 6.7.2.4.3, 6.7.2.6.2, 6.7.2.6.3, 6.7.2.6.4, 6.7.2.7.1, 6.7.2.8.3, 6.7.2.10.1, 6.7.2.12.2.4, 6.7.2.18.1, 6.7.2.19.5, 6.7.2.19.10, 6.7.3.2.11, 6.7.3.3.3.1, 6.7.3.7.3, 6.7.3.8.1.2, 6.7.3.14.1, 6.7.3.15.3, 6.7.3.15.5, 6.7.3.15.10, 6.7.4.2.14, 6.7.4.3.3.1, 6.7.4.5.10, 6.7.4.6.4, 6.7.4.7.4, 6.7.4.13.1, 6.7.4.14.3, 6.7.4.14.11, 6.7.5.11.1, 6.7.5.12.3,
  6.8.2.1.16, 6.8.2.1.23, 6.8.2.2.2, 6.8.2.3.3, 6.8.2.3.4, 6.8.2.4.1 (voetnoot 13), 6.8.3.2.16, 6.8.3.2.26, 6.8.3.4.6, 6.8.3.4.12, 6.8.3.4.13 (voetnoot), 6.8.4 (TA4, TT9), 6.8.5.2.2,
  6.9.2.2.2.4, 6.9.2.2.2.5, 6.9.2.2.3.14.5,
  6.11.4.4, 6.11.5.3.1, 6.11.5.3.4, 6.11.5.5.1
FOD Volksgezondheid 2.2.62.1.12.1, 2.2.62.2
FOD Volksgezondheid of FAGG, al naargelang het geval 6.2.6.3.3
De bevoegde overheden voor de toepassing van de reglementering die de richtlijnen 2001/18/EG en 2009/41/EG heeft omgezet en voor de verordening (EG) nr.1829/2003 2.2.9.1.11,
  3.3 (bijzondere bepaling 637)
De bevoegde overheden voor de verordening (EG) nr.1069/2009 zoals geregeld in de Overeenkomst van 16 januari 2014 tussen de Federale Staat en de Gewesten inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten 2.2.62.1.3, 2.2.62.1.9,
  4.1.4.1 (P620 en P650), 4.1.8.7,
  7.3.2.6.1
Interventiediensten 1.1.3.1 (d)
Nationale Autoriteit voor beveiliging, FOD Binnenlandse Zaken of FOD Volksgezondheid, al naargelang het geval 1.10.3 (opmerking)
Federale Politie, Corporate Security Services van de NMBS, infrastructuurbeheerder, Nationale Autoriteit voor beveiliging 1.10.3.2.2
De bevoegde overheid bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 2008 betreffende het op de markt brengen van machines 3.3 (bijzonder bepaling 363)
Een geaccrediteerde instelling overeenkomstig het koninklijk besluit van 31 januari 2006 tot oprichting van het BELAC accreditatiesysteem van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling 3.3 (bijzondere bepaling 674 (i) laatste streepje)
Zie artikel 17 1.10.2.4, 1.3.3
Zie artikel 18 1.8.5.1, 1.8.5.3 (laatste zin)
Zie artikel 21 6.2.2.6.3.3, 6.2.2.6.4.6
Zie artikel 24 1.2.1 (definitie "vervoer"), 1.8.1
Zie bijlage 3, 1.3 6.1.5.1.3
Zie bijlage 3, 4 4.1.4.1 (P200 ((12) 1.1, 1.2, 1.4, 1.5 (excl. opmerking), 1.6, 2.2, 2.3, 3.2 en (13) 1.1, 1.2, 1.5, 1.6 (excl. opmerking), 1.7, 2.5, 2.6, 3.1 en 3.2))
Zie bijlage 3, 3.2 6.8.2.1.2
Zie bijlage 3, 5.3 1.9.3


Art. N2.
  Bijlage 2. - Jaarverslag
  Minimale inhoud van het jaarverslag bedoeld in artikel 19:
  1. Algemeen
  Naam en adres van de onderneming (eventueel van het filiaal)
  Naam van de veiligheidsadviseur
  Jaar
  2. Behandelde gevaarlijke goederen


<td colspan="3" valign="top">Gevaarlijke goederen - Spoor
Activiteit
Identificatie Verpakkingswijze Hoeveelheden Verpakken Vullen Verzending Laden Vervoer Lossen
3. Personeel
  Aantal personeelsleden betrokken bij bovenvermelde activiteit(en)
  Opleidingen (type - aantal opgeleide personen - binnen de onderneming/buiten de onderneming (waar?)
  Identiteit en activiteit van eventuele onderaannemers (vervoer, laden, vullen, verpakken en lossen)
  4. Materieel
  Beschikbaar materieel voor laden, vullen, verpakken en lossen (evenals het materieel dat in dit jaar in en uit gebruik is genomen)
  Beschikbaar materieel voor het vervoer (evenals het materieel dat in dit jaar in en uit gebruik is genomen)
  5. Procedures
  Eventuele certificeringen van de onderneming
  Invoering van schriftelijke procedures m.b.t. desbetreffende activiteiten (evenals de dat jaar ingevoerde of vernieuwde procedures)
  6. Ongevallen en incidenten
  Datum, plaats, beknopte beschrijving (eventueel verwijzen naar het ongevalsrapport)
  Besluiten en maatregelen die genomen werden om herhaling te voorkomen
  Beschikbaar materieel en personeel voor interventie bij ongeval of incident
  7. Beveiliging
  Is de onderneming een betrokkene (in de zin van 1.4.2 en 1.4.3 van het RID) bij het vervoer van gevaarlijke goederen met hoog risico (met uitzondering van ontplofbare stoffen) in grotere dan de in de tabel 1.10.3.1.2 van het RID aangegeven hoeveelheden, waardoor de onderneming onderworpen is aan het in 1.10.3.2 van het RID bedoelde veiligheidsplan? Ja/Neen
  Indien ja, uitgevoerde activiteit(en):
  Verpakker, vuller, afzender, lader, vervoerder, geadresseerde, ontlader en/of andere (te verduidelijken)
  Gevaarsklasse(n) van de betrokken gevaarlijke goederen:
  8. Opmerkingen
  9. Plaats, datum, handtekening

Art. N3.
  Bijlage 3 - Aanvullingen en preciseringen met betrekking tot de bepalingen van het RID.
  1. TOEZICHT OP DE VERVAARDIGING, RECONSTRUCTIE OF RECONDITIONERING VAN VERPAKKINGEN, IBC'S EN GROTE VERPAKKINGEN
  1.1.Ten einde te garanderen dat elke verpakking, IBC en grote verpakking voldoet aan de voorschriften van het RID, moeten de verpakkingen, IBC's en grote verpakkingen vervaardigd, gereconditioneerd en beproefd worden volgens een door de erkende controle-instelling aanvaard kwaliteitsborgingsprogramma
  1.2. Het toezicht op de vervaardiging, de reconstructie of de reconditionering:
  - van de in hoofdstukken 6.1 en 6.3 van het RID beoogde verpakkingen;
  - van de in hoofdstuk 6.5 van het RID beoogde IBC's;
  - van de in hoofdstuk 6.6 van het RID beoogde grote verpakkingen,
  die van een in België afgeleverd UN-, RID/ADR- of reconditioneringsmerkteken zijn voorzien, bestaat uit de interne inspectie, uitgeoefend door de fabrikant, en het extern toezicht, uitgeoefend door een door de Minister erkende controle-instelling.
  1.3. De interne inspectie wordt in overeenstemming met de instructies van de gemachtigde van de Minister uitgevoerd en bestaat uit de initiële controle, de productiecontrole, de eindcontrole en het optekenen van de resultaten.
  1.3.1. Bij de initiële controle, vóór de vervaardiging, reconstructie of reconditionering, vergewist de fabrikant zich ervan dat de grondstof, de voorwerpen en de andere materialen die tijdens de fabricage worden gebruikt overeenstemmen met diegene gebruikt bij de goedkeuring van het prototype.
  1.3.2. De productiecontrole bestaat uit:
  - het testen van de vervaardigings-, reconstructie-, reconditionerings- en controle-installaties door middel van stalen bij het opstarten van de vervaardiging, reconstructie of reconditionering en telkens wanneer de uitrusting wordt aangepast;
  - controles op het proces en op het eindproduct tijdens de vervaardiging, reconstructie of reconditionering.
  1.3.3. Als eindcontrole worden de verpakkingen, IBC's of grote verpakkingen na de vervaardiging, reconstructie of reconditionering geïnspecteerd. Elke IBC en elke grote verpakking moet vóór zijn ingebruikname afzonderlijk worden geschouwd.
  De fabrikant verricht de dichtheidsbeproeving voorafgaand aan de ingebruikname van de IBC's .
  1.3.4. De resultaten van de interne inspectie worden opgetekend en blijven gedurende ten minste vijf jaar bewaard.
  1.3.5. De interne inspectie wordt door competent personeel uitgevoerd.
  1.3.6. De fabrikant beschikt over de vereiste installaties om de interne inspectie uit te voeren.
  1.4. Het extern toezicht bestaat enerzijds uit steekproeven om de overeenstemming met het prototype te controleren, en anderzijds uit de supervisie over de interne inspectiedienst van de fabrikant. Tijdens de eerste twee jaren vindt dit toezicht minstens één keer per jaar plaats per productie-, reconstructie- of reconditioneringsatelier.
  Als gedurende de eerste twee jaren de beoordeling positief was, kan vanaf dat ogenblik dit toezicht minstens één keer per twee jaar plaatsvinden, op voorwaarde dat het resultaat van het toezicht doorlopend positief wordt beoordeeld. Het toezicht kan onaangekondigd plaatsvinden.
  1.5. Maatregelen in geval van tekortkomingen
  1.5.1. In het kader van de interne inspectie
  Indien de erkende controle-instelling tekortkomingen ten opzichte van het prototype vaststelt, controleert hij alle verpakkingen, IBC's of grote verpakkingen die sinds de laatste controle waarbij de overeenstemming met het prototype werd vastgesteld, vervaardigd, gereconstrueerd of gereconditioneerd werden, individueel. De fabrikant verwijdert het UN-, RID/ADR- of reconditioneringsmerkteken van de verpakkingen, IBC's of grote verpakkingen die deze tekortkomingen vertonen.
  Op de verpakkingen, IBC's of grote verpakkingen die na het vaststellen van de tekortkomingen worden vervaardigd, gereconstrueerd of gereconditioneerd, mag de fabrikant het UN-, RID/ADR- of reconditioneringsmerkteken pas weer aanbrengen nadat hij de overeenstemming met het prototype opnieuw heeft aangetoond.
  1.5.2. In het kader van het extern toezicht
  Indien de erkende controle-instelling tekortkomingen ten opzichte van het prototype vaststelt, gaat ze te werk zoals aangegeven in punt 1.5.1 van deze bijlage.
  Indien de erkende controle-instelling oordeelt dat de interne inspectie te kort schiet, eist ze dat de fabrikant, reconstrueerder of reconditioneerder de in punt 1.3 van deze bijlage vermelde instructies naleeft.
  De erkende controle-instelling brengt de gemachtigde van de Minister op de hoogte van de tekortkomingen.
  De erkende controle-instelling voert binnen de drie maanden steekproefsgewijs bijkomende testen uit.
  Indien de erkende controle-instelling opnieuw dezelfde tekortkomingen vaststelt,
  - brengt ze in voorkomend geval de gemachtigde van de Minister daarvan op de hoogte;
  - trekt de erkende controle-instelling het UN-, RID/ADR- of reconditioneringsmerkteken van de desbetreffende verpakking, IBC of grote verpakking in.
  1.6. De kosten die het extern toezicht met zich meebrengt zijn ten laste van de aanvrager van het UN- of RID/ADR-merkteken of van de reconditioneerder.
  Wanneer het extern toezicht zowel bij de gebruiker als bij de producent moet plaats vinden, zijn de kosten die dit extern toezicht met zich brengt ten laste van de twee betrokkenen.
  2. PERIODIEKE BEPROEVINGEN EN INSPECTIES OP IBC'S
  2.1. Op de IBC's die van een UN-merkteken zijn voorzien, worden de beproevingen en de inspecties overeenkomstig 6.5.4.4.1 b), 6.5.4.4.2 b) en 6.5.4.5.2 van het RID ofwel door een erkende controle-instelling ofwel volgens de hieronder voorziene modaliteiten door de eigenaar of de houder van de IBC's uitgevoerd.
  2.2. De gemachtigde van de Minister kan aan eigenaars of houders van IBC's toelatingen afleveren voor het uitvoeren van de periodieke beproevingen en inspecties op IBC's.
  Om deze toelating te bekomen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
  2.2.1. De eigenaar of de houder van de IBC's beschikt over een ISO-certificatie van de reeks 9000 dat verenigbaar is met de beoogde activiteit en dat ten minste de productie of de verzending van gevaarlijke stoffen dekt;
  2.2.2. De eigenaar of de houder van de IBC's is gedekt tegen elke schade die door de periodieke beproevingen of inspecties op IBC's zou veroorzaakt worden;
  2.2.3. De dienst die belast is met de periodieke beproevingen en inspecties op IBC's is onafhankelijk gestructureerd van de commerciële- en/of productieafdeling;
  2.2.4. De eigenaar of de houder van de IBC's beschikt over de geschikte uitrusting om de periodieke beproevingen en inspecties op IBC's uit te voeren; in het bijzonder zijn de meetapparaten gekalibreerd en geven hun precisie aan;
  2.2.5. De persoon belast met de periodieke beproevingen en inspecties beschikt over een handleiding met de verschillende handelingen die tijdens deze controles moeten worden gerespecteerd;
  2.2.6. De periodieke beproevingen en inspecties worden uitgevoerd overeenkomstig het RID.
  De met de controle belaste persoon en het hoofd van de onderneming of zijn vertegenwoordiger ondertekenen en dateren een verklaring dat deze instructies werden nageleefd.
  2.3. De eigenaar of de houder van IBC's dient zijn aanvraag in bij de gemachtigde van de Minister. Deze aanvraag omvat:
  1° de naam van de onderneming die eigenaar of houder is van de IBC's;
  2° de naam en het adres van de dienst die verantwoordelijk is voor de periodieke beproevingen en inspecties op de IBC's;
  3° de verklaring bedoeld in 2.2, derde lid;
  4° een omschrijving van de activiteiten van de onderneming;
  5° een omschrijving van de IBC's;
  6° het aantal betrokken IBC's;
  7° een afbeelding van het gebruikte waarmerk;
  8° het rapport bedoeld in 2.4.
  2.4. De eigenaar of de houder van de IBC's doet beroep op een erkende controle-instelling die op basis van artikel 20 is erkend voor het uitvoeren van beproevingen en inspecties op IBC's volgens hoofdstuk 6.5 van het RID. Deze controle-instelling controleert of aan de bepalingen van 2.2.1 tot en met 2.2.6 is voldaan en stelt hiervan een rapport op. Het rapport bevat ook een duidelijke omschrijving van de beoogde IBC's. Dit rapport strekt als bewijs dat aan de bepalingen van 2.2.1 tot en met 2.2.6 is voldaan.
  2.5. De erkende controle-instelling ontvangt een kopie van de toelating, die hij bewaart zolang de toelating blijft gelden.
  2.6. De eigenaar of de houder van de IBC's stelt de gemachtigde van de Minister onverwijld in kennis van elke wijziging die invloed heeft op de draagwijdte van of de voorwaarden voor de toelating, onder meer een verandering van erkende controle-instelling of de stopzetting van deze activiteit.
  2.7. De rapporten van de beproevingen en inspecties van de IBC's vermelden ten minste de volgende gegevens:
  1° volgende identificatiegegevens van de IBC:
  - naam en adres van de eigenaar;
  - naam en adres van de fabrikant;
  - constructienummer;
  - datum van fabricatie;
  - het merkteken overeenkomstig het RID;
  2° indien van toepassing, datum en plaats van de dichtheidsbeproeving, de toegepaste druk en het bekomen resultaat;
  3° de inwendige en uitwendige staat van de IBC, de staat van zijn merkteken en de werking van de dienstuitrusting;
  4° de conclusie van het rapport, te weten of de IBC al dan niet overeenstemt met de voorschriften van het RID;
  5° de naam en de handtekening van de verantwoordelijke voor de beproeving en inspectie.
  Indien de periodieke beproeving en inspectie een bevredigend resultaat geeft, brengt de eigenaar of houder van IBC's de datum aan, overeenkomstig het RID, en zijn waarmerk.
  De eigenaar of houder van de IBC houdt gedurende tenminste vijf jaar een register bij van de uitgevoerde beproevingen en inspecties; dit register wordt ter beschikking gehouden van de erkende controle-instelling.
  2.8. De erkende controle-instelling controleert jaarlijks of de eigenaar of de houder van de IBC's handelt in overeenstemming met de bepalingen van het RID en de verleende toelating.
  De kosten van de door de erkende controle-instelling uitgevoerde controles komen ten laste van de eigenaar of houder van de IBC's.
  2.9. Elke controle die tekortkomingen aan het licht brengt, geeft aanleiding tot een nieuw bezoek door dezelfde controle-instelling binnen een periode van drie maand. Deze licht de gemachtigde van de Minister in.
  Indien de controle-instelling tijdens dit nieuw bezoek opnieuw tekortkomingen vaststelt, licht ze onmiddellijk de gemachtigde van de Minister in.
  2.10. Indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van de toelating of indien de eigenaar of houder van de IBC's de door de erkende controle-instelling vastgestelde tekortkomingen niet binnen de voorgeschreven termijn naleeft, of niet voldoet aan punt 2.6, stelt de gemachtigde van de Minister de betrokken eigenaar of houder via aangetekende zending in kennis van de vastgestelde tekortkomingen en verzoekt hem zich aan voornoemde bepalingen te houden of op zijn minst zijn standpunt kenbaar te maken.
  Indien de betrokken eigenaar of houder zich niet binnen een maand na ontvangst van de aangetekende zending schikt of zijn standpunt niet toelicht, of indien de verstrekte toelichtingen de vaststelling van de tekortkomingen niet betwisten, kan de gemachtigde van de Minister de toelating bij aangetekende zending intrekken.
  2.11. Als de eigenaar of de houder van de IBC's de gemachtigde van de Minister in kennis stelt van de stopzetting van de activiteiten in het domein waarop de toelating betrekking heeft, trekt de gemachtigde van de Minister de toelating in.
  Tevens trekt de gemachtigde van de Minister de toelating in indien, na een periode van drie jaar te rekenen vanaf de datum van toelating blijkt dat de eigenaar of de houder van de IBC's deze activiteiten niet meer heeft uitgeoefend.
  De gemachtigde van de Minister maakt deze intrekking aan de eigenaar of de houder van de IBC's bekend via aangetekende zending.
  3. BOUW VAN TANKS OP BASIS VAN BELGISCHE GOEDKEURINGSCERTIFICATEN VAN HET TYPE
  De bouw van de door de hoofdstukken 6.7, 6.8, 6.9 (in voege tot 31 december 2022), 6.9 (in voege vanaf 1 januari 2023) en 6.10 van het RID beoogde tanks, op basis van Belgische goedkeuringscertificaten van het type, is onderworpen aan de hieronder voorziene modaliteiten.
  3.1 Voor de bouw volgens een typegoedkeuring afgeleverd door een erkende controle-instelling, vraagt de fabrikant een vergunning van die controle-instelling alvorens de bouw van de tank aan te vatten.
  3.1.1. De fabrikant voegt aan zijn aanvraag tot vergunning bij een erkende controle-instelling de volgende documenten toe:
  3.1.1.1. een fabricageschema dat op zijn minst de volgende inlichtingen bevat:
  - het goedkeuringsnummer van het prototype;
  - de afmetingen van de tank;
  3.1.1.2. een inlichtingsfiche die onder meer de volgende gegevens bevat:
  - de lijst, de plaatsing en de bescherming van de gebruikte uitrustingen;
  - de mechanische eigenschappen en de dikte van de basisfabricagematerialen;
  - de tankcode en, in voorkomend geval, de lijst van de te vervoeren producten;
  3.1.1.3. de goedkeuringsattesten voor de lasmethoden;
  3.1.1.4. de geldige bekwaamheidsverklaringen van de lassers.
  3.1.2. De erkende controle-instelling gaat na of het constructieplan in overeenstemming is met de typegoedkeuring en beantwoordt aan de reglementering. Indien dit het geval is verleent ze de bouwvergunning.
  3.1.3. De voorafgaande voorschriften van 3.1 zijn niet van toepassing op de tanks bestemd voor het vervoer van stoffen van klasse 2 en van de UN-nummers 1051, 1052, 1745, 1746, 1790 (met meer dan 85% fluorwaterstof) en 2495 die voldoen aan de bepalingen van de Richtlijn 2010/35/EU van de Raad van 16 juni 2010 betreffende vervoerbare drukapparatuur.
  3.2. Er wordt geacht te zijn voldaan aan de voorwaarde met betrekking tot de weerstand aan de bij het spoorvervoer optredende belastingen als de norm EN 14025 of, in voorkomend geval, de norm EN 13094 zoals voorzien in 6.8.2.6 van het RID en de norm EN 12663 zoals voorzien in de Verordening nr. 321/2013 van de Commissie van 13 maart 2013 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem "rollend materieel - goederenwagens" van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van beschikking 2006/861/EG werden toegepast.
  4. VERLENGING VAN HET INTERVAL TUSSEN PERIODIEKE CONTROLES EN BEPROEVINGEN VAN GASFLESSEN EN FLESSENBATTERIJEN
  4.1. De gemachtigde van de Minister kan toelatingen afleveren voor de verlenging van het interval tussen de periodieke controles en beproevingen van bepaalde gasflessen en batterijen van dergelijke gasflessen van 10 naar 15 jaar overeenkomstig de verpakkingsinstructie P200, paragrafen (12) en (13) van onderafdeling 4.1.4.1 van het RID.
  4.2. Om deze toelating te bekomen, dient de eigenaar van de gasflessen of flessenbatterijen een aanvraag in bij de gemachtigde van de Minister.
  De aanvraag omvat:
  1° de naam van de onderneming die eigenaar is van de gasflessen of flessenbatterijen;
  2° de gegevens van het beoogde vulcentrum of de beoogde vulcentra;
  3° de beoogde groepen van flessen;
  4° de beoogde gassen;
  5° het rapport bedoeld in 4.3.
  4.3. De eigenaar van de gasflessen of flessenbatterijen doet beroep op een Xa-instelling die op basis van artikel 20 is erkend voor het uitvoeren van periodieke controles en beproevingen op gasflessen, en naargelang de aanvraag ook op flessenbatterijen, volgens hoofdstuk 6.2 van het RID. Deze Xa-instelling controleert of aan de bepalingen van de sub-paragrafen 1.3, 2, 3 en 4 van paragraaf (12) of de sub-paragrafen 1.3, 1.4, 2, 3 en 4 van paragraaf (13) van verpakkingsinstructie P200, al naargelang het geval, is voldaan en stelt hiervan een rapport op. Het rapport bevat ook een duidelijke omschrijving van de groepen van flessen en van de beoogde gassen. Dit rapport strekt als bewijs dat aan de bepalingen van verpakkingsinstructie P200, paragraaf (12) of (13), al naargelang het geval, is voldaan.
  4.4. De Xa-instelling ontvangt een kopie van de toelating, die hij bewaart zolang de toelating blijft gelden.
  4.5. De Xa-instelling controleert ten minste om de drie jaar of wanneer wijzigingen aan procedures werden ingevoerd, of de eigenaar van de gasflessen of flessenbatterijen handelt in overeenstemming met de bepalingen van het RID en de verleende toelating.
  De kosten van de door de Xa-instelling uitgevoerde controles komen ten laste van de eigenaar van de gasflessen of flessenbatterijen.
  4.6. Wanneer een gasfles zich in de situatie bevindt zoals beschreven in de sub-paragraaf 3.2 van de paragrafen (12) en (13) van verpakkingsinstructie P200, voert de eigenaar een analyse uit en stelt hij een rapport op over de oorzaak van het falen, waarin wordt aangegeven of er andere flessen door getroffen worden. Indien dit het geval is stelt de eigenaar de Xa-instelling op de hoogte. De Xa-instelling legt dan gepaste maatregelen vast en informeert dienaangaande de gemachtigde van de Minister die de bevoegde overheden van alle andere RID Verdragsstaten informeert.
  4.7. De eigenaar van de gasflessen of flessenbatterijen stelt de gemachtigde van de Minister onverwijld in kennis van elke wijziging die invloed heeft op de draagwijdte van of de voorwaarden voor de toelating, onder meer een verandering van erkende Xa-instelling, van vulcentrum of van de groepen van flessen, of een belangrijke wijziging in de procedures.
  4.8. Indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van de toelating of indien de eigenaar van de gasflessen of flessenbaterijen de door de erkende Xa-instelling vastgestelde tekortkomingen niet binnen de voorgeschreven termijn naleeft, of niet voldoet aan punt 4.7. stelt de gemachtigde van de Minister de betrokken eigenaar via aangetekende zending in kennis van de vastgestelde tekortkomingen en verzoekt hem zich aan voornoemde bepalingen te houden of op zijn minst zijn standpunt kenbaar te maken.
  Indien de betrokken eigenaar zich niet binnen een maand na ontvangst van de aangetekende zending schikt of zijn standpunt niet toelicht, of indien de verstrekte toelichtingen de vaststelling van de tekortkomingen niet betwisten, kan de gemachtigde van de Minister de toelating bij aangetekende zending intrekken.
  4.9. Als de eigenaar van de gasflessen of flessenbatterijen de gemachtigde van de Minister in kennis stelt van de stopzetting van de activiteiten in het domein waarop de toelating betrekking heeft, trekt de gemachtigde van de Minister de toelating in.
  Tevens trekt de gemachtigde van de Minister de toelating in indien, na een periode van drie jaar te rekenen vanaf de datum van toelating blijkt dat de eigenaar deze activiteiten niet meer heeft uitgeoefend.
  De gemachtigde van de Minister maakt deze intrekking aan de eigenaar van de gasflessen of flessenbatterijen bekend via aangetekende zending.
  5. VERVOERSBEPERKINGEN
  5.1. De infrastructuurbeheerder kan voor het spoorvervoer van gevaarlijke goederen bepaalde bijkomende bepalingen toepassen die niet in het RID zijn opgenomen op voorwaarde dat deze bijkomende bepalingen :
  1° zijn opgesteld volgens afdeling 5.2;
  2° niet in tegenstrijd zijn met deze van de onderafdeling 1.1.2.1 b) van het RID;
  3° opgenomen zijn in de netverklaring bedoeld in artikel 3, 22°, van de Spoorcodex, en van toepassing zijn op het nationale en internationale vervoer per spoor van gevaarlijke goederen;
  4° niet het verbod van het spoorvervoer op het volledige grondgebied tot gevolg hebben voor gevaarlijke goederen die beoogd worden in deze bepaling;
  5° het voorwerp uitmaken van een goedkeuring van de veiligheidsinstantie.
  5.2. De bijkomende bepalingen bedoeld in afdeling 5.1 zijn:
  1° bijkomende bepalingen of beperkingen die dienen voor de veiligheid van transporten;
  a) die bepaalde kunstwerken zoals bruggen en tunnels gebruiken, of;
  b) die installaties voor gecombineerd vervoer gebruiken zoals bijvoorbeeld overslaginstallaties, of;
  c) die aankomen in havens, stations of andere vervoerterminals of eruit vertrekken.
  2° voorwaarden waaronder het vervoer van bepaalde gevaarlijke goederen is verboden of aan bijzondere exploitatievoorwaarden is onderworpen (bijvoorbeeld verminderde snelheid, bepaalde duur van een traject, verbod om te kruisen, enz.) op lijnen die bijzondere of plaatselijke risico's vertonen, zoals lijnen door woongebieden, ecologisch kwetsbare gebieden, commerciële centra of industriegebieden waar zich gevaarlijke installaties bevinden.
  De infrastructuurbeheerder bepaalt, in de mate van het mogelijke, reiswegen die moeten gebruikt worden ter vervanging van de gesloten lijnen of de lijnen die onderworpen zijn aan bijzondere bepalingen.
  3° bijzondere bepalingen die aanduiden welke reisweg uitgesloten of te volgen is, of bepalingen die nageleefd moeten worden voor tijdelijke stilstanden als gevolg van extreme weersomstandigheden, aardbevingen, ongevallen, demonstraties, burgerlijke oproer of wapenfeiten.
  5.3. De toepassing van de bijkomende bepalingen volgens afdeling 5.2, 1° en 2° veronderstelt dat de infrastructuurbeheerder vooraf het bewijs en de noodzaak van maatregelen aantoont.
  De infrastructuurbeheerder legt met het oog daarop een risicoanalyse voor aan de veiligheidsinstantie.
  Na onderzoek van de risicoanalyse beslist de veiligheidsinstantie om al dan niet een éénsluidend advies aangaande de voormelde bijkomende bepalingen uit te brengen.
  5.4. Wanneer de veiligheidsinstantie een éénsluidend advies uitbrengt aangaande de toepassing door de infrastructuurbeheerder van de bijkomende bepalingen bedoeld in afdeling 5.2, 1° en 2°, licht zij vooraf het secretariaat van OTIF in, die deze ter kennis brengt van de RID-Verdragsstaten.
  De veiligheidsinstantie stelt het Spoorwegbureau van de Europese Unie en de Europese Commissie in kennis van deze voorschriften en hun motivering.
  6. PRECISERINGEN
  6.1. De gemachtigde van de Minister kan zo nodig de uitvoeringsdetails preciseren van de bepalingen die betrekking hebben op deze bijlage.

BIJLAGE.
Art. N.
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-02-2024, p. 21209)