Details





Titel:

30 JUNI 2023. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 betreffende de armoedebestrijding



Inhoudstafel:


Art. 1-32



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2009203091 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 betreffende de armoedebestrijding, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in punt 8° worden de woorden "het Vlaams Netwerk" vervangen door de woorden "de organisatie";
  2° er worden een punt 26° en een punt 27° toegevoegd, die luiden als volgt:
  "26° ervaringskennis: de kennis van mensen op het vlak van armoede en sociale uitsluiting die, gebaseerd op ervaring, op een procesmatige manier ondersteund, verruimd en gekaderd is;
  27° ervaringsdeskundigheid: de deskundigheid die iemand heeft als hij de vaardigheden heeft verworven om ervaringskennis professioneel in te zetten.".

Art.2. Aan artikel 10 van hetzelfde besluit wordt een punt 8° toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "8° het netwerk erkent in zijn werking het belang van het gebruik van de Nederlandse taal.

Art.3. In artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste en tweede lid wordt het woord "minister" vervangen door het woord "administratie";
  2° in het eerste lid wordt de zin "Het meerjarenplan wordt minstens afgestemd op de meerjarenplannen van de organisaties voor samenlevingsopbouw en de centra voor algemeen welzijnswerk." vervangen door de zin "Het meerjarenplan wordt minstens afgestemd op de meerjarenplannen van de organisaties voor samenlevingsopbouw en op de meerjarenplannen van de opleidingsorganisatie en van de vormingsorganisaties die in het kader van dit decreet zijn erkend.".

Art.4. In artikel 13 van hetzelfde besluit wordt een punt 5/1° ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "5/1° de criteria die worden gehanteerd om de resultaten te beoordelen;".

Art.5. In artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2010, worden de woorden "De Vlaamse Regering sluit" vervangen door de woorden "De secretaris-generaal sluit".

Art.6. In artikel 15, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt een punt 2/1° ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "2/1° de criteria die gehanteerd worden om de resultaten te beoordelen;".

Art.7. In artikel 16 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° tussen de zinsnede "begrotingskredieten," en de woorden "aan het Vlaams Netwerk" wordt het woord "jaarlijks" ingevoegd;
  2° de zin "Het bedrag van de subsidie-enveloppe is afhankelijk van de subsidiabele personeelsformatie, vermeld in het goedgekeurde meerjarenplan." wordt vervangen door de zin "De jaarlijkse subsidie-enveloppe bedraagt 874.281,39 euro op 1 januari 2023.".

Art.8. Artikel 19 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 19. Het Vlaams Netwerk verantwoordt de aanwending van de subsidie-enveloppe tijdens een kalenderjaar in een inhoudelijk en een financieel verslag, dat het vóór 1 mei van het volgende kalenderjaar bij de administratie indient.
  Het inhoudelijke verslag, vermeld in het eerste lid, heeft de vorm van een opvolgingsrapport. In het voormelde opvolgingsrapport wordt onder meer aan de hand van de elementen, vermeld in het jaarplan, vermeld in artikel 15, beschreven op welke wijze de doelstellingen en activiteiten uit het voormelde jaarplan zijn gerealiseerd.
  Het financiële verslag, vermeld in het eerste lid, bevat alle documenten, vermeld in artikel 13 van het besluit van 13 januari 2006.
  Als het financiële verslag of het inhoudelijke verslag, vermeld in het eerste tot en met het derde lid, niet op tijd is ingediend, kan 5% van de toegekende subsidie-enveloppe worden ingehouden.".

Art.9. Aan artikel 20 van hetzelfde besluit wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "Activiteiten waarvoor met toepassing van andere regelingen van de Vlaamse Gemeenschap of andere overheden subsidies worden ontvangen, komen niet in aanmerking voor de toekenning van de subsidie op grond van dit besluit als dat ertoe leidt dat dezelfde uitgaven voor die activiteit dubbel worden gesubsidieerd.".

Art.10. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2022, worden een artikel 20/1 en een artikel 20/2 ingevoegd, die luiden als volgt:"Art. 20/1. De subsidie wordt uitbetaald in de volgende twee schijven van 50%:
  1° een eerste schijf wordt uitbetaald in de loop van de maand februari van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft;
  2° een tweede schijf wordt uitbetaald in de loop van de maand juli van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.
  Art. 20/2. Het Vlaams Netwerk kan de resultaten van de gesubsidieerde activiteiten openbaar maken.".

Art.11. In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid wordt tussen het woord "gedeelte" en de woorden "Het Vlaams Netwerk" de zinsnede "tot maximaal 20% van de subsidie-enveloppe, met uitzondering van het sociaal passief" ingevoegd;
  2° in het eerste lid worden de woorden "en om de wettelijk bepaalde provisie voor vakantiegeld aan te leggen" opgeheven;
  3° in het tweede lid wordt tussen het woord "boekjaar" en het woord "meer" de zinsnede ", met uitzondering van het sociaal passief," ingevoegd;
  4° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "Het sociaal passief, vermeld in het eerste en tweede lid, wordt beperkt tot 25% van de jaarlijkse personeelskosten.".

Art.12. Aan artikel 23, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 februari 2010 en 10 februari 2012, worden een punt 5° en een punt 6° toegevoegd, die luiden als volgt:
  "5° ze in haar werking het belang van het gebruik van de Nederlandse taal erkent;
  6° ze het decreet van 3 juni 2022 houdende de verplichting voor bepaalde organisaties om een uittreksel uit het strafregister als vermeld in artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, te controleren voor bepaalde nieuwe medewerkers toepast, behalve voor de medewerkers die aangesteld zijn conform de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers bij activiteiten voor of door de jeugd van drie tot en met dertig jaar, in de vrije tijd en om de algemene en integrale ontwikkeling te bevorderen van de jeugd die eraan deelneemt op vrijwillige basis.".

Art.13. Aan artikel 30 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "Activiteiten waarvoor met toepassing van andere regelingen van de Vlaamse Gemeenschap of andere overheden subsidies worden ontvangen, komen niet in aanmerking voor de toekenning van de subsidie op grond van dit besluit als dat ertoe leidt dat dezelfde uitgaven voor die activiteit dubbel worden gesubsidieerd.".

Art.14. In artikel 34, § 1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2012, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
  "De jaarlijkse subsidie bedraagt:
  1° 71.260 euro voor een lokale vereniging op 1 januari 2023;
  2° 100.433,60 euro voor een bovenlokale vereniging op 1 januari 2023.";

Art.15. Er wordt een artikel 34/1 toegevoegd dat luidt als volgt:
  "Artikel 34/1. § 1. Jaarlijks kent de secretaris-generaal, naast de subsidie bepaald in artikel 34 § 1, binnen de beschikbare begrotingskredieten en na goedkeuring van een activiteitenplanning en jaarbegroting, aan vzw De Keeting, een extra bedrag van 96.128,61 euro op 1 januari 2023 toe voor werkings- en personeelskosten. Artikel 34 § 3, artikel 35 en artikel 35/1 zijn van toepassing op deze subsidie.
  § 2. VZW De Keeting dient de stavingsstukken uiterlijk op 1 mei van het jaar dat volgt op het werkjaar waarvoor de subsidie werd verleend, bij de administratie in overeenkomstig het besluit van 13 januari 2006.
  Bij laattijdige indiening van het financiële verslag of het inhoudelijke verslag wordt 5 % van de toegekende subsidie-enveloppe niet uitbetaald.".

Art.16. In artikel 35/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid wordt tussen het woord "gedeelte" en de woorden "De vereniging" de zinsnede ", met uitzondering van het sociaal passief" ingevoegd;
  2° in het tweede lid wordt tussen de zinsnede "jaarlijkse subsidie," en het woord "stort" de zinsnede "met uitzondering van het sociaal passief," ingevoegd;
  3° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "Het sociaal passief, vermeld in het eerste en tweede lid, wordt beperkt tot 25% van de jaarlijkse personeelskosten.".

Art.17. Aan artikel 39, eerste lid, van hetzelfde besluit worden een punt 6° tot en met 8° toegevoegd, die luiden als volgt:
  "6° in de raad van bestuur van de organisatie is minstens één ervaringsdeskundige in armoede en sociale uitsluiting vertegenwoordigd;
  7° in alle bestuursorganen en -structuren van de organisatie is niet meer dan twee derde van de leden van hetzelfde geslacht;
  8° ze in haar werking het belang van het gebruik van de Nederlandse taal erkent.

Art.18. Artikel 45 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 45. Er kan maximaal één opleidingsorganisatie erkend worden.".

Art.19. Artikel 47 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 47. De erkende opleidingsorganisatie ontvangt, binnen de beschikbare begrotingskredieten, een jaarlijkse subsidie als ze voldoet aan de bepalingen van deze afdeling. De jaarlijkse subsidie bedraagt 477.137,30 euro op 1 januari 2023".

Art.20. Artikel 48 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 48. De opleidingsorganisatie die bij de administratie een meerjarenplan indient voor 15 mei van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarop dat plan betrekking heeft, komt in aanmerking voor de subsidie, vermeld in artikel 47. Het voormelde meerjarenplan wordt opgemaakt voor een periode van vijf jaar. Het voormelde meerjarenplan wordt minstens afgestemd op de meerjarenplannen van de organisaties voor samenlevingsopbouw, het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen en de vormingsorganisaties die in het kader van dit decreet zijn erkend.
  De secretaris-generaal beslist voor 1 oktober van hetzelfde jaar over de goedkeuring van het ingediende meerjarenplan, vermeld in het eerste lid.".

Art.21. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2022, wordt een artikel 48/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "Art. 48/1. § 1. Het meerjarenplan, vermeld in artikel 48, bevat al de volgende elementen:
  1° een omgevingsanalyse;
  2° de beschrijving van de strategische doelstellingen;
  3° de beoogde resultaten;
  4° de criteria die worden gehanteerd om de resultaten te beoordelen;
  5° de ontwikkeling ten opzichte van het vorige meerjarenplan;
  6° het tijdstip en de wijze waarop de resultaten geëvalueerd worden;
  7° de opgave van de interne organisatiestructuur;
  8° de personeelsformatie en de toepasselijke salarisschalen;
  9° een overzicht van de externe samenwerkingsverbanden;
  10° de begroting voor de volledige periode van het meerjarenplan;
  11° voor het eerste werkjaar: een jaarplan waarvan de inhoud beantwoordt aan artikel 48/1, § 2.
  § 2. Op basis van het meerjarenplan, vermeld in artikel 48, dat is goedgekeurd, dient de opleidingsorganisatie bij de secretaris-generaal jaarlijks voor 1 november een jaarplan in voor het volgende werkjaar, het eerste werkjaar uitgezonderd. Het voormelde jaarplan bevat al de volgende elementen:
  1° de operationele doelstellingen;
  2° de concrete activiteiten om de opdrachten van de erkende opleidingsorganisatie te realiseren;
  3° de criteria die worden gehanteerd om de resultaten te beoordelen;
  4° de concrete begroting voor de uitvoering van het jaarplan.
  De secretaris-generaal beslist uiterlijk twee maanden na de indiening van het jaarplan, vermeld in het eerste lid, over de goedkeuring van dat jaarplan.".

Art.22. Artikel 49 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 49. De opleidingsorganisatie verantwoordt de aanwending van de subsidie-enveloppe tijdens een kalenderjaar in een inhoudelijk en een financieel verslag, dat ze vóór 1 mei van het volgende kalenderjaar bij de administratie indient.
  Het inhoudelijke verslag, vermeld in het eerste lid, heeft de vorm van een opvolgingsrapport. In het voormelde opvolgingsrapport wordt onder meer aan de hand van de elementen, vermeld in het jaarplan, vermeld in artikel 48/1, § 2, op beschreven welke wijze de doelstellingen en activiteiten uit het voormelde jaarplan zijn gerealiseerd.
  Het financiële verslag, vermeld in eerste lid, bevat alle documenten, vermeld in artikel 13 van het besluit van 13 januari 2006.
  Bij laattijdige indiening van het financiële verslag of het inhoudelijke verslag, vermeld in het eerste tot en met het derde lid, kan 5% van de toegekende subsidie-enveloppe worden ingehouden.
  De opleidingsorganisatie kan de resultaten van de gesubsidieerde activiteiten openbaar maken.".

Art.23. In artikel 50 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° voor het eerste lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "De opleidingsorganisatie wendt de subsidie-enveloppe aan voor al de volgende aspecten:
  1° huisvestingskosten;
  2° personeelskosten;
  3° werkingskosten;
  4° overeenkomsten met derden.";
  2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "Activiteiten waarvoor met toepassing van andere regelingen van de Vlaamse Gemeenschap of andere overheden subsidies worden ontvangen, komen niet in aanmerking voor de toekenning van de subsidie op grond van dit besluit als dat ertoe leidt dat dezelfde uitgaven voor die activiteit dubbel worden gesubsidieerd.".

Art.24. In artikel 51 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid wordt tussen het woord "gedeelte" en de woorden "De opleidingsorganisatie" de zinsnede ", met uitzondering van het sociaal passief" ingevoegd;
  2° in het tweede lid wordt tussen de zinsnede "jaarlijkse subsidie-enveloppe," en het woord "stort" de zinsnede "met uitzondering van het sociaal passief," ingevoegd;
  3° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "Het sociaal passief, vermeld in het eerste en tweede lid, wordt beperkt tot 25% van de jaarlijkse personeelskosten.".

Art.25. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2022, wordt hoofdstuk V/1, dat bestaat uit artikel 57/1 tot en met 57/18, opgeheven.

Art.26. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2022, wordt hoofdstuk V/1, opgeheven door artikel 25, opnieuw opgenomen in de volgende lezing:Hoofdstuk V/1. Subsidiëring van de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor de bestrijding van kinderarmoede Art. 57/1. De Vlaamse Gemeenschapscommissie komt in aanmerking voor een subsidie als vermeld in artikel 57/3, als ze als onderdeel van haar lokaal sociaal beleid een integraal lokaal kinderarmoedebestrijdingsbeleid ontwikkelt en implementeert met de volgende doelstellingen:
  1° de kinderarmoede in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad structureel terugdringen;
  2° de volledige ontplooiing van elk kind.
  Het integraal lokaal kinderarmoedebestrijdingsbeleid, vermeld in het eerste lid, omvat de ontwikkeling en implementatie van geïntegreerde, duurzame en proactieve strategieën en acties om kinderarmoede te bestrijden, met een focus op kinderen tot en met drie jaar en hun gezin, op basis van de volgende drie beleidsprioriteiten:
  1° toegang tot adequate middelen;
  2° toegang tot betaalbare hoogwaardige diensten;
  3° het recht van kinderen en gezinnen om te participeren.
  De coördinerende minister kan uiterlijk op 15 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de Nederlandse taalgroep van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, vermeld in artikel 60, tweede lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, voor het eerst in zijn nieuwe samenstelling bijeenkomt, naast de beleidsprioriteiten, vermeld in het tweede lid, bijkomende beleidsprioriteiten bepalen.
  De Vlaamse Gemeenschapscommissie neemt een regierol voor de lokale kinderarmoedebestrijding vanuit een lokaal netwerk. Ze wijst daarvoor een lokaal aanspreekpunt aan. De acties worden ontwikkeld, geïmplementeerd en geëvalueerd in coproductie met de relevante lokale actoren, in het bijzonder met volwaardige participatie van de kinderen en de gezinnen en de actoren die op basis van het decreet van 21 maart 2003 erkend en ondersteund worden.Art.57/2. De Vlaamse Gemeenschapscommissie geeft uitwerking aan de beleidsprioriteiten, vermeld in artikel 57/1, tweede en derde lid, van dit besluit, in haar meerjarenplan, vermeld in artikel 7 tot en met 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 december 2020 over de beleids- en beheerscyclus van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. De Vlaamse Gemeenschapscommissie licht de voormelde uitwerking vooraf toe in een overleg met de administratie.Art. 57/3. De Vlaamse Gemeenschapscommissie ontvangt, binnen de grenzen van de kredieten die daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap worden ingeschreven, jaarlijks 220.500 euro als ze de beleidsprioriteiten, vermeld in artikel 57/1, tweede en derde lid, opneemt in haar meerjarenplan.
  De Vlaamse Gemeenschapscommissie kan de subsidie-enveloppe aanwenden voor al de volgende aspecten:
  1° personeelskosten;
  2° werkingskosten;
  3° overeenkomsten met derden.
  De subsidie wordt niet aangewend voor investeringen.
  Activiteiten waarvoor met toepassing van andere regelingen van de Vlaamse Gemeenschap of andere overheden subsidies worden ontvangen, komen niet in aanmerking voor de toekenning van de subsidie op grond van dit besluit als dat ertoe leidt dat dezelfde uitgaven voor die activiteit dubbel worden gesubsidieerd.
  Art. 57/4. Het subsidiebedrag dat toegekend is voor een bepaald jaar, wordt uitgekeerd in twee gelijke delen, uiterlijk op 30 juni en 30 november van elk jaar.
  Art. 57/5. In al de volgende gevallen dient de secretaris-generaal uiterlijk drie maanden nadat hij de rapportering, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 4 december 2020 over de beleids- en beheerscyclus van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, heeft ontvangen, met een aangetekende brief bezwaar in bij de Vlaamse Gemeenschapscommissie:
  1° als de Vlaamse Gemeenschapscommissie niet voldoet aan de rapporteringsverplichtingen, vermeld in het voormelde besluit;
  2° als de rapportering, vermeld in het voormelde besluit, onduidelijk is;
  3° als de Vlaamse Gemeenschapscommissie onvoldoende aantoont dat ze de vooropgestelde doelstellingen heeft nagestreefd.
  De Vlaamse Gemeenschapscommissie bezorgt, binnen twee maanden nadat ze het bezwaar, vermeld in het eerste lid, heeft ontvangen, aan de secretaris-generaal een aangepaste rapportering of een motiverende nota waarom bepaalde engagementen niet zijn nagekomen. De secretaris-generaal bezorgt daaropvolgend zijn beslissing aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie binnen twee maanden nadat hij de aangepaste rapportering of de motiverende nota heeft ontvangen.
  Als uit de aangepaste rapportering of uit de motiverende nota blijkt dat de subsidie niet aangewend is voor het doel waarvoor ze is verleend, keert de administratie verdere toegezegde subsidies niet uit.
  Art. 57/6. Als de Vlaamse Gemeenschapscommissie de subsidie, vermeld in artikel 57/3, eerste lid, in het jaar waarvoor de subsidie wordt toegekend, niet volledig aanwendt voor de kosten, vermeld in artikel 57/3, tweede lid, legt ze reserves aan met het niet-aangewende gedeelte, tot maximaal 20% van de voormelde subsidie-enveloppe, met uitzondering van het sociaal passief. De Vlaamse Gemeenschapscommissie wendt die reserves aan om uitgaven te financieren die bijdragen tot de realisatie van haar taken en om de wettelijk bepaalde provisie voor vakantiegeld aan te leggen.
  Van reserves die op het ogenblik dat het boekjaar wordt afgesloten meer bedragen dan de jaarlijkse subsidie, met uitzondering van het sociaal passief, stort de Vlaamse Gemeenschapscommissie het bedrag dat de jaarlijkse subsidie overschrijdt, terug aan de Vlaamse overheid.
  Het sociaal passief, vermeld in het eerste en tweede lid, wordt beperkt tot 25% van de jaarlijkse personeelskosten.".

Art.27. In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk V/2, dat bestaat uit artikel 57/7 tot en met 57/22, ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "Hoofdstuk V/2. Vormingsorganisaties over armoede
  Afdeling 1. Erkenning
  Art. 57/7. Een organisatie kan als vormingsorganisatie over armoede worden erkend als ze voldoet aan al de volgende voorwaarden:
  1° ze is opgericht als een vereniging zonder winstoogmerk conform de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen en het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van 23 maart 2019;
  2° in de bestuursstructuren van haar vormingswerking zoals bedoeld in dit besluit is een voldoende mix van ervaringsdeskundigheid en ervaringskennis aanwezig;
  3° in de bestuursstructuren van haar vormingswerking zoals bedoeld in dit besluit is niet meer dan twee derde van de leden van hetzelfde geslacht;
  4° ze is actief op het grondgebied van het Nederlandse taalgebied of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;
  5° ze voert de opdrachten uit, vermeld in artikel 57/8 van dit besluit;
  6° ze erkent in haar werking het belang van het gebruik van de Nederlandse taal.
  Art. 57/8. De vormingsorganisatie over armoede voert al de volgende opdrachten uit:
  1° vormings-, coachings-, advies- en ondersteuningsactiviteiten opzetten in een proces op maat en in dialoog met de aanvrager. De vorming maakt deel uit van een ruimer traject;
  2° haar aanbod in een participatief proces met mensen in armoede ontwikkelen vanuit hun ervaringskennis en ervaringsdeskundigheid, en in de nodige omkadering en ondersteuning voorzien voor de betrokken mensen in armoede;
  3° inbrengers van ervaringskennis en ervaringsdeskundigheid een passende vergoeding geven;
  4° de ingebrachte ervaringskennis met wetenschappelijke en praktijkkennis kruisen;
  5° een krachtgerichte kijk hanteren en krachtgerichte interventies opzetten;
  6° procesmatig en duurzame verbindingen leggen in de vormingsactiviteiten;
  7° het effect van haar activiteiten in kaart brengen;
  8° een proces doorlopen met eventuele andere erkende vormingsorganisaties, de erkende opleidingsorganisatie en het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen, minstens op het vlak van:
  a) verduidelijking en afstemming van het aanbod;
  b) bekendmaking van het aanbod;
  c) gezamenlijke visie op en beleid rond inschakelen van ervaringskennis en -deskundigheid.
  9° een duidelijk en transparant prijsbeleid voeren.
  Art. 57/9. Een aanvraag tot erkenning als vormingsorganisatie over armoede is ontvankelijk als de organisatie die aanvraag met een aangetekende brief bij de administratie indient tussen 1 januari en 15 mei van het jaar dat voorafgaat aan de erkenning, en als de aanvraag een dossier bevat dat is samengesteld uit de organisatiegebonden gegevens, vermeld in artikel 57/7, en een meerjarenplan als vermeld in artikel 57/15.
  Art. 57/10. Als de aanvraag niet ontvankelijk is conform artikel 57/9, deelt de administratie dat uiterlijk op 15 juni mee aan de aanvragende organisatie. Ze vermeldt waarom de aanvraag niet ontvankelijk is.
  Art. 57/11. De administratie onderzoekt de aanvraag die conform artikel 57/9 ontvankelijk is en kan een controle ter plaatse uitvoeren. De secretaris-generaal beslist over de erkenning van de organisatie.
  De beslissing van de secretaris-generaal tot erkenning of het voornemen van de secretaris-generaal om de erkenning te weigeren, wordt uiterlijk op 1 oktober met aangetekende brief aan de organisatie meegedeeld.
  De brief waarin het voornemen, vermeld in het tweede lid, aan de organisatie wordt meegedeeld vermeldt ook de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen. Artikel 27 is van overeenkomstige toepassing.
  Art. 57/12. Er kunnen maximaal vier vormingsorganisaties over armoede erkend worden.
  Art. 57/13. Als een erkende vormingsorganisatie niet meer voldoet aan een of meer van de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 57/7, of als ze niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, vermeld in artikel 58, is artikel 29 van overeenkomstige toepassing.
  Afdeling 2. Subsidiëring
  Art. 57/14. De secretaris-generaal kent aan de erkende vormingsorganisaties over armoede, binnen de beschikbare begrotingskredieten, een jaarlijkse subsidie toe conform artikel 18/2 van het decreet van 21 maart 2003 en dit besluit.
  Art. 57/15. De vormingsorganisatie over armoede dient bij de administratie een meerjarenplan in voor 15 mei van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarop het voormelde meerjarenplan betrekking heeft. Het voormelde meerjarenplan wordt opgemaakt voor een periode van vijf jaar.
  Het meerjarenplan, vermeld in het eerste lid, wordt minstens afgestemd op de meerjarenplannen van het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen en van de opleidingsorganisatie en andere vormingsorganisaties die in het kader van dit decreet erkend zijn.
  De secretaris-generaal beslist voor 1 oktober van hetzelfde jaar over de goedkeuring van het meerjarenplan, vermeld in het eerste lid.
  Art. 57/16. Het meerjarenplan, vermeld in artikel 57/15, vertrekt van de wijze waarop ervaringskennis ingezet wordt bij de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 57/8. Het bevat al de volgende elementen:
  1° een beknopte, toegespitste omgevingsanalyse;
  2° een overzicht en omschrijving van de partners waarmee wordt samengewerkt;
  3° het vormingsaanbod;
  4° de beschrijving van de doelstellingen;
  5° de beoogde resultaten;
  6° de criteria die worden gehanteerd om de resultaten te beoordelen;
  7° de ontwikkelingen ten opzichte van het vorige meerjarenplan;
  8° het tijdstip en de wijze waarop de resultaten geëvalueerd worden;
  9° de opgave van de interne organisatiestructuur;
  10° de begroting voor de volledige periode van het meerjarenplan;
  11° voor het eerste werkjaar: een jaarplan waarvan de inhoud beantwoordt aan artikel 57/17, eerste lid.
  Art. 57/17. Op basis van het meerjarenplan, vermeld in artikel 57/15, dat is goedgekeurd, dient de vormingsorganisatie over armoede bij de secretaris-generaal jaarlijks voor 1 november een jaarplan in voor het volgende werkjaar, het eerste werkjaar uitgezonderd. Het voormelde jaarplan bevat al de volgende elementen:
  1° de concrete activiteiten om de opdrachten van de vormingsorganisatie te realiseren;
  2° de criteria die worden gehanteerd om de resultaten te beoordelen;
  3° de concrete begroting voor de uitvoering van het jaarplan.
  De secretaris-generaal beslist uiterlijk twee maanden na de indiening van het jaarplan, vermeld in het eerste lid, over de goedkeuring van dat jaarplan.
  Art. 57/18. Op basis van het jaarplan, dat conform artikel 57/17 is goedgekeurd, kent de secretaris-generaal, binnen de beschikbare begrotingskredieten, aan de vormingsorganisatie over armoede een subsidie-enveloppe toe voor het werkjaar waarop het plan betrekking heeft.
  Art. 57/19. De vormingsorganisatie over armoede verantwoordt de aanwending van de subsidie-enveloppe tijdens een kalenderjaar in een inhoudelijk en een financieel verslag, dat ze vóór 1 mei van het volgende kalenderjaar bij de administratie indient.
  Het inhoudelijke verslag, vermeld in het eerste lid, heeft de vorm van een opvolgingsrapport. In het voormelde opvolgingsrapport wordt onder meer aan de hand van de elementen, vermeld in het jaarplan, vermeld in artikel 57/17, beschreven op welke wijze de doelstellingen en activiteiten uit het voormelde jaarplan zijn gerealiseerd.
  Het financiële verslag, vermeld in het eerste lid, bevat alle documenten, vermeld in artikel 13 van het besluit van 13 januari 2006.
  Bij laattijdige indiening van het financiële verslag of het inhoudelijke verslag, vermeld in het eerste tot en met het derde lid, kan 5% van de toegekende subsidie-enveloppe worden ingehouden.
  De vormingsorganisatie kan de resultaten van de gesubsidieerde activiteiten openbaar maken.
  Art. 57/20. De organisatie wendt de subsidie-enveloppe aan voor al de volgende kosten:
  1° huisvestings-, personeels- en werkingskosten voor de inzet van ervaringskennis in de opdrachten, vermeld in artikel 57/8;
  2° huisvestings-, personeels- en werkingskosten voor de participatieve ontwikkeling van nieuwe methodieken.
  Activiteiten waarvoor met toepassing van andere regelingen van de Vlaamse Gemeenschap of andere overheden subsidies worden ontvangen, komen niet in aanmerking voor de toekenning van de subsidie op grond van dit besluit als dat ertoe leidt dat dezelfde uitgaven voor die activiteiten dubbel worden gesubsidieerd.
  Art. 57/21. Als de organisatie de subsidie-enveloppe, vermeld in artikel 57/18, in het jaar waarvoor de voormelde subsidie-enveloppe wordt toegekend, niet volledig aanwendt om de kosten, vermeld in artikel 57/20, eerste lid, te dekken, legt ze reserves aan met het niet-aangewende gedeelte tot maximaal 20% van de voormelde subsidie-enveloppe, met uitzondering van het sociaal passief. De organisatie wendt de voormelde reserves aan om uitgaven te financieren die bijdragen tot de realisatie van haar taken en om de wettelijk bepaalde provisie voor vakantiegeld aan te leggen.
  Van reserves die op het ogenblik dat het boekjaar wordt afgesloten, met uitzondering van het sociaal passief, meer bedragen dan de jaarlijkse subsidie-enveloppe, stort de organisatie het bedrag dat de jaarlijkse subsidie-enveloppe overschrijdt, terug aan de Vlaamse overheid.
  Het sociaal passief, vermeld in het eerste en tweede lid, wordt beperkt tot 25% van de jaarlijkse personeelskosten.
  Art. 57/22. De subsidie-enveloppe aan de vormingsorganisatie wordt geïndexeerd conform de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
  De koppeling aan het indexcijfer, vermeld in het eerste lid, wordt berekend en toegepast conform artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.".

Art.28. In artikel 61/3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 februari 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 maart 2016, worden het eerste tot en met het derde lid opgeheven.

Art.29. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2022, wordt een artikel 61/4 ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "Art. 61/4. § 1. In afwijking van artikel 48 dient de erkende opleidingsorganisatie voor 1 juli 2023 het eerste meerjarenplan in, met uitzondering van het jaarplan voor het eerste werkjaar, dat ingediend wordt op uiterlijk 15 september 2023.
  In afwijking van artikel 48 start de uitvoering van het eerste meerjarenplan op 1 januari 2024 en loopt af op 31 december 2025.
  § 2. Alleen de organisaties die op 1 januari 2023 gesubsidieerd zijn voor hun vormingsactiviteiten over armoede en die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 18/2 van het decreet van 21 maart 2003, en artikel 57/9 en 57/10 van dit besluit, kunnen in 2023 een aanvraag indienen voor een erkenning als vormingsorganisatie over armoede, die ingaat vanaf 1 januari 2024.
  In afwijking van artikel 57/9 kan de erkenningsaanvraag, vermeld in het eerste lid, ingediend worden tot en met 1 juli 2023. Als de aanvraag niet ontvankelijk is, deelt de administratie dat, in afwijking van artikel 57/12, voor 1 augustus 2023 mee.
  In afwijking van artikel 57/15 dient de vormingsorganisatie voor 1 juli 2023 het eerste meerjarenplan in, met uitzondering van het jaarplan voor het eerste werkjaar, dat ingediend wordt op uiterlijk 15 september 2023.
  In afwijking van artikel 57/15 start de uitvoering van het eerste meerjarenplan op 1 januari 2024 en loopt af op 31 december 2025.
  Artikels 57/21 tot en met 57/24 zijn van toepassing.".

Art.30. De bijlage bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 februari 2014, wordt opgeheven.

Art.31. Artikel 7 en 14 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2023.
  Artikel 25 treedt in werking op 1 januari 2025.

Art. 32. De Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het armoedebeleid, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.