10 FEBRUARI 2023. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwater, tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is en tot opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater(Citeertitel: "de Hemelwaterverordening van 2023")
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen
Art. 1-2
HOOFDSTUK 2. - Toepassingsgebied
Art. 3-4
HOOFDSTUK 3. - Algemene bepalingen
Art. 5-6
HOOFDSTUK 4. - Normen voor de verplichte plaatsing van een hemelwaterput, infiltratievoorziening of buffervoorziening met vertraagde afvoer
Art. 7-12
HOOFDSTUK 5. - Wijzigingsbepalingen
Art. 13-18
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art. 19-23
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen
Artikel 1. Dit besluit wordt aangehaald als: de Hemelwaterverordening van 2023.
Art.2. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° aftappunt: de plaats waar hemelwater uit de hemelwaterput wordt afgetapt voor gebruik;
2° afvalwater: het water dat overeenkomstig artikel 1.1.2. van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne als afvalwater wordt beschouwd;
3° buffervoorziening: een voorziening om hemelwater tijdelijk te bufferen, waarbij in de lediging wordt voorzien met een vertraagde lozing en indien relevant een noodoverlaat;
4° groendak: een dak waar het water wordt opgeslagen onder of in de afwerkingslaag en waarbij de afwerkingslaag uit een vegetatielaag bestaat;
5° hemelwater: de verzamelnaam voor regen, sneeuw, hagel, met inbegrip van dooiwater;
6° hemelwaterput: een constructie voor de opvang van hemelwater die geledigd wordt door het water te gebruiken;
7° horizontale dakoppervlakte: de oppervlakte van de verticale projectie van de buitenafmetingen van de overdekte constructie op een horizontaal vlak zonder de gebruikelijke dakgoten;
8° infiltratie: het insijpelen van hemelwater in de bodem en de ondergrond;
9° infiltratievoorziening: een voorziening voor de opvang van hemelwater die geledigd wordt door de infiltratie van hemelwater;
10° lozing: de emissie naar afvoerkanalen die daarvoor bestemd zijn;
11° waterdoorlatende verharding: een verharding die is uitgevoerd met waterdoorlatende materialen, in voorkomend geval geplaatst op een waterdoorlatende funderingslaag en onderfunderingslaag;
12° werken aan de afwatering: werken aan een bestaand gebouw of bestaande overdekte constructie waarbij de afvoer van zowel afval- en hemelwater ingrijpend wordt aangepast.
HOOFDSTUK 2. - Toepassingsgebied
Art.3. Deze verordening bevat bepalingen over:
1° het omgaan met hemelwater en de scheiding van hemelwater en afvalwater;
2° het gebruik van hemelwater;
3° de infiltratie, buffering en lozing van hemelwater afkomstig van verhardingen en overdekte constructies.
Art.4. Tenzij het hemelwater dat erop valt op eigen terrein in de onverharde zone infiltreert zonder dat hiervoor een afvoersysteem moet worden aangelegd, met uitzondering van dakgoten en standpijpen, is dit besluit van toepassing op volgende handelingen op privaat en openbaar domein:
1° overdekte constructies bouwen of herbouwen, bestaande overdekte constructies verbouwen met werken aan de afwatering of uitbreiden;
2° verhardingen aanleggen, heraanleggen of uitbreiden;
3° het aanleggen van een afwatering voor de constructies of de verhardingen vermeld in punt 1° of 2°, waarvan het hemelwater voorheen op natuurlijke wijze in de bodem infiltreerde.
De onverharde zone, vermeld in het eerste lid, heeft een minimale oppervlakte van een vierde van de afwaterende oppervlakte, vermeld in artikel 8, § 2. De oppervlakte waaronder zich ondergrondse constructies bevinden, die verhinderen dat het hemelwater infiltreert, wordt niet in rekening gebracht bij de onverharde zone.
Als hemelwater door contact met delen van de verharding zo vervuild is dat het als afvalwater wordt beschouwd, vallen die delen niet onder dit besluit.
Het vervangen van de afwerkingslaag van een verharding wordt niet beschouwd als het heraanleggen van een verharding, als een funderingslaag aanwezig is en behouden blijft.
Handelingen op openbaar domein die volledig van vergunning vrijgesteld zijn op basis van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is, vallen niet onder dit besluit. Deze handelingen worden uitgevoerd conform het ministerieel besluit van 20 augustus 2012 tot vaststelling van een code van goede praktijk voor het ontwerp en de aanleg van rioleringssystemen in uitvoering van artikel 2.3.6.3, § 3, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.
HOOFDSTUK 3. - Algemene bepalingen
Art.5. De hemelwaterput, de infiltratie- of buffervoorziening of de vertraagde afvoer wordt uiterlijk bij de ingebruikname van de overdekte constructie of de verharding geplaatst en in gebruik genomen. De hemelwaterput, de infiltratie- of buffervoorziening of de vertraagde afvoer blijft vanaf dan in gebruik. De personen die de hemelwaterput, de infiltratie- of buffervoorziening of de vertraagde afvoer gebruiken, handelen als voorzichtig en redelijk persoon waarbij waterverspilling en -verontreiniging wordt vermeden.
Art.6. Het hemelwater wordt ten allen tijde gescheiden gehouden van het afvalwater. Op openbaar domein worden hemelwater en afvalwater enkel afgevoerd in een gemengd stelsel als dat op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen toegelaten is. Voor bestaande gebouwen waarin afvalwater en hemelwater niet gescheiden zijn, is een gescheiden stelsel alleen verplicht als daarvoor geen bijkomende leidingen onder of door het bestaande gebouw moeten worden aangelegd.
In het eerste lid wordt verstaan onder bestaande gebouwen: de gebouwen die gebouwd zijn voor 1 februari 2005, of de gebouwen waarop het besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, zoals van kracht op 31 december 2013, niet van toepassing was.
HOOFDSTUK 4. - Normen voor de verplichte plaatsing van een hemelwaterput, infiltratievoorziening of buffervoorziening met vertraagde afvoer
Art.7. § 1. Bij nieuwbouw of herbouw van een gebouw, bij verbouwing van een bestaand gebouw met werken aan de afwatering of uitbreiding van een bestaand gebouw, dat een woongelegenheid bevat, is de plaatsing van een of meer hemelwaterputten verplicht.
Het minimale volume van de hemelwaterput of hemelwaterputten bedraagt:
1° bij een horizontale dakoppervlakte kleiner dan 80 vierkante meter: 5000 liter;
2° bij een horizontale dakoppervlakte vanaf 80 vierkante meter, maar kleiner dan 120 vierkante meter: 7500 liter;
3° bij een horizontale dakoppervlakte vanaf 120 vierkante meter, maar kleiner dan 200 vierkante meter: 10.000 liter;
4° bij een horizontale dakoppervlakte vanaf 200 vierkante meter: minimaal 100 liter per vierkante meter horizontale dakoppervlakte tenzij uit de aanvraag blijkt dat de gebruiksmogelijkheden niet in verhouding zijn tot het vastgelegde volume.
Als het een herbouw of verbouwing met werken aan de afwatering of uitbreiding betreft en er al een hemelwaterput voor het bestaande gebouw aanwezig is, dan is de plaatsing van een bijkomende hemelwaterput niet verplicht.
§ 2. Bij nieuwbouw of herbouw van een gebouw, bij verbouwing van een bestaand gebouw met werken aan de afwatering of uitbreiding van een bestaand gebouw, met meerdere woongelegenheden is de plaatsing van een of meer hemelwaterputten verplicht.
Het volume van de hemelwaterput of hemelwaterputten bedraagt minimaal 100 liter per vierkante meter horizontale dakoppervlakte. Per overschreden schijf putvolume van 5000 liter wordt minimaal een woongelegenheid op de hemelwaterput aangesloten, met een minimum van één, voor zover er voldoende woongelegenheden aanwezig zijn.
Als het een herbouw of verbouwing met werken aan de afwatering of uitbreiding betreft en er al een hemelwaterput voor het bestaande gebouw aanwezig is, dan is de plaatsing van een bijkomende hemelwaterput niet verplicht.
§ 3. Bij nieuwbouw of herbouw van een overdekte constructie, bij verbouwing van een bestaande overdekte constructie met werken aan de afwatering of uitbreiding van een bestaande overdekte constructie, die geen enkele woongelegenheid bevat, is de plaatsing van een of meer hemelwaterputten verplicht tenzij kan worden aangetoond dat er geen gebruiksmogelijkheden zijn voor opgevangen hemelwater. Als er geen gebruiksmogelijkheden zijn en ook in de toekomst redelijkerwijze niet beschikbaar zullen zijn voor het opgevangen hemelwater wordt het water geïnfiltreerd of gebufferd.
Het volume van de hemelwaterput of hemelwaterputten bedraagt minimaal 100 liter per vierkante meter horizontale dakoppervlakte tenzij wordt aangetoond dat de gebruiksmogelijkheden niet in verhouding zijn tot het vastgelegde volume.
Als het een herbouw of verbouwing met werken aan de afwatering of uitbreiding betreft en er al een hemelwaterput voor het bestaande gebouw aanwezig is, dan is de plaatsing van een bijkomende hemelwaterput voor het bijkomend volume pas verplicht als die bijkomende put minimaal 10.000 liter zou moeten zijn.
§ 4. Elke hemelwaterput wordt uitgerust met een operationele pompinstallatie en een of meer aftappunten die het gebruik van het opgevangen hemelwater mogelijk maken, tenzij de aftappunten gravitair gevoed kunnen worden. Er worden aanvoerleidingen aangelegd naar elk toilet en naar de plaats waar de wasmachine is gepland, van elke aan te sluiten woongelegenheid, en naar de tuin, indien aanwezig. Het opgevangen hemelwater wordt maximaal gebruikt voor toepassingen waar geen drinkwaterkwaliteit voor nodig is, waaronder toiletspoeling, poetswater, wasmachine en gebruik buiten.
De noodoverlaat van de hemelwaterput wordt aangesloten op een infiltratievoorziening of een buffervoorziening als die aanwezig of verplicht is conform artikel 8 of 9 van dit besluit. Als dat niet het geval is, voldoet de noodoverlaat aan de bepalingen, vermeld in artikel 6.2.2.1.2, § 4, van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.
Het volume van de hemelwaterput wordt bepaald als het volledige volume water dat opgevangen kan worden onder de noodoverlaat of onder het peil waarop het water op een andere wijze de hemelwaterput kan verlaten in geval van gecombineerde voorzieningen.
§ 5. Voor de delen van het dakoppervlak die voorzien zijn van een groendak, is de aansluiting op een hemelwaterput niet verplicht.
§ 6. De in rekening te brengen afwaterende oppervlakte voor de dimensionering van een hemelwaterput is de som van de horizontale dakoppervlakten van de nieuw te bouwen of de te herbouwen of verbouwen overdekte constructies of de horizontale dakoppervlakte van de uitbreiding van de overdekte constructies.
Bij uitbreiding van bestaande dakoppervlakten wordt de oppervlakte vermeld in het eerste lid vermeerderd met minimaal twee keer de oppervlakte vermeld in het eerste lid, maar nooit meer dan de volledige horizontale dakoppervlakte van de bestaande constructie waar tegenaan gebouwd wordt.
Om de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, vermeld in het eerste en tweede lid, te bepalen, worden de horizontale dakoppervlakten van de delen van de daken die zijn uitgerust met een groendak met een minimale opslagcapaciteit van 50 liter per vierkante meter door twee gedeeld.
§ 7. In dit artikel wordt verstaan onder bestaande gebouwen of bestaande overdekte constructies: de hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte gebouwen of hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte overdekte constructies die gebouwd zijn op het ogenblik van de vergunningsaanvraag of, als het over van vergunning vrijstelde handelingen betreft, op het ogenblik van de start van deze vrijgestelde handelingen.
Art.8. § 1. Als handelingen, vermeld in artikel 4, verricht worden, wordt in een of meerdere infiltratievoorzieningen voorzien volgens de bepalingen van dit besluit, behalve als de kadastrale percelen in kwestie die tot een eigendom behoren, samen kleiner dan 120 vierkante meter zijn.
§ 2. De in rekening te brengen afwaterende oppervlakte voor de dimensionering van een infiltratievoorziening is de som van:
1° als het verhardingen betreft:
a) de oppervlakte van de verhardingen die nieuw aangelegd of heraangelegd worden of de oppervlakte van de uitbreiding van de verharding, met uitzondering van de waterdoorlatende verhardingen die een hellingspercentage van minder dan 2% hebben;
b) bij uitbreiding van bestaande verhardingen, die niet tot het openbaar domein behoren, wordt de oppervlakte vermeld in punt a) vermeerderd met minimaal twee keer de oppervlakte vermeld in punt a), maar nooit meer dan de oppervlakte van de volledige bestaande verharding;
2° als het dakoppervlakten betreft, de totale oppervlakte berekend in artikel 7, § 6.
Als in een nieuwe hemelwaterput wordt voorzien die voldoet aan de bepalingen van artikel 7 of als reeds een bestaande hemelwaterput aanwezig is waarop wordt aangesloten conform artikel 7, kan de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, vermeld in het eerste lid, verminderd worden met 30 vierkante meter per aangesloten woongelegenheid. Als er geen woongelegenheden aanwezig zijn, mag de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, vermeld in het eerste lid, verminderd worden met 30 vierkante meter. Wordt een grotere hemelwaterput aangelegd dan vereist door de verordening en een groter gebruik van het hemelwater in de hemelwaterput dan normaal verzekerd, mag de afwaterende oppervlakte met een overeenkomstig aantal vierkante meter verminderd worden, mits de vergunningsaanvrager dit gemotiveerd aantoont.
§ 3. Infiltratievoorzieningen worden bovengronds aangelegd, tenzij de vergunningsaanvrager gemotiveerd aantoont dat de ondergrondse aanleg onvermijdbaar is.
§ 4. De infiltratieoppervlakte van de infiltratievoorziening bedraagt minimaal 8% van de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, vermeld in paragraaf 2. Het buffervolume van de infiltratievoorziening bedraagt minimaal 33 liter per vierkante meter in rekening te brengen afwaterende oppervlakte als vermeld in paragraaf 2.
Als de in rekening te brengen en aan te sluiten afwaterende oppervlakte vermeld in paragraaf 2, groter is dan 1.000 vierkante meter, en de infiltratievoorziening dieper dan 50 centimeter is, wordt in de vergunningsaanvraag aan de hand van een grondwaterpeilmeting en minstens drie infiltratieproeven aangetoond dat de wijze van aanleg verantwoord is.
§ 5. Het infiltratievolume en de infiltratieoppervlakte van de infiltratievoorziening worden bepaald tussen de laagst gelegen afvoer en de gemiddelde hoogste grondwaterstand of de bodem van de infiltratievoorziening als die zich boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand bevindt. Tot op een diepte van 50 centimeter wordt geacht dat de bodem boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand gelegen is, tenzij uit de meting vermeld in paragraaf 4 dit anders blijkt te zijn.
§ 6. De noodoverlaat van infiltratievoorzieningen wordt aangelegd conform artikel 6.2.2.1.2, § 4, van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, met uitzondering van de verplichting voor gebruik. De noodoverlaat bevindt zich op minder dan 30 centimeter onder het maaiveld.
Art.9. Als er om technische redenen geen infiltratievoorziening kan worden aangelegd, wordt een buffervoorziening aangelegd als de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte groter dan of gelijk is aan 1000 vierkante meter. Het volume van de buffervoorziening bedraagt 43 liter per vierkante meter van de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, die is bepaald conform artikel 8, § 2, met een maximaal lozingsdebiet van 5 l/s/ha van de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, die is bepaald conform artikel 8, § 2.
Het volume van de buffervoorziening wordt bepaald tussen de hoogte van de noodoverlaat en de vertraagde afvoer.
De noodoverlaat van de buffervoorziening wordt aangelegd conform artikel 6.2.2.1.2, § 4, van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, met uitzondering van de verplichting voor gebruik.
Art.10. Met betrekking tot het aansluiten van daken en verhardingen op de geplande voorzieningen zijn de volgende regels van toepassing.
Een deel van of alle daken van de overdekte constructie of het gebouw in kwestie, met inbegrip van de bestaande daken, voor zover deze nog niet zijn aangesloten, worden op de hemelwaterput, de infiltratievoorziening of de buffervoorziening aangesloten, behalve als daarvoor bijkomende leidingen onder of door bestaande gebouwen moeten worden aangelegd of als dat door andere regelgeving wordt verboden. Het aan te sluiten deel is minstens zo groot als de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte van de daken, berekend overeenkomstig artikel 8, § 2, 2°.
Een deel van of alle verhardingen, met inbegrip van de bestaande verhardingen, voor zover deze nog niet zijn aangesloten, worden op de infiltratievoorziening of de buffervoorziening aangesloten, behalve als daarvoor bijkomende leidingen onder of door bestaande gebouwen moeten worden aangelegd of als dat door andere regelgeving wordt verboden. Het aan te sluiten deel is minstens zo groot als de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte van de verhardingen, berekend overeenkomstig artikel 8, § 2, 1°.
Art.11. Aan de bepalingen van dit besluit kan worden voldaan door de aanleg van afzonderlijke voorzieningen of door de aanleg van collectieve voorzieningen voor verschillende overdekte constructies of verhardingen. Collectieve voorzieningen worden gedimensioneerd op basis van de som van de oppervlakten die erop aangesloten worden. Het geheel van afzonderlijke voorzieningen die onderling uitwisselbaar zijn, wordt beschouwd als collectieve voorziening.
Als de aanvrager ervoor kiest om aan de verplichtingen, opgenomen in dit besluit, gedeeltelijk of volledig collectief te voldoen, wordt dat in de omgevingsvergunningsaanvraag afdoende aangetoond. In de aanvraag wordt bijgevolg duidelijk opgenomen welke oppervlakten al zijn aangesloten op de collectieve voorziening om te garanderen dat er nog voldoende ruimte beschikbaar is. Op basis van de voormelde oplijsting wordt gegarandeerd dat de totale afstroming nog altijd in overeenstemming is met de normen, vermeld in artikel 7, 8 en 9.
Voor elk project met nieuwe of her aan te leggen wegenis is een collectieve infiltratievoorziening verplicht, gedimensioneerd conform artikel 8, § 4. Als er om technische redenen geen collectieve infiltratievoorziening kan worden aangelegd, wordt een collectieve buffervoorziening, gedimensioneerd conform artikel 9, aangelegd als de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte groter dan of gelijk is aan 1000 vierkante meter. De afwaterende oppervlakte is gelijk aan de aan te sluiten wegverharding vermeerderd met 80 vierkante meter per bebouwbaar perceel binnen het project of per bebouwbaar perceel dat grenst aan het openbaar domein. De verplichtingen op de individuele percelen, vermeld in de artikelen 7, 8 en 9 van dit besluit, blijven van toepassing.
Art.12. Op gemotiveerd verzoek van de vergunningsaanvrager, kan de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 of 52 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, bij de beoordeling van een omgevingsvergunningsaanvraag uitzonderingen toestaan op de verplichtingen van dit besluit als dat om specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van gebruik, wettelijke voorschriften of plaatselijke terreinkenmerken verantwoord of noodzakelijk is.
De bevoegde overheid houdt daarbij rekening met de bepalingen vermeld in titel I van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018 en de uitvoeringsbesluiten ervan, in het bijzonder met de bepalingen vermeld in artikel 1.3.1.1 van het voormelde decreet wat de watertoets betreft.
HOOFDSTUK 5. - Wijzigingsbepalingen
Art.13. In artikel 2.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2020, worden de volgende wijzigingen doorgevoerd:
1° aan punt 8° wordt de volgende zinsnede toegevoegd:
"en voor zover het hemelwater dat op de niet-overdekte constructies valt, op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert";
2° het punt 9° wordt vervangen door wat volgt:
"9° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar het gebouw of de gebouwen, voor zover het hemelwater dat erop valt, op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;";
3° aan punt 11° wordt de volgende zin toegevoegd:
"Het hemelwater dat op de bijgebouwen valt, infiltreert op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem;".
Art.14. In artikel 3.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2014, 15 juli 2016 en 7 mei 2021, wordt het punt 8° vervangen door wat volgt:
"8° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar het gebouw of de gebouwen, voor zover het hemelwater dat erop valt, op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;".
Art.15. Aan artikel 4.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"6° het hemelwater dat op de constructies valt, infiltreert op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem.".
Art.16. In artikel 5.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, 15 juli 2016, 7 mei 2021 en 25 november 2022, wordt het punt 3° vervangen door wat volgt:
"3° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar de agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning, voor zover het hemelwater dat erop valt, op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;".
Art.17. In artikel 8.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 september 2018, wordt punt 7° hernomen in de volgende lezing:
"7° het hemelwater dat op de gebouwen, constructies en verhardingen valt, infiltreert op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem.".
Art.18. In artikel 11.7 van hetzelfde besluit wordt na de woorden "algemeen belang" de zinsnede "voor zover het hemelwater dat erop valt, op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert" ingevoegd.
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art.19. De provincieraden en gemeenteraden brengen eventueel bestaande provinciale en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen binnen vierentwintig maanden vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit in overeenstemming met de voorschriften van dit besluit.
Art.20. Het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016 en 26 april 2019, wordt opgeheven.
Art.21. Dit besluit is niet van toepassing op vergunningsaanvragen en meldingen die voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit worden ingediend.
Dit besluit is niet van toepassing op van vergunning vrijgestelde handelingen die voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit zijn aangevat.
Art.22. Dit besluit treedt in werking op 2 oktober 2023.
De verplichtingen, opgenomen in dit besluit, zijn van toepassing op het openbaar domein op aanvragen voor een omgevingsvergunning, ingediend vanaf 7 januari 2025, met uitzondering van het openbaar domein dat deel uitmaakt van een aanvraag tot omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden.
Art. 23. De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.