12 MEI 2023. - Ministerieel besluit tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor subsidies voor de uitvoering van maatregelen met een gunstig effect op het milieu, het klimaat en de biodiversiteit(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-06-2023 en tekstbijwerking tot 26-04-2024)
HOOFDSTUK 1. - Definitie
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Maximumsubsidiebedragen van de ecoregelingen
Art. 2
HOOFDSTUK 3. - De omschakeling naar de biologische productiemethode
Art. 3
HOOFDSTUK 4. - De inzaai van eenjarige milieu-, biodiversiteitsvriendelijke of klimaatbestendige teelten
Art. 4-10
HOOFDSTUK 5. - De inzaai van meerjarige milieu-, biodiversiteitsvriendelijke of klimaatbestendige teelten
Art. 11-16
HOOFDSTUK 6. - De verstrekking van veevoeder met een methaanreducerend effect aan rundvee door toevoeging van een additief of voedermiddel
Art. 17-24
HOOFDSTUK 7. - De aanleg en het onderhoud van een meerjarige bloemenstrook in de fruitteelt
Art. 25
HOOFDSTUK 8. - Het verhogen van het organischekoolstofgehalte [1 in de bodem]1
Art. 26-28, 28/1, 29-30
HOOFDSTUK 9. - De aanleg van een bufferstrook
Art. 31-32
HOOFDSTUK 10. - Vruchtafwisseling
Art. 33
HOOFDSTUK 11. - Precisielandbouw
Art. 34-35
HOOFDSTUK 12. - Bodempaspoort
Art. 36
HOOFDSTUK 13. - De reductie van antibioticagebruik
Art. 37
HOOFDSTUK 14. - Wijze van uitwisseling van berichten
Art. 38
HOOFDSTUK 15. - Slotbepaling
Art. 39
BIJLAGE.
Art. N
HOOFDSTUK 1. - Definitie
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder het besluit van 21 april 2023: het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor subsidies voor de uitvoering van maatregelen met een gunstig effect op het milieu, het klimaat en de biodiversiteit.
HOOFDSTUK 2. - Maximumsubsidiebedragen van de ecoregelingen
Art.2. Ter uitvoering van artikel 6, § 2, tweede lid, van het besluit van 21 april 2023, worden de maximumsubsidiebedragen die opgenomen zijn in de bijlage, die bij dit besluit is gevoegd, vastgesteld.
HOOFDSTUK 3. - De omschakeling naar de biologische productiemethode
Art.3. Ter uitvoering van artikel 16, § 2, van het besluit van 21 april 2023, behoren de volgende gewassen tot de teeltgroep grasland en meerjarige voederteelten, vermeld in artikel 16, § 1, 1°, van het voormelde besluit :
1° graslanden;
2° meerjarige vlinderbloemigen;
3° niet-verharde uitloop;
4° zaaizaad van gras of meerjarige vlinderbloemigen.
Ter uitvoering van artikel 16, § 2, van het voormelde besluit, behoren de volgende gewassen tot de teeltgroep akkerbouwteelten, vermeld in artikel 16, § 1, 2°, van het voormelde besluit:
1° maïs;
2° graangewassen;
3° oliehoudende zaden;
4° aardappelen;
5° vlas;
6° hennep;
7° bieten;
8° voedergewassen, andere dan meerjarige vlinderbloemigen;
9° cichorei;
10° niet-eetbare tuinbouwgewassen;
11° zaad- en plantgoed van de teelten, vermeld in punt 1° tot en met 10°.
Ter uitvoering van artikel 16, § 2, van het voormelde besluit, behoren de volgende gewassen tot de teeltgroep fruit, groenten, sierteelt en kruiden, vermeld in artikel 16, § 1, 3°, van het voormelde besluit:
1° eenjarige fruitteelten;
2° meerjarige fruitteelten;
3° eenjarige groententeelten;
4° meerjarige groententeelten;
5° eenjarige kruiden in volle grond;
6° meerjarige kruiden in volle grond;
7° eenjarige sierteelten;
8° meerjarige sierteelten;
9° hop;
10° noten;
11° permacultuur;
12° zaad- of plantgoed van de teelten, vermeld in punt 1° tot en met 11°.
Ter uitvoering van artikel 16, § 2, van het voormelde besluit, komen de volgende gewassen niet in aanmerking voor de subsidie, vermeld in artikel 16, § 1, van het voormelde besluit:
1° teelten niet in volle grond;
2° hagen, heggen, houtkanten, groepen van bomen en bomenrijen;
3° graszoden;
4° natuurlijk grasland met onderhoud;
5° bebossing, inclusief korte omloophout en wijmenaanplantingen;
6° miscanthus;
7° tabak;
8° faunamengsel;
9° bloemenmengsel;
10° braak.
HOOFDSTUK 4. - De inzaai van eenjarige milieu-, biodiversiteitsvriendelijke of klimaatbestendige teelten
Art.4. Ter uitvoering van artikel 35, § 3, van het besluit van 21 april 2023, komen alleen de volgende eiwitteelten in aanmerking voor de subsidie, vermeld in artikel 35, § 1, van het voormelde besluit :
1° voedererwten (zomerteelt);
2° voedererwten (winterteelt);
3° zomerveldbonen;
4° winterveldbonen;
5° mengteelt van wintertarwe of triticale en vlinderbloemige winterteelt;
6° mengteelt van andere wintergranen en vlinderbloemige winterteelt;
7° mengteelt van zomergranen en vlinderbloemige zomerteelt;
8° soja;
9° drooggeoogste erwten;
10° drooggeoogste Vicia-bonen;
11° drooggeoogste Phaseolus-bonen;
12° quinoa.
Ter uitvoering van artikel 35, § 3, van het voormelde besluit is een van de volgende vlinderbloemigen minimaal aanwezig, als onderdeel van een mengteelt als vermeld in het eerste lid, 5°, 6° en 7°. Minstens de volgende zaaidichtheid wordt gerespecteerd :
1° voedererwten (zomerteelt): 60 korrels per vierkante meter;
2° voedererwten (winterteelt): 25 korrels per vierkante meter;
3° zomerveldbonen: 40 korrels per vierkante meter;
4° winterveldbonen: 20 korrels per vierkante meter.
Art.5. Ter uitvoering van artikel 36, § 3, van het besluit van 21 april 2023, komen alleen de volgende teelten, die niet geoogst worden, in aanmerking voor de subsidie, vermeld in artikel 36, § 1, van het voormelde besluit :
1° tagetes;
2° gele mosterd;
3° bladrammenas;
De teelten, vermeld in het eerste lid, worden gedurende de volgende perioden aangehouden :
1° tagetes wordt minstens drie maanden behouden en wordt daarna ondergewerkt;
2° gele mosterd en bladrammenas worden minstens twee maanden behouden en worden daarna ondergewerkt.
Als de teelt tijdens de aanhoudperiode, vermeld in het tweede lid, tot zaadvorming zou komen, kan de teelt worden geklepeld of gemaaid, op voorwaarde dat die teelt niet vernietigd wordt en daarna zijn functie kan behouden.
Ter uitvoering van artikel 36, § 3, van het voormelde besluit, komt alleen hennep, als teelt die geoogst wordt, in aanmerking voor de subsidie, vermeld in artikel 36, § 1, van het voormelde besluit. De teelt komt in aanmerking voor de subsidie als de verplichtingen, vermeld in artikel 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de uitvoeringsbesluiten ervan zijn nageleefd.
Art.6. Ter uitvoering van artikel 37, § 3, van het besluit van 21 april 2023, komen alleen de volgende teelten in aanmerking voor de subsidie, vermeld in artikel 37, § 1, van het voormelde besluit :
1° zomergerst;
2° zomerhaver;
3° zomertarwe;
4° zomerrogge.
Art.7.Ter uitvoering van artikel 38, § 3, van het besluit van 21 april 2023, heeft het faunamengsel, vermeld in artikel 38, § 1, van het voormelde besluit, de volgende samenstelling :
1° 60% tot 90% teelten uit de teeltgroep graangewassen[1 , boekweit]1;
2° 5% tot 10% Brassica, namelijk boerenkool, raapzaad, gele mosterd en huttentut[1 , mergkool, bladrammenas, radijs]1;
3° maximum 35%: zonnebloem, bernagie, vlas, phacelia, voederwikke, witte klaver, rode klaver[1 ,dille]1.
Ter uitvoering van artikel 38, § 3, van het voormelde besluit wordt het faunamengsel, vermeld in artikel 38, § 1, van het voormelde besluit, ingezaaid met een minimale zaaidichtheid van 50 kilogram per hectare.
Ter uitvoering van artikel 38, § 3, van het voormelde besluit worden de teelten aangehouden tot en met 15 maart na het aflopen van het verbintenisjaar.[1 Het klepelen of maaien van de teelten is tijdens de aanhoudperiode niet toegestaan.]1
----------
(1)<MB 2024-02-14/09, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.8. Ter uitvoering van artikel 39, § 3, van het besluit van 21 april 2023, worden al de volgende beheervoorwaarden vervuld:
1° het perceel wordt braak gehouden van 15 maart tot en met 10 mei, waarbij een eventueel aanwezige groenbedekker voor 15 maart wordt ondergewerkt. De groenbedekker of het gras mag voorafgaand aan het onderwerken niet behandeld worden met gewasbeschermingsmiddelen;
2° er worden geen handelingen op het perceel uitgevoerd vanaf 15 maart tot en met 10 mei van het verbintenisjaar;
3° de hoofdteelt die na de braak wordt ingezaaid, is mais.
Art.9.[1 ...]1
Ter uitvoering van artikel 40, § 3, van het voormelde besluit, komt alleen een mengsel met [1 ...]1Japanse haver [1 ...]1 in aanmerking voor de subsidie, vermeld in artikel 40, § 1, van het voormelde besluit, als het minstens één van de volgende teelten bevat :
1° witte klaver;
2° voederwikke;
3° zonnebloemen.
Ter uitvoering van artikel 40, § 3, van het voormelde besluit, heeft een mengsel met [1 ...]1Japanse haver [1 ...]1 minstens de volgende zaaidichtheid :
1° minstens 50 kg/ha Japanse haver Pratex of Giraffe;
2° minstens 10 kg/ha witte klaver of 40 kg/ha voederwikke of 10 kg/ha zonnebloemen.
Ter uitvoering van artikel 40, § 3, van het voormelde besluit wordt de teelt uiterlijk op 1 augustus van het verbintenisjaar ingezaaid en aangehouden tot 15 maart na het aflopen van het verbintenisjaar.
Ter uitvoering van artikel 40, § 3, van het voormelde besluit, worden na de oogst van de hoofdteelt geen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt.
----------
(1)<MB 2024-02-14/09, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.10.Ter uitvoering van artikel 105 van het besluit van 21 april 2023, beschikt de landbouwer die een verbintenis aangaat voor de maatregel, vermeld in artikel 3, eerste lid, 6°, a) tot en met d), van het voormelde besluit, over de zaaizaadfacturen van de teelten, [1 vermeld in artikel 3 tot en met 8]1 van dit besluit, waarvoor een minimale zaaidichtheid wordt opgelegd[1 , en de teelten, vermeld in artikel 9 van dit besluit]1. De facturen staan op zijn naam.
[1 ...]1
----------
(1)<MB 2024-02-14/09, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK 5. - De inzaai van meerjarige milieu-, biodiversiteitsvriendelijke of klimaatbestendige teelten
Art.11. Ter uitvoering van artikel 42, § 3, van het besluit van 21 april 2023, worden alleen de volgende vlinderbloemigen en mengteelten met vlinderbloemigen in aanmerking genomen voor de subsidie, vermeld in artikel 42, § 1, van het voormelde besluit :
1° rode klaver;
2° meerjarige luzerne;
3° grasklaver;
4° grasluzerne.
Ter uitvoering van artikel 42, § 3, van het voormelde besluit is een van de volgende vlinderbloemigen minimaal aanwezig, als onderdeel van het mengsel, vermeld in het eerste lid, 3° :
1° witte klaver met een minimale zaaidichtheid van 3 kg/ha;
2° rode klaver met een minimale zaaidichtheid van 6 kg/ha;
3° witte en rode klaver met een minimale zaaidichtheid van 6kg/ha.
Ter uitvoering van artikel 42, § 3, van het voormelde besluit is luzerne aanwezig, als onderdeel van de mengteelt, vermeld in het eerste lid, 4°. Een zaaidichtheid van minstens 12 kg/ha wordt gerespecteerd voor luzerne.
Art.12.Ter uitvoering van artikel 43, § 3, van het besluit van 21 april 2023, bestaat een graskruidenmengsel uit minstens twee soorten gras en in totaal minstens vijf vlinderbloemigen en kruiden, waarvan minstens twee kruiden en minstens één vlinderbloemige. De vlinderbloemigen en kruiden vormen samen minstens 25% van het gewichtspercentage van het mengsel.[1 De grassen vormen samen minstens 50% van het gewichtspercentage van het mengsel.]1
Ter uitvoering van artikel 43, § 3, van het voormelde besluit, worden alleen de volgende grassen in aanmerking genomen om te voldoen aan de samenstelling van het graskruidenmengsel, zoals vermeld in artikel 43, § 1, van het voormelde besluit :
1° Engels raaigras (Lolium perenne);
2° beemdlangbloem (Festuca pratensis);
3° Frans raaigras (Arrhenatherum elatius);
4° Italiaans raaigras (Lolium multiflorum);
5° kropaar (Dactylis glomerata);
6° festulolium (Festulolium);
7° rietzwenkgras (Festuca arudinacea);
8° timoteegras (Phleum pratense subsp. Pratense);
9° veldbeemdgras (Poa pratensis).
Ter uitvoering van artikel 43, § 3, van het voormelde besluit, worden alleen de volgende vlinderbloemigen in aanmerking genomen om te voldoen aan de samenstelling van het graskruidenmengsel, vermeld in artikel 43, § 1, van het voormelde besluit :
1° hopklaver (Medicago lupulina);
2° rolklaver (Lotus corniculatus);
3° luzerne (Medicago sativa);
4° rode klaver (Trifolium pratense);
5° gele honingklaver (Melilotus officinalis);
6° basterdklaver (Trifolium hybridum);
7° wondklaver (Anthyllis vulneraria);
8° witte klaver (Trifolium repens);
9° esparcette (Onobrychis viciifolia).
Ter uitvoering van artikel 43, § 3, van het voormelde besluit, worden alleen de volgende kruiden in aanmerking genomen om te voldoen aan de samenstelling van het graskruidenmengsel, zoals vermeld in artikel 43, § 1, van het voormelde besluit :
1° wilde chicorei (Cichorium intybus);
2° duizendblad (Achillea millefolium);
3° kleine pimpernel (Sanguisorba minor);
4° smalle weegbree (Plantago lanceolata);
5° karwij (Carum carvi);
6° peterselie (Petroselinum crispum);
7° wilde peen (Daucus carota);
8° venkel (Foeniculum vulgare).
[1 Andere grassen, kruiden en vlinderbloemigen, die niet vermeld zijn in het tweede tot en met het vierde lid, maken maximum 25% van het gewichtspercentage uit.]1
----------
(1)<MB 2024-02-14/09, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.13. Ter uitvoering van artikel 105 van het besluit van 21 april 2023, beschikt de landbouwer die een verbintenis aangaat voor de maatregel, vermeld in artikel 3, eerste lid, 7°, a), 1) tot en met 3), van het voormelde besluit, over de zaaizaadfacturen van de teelten, vermeld in artikel 11 tot en met 13 van dit besluit, waarvoor een minimale zaaidichtheid wordt opgelegd. De facturen staan op zijn naam.
Art.14. Ter uitvoering van artikel 44, § 3, van het besluit van 21 april 2023, mag de eerste maaibeurt pas plaatsvinden vanaf 2 juni.
Art.15. Ter uitvoering van artikel 46, § 3, van het besluit van 21 april 2023, worden alleen de volgende meerjarige teelten met een positieve impact op het milieu, het klimaat of de biodiversiteit in aanmerking genomen voor de subsidie, vermeld in artikel 46, § 1, van het voormelde besluit :
1° korte omloophout:
a) zwarte els;
b) fladderolm;
c) gladde olm;
d) hazelaar;
e) gewone esdoorn;
f) gewone es;
g) alle populieren- en wilgensoorten.
h) zomerlinde;
i) winterlinde;
j) Amerikaanse eik;
k) zomereik;
l) wintereik;
m) lijsterbes;
n) haagbeuk;
o) ruwe berk;
p) boskers;
q) tamme kastanje.
2° Miscanthus.
Ter uitvoering van artikel 46, § 3, van het voormelde besluit zijn voor de teelten, vermeld in het eerste lid, 1°, al de volgende voorwaarden vervuld :
1° op het perceel in kwestie worden minstens 1000 bomen per hectare aangeplant of zijn die aanwezig;
2° de maximale omlooptijd bedraagt acht jaar.
Art.16. Ter uitvoering van artikel 105 van het besluit van 21 april 2023, beschikt de landbouwer die een verbintenis aangaat voor de maatregel, vermeld in artikel 3, eerste lid, 7°, b), van het voormelde besluit, voor de inzaai van de teelt, vermeld in artikel 15, eerste lid, 1°, van dit besluit, over de facturen van de voormelde teelt. De facturen staan op zijn naam.
HOOFDSTUK 6. - De verstrekking van veevoeder met een methaanreducerend effect aan rundvee door toevoeging van een additief of voedermiddel
Art.17.Ter uitvoering van artikel 48, derde lid, van het besluit van 21 april 2023, kunnen alleen de volgende maatregelen gecombineerd worden op een bedrijf :
1° de maatregel, vermeld in artikel [1 3, 8°, a), 1)]1, van het voormelde besluit en de maatregel, vermeld in artikel[1 3, 8°, a), 4)]1 van het voormelde besluit;
2° de maatregel, vermeld in artikel [1 3, 8°, a), 1)]1 van het voormelde besluit en de maatregel, vermeld in artikel [1 3, 8°, a), 5)]1, van het voormelde besluit.
----------
(1)<MB 2024-02-14/09, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.18. Ter uitvoering van artikel 51, § 4, van het besluit van 21 april 2023, wordt 1% nitraat toegevoegd aan het totale rantsoen op drogestofbasis.
Art.19.Ter uitvoering van artikel 52, § 4, van het besluit van 21 april 2023, moet minstens [1 1,35 gram 3-nitro-oxypropanol per dier per dag]1 aan het totale rantsoen [1 ...]1 worden toegevoegd.
----------
(1)<MB 2024-02-14/09, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.20.
<Opgeheven bij MB 2024-02-14/09, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.21.Ter uitvoering van artikel 54, § 4, van het besluit van 21 april 2023, voldoet het veevoeder aan de volgende samenstelling :
1° [1 ...]1;
2° aan het krachtvoeder dat aanwezig is in het veevoeder[1 ...]1wordt geëxtrudeerd of geëxpandeerd lijnzaad toegevoegd dat zorgt voor een aanlevering van minstens 400,00 gram vet per dag per dier waarvan minimaal 200,00 en maximaal 250,00 gram alfa-linoleenzuur.
----------
(1)<MB 2024-02-14/09, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.22. Ter uitvoering van artikel 55, § 4, van het besluit van 21 april 2023, wordt 350,00 gram koolzaadvet toegevoegd aan het totale rantsoen.
Art.23. Ter uitvoering van artikel 56, § 4, van het besluit van 21 april 2023, wordt 1% nitraat toegevoegd aan het totale rantsoen op drogestofbasis.
Art.24.Ter uitvoering van artikel 105 van het besluit van 21 april 2023, beschikt de landbouwer die een verbintenis aangaat voor de maatregel, vermeld in artikel 3, eerste lid, 8°, van het voormelde besluit, vanaf de start van de verbintenistermijn over al de volgende elementen :
1° een of meer rantsoenberekeningen die overeenstemmen met de werkelijk verstrekte rantsoenen, die al de volgende gegevens bevatten:
a) de duidelijke en ondubbelzinnige samenstelling van de rantsoenen, waaruit de naleving van voorwaarde of voorwaarden in kwestie, vermeld in artikel 18 tot en met 23, blijkt;
b) de datum waarop de berekening is opgemaakt;
c) de periode waarin de berekening wordt toegepast;
2° facturen die op zijn naam staan en die de hoeveelheid en de samenstelling van alle aangekochte veevoeders vermelden.
Als op de facturen, vermeld in het eerste lid, 2°, de samenstelling van het aangekochte veevoeder niet vermeld staat, beschikt de landbouwer bijkomend over ander bewijsmateriaal, zoals een vrachtbrief, etiket of analyse, waaruit die samenstelling duidelijk en ondubbelzinnig blijkt.
[1 De voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, is niet van toepassing op de landbouwer die een verbintenis aangaat voor de maatregel, vermeld in artikel 3, eerste lid, 8°, a), 2), en 4), van het voormelde besluit.]1
----------
(1)<MB 2024-04-15/07, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK 7. - De aanleg en het onderhoud van een meerjarige bloemenstrook in de fruitteelt
Art.25. Ter uitvoering van artikel 58, § 3, en artikel 59, § 3, van het besluit van 21 april 2023 :
1° bestaat het bloemenmengsel, vermeld in artikel 58, § 2, 2°, en artikel 59, § 2, 4°, van het voormelde besluit, uit een mengsel van minstens acht verschillende eenjarige, tweejarige en meerjarige, bloeiende kruiden. Minstens vier van de aanwezige soorten zijn meerjarige soorten;
2° zijn grassen niet toegelaten in het ingezaaide bloemenmengsel, vermeld in punt 1° ;
3° komen de volgende plantensoorten niet voor in het bloemenmengsel, vermeld in punt 1° :
a) melganzevoet (Chenopodium album);
b) groot kaasjeskruid (Malva sylvestris);
c) zwarte parelpeper (Capsicum annuum);
d) gele ganzenbloem (Glebionis segetum, syn. Chrysanthemum segetum);
4° kan de landbouwer de samenstelling en de zaaidichtheid, als dat vermeld is in dit besluit, bij controle aantonen aan de hand van documenten;
5° neemt de landbouwer de nodige en gepaste maatregelen om te verzekeren dat voldoende bloeiende soorten tijdens de volledige looptijd van de verbintenis in de bloemenstrook aanwezig blijven;
6° het maaibeheer is extensief en, afhankelijk van het ingezaaide bloemenmengsel, minstens een keer op het einde van het bloeiseizoen en met een minimumhoogte van 10 centimeter;
7° de breedte van de bloemenstrook tussen de fruitbomenrijen is minstens 1 meter, tenzij de spoorbreedte van de gebruikte machines kleiner is.
Ter uitvoering van artikel 58, § 3, van het voormelde besluit kan de landbouwer bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de fruitbomen aantonen dat hij zich voor dat gebruik heeft laten bijstaan door een op dat vlak deskundige begeleidingsdienst als vermeld in artikel 58, § 2, 6°, e) van het voormelde besluit.
Ter uitvoering van artikel 59, § 3, van het voormelde besluit bedraagt de zaaidichtheid van het bloemenmengsel minstens 20 kilogram bloemenmengsel per hectare.
HOOFDSTUK 8. - Het verhogen van het organischekoolstofgehalte [1 in de bodem]1
----------
(1)
Art.26. Ter uitvoering van artikel 71, § 3, van het besluit van 21 april 2023, voldoet de compost aan een van de volgende twee voorwaarden :
1° het is afkomstig van het eigen bedrijf, waarop een installatie aanwezig is die voldoende capaciteit heeft om de benodigde hoeveelheden te produceren;
2° het is afkomstig van een inrichting die vergund is voor de biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA) en de uitvoeringsbesluiten ervan.
Art.27. Ter uitvoering van artikel 105 van het besluit van 21 april 2023, voldoet de landbouwer die een verbintenis aangaat voor de maatregel, vermeld in artikel 3, eerste lid, 11°, b), 1), van het voormelde besluit, aan al de volgende voorwaarden:
1° voor het gebruik van bedrijfseigen compost, vermeld in artikel 26, 1°, beschikt de landbouwer over een register waarin voor elk ingaand product de datum en hoeveelheid wordt geregistreerd en waarin de uitgaande hoeveelheid compost op datum wordt geregistreerd;
2° voor het gebruik van compost afkomstig van een inrichting vergund voor de biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen, vermeld in artikel 26, 2°, beschikt de landbouwer over de facturen van de voormelde compost. De facturen staan op zijn naam.
Art.28. Ter uitvoering van artikel 72, § 4, van het besluit van 21 april 2023, voldoet de stalmest aan al de volgende voorwaarden :
1° het bestaat uit een mengsel van stro en uitwerpselen van runderen, paarden, schapen, geiten of varkens;
2° het heeft een drogestofgehalte van minimaal 20%;
3° de vaste mest in het mengsel is afkomstig van dieren die zijn gehuisvest in ingestrooide stallen of van het bewerken van dierlijke mest met stro;
4° het mag afkomstig zijn van eigen dieren of afkomstig van een derde.
Mengsels met uitwerpselen van pluimvee worden niet beschouwd als stalmest.
Art. 28/1. [1Ter uitvoering van artikel 73, § 3, van het besluit van 21 april 2023, kunnen houtachtige elementen alleen bestaan uit:
1° heggen;
2° hagen;
3° houtkanten;
4° knotbomen, die deel uitmaken van een beheerovereenkomst voor het beheerpakket knotten als vermeld in artikel 106 van het ministerieel besluit van 14 juni 2023 tot het verlenen van subsidies voor beheerovereenkomsten die worden gefinancierd via het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling of die deel uitmaken van een beheerovereenkomst voor het beheerpakket onderhoud knotbomenrij als vermeld in artikel 59 van het ministerieel besluit van 3 april 2015 tot het verlenen van subsidies voor beheerovereenkomsten met toepassing van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling;
5° fruitbomen, sierheesters en producten van boomkweek, die gerooid worden.
De houtsnippers die afkomstig zijn van de houtachtige elementen, vermeld in het eerste lid, moeten ondergewerkt worden.
Ter uitvoering van artikel 73, § 4, van hetzelfde besluit leveren de houtachtige elementen volgende hoeveelheden houtsnippers op:
1° hagen en heggen: 60 kg per lopende meter/jaar;
2° houtkanten: 60 kg per lopende meter/5 jaar;
3° knotbomen: 300 kg per boom/5 jaar;
4° meerjarige hoog- en laagstamfruitteelt: 75000 kg/per hectare;
5° sierheesters: 3750 kg per hectare/jaar;
6° boomkweek - laanbomen, fruitbomen: 2400 kg per hectare/jaar;
7° boomkweek - bos- en haagplanten: 6375 kg per hectare/jaar;
8° boomkweek - solitaire bomen: 1050 kg/per hectare/jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij MB 2024-02-14/09, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.29.Ter uitvoering van artikel 105 van het besluit van 21 april 2023, beschikt de landbouwer die een verbintenis aangaat voor de maatregel, vermeld in artikel 3, eerste lid, 11°, b), 2), van het voormelde besluit, en die stalmest [1 of champost]1 gebruikt die afkomstig is van een derde, over de documenten die vereist zijn conform het Mestdecreet van 22 december 2006 en de uitvoeringsbesluiten ervan. De voormelde documenten tonen aan welke hoeveelheid stalmest is getransporteerd.
----------
(1)<MB 2024-02-14/09, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.30.Ter uitvoering van artikel 74, § 2, tweede lid, van het besluit van 21 april 2023, zijn de volgende streefzones voor het koolstofgehalte van toepassing :
BOC(%) | |
Streefzone | |
Zand | 1,2-1,9 |
Zandleem | 1,0-1,5 |
Leem | 1,3-1,7 |
Klei | 1,6-2,1 |
pH | |
Streefzone | |
Zand | 5,0-6,0 |
Zandleem | 5,5-6,5 |
Leem | 6,5-7,5 |
Klei | 7,0-8,0 |