Details





Titel:

27 NOVEMBER 2022. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wat betreft de onderzoekers, stagiairs en vrijwilligers



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art. 2-42
HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art. 43-44



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1981001949 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van:
  De richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (herschikking).

HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art.2. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 november 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in de bepaling onder 4° worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid";
  2° artikel 1 wordt aangevuld met de bepalingen onder 16°, 17°, 18° en 19°, luidende:
  "16° vergunning voor onderzoeker: de verblijfstitel bedoeld in artikel 61/10, § 1, 7° van de wet, opgemaakt overeenkomstig het model in de bijlage 6 met de vermelding "onderzoeker", en met de vermelding "mobiliteitsprogramma" voor onderzoekers die naar de Unie komen in het kader van een specifiek uniaal of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen, of een overeenkomst tussen twee of meer erkende instellingen voor hoger onderwijs";
  17° vergunning voor lange-termijnmobiliteit voor onderzoekers: de verblijfstitel bedoeld in artikel 61/10, § 1, 8°, van de wet, opgemaakt overeenkomstig het model in de bijlage 6 met de vermelding "onderzoekersmobiliteit";
  18° vergunning voor stagiair: de verblijfstitel bedoeld in artikel 61/13/16, § 1, 2°, van de wet, opgemaakt overeenkomstig het model in de bijlage 6 met de vermelding "stagiair";
  19° vergunning voor vrijwilliger: de verblijfstitel bedoeld in artikel 61/13/25, 2°, van de wet, opgemaakt overeenkomstig het model in de bijlage 6 met de vermelding "vrijwilliger".".

Art.3. In artikel 1/1/1 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 februari 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in de bepaling onder § 1, 2°, f), worden de woorden "13° en 14° " vervangen door de woorden "13°, 14°, 15°, 16°, 17° en 18° ";
  2° in de bepaling onder § 2, 3° worden de woorden "8° en 9° " vervangen door de woorden "8°, 9° en 15° ".

Art.4. In artikel 1/2/1 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 november 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 worden de woorden "61/12, 61/13/8, 61/13/12, 61/13/18, 61/13/27," ingevoegd tussen de woorden "een aanvraag bedoeld in artikel" en de woorden "61/25-1";
  2° in paragraaf 1 worden de woorden "8°, 10°, 11°, 12°, 13° of 14° " vervangen door de woorden "8°, 9°, 10°, 11°, 12°, 13°, 14, 15, 16°, 17° of 18° ";
  3° in paragraaf 1 worden in de Nederlandstalige versie de woorden "gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "regionale overheid";
  4° in paragraaf 2, eerste lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "regionale overheid";
  5° in paragraaf 2, tweede lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "regionale overheid".
  6° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "artikel 61/12, § 5, artikel 61/13/8, § 4, artikel 61/13/13, § 2, artikel 61/13/18, § 5, artikel 61/13/27, § 5" ingevoegd tussen de woorden " Overeenkomstig" en de woorden " artikel 61/25-5, § 3, eerste lid" ;
  7° in paragraaf 3, eerste lid worden de woorden ", artikel 61/12, artikel 61/13/8, artikel 61/13/12, artikel 61/13/18, artikel 61/13/27," ingevoegd tussen de woorden " bedoeld in" en de woorden " artikel 61/25-1";
  8° in paragraaf 4 worden de woorden "61/13/3, § 2, 4°, 61/13/10, § 2, 4°, 61/13/23, § 2, 4° of 61/13/31, § 2, 4°, " ingevoegd tussen de woorden "Overeenkomstig" en de woorden "artikel 61/25-5, § 3, tweede lid".

Art.5. In artikel 25/2, § 5, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij koninklijk besluit van 26 november 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in de bepaling onder 5° worden de woorden ", een binnen een onderneming overgeplaatste persoon" ingevoegd tussen de woorden "als binnen een onderneming overgeplaatste persoon" en de woorden "of een binnen een onderneming overgeplaatste persoon";
  2° paragraaf 5 wordt aangevuld met de bepalingen onder 6°, 7°, 8°, 9° en 10°, luidende:
  "6° op de onderdanen van een derde land die de hoedanigheid hebben van onderzoeker of die een aanvraag hiertoe indienen overeenkomstig artikel 61/12 van de wet;
  7° op de onderdanen van een derde land die de hoedanigheid hebben van onderzoeker binnen het kader van korte-termijnmobiliteit of die hiertoe een kennisgeving indienen overeenkomstig 61/13/5 van de wet;
  8° op de onderdanen van een derde land die de hoedanigheid hebben van onderzoeker binnen het kader van lange-termijnmobiliteit of die hiertoe een aanvraag indienen overeenkomstig 61/13/8 van de wet.
  9° op de onderdanen van een derde land die de hoedanigheid hebben van een stagiair of die een aanvraag hiertoe indienen overeenkomstig artikel 61/13/18 van de wet;
  10° op de onderdanen van een derde land die de hoedanigheid hebben van vrijwilliger in het kader van Europees vrijwilligerswerk of hiertoe een aanvraag indienen overeenkomstig artikel 61/13/27 van de wet.".

Art.6. In artikel 31 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 juni 2020 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 november 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in de bepaling onder 1° worden de woorden "onder voorbehoud van 6° en 12° " vervangen door de woorden "onverminderd 6°, 12°, 18° tot 22° ";
  2° in de bepaling onder 3° worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid";
  3° artikel 31 wordt aangevuld met de bepalingen onder 18°, 19°, 20°, 21° en 22°, luidende:
  "18° de vergunning voor een onderzoeker heeft een geldigheidsduur die overeenkomt met de duur van de toegekende machtiging tot verblijf in de hoedanigheid van onderzoeker, dewelke overeenstemt met de toelating tot arbeid overeenkomstig de toepasselijke regionale wetgeving;
  19° de vergunning voor lange-termijnmobiliteit voor onderzoekers heeft een geldigheidsduur die overeenkomt met de duur van de toegekende machtiging tot verblijf in de hoedanigheid van onderzoeker binnen het kader van lange-termijnmobiliteit, dewelke overeenstemt met de toelating tot arbeid overeenkomstig de toepasselijke regionale wetgeving;
  20° de vergunning na onderzoek teneinde werk te zoeken of een onderneming op te richten heeft een geldigheidsduur die overeenkomt met de duur van de toegekende machtiging tot verblijf, rekening houdend met de maximumtermijn van 12 maanden;
  21° de vergunning voor stagiair heeft een geldigheidsduur die overeenkomt met de duur van de toegekende machtiging tot verblijf in de hoedanigheid van stagiair, dewelke overeenstemt met de toelating tot arbeid overeenkomstig de toepasselijke regionale wetgeving, rekening houdend met de maximumtermijn van 6 maanden bedoeld in artikel 53 van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018;
  22° de vergunning voor vrijwilliger heeft een geldigheidsduur die overeenkomt met de duur van de toegekende machtiging tot verblijf in de hoedanigheid van vrijwilliger, dewelke overeenstemt met de toelating tot arbeid overeenkomstig de toepasselijke regionale wetgeving, rekening houdend met de maximumtermijn van 12 maanden bedoeld in artikel 61, tweede lid van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018.".

Art.7. In artikel 32, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 november 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "5° en 7° tot 11° " vervangen door de woorden "5°, 7° tot 11°, 14° en 15° ";
  2° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "5° en 7° tot 11° " vervangen door de woorden "5°, 7° tot 11°, 14° en 15° ";
  3° In paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden ", 12° en 13° " vervangen door de woorden ", 12°, 13°, 16°, 17°, 18° en 21° ".

Art.8. In artikel 33 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 november 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 2, eerste lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid";
  2° in paragraaf 2, eerste lid, 2°, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "regionale overheid";
  3° in paragraaf 3, eerste lid worden in de Nederlandstalige versie de woorden "gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "regionale overheid";
  4° in paragraaf 4, eerste lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "regionale overheid";
  5° in paragraaf 4, eerste lid, 2°, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "regionale overheid";
  6° in paragraaf 5, eerste lid, 3°, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "regionale overheid";"
  7° in paragraaf 6, eerste lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid";
  8° in paragraaf 6, eerste lid, 2°, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "regionale overheid".
  9° Een paragraaf 7 wordt toegevoegd, luidende:
  " § 7. Indien de onderdaan van een derde land een aanvraag tot vernieuwing van zijn vergunning voor een onderzoeker heeft ingediend, op basis van artikel 61/13 van de wet, en de bevoegde regionale overheid of de Minister of zijn gemachtigde, of beiden niet in staat waren over deze aanvraag een beslissing te nemen vóór het verstrijken van de geldigheid van de vergunning voor een onderzoeker waarvan hij houder is, geeft de Burgemeester of diens gemachtigde aan de betrokkene, op diens verzoek, een attest conform het model in bijlage 49 af, na:
  1° de afgifte van zijn vergunning voor een onderzoeker die verstreken is;
  2° de voorlegging van het door de regionale overheid afgegeven document dat bewijst dat de aanvraag tot vernieuwing ontvankelijk en volledig is.
  Het in het eerste lid bedoelde attest dekt voorlopig het verblijf van de betrokkene op het grondgebied van het Rijk. Het attest is dertig dagen geldig en kan eenmaal met eenzelfde periode verlengd worden.";
  10° artikel 33 wordt aangevuld met een paragraaf 8, luidende:
  " § 8. Indien de onderdaan van een derde land een aanvraag tot vernieuwing van zijn vergunning voor stagiair heeft ingediend, op basis van artikel 61/13/20 van de wet, en de bevoegde regionale overheid of de Minister of zijn gemachtigde, of beiden niet in staat waren over deze aanvraag een beslissing te nemen vóór het verstrijken van de geldigheid van de vergunning voor stagiair waarvan hij houder is, geeft de Burgemeester of diens gemachtigde aan de betrokkene, op diens verzoek, een attest conform het model in bijlage 49 af, na voorlegging van de volgende documenten:
  1° zijn vergunning voor stagiair die verstreken is;
  2° het door de gewestelijke overheid afgegeven document dat bewijst dat de aanvraag tot vernieuwing ontvankelijk en volledig is.
  Het in het eerste lid bedoelde attest dekt voorlopig het verblijf van de betrokkene op het grondgebied van het Rijk. Het attest is dertig dagen geldig en kan eenmaal met eenzelfde periode verlengd worden.".

Art.9. In artikel 37, eerste lid, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 november 2021, worden de woorden "zijn verblijfs- of vestigingsvergunning, zijn Europese blauwe kaart, zijn gecombineerde vergunning, zijn seizoenarbeidersvergunning, zijn vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon, zijn vergunning voor lange-termijnmobiliteit "ICT", of zijn EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene" vervangen door de woorden "zijn verblijfsdocument of verblijfstitel waarvan hij houder is,".

Art.10. In artikel 39 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 november 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° paragraaf 3, 1° wordt aangevuld met de volgende woorden ". Indien de betrokkene zijn recht op mobiliteit uitoefent naar een andere lidstaat wordt verondersteld dat hij zijn hoofdbelangen in België behoudt voor zover hij de geldigheidsduur van zijn door België afgeleverde verblijfsvergunning niet overschrijdt";
  2° paragraaf 8 wordt geschrapt.

Art.11. Artikel 42 van hetzelfde besluit ingevoegd op 13 februari 2015, wordt aangevuld met een derde lid, luidende:
  "De in artikel 19, § 5, van de wet bedoelde vreemdeling kan terugkeren in het Rijk op vertoon van:
  1° zijn Belgische verblijfsvergunning waarvan de geldigheidsduur is verstreken;
  2° het document opgemaakt overeenkomstig de bijlage 33quater dat wordt afgeleverd door de Belgische diplomatieke of consulaire post in het buitenland wanneer de Belgische verblijfsvergunning is verstreken en de tweede lidstaat waar de betrokkene zijn recht op mobiliteit uitoefende, België verzoekt om hem terug te nemen.".

Art.12. In artikel 105/2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van 12 november 2018 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, eerste lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid";
  2° in paragraaf 3, eerste lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid".

Art.13. In artikel 105/4, eerste lid, van hetzelfde besluit ingevoegd bij het besluit van 12 november 2018 worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid".

Art.14. In artikel 105/8 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van 6 juni 2019 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, eerste lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid";
  2° in paragraaf 2, eerste lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid".

Art.15. In artikel 105/23 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van 23 maart 2020 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, eerste lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid";
  2° in paragraaf 1, tweede lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid".

Art.16. In artikel 105/28 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van 23 maart 2020 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, eerste lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid";
  2° in paragraaf 1, tweede lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid".

Art.17. In artikel 105/30, eerste lid, van hetzelfde besluit ingevoegd bij het besluit van 23 maart 2020 worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid".

Art.18. In artikel 105/33 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van 23 maart 2020 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, eerste lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid";
  2° in paragraaf 1, tweede lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid".

Art.19. In artikel 105/38, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit ingevoegd bij het besluit van 23 maart 2020 worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid".

Art.20. In artikel 105/40, § 2, van hetzelfde besluit ingevoegd bij het besluit van 23 maart 2020 worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid".

Art.21. In artikel 105/42 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van 23 maart 2020 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, eerste lid, 1°, worden de woorden "gewestelijke wetgeving" vervangen door de woorden " gewestelijke of communautaire wetgeving ";
  2° in paragraaf 1, eerste lid, 2° worden de woorden "gewestelijke wetgeving" vervangen door de woorden " gewestelijke of communautaire wetgeving ";
  3° in paragraaf 1, eerste lid, 3° worden de woorden "gewestelijke wetgeving" vervangen door de woorden " gewestelijke of communautaire wetgeving ".

Art.22. In artikel 105/46, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit ingevoegd bij het besluit van 26 november 2021 worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid".

Art.23. In artikel 105/51, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit ingevoegd bij het besluit van 26 november 2021 worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid".

Art.24. In artikel 105/57, § 1, van hetzelfde besluit ingevoegd bij het besluit van 26 november 2021 worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid".

Art.25. In artikel 105/62, § 1, van hetzelfde besluit ingevoegd bij het besluit van 26 november 2021 worden in de Nederlandstalige versie de woorden "bevoegde gewestelijke overheid" vervangen door de woorden "bevoegde regionale overheid".

Art.26. In titel II van hetzelfde besluit, wordt een hoofdstuk Vsexies ingevoegd dat de artikelen 105/69 tot 105/92 bevat, luidende:
  "HOOFDSTUK Vsexies. - Onderzoekers.
  Afdeling 1. - Toepassingsgebied
  Art. 105/69. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op:
  1° onderdanen van een derde land die verzoeken gemachtigd te worden om meer dan negentig dagen op het grondgebied van het Rijk te verblijven in de hoedanigheid van onderzoeker verbonden door een gastovereenkomst met een erkende onderzoeksinstelling;
  2° de onderdanen van een derde land die in een andere lidstaat van de Europese Unie een vergunning voor onderzoeker hebben gekregen en het Rijk willen binnenkomen om er te verblijven en te werken in het kader van lange-termijnmobiliteit, op basis van een gastovereenkomst bij een erkende onderzoeksinstelling;
  3° de onderdanen van een derde land die in een andere lidstaat van de Europese Unie een vergunning voor onderzoeker hebben gekregen en hun familieleden die in die andere lidstaat een verblijfsvergunning hebben verkregen en die het Rijk willen binnenkomen om er te verblijven en te werken in het kader van korte-termijnmobiliteit;
  4° de onderdanen van een derde land die gemachtigd werden tot een verblijf in de hoedanigheid van onderzoeker en die gebruik willen maken van de mogelijkheid hun verblijf tijdelijk verder te zetten teneinde werk te zoeken of een onderneming op te richten;
  5° de onderdanen van een derde land die in één van deze hoedanigheden gemachtigd of toegelaten zijn om in het Rijk te verblijven en er te werken overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VI van Titel II van de wet.
  De algemene bepalingen van dit besluit zijn op hen van toepassing, tenzij de bepalingen van dit hoofdstuk daarvan afwijken.
  Afdeling 2. - Vergunning voor onderzoeker, vergunning voor lange-termijnmobiliteit voor onderzoekers, korte-termijnmobiliteit voor onderzoekers en hun familieleden, de vergunning na onderzoek teneinde werk te zoeken of een onderneming op te richten
  Onderafdeling 1. - Vergunning voor onderzoeker
  Art. 105/70. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op de onderdanen van derde landen die, met het oog op een verblijf van meer dan negentig dagen als onderzoeker, een aanvraag overeenkomstig artikel 61/12 van de wet indienen of gemachtigd zijn om gedurende meer dan negentig dagen op het grondgebied te verblijven in deze hoedanigheid.
  Art. 105/71. Onverminderd de gewestelijke of communautaire wetgeving betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers bevat de verblijfsaanvraag bedoeld in artikel 61/12 van de wet, naast de in artikel 61/13/3, § 1 van de wet bedoelde documenten, op zijn minst de volgende inlichtingen:
  1° de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het buitenland van de betrokkene;
  2° het elektronisch adres van de onderzoeker en van de erkende onderzoeksinstelling in België die de aanvraag indient.
  Art. 105/72. § 1. Wanneer de onderdaan van een derde land door de bevoegde regionale overheid tot arbeid wordt toegelaten en in toepassing van artikel 61/13/3, § 1, van de wet tot verblijf gemachtigd wordt, betekent de Minister of zijn gemachtigde hem deze beslissing door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 46.
  § 2. Overeenkomstig artikel 3 van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 en artikel 61/13/4, § 1, tweede lid, van de wet, stemt de duur van de machtiging tot verblijf overeen met de duur van de toelating tot arbeid.
  § 3. De Minister of zijn gemachtigde stuurt een kopie van het document opgemaakt overeenkomstig het model van de bijlage 46, dat overeenkomstig paragraaf 1 aan hem betekend werd, naar de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of plaats van oponthoud in het buitenland, met het oog op de afgifte van het visum dat vereist is voor zijn binnenkomst met de vermelding "onderzoeker".
  Art. 105/73. § 1. De onderdaan van een derde land bedoeld in artikel 105/72 vraagt de toekenning van een visum lang verblijf aan bij de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of plaats van oponthoud in het buitenland.
  De post geeft onverwijld een visum lang verblijf aan hem af, na voorlegging van zijn paspoort of de daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a), van de Schengengrenscode, en van het document overeenkomstig het model in bijlage 46, dat aan hem betekend werd.
  Bij het visum lang verblijf, wordt onder de rubriek "opmerkingen" op de visumsticker vermeld dat het visum is afgegeven aan de "onderzoeker".
  § 2. Overeenkomstig artikel 12, vierde lid, van de wet, begeeft de onderdaan van een derde land aan wie overeenkomstig paragraaf 1 een visum lang verblijf werd afgegeven zich binnen acht werkdagen na zijn binnenkomst naar het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats, met het oog op zijn inschrijving in het vreemdelingenregister en de afgifte van zijn vergunning voor een onderzoeker.
  De in artikel 61/12, § 3, tweede lid van de wet bedoelde persoon meldt zich aan bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats, met het oog op zijn inschrijving in het vreemdelingenregister en de afgifte van zijn vergunning voor onderzoeker met het in het artikel 105/72, § 1 bedoelde document.
  In afwachting van de uitvoering van de controle van de verblijfplaats en de afgifte van de vergunning voor onderzoeker geeft de burgemeester of zijn gemachtigde onmiddellijk een voorlopig verblijfsdocument overeenkomstig het model in bijlage 49, af aan de betrokkene.
  Het document is vijfenveertig dagen geldig en kan iedere keer met dezelfde duur verlengd worden, totdat de vergunning wordt afgegeven.
  Art. 105/74. De beslissing tot weigering van verblijf wordt door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 48 aan de onderdaan van een derde land betekend.
  Art. 105/75. Naast de in artikel 61/13/3, § 1, van de wet, vermelde documenten, wordt een kopie van de geldige vergunning voor een onderzoeker die het verblijf van de betrokkene dekt, toegevoegd aan de aanvraag voor vernieuwing bedoeld in artikel 61/13 van de wet.
  Art. 105/76. § 1. Indien de onderdaan van een derde land gemachtigd wordt om verder te werken door de bevoegde regionale overheid en, in toepassing van artikel 61/13, § 1, van de wet, om verder op het grondgebied te verblijven, wordt deze beslissing door de Minister of zijn gemachtigde, door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 46, aan hem betekend.
  § 2. De duur van de machtiging tot verblijf stemt overeen met de duur van de toelating tot arbeid.
  Art. 105/77. § 1. De Minister of zijn gemachtigde stuurt een kopie van het in artikel 105/76, § 1 bedoelde document, opgemaakt overeenkomstig het model in bijlage 46, onverwijld naar het gemeentebestuur van de verblijfplaats, met het oog op de vernieuwing van de vergunning, overeenkomstig paragraaf 2.
  § 2. De onderdaan van een derde land vraagt de vernieuwing van zijn vergunning aan bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats.
  De burgemeester of zijn gemachtigde vernieuwt de vergunning onverwijld, op verzoek van de betrokkene, na voorlegging van het document overeenkomstig het model in bijlage 46 dat aan hem betekend werd.
  Art. 105/78. De beslissing tot weigering van vernieuwing wordt door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 48 aan de onderdaan van een derde land betekend.
  Art. 105/79. Het in artikel 61/13/4, vierde lid van de wet, bedoelde document wordt opgemaakt overeenkomstig het model in bijlage 51.
  Art. 105/80. De beslissing die een einde maakt aan het verblijf wordt door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 52 betekend.
  Onderafdeling 2. - Vergunning voor korte-termijnmobiliteit voor onderzoeker en familieleden 105/81. § 1. De onderdaan van een derde land die als onderzoeker of familielid van een onderzoeker overeenkomstig artikel 61/13/5 in het kader van korte-termijnmobiliteit in België wenst te verblijven, meldt zich aan bij het gemeentebestuur binnen drie werkdagen na aankomst overeenkomstig artikel 5 van de wet om zijn aanwezigheid in het kader van korte-termijnmobiliteit te melden en legt de volgende bewijsstukken voor:
  1° de verblijfsvergunning voor onderzoeker of familielid van een onderzoeker afgeleverd door de eerste lidstaat die minstens geldig is voor de duur van het geplande verblijf;
  2° een geldig paspoort dat minstens geldig is voor de duur van het geplande verblijf;
  3° Indien van toepassing, de gastovereenkomst afgesloten door de onderzoeker met een erkende onderzoeksinstelling in België of een ander document waaruit de duur van het verblijf blijkt ;
  4° Indien de aanvraag wordt ingediend door het familielid van een onderzoeker, het bewijs dat de onderzoeker in België verblijft.
  § 2. Op voorlegging van de bewijzen bedoeld in paragraaf 1 levert de burgemeester een document af waaruit de duur van de korte-termijnmobiliteit blijkt opgesteld overeenkomstig de bijlage 62, met een geldigheidsduur van maximum honderdtachtig dagen.
  Onderafdeling 3. - Vergunning voor lange-termijnmobiliteit voor onderzoeker
  Art. 105/82. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op de onderdanen van derde landen die in een andere lidstaat van de Europese Unie een vergunning voor een onderzoeker hebben bekomen en die, met het oog op een verblijf van meer dan honderdtachtig dagen als onderzoeker binnen het kader van lange-termijnmobiliteit, een aanvraag overeenkomstig artikel 61/13/8 van de wet, indienen of in deze hoedanigheid worden gemachtigd tot verblijf.
  Art. 105/83. Onverminderd de gewestelijke of communautaire wetgeving betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers bevat de verblijfsaanvraag bedoeld in artikel 61/13/8 van de wet, naast de in artikel 61/13/8, § 2 van de wet bedoelde documenten, op zijn minst de volgende inlichtingen:
  1° het adres van de onderzoeker in de eerste lidstaat;
  2° het elektronisch adres van de onderzoeker en de werkgever.
  Art. 105/84. § 1. Wanneer de onderdaan van een derde land door de bevoegde regionale overheid tot arbeid wordt toegelaten en in toepassing van artikel 61/13/10, § 1, van de wet tot verblijf gemachtigd wordt, betekent de Minister of zijn gemachtigde hem deze beslissing door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 46.
  § 2. Overeenkomstig artikel 3 van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 en artikel 61/13/11, § 3 van de wet, stemt de duur van de machtiging tot verblijf overeen met de duur van de toelating tot arbeid.
  Art. 105/85. De onderdaan van een derde land die als onderzoeker binnen het kader van lange-termijnmobiliteit naar België komt, begeeft zich binnen acht werkdagen na zijn binnenkomst met het in artikel 105/84, § 1 bedoelde document naar het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats, met het oog op zijn inschrijving in het vreemdelingenregister en de afgifte van zijn vergunning voor lange-termijnmobiliteit voor onderzoeker.
  In afwachting van de uitvoering van de controle van de verblijfplaats en de afgifte van de vergunning voor lange-termijnmobiliteit voor onderzoeker geeft de burgemeester of zijn gemachtigde onmiddellijk een voorlopig verblijfsdocument overeenkomstig het model in bijlage 49, af aan de betrokkene.
  Het document is vijfenveertig dagen geldig en kan iedere keer met dezelfde duur verlengd worden, totdat de vergunning wordt afgegeven.
  Art. 105/86. De beslissing tot weigering van verblijf wordt door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 48 aan de onderdaan van een derde land betekend.
  Art. 105/87. Het in artikel 61/13/11, § 4 van de wet, bedoelde document wordt opgemaakt overeenkomstig het model in bijlage 51.
  Art. 105/88. De beslissing die een einde maakt aan het verblijf wordt door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 52 betekend.
  Onderafdeling 4. - vergunning na onderzoek teneinde werk te zoeken of een onderneming op te richten
  Art. 105/89. Deze onderafdeling is van toepassing op onderdanen van een derde land die na de voltooiing van hun onderzoek als onderzoeker of onderzoeker binnen het kader van lange-termijnmobiliteit een aanvraag indienen om gedurende een periode van maximum 12 maanden op het grondgebied van het Rijk te verblijven teneinde er werk te zoeken of een onderneming op te richten of gemachtigd zijn om op het grondgebied te verblijven in deze hoedanigheid.
  105/90. § 1. Indien de onderdaan van een derde land bedoeld in artikel 105/89 en in artikel 61/13/12, § 2 van de wet bedoelde documenten tijdig voorlegt, verklaart de Burgemeester of de diplomatieke of consulaire post de aanvraag ontvankelijk en levert hij een ontvangstbewijs af opgesteld overeenkomstig de bijlage 33ter.
  Het gemeentebestuur of de diplomatieke of consulaire post maakt de aanvraag, vergezeld van de door de onderdaan van een derde land voorgelegde documenten, onverwijld over aan de Dienst Vreemdelingenzaken.
  § 2. Indien de onderdaan van een derde land bedoeld in artikel 105/89 niet alle in artikel 61/13/12, § 2, eerste lid van de wet bedoelde documenten heeft voorgelegd, stelt de Burgemeester betrokkene op de hoogte van de ontbrekende documenten door middel van een document opgesteld overeenkomstig de bijlage 33ter.
  § 3. Indien de onderdaan van een derde land bedoeld in artikel 105/89 zijn aanvraag te laat heeft ingediend of deze niet binnen de in artikel 61/13/13, § 2, tweede lid, van de wet bedoelde termijn heeft vervolledigd, verklaart de Burgemeester de aanvraag onontvankelijk door middel van een beslissing opgesteld overeenkomstig de bijlage 29.
  De Burgemeester betekent deze beslissing aan de betrokkene en maakt een kopie van deze beslissing over aan de Minister of zijn gemachtigde.
  Art. 105/91. Indien de Minister of zijn gemachtigde niet in staat was over deze aanvraag een beslissing te nemen voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvan de onderdaan van een derde land houder is, stelt de burgemeester of zijn gemachtigde hem in het bezit van een attest overeenkomstig het model van bijlage 15.
  Dit attest dekt voorlopig het verblijf van de onderdaan van een derde land op het grondgebied van het Rijk. Het attest is vijfenveertig dagen geldig en kan tweemaal met eenzelfde periode verlengd worden.
  Art. 105/92. De onderdaan van een derde land aan wie overeenkomstig artikel 61/13/12, § 1, van de wet een machtiging tot verblijf werd toegekend, begeeft zich naar het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats, met het oog op zijn inschrijving in het vreemdelingenregister en de afgifte van zijn vergunning na onderzoek teneinde werk te zoeken of een onderneming op te richten opgesteld overeenkomstig de bijlage 6 met vermelding "werk zoeken".
  De vergunning na onderzoek teneinde werk te zoeken of een onderneming op te richten bedoeld in het eerste lid, is geldig voor een periode van twaalf maanden vanaf de datum van afgifte. Indien betrokkene reeds in het bezit werd gesteld van een bijlage 15 overeenkomstig artikel 105/91 dan wordt de periode van twaalf maanden berekend vanaf de datum van afgifte van de bijlage 15.".

Art.27. In titel II van hetzelfde besluit, wordt een hoofdstuk Vsepties ingevoegd dat de artikelen 105/93 tot 105/104 bevat, luidende:
  "HOOFDSTUK Vsepties. - Stagiairs
  Toepassingsgebied
  Art. 105/93. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de onderdanen van een derde land die verzoeken gemachtigd te worden of die gemachtigd zijn om meer dan negentig dagen op het grondgebied van het Rijk te verblijven in de hoedanigheid van stagiair, overeenkomstig hoofdstuk VIbis van Titel II van de wet.
  De algemene bepalingen van dit besluit zijn op hen van toepassing, tenzij de bepalingen van dit hoofdstuk daarvan afwijken.
  Afdeling 1. Vergunning voor stagiair
  Art. 105/94. § 1. Onverminderd de gewestelijke of communautaire wetgeving betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers bevat de verblijfsaanvraag bedoeld in artikel 61/13/18 van de wet, naast de in artikel 61/13/18, § 2 van de wet bedoelde documenten, op zijn minst de volgende inlichtingen:
  1° de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het buitenland van de betrokkene;
  2° het elektronisch adres van de stagiair en van de gastentiteit of de werkgever in België die de aanvraag indient.
  De voorgelegde stukken dienen, indien zij in een andere taal dan één van de drie landstalen of het Engels zijn opgesteld, vergezeld te zijn van een gelegaliseerde vertaling in één van de drie landstalen of het Engels.
  § 2. Voor een verblijf in de hoedanigheid van stagiair wordt het bewijs van de toereikende bestaansmiddelen die voor het verblijf in kwestie vereist zijn, in beginsel geleverd door middel van het voorleggen van het bewijs dat deze ten minste gelijk zijn aan het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 2°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en zoals geïndexeerd volgens artikel 15 van voormelde wet.
  De beoordeling van het bewijs van toereikende bestaansmiddelen is gebaseerd op een individueel onderzoek van het geval waarbij rekening wordt gehouden met alle voorgelegde stukken.
  De eventuele garantstelling door de gastentiteit of de werkgever bedoeld in artikel 61/13/23, § 1, 2° en 3° van de wet, moet voldoen aan de voorwaarden in artikel 105/95 en in overeenstemming zijn met het model van bijlage 32bis.
  De gastentiteit of werkgever die de verbintenis tot garantstelling is aangegaan, is samen met de onderdaan van een derde land hoofdelijk aansprakelijk voor het betalen van diens kosten van verblijf, levensonderhoud en accommodatie.
  § 3. Het bewijs bedoeld in artikel 61/13/23, § 1, 4° van de wet, dat de onderdaan van een derde land tijdens het hele verblijf zal worden gehuisvest op een passende wijze dat voldoet aan de vereisten inzake veiligheid, gezondheid en woningkwaliteit zoals voorzien in de toepasselijke gewestelijke wetgeving, wordt door middel van een van volgende documenten geleverd:
  1° een schriftelijke huisvestingsverklaring of;
  2° een door de betrokkene onderschreven en geregistreerd huur- of onderhuurcontract of;
  3° elk document dat uitgaat van een daartoe gemachtigde gerechtelijke of administratieve overheid en de passende wijze van huisvesting bewijst.
  Het document bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt gedateerd en ondertekend door de gastentiteit of een natuurlijke persoon die de Belgische nationaliteit bezit of die gemachtigd of toegelaten is tot een verblijf van onbepaalde duur in België.
  De in het eerste lid bedoelde documenten vermelden het precieze adres van de huisvesting.
  § 4. In geval van verandering van huisvesting brengt de onderdaan van een derde land het gemeentebestuur daarvan schriftelijk op de hoogte. Ter staving van dit schriftelijk document voegt hij het bewijs van het feit dat de huisvesting voldoende is, overeenkomstig paragraaf 3, toe.
  § 5. De gastentiteit of de werkgever gaat de schriftelijke verbintenis tot financiële aansprakelijkheid aan en is samen met de onderdaan van een derde land hoofdelijk aansprakelijk voor het betalen van diens kosten van verblijf en terugreis, die uit overheidsmiddelen werden betaald in geval van onwettig verblijf.
  De schriftelijke verbintenis tot financiële aansprakelijkheid neemt de vorm aan van het model dat de Minister of zijn gemachtigde ter beschikking stelt.
  De procedure tot invordering van de kosten verloopt volgens de procedure uiteengezet in artikel 17/7 en 17.9 van dit besluit.
  Art. 105/95. § 1. Bij de eventuele verbintenis tot garantstelling bedoeld in artikel 61/13/23, § 1, 2° en 3° van de wet, worden de volgende documenten eveneens overgemaakt bij de indiening van de aanvraag:
  1° het bewijs dat de ondertekenende persoon over externe vertegenwoordigingsbevoegdheid beschikt en aldus de werkgever of gastentiteit als rechtspersoon rechtsgeldig kan verbinden tot de garantstelling, ongeacht enige beperking op deze vertegenwoordigingsbevoegdheid;
  2° het bewijs dat de rechtspersoon overeenkomstig paragraaf 2 over voldoende bestaansmiddelen beschikt om de stagiair ten laste te nemen.
  § 2. De rechtspersoon die zich garant stelt wordt geacht over voldoende middelen te beschikken voor de ten laste genomen stagiair, indien deze middelen ten minste gelijk zijn aan honderdtwintig procent van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en zoals geïndexeerd volgens artikel 15 van voormelde wet.
  § 3. Indien de rechtspersoon zich enkel rechtsgeldig kan verbinden tot de garantstelling door middel van handtekening van meer dan één bestuurder, wordt per bestuurder een ingevulde verbintenis tot garantstelling overeenkomstig het model van de bijlage 32bis overgemaakt bij de indiening van de aanvraag. In voorkomend geval dienen de documenten bedoeld in § 1, 1° - 2° niet opnieuw toegevoegd te worden bij de bijlage 32bis.
  § 4. Het bewijs van voldoende bestaansmiddelen kan niet louter geleverd worden door de garantstelling opgesteld overeenkomstig het model van bijlage 32bis.
  De eventuele garantstelling door de gastentiteit of de werkgever vormt slechts een bewijs van voldoende bestaansmiddelen in hoofde van de ten laste genomen onderdaan van een derde land in de zin van artikel 61/13/23, § 1, 2° van de wet indien deze aanvaard wordt door de Minister of zijn gemachtigde.
  De beslissing wordt getroffen, rekening houdend met het geheel van de elementen van het dossier, waaronder het aantal stagiairs waarvoor de werkgever of gastentiteit zich reeds garant heeft gesteld.
  Art. 105/96. § 1. Wanneer de onderdaan van een derde land door de bevoegde regionale overheid tot arbeid wordt toegelaten en in toepassing van artikel 61/13/23, § 1, van de wet tot verblijf gemachtigd wordt, betekent de Minister of zijn gemachtigde hem deze beslissing door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 46.
  § 2. Overeenkomstig artikel 53, § 1, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 en artikel 61/13/24, tweede lid, van de wet, stemt de duur van de machtiging tot verblijf overeen met de duur van de toelating tot arbeid.
  § 3. De Minister of zijn gemachtigde stuurt een kopie van het document overeenkomstig het model in bijlage 46, dat overeenkomstig het paragraaf 1 aan hem betekend werd, naar de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of plaats van oponthoud in het buitenland, met het oog op de afgifte van het visum dat vereist is voor zijn binnenkomst met de vermelding "stagiair".
  Art. 105/97. § 1. De onderdaan van een derde land vraagt de toekenning van een visum lang verblijf aan bij de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of plaats van oponthoud in het buitenland.
  De post geeft onverwijld een visum lang verblijf aan hem af, na voorlegging van zijn paspoort of de daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a), van de Schengengrenscode, en van het document overeenkomstig het model in bijlage 46, dat aan hem betekend werd.
  § 2. Overeenkomstig artikel 12, vierde lid, van de wet, begeeft de onderdaan van een derde land aan wie overeenkomstig paragraaf 1, een visum lang verblijf werd afgegeven, zich binnen acht werkdagen na zijn binnenkomst naar het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats, met het oog op zijn inschrijving in het vreemdelingenregister en de afgifte van zijn vergunning voor stagiair.
  De in artikel 61/13/18, § 3, tweede lid van de wet, bedoelde persoon meldt zich aan bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats, met het oog op zijn inschrijving in het vreemdelingenregister en de afgifte van zijn vergunning voor stagiair met het in het artikel 105/96, § 1 bedoelde document.
  In afwachting van de uitvoering van de controle van de verblijfplaats en de afgifte van de vergunning voor stagiair, geeft de burgemeester of zijn gemachtigde onmiddellijk een voorlopig verblijfsdocument overeenkomstig het model in bijlage 49, af aan de betrokkene.
  Het document is vijfenveertig dagen geldig en kan iedere keer met dezelfde duur verlengd worden, totdat de vergunning wordt afgegeven.
  Art. 105/98. De beslissing tot weigering van verblijf wordt door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 48 aan de onderdaan van een derde land betekend.
  Afdeling 2. Vernieuwing en einde van het verblijf
  Art. 105/99. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de onderdanen van derde landen die gemachtigd zijn om gedurende meer dan negentig dagen op het grondgebied te verblijven, in de hoedanigheid stagiair overeenkomstig artikel 61/13/23, § 1, van de wet, die zijn verblijf in deze hoedanigheid wil voortzetten.
  Art. 105/100. Naast de in artikel 61/13/23, § 1, van de wet, vermelde documenten, wordt een kopie van de geldige vergunning voor een stagiair die het verblijf van de betrokkene dekt, toegevoegd aan de aanvraag voor vernieuwing bedoeld in artikel 61/13/20 van de wet.
  Het bewijs van de voorwaarde inzake de garantstelling, zoals bedoeld in artikel 61/13/23, § 1, 2° en 3° van de wet dient te voldoen aan art. 105/94, § 2.
  Het bewijs van de voorwaarde inzake de passende huisvesting, zoals bedoeld in artikel 61/13/23, § 1, 4° van de wet, dient te voldoen aan artikel 105/94, § 3.
  Het bewijs van de voorwaarde inzake de verbintenis tot financiële aansprakelijkheid zoals bedoeld in artikel 61/13/23, § 1, 8° van de wet, dient te voldoen aan artikel 105/94, § 5.
  Art. 105/101. Wanneer de onderdaan van een derde land toegelaten wordt om verder te werken door de bevoegde regionale overheid en na voorlegging van de documenten vermeld in artikel 105/100, in toepassing van artikel 61/13/23 van de wet, gemachtigd wordt om verder op het grondgebied te verblijven, wordt deze beslissing door de Minister of zijn gemachtigde, door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 46, aan hem betekend.
  Overeenkomstig artikel 53, § 2, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 en artikel 61/13/22, § 3 van de wet, stemt de duur van de machtiging tot verblijf overeen met de duur van de toelating tot arbeid.
  De Minister of zijn gemachtigde stuurt een kopie van het in het eerste lid bedoelde document, opgemaakt overeenkomstig het model in bijlage 46, onverwijld naar het gemeentebestuur van de verblijfplaats, met het oog op de vernieuwing van de vergunning.
  Wanneer de onderdaan van een derde land bedoeld in het eerste lid, zich aanmeldt bij het gemeentebestuur van zijn gewone verblijfplaats, vernieuwt de burgemeester of zijn gemachtigde de vergunning onverwijld, op verzoek van de betrokkene, na voorlegging van het document overeenkomstig het model in bijlage 46.
  Art. 105/102. De beslissing tot weigering van vernieuwing wordt betekend door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 48 aan de onderdaan van een derde land.
  Art. 105/103. Het in artikel 61/13/13, § 5 van de wet, bedoelde document wordt opgemaakt overeenkomstig het model in bijlage 51.
  Art. 105/104. De beslissing die een einde maakt aan het verblijf wordt betekend door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 52."

Art.28. In titel II van hetzelfde besluit, wordt een hoofdstuk Vocties ingevoegd dat de artikelen 105/105 tot 105/111 bevat, luidende:
  "HOOFDSTUK Vocties. - Vrijwilligers in het kader van Europees Vrijwilligerswerk
  Toepassingsgebied
  Art. 105/105. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de onderdanen van derde landen die verzoeken gemachtigd te worden of die gemachtigd zijn om meer dan negentig dagen op het grondgebied van het Rijk te verblijven in de hoedanigheid van vrijwilliger, overeenkomstig hoofdstuk VIter van Titel II van de wet.
  De algemene bepalingen van dit besluit zijn op hen van toepassing, tenzij de bepalingen van dit hoofdstuk daarvan afwijken.
  Vergunning voor vrijwilliger
  Art. 105/106. § 1. Onverminderd de gewestelijke of communautaire wetgeving betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers bevat de verblijfsaanvraag bedoeld in artikel 61/13/31 van de wet, naast de in artikel 61/13/27, § 2 van de wet bedoelde documenten, op zijn minst de volgende inlichtingen:
  1° de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het buitenland van de betrokkene;
  2° het elektronisch adres van de vrijwilliger en van de gastentiteit in België die de aanvraag indient.
  De voorgelegde stukken dienen, indien zij in een andere taal dan één van de drie landstalen of het Engels zijn opgesteld, vergezeld te zijn van een gelegaliseerde vertaling in één van de drie landstalen of het Engels.
  § 2. Voor een verblijf in de hoedanigheid van vrijwilliger wordt het bewijs van de toereikende bestaansmiddelen die voor het verblijf in kwestie vereist zijn, in beginsel geleverd door middel van het voorleggen van het bewijs dat deze ten minste gelijk zijn aan het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 2°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en zoals geïndexeerd volgens artikel 15 van voormelde wet.
  De beoordeling van het bewijs van toereikende bestaansmiddelen is gebaseerd op een individueel onderzoek van het geval waarbij rekening wordt gehouden met alle voorgelegde stukken.
  De eventuele garantstelling door de gastentiteit bedoeld in artikel 61/13/31, § 1, 2° van de wet, moet voldoen aan de voorwaarden in artikel 105/107 en in overeenstemming zijn met het model van bijlage 32bis zijn.
  De gastentiteit die de verbintenis tot garantstelling is aangegaan, is samen met de onderdaan van een derde land hoofdelijk aansprakelijk voor het betalen van diens kosten van verblijf, levensonderhoud en accommodatie.
  § 3. Het bewijs bedoeld in artikel 61/13/31, § 1, 4° van de wet, dat de onderdaan van een derde land tijdens het hele verblijf zal worden gehuisvest op een passende wijze dat voldoet aan de vereisten inzake veiligheid, gezondheid en woningkwaliteit zoals voorzien in de toepasselijke gewestelijke wetgeving, wordt door middel van een van volgende documenten geleverd:
  1° een schriftelijke huisvestingsverklaring of;
  2° een door de betrokkene onderschreven en geregistreerd huur- of onderhuurcontract of;
  3° elk document dat uitgaat van een daartoe gemachtigde gerechtelijke of administratieve overheid en de passende wijze van huisvesting bewijst.
  Het document bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt gedateerd en ondertekend door de gastentiteit of een natuurlijke persoon die de Belgische nationaliteit bezit of die gemachtigd of toegelaten is tot een verblijf van onbepaalde duur in België.
  De in het eerste lid bedoelde documenten vermelden het precieze adres van de huisvesting.
  § 4. In geval van verandering van huisvesting brengt de onderdaan van een derde land het gemeentebestuur daarvan schriftelijk op de hoogte. Ter staving van dit schriftelijk document voegt hij het bewijs van het feit dat de huisvesting voldoende is, overeenkomstig paragraaf 3, toe.
  § 5. De gastentiteit gaat de schriftelijke verbintenis tot financiële aansprakelijkheid aan en is samen met de onderdaan van een derde land hoofdelijk aansprakelijk voor het betalen van diens kosten van verblijf en terugreis, die uit overheidsmiddelen werden betaald in geval van onwettig verblijf.
  De schriftelijke verbintenis tot financiële aansprakelijkheid neemt de vorm aan van het model dat de Minister of zijn gemachtigde ter beschikking stelt.
  De procedure tot invordering van de kosten verloopt volgens de procedure uiteengezet in artikel 17/7 en 17.9 van dit besluit.
  Art. 105/107. § 1. Bij de eventuele verbintenis tot garantstelling bedoeld in artikel 61/13/31, § 1, 2° van de wet, worden de volgende documenten eveneens overgemaakt bij de indiening van de aanvraag:
  1° het bewijs dat de ondertekenende persoon over externe vertegenwoordigingsbevoegdheid beschikt en aldus de gastentiteit als rechtspersoon rechtsgeldig kan verbinden tot de garantstelling, ongeacht enige beperking op deze vertegenwoordigingsbevoegdheid;
  2° het bewijs dat de rechtspersoon overeenkomstig paragraaf 2 over voldoende bestaansmiddelen beschikt om de vrijwilliger ten laste te nemen.
  § 2. De rechtspersoon die zich garant stelt wordt geacht over voldoende bestaansmiddelen te beschikken voor de ten laste genomen vrijwilliger, indien deze middelen ten minste gelijk zijn aan honderdtwintig procent van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en zoals geïndexeerd volgens artikel 15 van voormelde wet.
  § 3. Indien de rechtspersoon zich enkel rechtsgeldig kan verbinden tot de garantstelling door middel van handtekening van meer dan één bestuurder, wordt per bestuurder een ingevulde verbintenis tot garantstelling overeenkomstig het model van de bijlage 32bis overgemaakt bij de indiening van de aanvraag. In voorkomend geval dienen de documenten bedoeld in § 1, 1° - 2° niet opnieuw toegevoegd te worden bij de bijlage 32bis.
  § 4. Het bewijs van voldoende bestaansmiddelen kan niet louter geleverd worden door de garantstelling opgesteld overeenkomstig het model van bijlage 32bis.
  De eventuele garantstelling door de gastentiteit vormt slechts een bewijs van voldoende bestaansmiddelen in hoofde van de ten laste genomen onderdaan van een derde land in de zin van artikel 61/13/31, § 1, 2° van de wet indien deze aanvaard wordt door de Minister of zijn gemachtigde.
  De beslissing wordt getroffen, rekening houdend met het geheel van de elementen van het dossier, waaronder het aantal vrijwilligers waarvoor de werkgever of gastentiteit zich reeds garant heeft gesteld.
  Art. 105/108. § 1. Wanneer de onderdaan van een derde land door de bevoegde regionale overheid tot arbeid wordt toegelaten en in toepassing van artikel 61/13/31, § 1, van de wet tot verblijf gemachtigd wordt, betekent de Minister of zijn gemachtigde hem deze beslissing door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 46.
  § 2. Overeenkomstig artikel 61 van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 en artikel 61/13/32, tweede lid, van de wet, stemt de duur van de machtiging tot verblijf overeen met de duur van de toelating tot arbeid, rekening houdend met de maximumtermijn van 1 jaar.
  § 3. De Minister of zijn gemachtigde stuurt een kopie van het document overeenkomstig het model in bijlage 46, dat overeenkomstig het paragraaf 1 aan hem betekend werd, naar de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of plaats van oponthoud in het buitenland, met het oog op de afgifte van het visum dat vereist is voor zijn binnenkomst met de vermelding "vrijwilliger".
  Art. 105/109. § 1. De onderdaan van een derde land vraagt de toekenning van een visum lang verblijf aan bij de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of plaats van oponthoud in het buitenland.
  De post geeft onverwijld een visum lang verblijf aan hem af, na voorlegging van zijn paspoort of de daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a), van de Schengengrenscode, en van het document overeenkomstig het model in bijlage 46, dat aan hem betekend werd.
  § 2. Overeenkomstig artikel 12, vierde lid, van de wet, begeeft de onderdaan van een derde land aan wie overeenkomstig paragraaf 1, een visum lang verblijf werd afgegeven, zich binnen acht werkdagen na zijn binnenkomst naar het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats, met het oog op zijn inschrijving in het vreemdelingenregister en de afgifte van zijn vergunning voor vrijwilliger.
  De in artikel 61/13/27, § 3, tweede lid van de wet, bedoelde persoon meldt zich aan bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats, met het oog op zijn inschrijving in het vreemdelingenregister en de afgifte van zijn vergunning voor vrijwilliger met het in het artikel 105/108, § 1 bedoelde document.
  In afwachting van de uitvoering van de controle van de verblijfplaats en de afgifte van de vergunning voor een vrijwilliger, geeft de burgemeester of zijn gemachtigde onmiddellijk een voorlopig verblijfsdocument overeenkomstig het model in bijlage 49, af aan de betrokkene.
  Het document is vijfenveertig dagen geldig en kan iedere keer met dezelfde duur verlengd worden, totdat de vergunning wordt afgegeven.
  Art. 105/110. De beslissing tot weigering van verblijf wordt door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 48 aan de onderdaan van een derde land betekend.
  Art. 105/111. De beslissing die een einde maakt aan het verblijf wordt betekend door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 52."

Art.29. Bijlage 15 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit 13 oktober 2021, wordt vervangen door bijlage 1 gevoegd bij dit besluit.

Art.30. Bijlage 15quinquies van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit 26 november 2021, wordt vervangen door bijlage 2 gevoegd bij dit besluit.

Art.31. Bijlage 29 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit 13 oktober 2021, wordt vervangen door bijlage 3 gevoegd bij dit besluit.

Art.32. Bijlage 32 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit 13 oktober 2021, wordt vervangen door bijlage 4 gevoegd bij dit besluit.

Art.33. In hetzelfde besluit wordt een bijlage 32bis, die als bijlage 5 bij dit besluit is gevoegd, ingevoegd.

Art.34. Bijlage 33ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit 13 oktober 2021, wordt vervangen door bijlage 6 gevoegd bij dit besluit.

Art.35. Bijlage 33quater van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit 31 oktober 2021, wordt vervangen door bijlage 7 gevoegd bij dit besluit.

Art.36. Bijlage 43 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 november 2021, wordt vervangen door bijlage 8 gevoegd bij dit besluit.

Art.37. Bijlage 43bis van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 november 2021, wordt vervangen door bijlage 9 gevoegd bij dit besluit.

Art.38. Bijlage 46 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 november 2021, wordt vervangen door bijlage 10 gevoegd bij dit besluit.

Art.39. Bijlage 49 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 november 2021, wordt vervangen door bijlage 11 gevoegd bij dit besluit.

Art.40. Bijlage 51 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, wordt vervangen door bijlage 12 gevoegd bij dit besluit.

Art.41. Bijlage 52 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 november 2021, wordt vervangen door bijlage 13 gevoegd bij dit besluit.

Art.42. In hetzelfde besluit wordt een bijlage 62, die als bijlage 14 bij dit besluit is gevoegd, ingevoegd.

HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art.43. Hoofdstuk Vsexies genaamd "onderzoekers", met uitzondering van de bepalingen met betrekking tot het verblijf na voltooiing van het onderzoek teneinde werk te zoeken of een onderneming op te richten vervat in onderafdeling 4, alsook de bepalingen uit de artikelen 1 tot 11 van dit besluit met betrekking tot deze categorie van vreemdelingen treden in werking op 1 maart 2023.
  De Hoofdstukken Vsepties genaamd "Stagiairs" en Vocties genaamd "Vrijwilligers in het kader van Europees Vrijwilligerswerk" en de bepalingen met betrekking tot het verblijf na voltooiing van het onderzoek teneinde werk te zoeken of een onderneming op te richten vervat in onderafdeling 4 van hoofdstuk Vsexies, en de bepalingen uit de artikelen 1 tot 11 van dit besluit met betrekking tot deze categorie van vreemdelingen treden in werking op 1 januari 2023.

Art. 44. De minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, is belast met de uitvoering van dit besluit.