Details





Titel:

2 SEPTEMBER 2022. - Besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van de modaliteiten voor het organiseren van het openbaar personenvervoer over water



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-2
HOOFDSTUK 2. - Besluitvormingsproces voor openbaar personenvervoer over water
Art. 3
HOOFDSTUK 3. - Minimale principes inzake het openbaar personenvervoer over water
Art. 4
HOOFDSTUK 4. - Dienstverlening
Art. 5-6
HOOFDSTUK 5. - Exploitatie
Art. 7-13
HOOFDSTUK 6. - Reisvoorwaarden
Art. 14-17
HOOFDSTUK 7. - Infrastructuur
Art. 18-23
HOOFDSTUK 8. - Subsidie voor de halte-uitrusting bij aanlegsteigers
Art. 24-27
HOOFDSTUK 9. - Wijzigingsbepalingen
Art. 28-29
HOOFDSTUK 10. - Slotbepalingen
Art. 30-32



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2019014881 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
  1° aanlegsteiger: de halte voor het openbaar personenvervoer over water waar vaartuigen kunnen aanleggen om reizigers te laten in- en ontschepen;
  2° decreet van 26 april 2019: het decreet van 26 april 2019 betreffende de basisbereikbaarheid;
  3° dienstverlening: de diensten die de exploitant verleent die verbonden zijn aan het exploiteren van een verbinding met openbaar personenvervoer over water;
  4° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het gemeenschappelijk vervoer, de Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen mobiliteitsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de waterinfrastructuur en het waterbeleid;
  5° Mobiliteitscentrale: de Mobiliteitscentrale, vermeld in artikel 33 van het decreet van 26 april 2019;
  6° tarieven: de tarieven die de Vlaamse Regering bepaalt ter uitvoering van artikel 36, § 1, tweede lid, van het decreet van 26 april 2019;
  7° verbinding: de verbinding via de waterweg tussen twee aanlegsteigers die verzekerd wordt door openbaar personenvervoer over water;
  8° vervoerregioraad: een vervoerregioraad als vermeld in artikel 7 van het decreet van 26 april 2019;
  9° waterwegbeheerder: de overheid die een of meer waterwegen, of de kustwateren aan de landzijde van de basislijn van waar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten, beheert.

Art.2. De dwarsverbindingen over de gemeenschappelijke Maas, vermeld in punt 4°, van de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust, vallen niet onder het toepassingsgebied van dit besluit.

HOOFDSTUK 2. - Besluitvormingsproces voor openbaar personenvervoer over water
Art.3. § 1. Als het regionaal mobiliteitsplan wordt voorbereid, opgemaakt, opgevolgd, geëvalueerd en, in voorkomend geval, herzien, stelt de exploitant een voorstel op voor de inhoudelijke bepalingen die betrekking hebben op het openbaar personenvervoer over water. De exploitant stemt bij de uitwerking van het voorstel af met de waterwegbeheerder.
  De uitwerking van het voorstel, vermeld in het eerste lid, gebeurt op de volgende wijze:
  1° de exploitant voert een analyse uit van de haalbaarheid, rekening houdend met onder meer de feitelijkheden, de vervoersvraag, de infrastructurele, financiële en juridische context en de eventuele oplossingsvarianten voor een mobiliteitsprobleem, met aanwijzing van de voorkeursoplossing, de aangebrachte cofinanciering en de daaraan verbonden budgettaire consequenties;
  2° de exploitant formuleert een voorstel, met inbegrip van een verklarende nota, die de nadere uitwerking van de gekozen oplossing bevat. Het voorstel omvat de reisweg, de plaats van de aanlegsteigers en de voorgenomen kwaliteit.
  § 2. De exploitant legt het uitgewerkte voorstel, vermeld in paragraaf 1, ter beslissing voor aan de vervoerregioraad.

HOOFDSTUK 3. - Minimale principes inzake het openbaar personenvervoer over water
Art.4. Het openbaar personenvervoer over water wordt georganiseerd rekening houdend met de volgende minimale principes:
  1° de specifieke omstandigheden die gepaard gaan met de scheepvaart, de beschikbaarheid en de afmetingen van het waterwegennetwerk, en het integraal waterbeheer;
  2° de kwalitatieve mogelijkheden van de scheepvaart;
  3° de bijzondere veiligheidsmaatregelen die in acht moeten worden genomen die verbonden zijn aan de directe aanwezigheid van een bevaarbare waterweg;
  4° de reglementeringen die in acht moeten worden genomen die van toepassing zijn op de bevaarbare waterwegen;
  5° in voorkomend geval de zeer korte te overbruggen afstanden tussen twee oevers en de daaraan verbonden specifieke modaliteiten.

HOOFDSTUK 4. - Dienstverlening
Art.5. De exploitant streeft ernaar vaartuigen in te zetten met voldoende capaciteit opdat reizigers niet op een structurele wijze zouden worden geweigerd op die vaartuigen door een gebrek aan capaciteit.
  Als een structureel verhoogde vervoersvraag wordt vastgesteld, streeft de exploitant ernaar, in samenspraak met de vervoerregioraad, om binnen de beschikbare budgetten de frequentie van de vaartuigen aan te passen of na te gaan in welke mate vaartuigen met een verhoogde capaciteit kunnen worden ingezet.

Art.6. De exploitant maakt een periodieke evaluatie op die minstens een inzicht geeft in de aangeboden diensten en het gebruik ervan. De evaluatie moet op zijn minst jaarlijks gebeuren. De minister kan de periodiciteit van de evaluatie nader bepalen.
  De exploitant legt de evaluatie, vermeld in het eerste lid, voor aan de vervoerregioraad en kan daarbij de volgende voorstellen aan de vervoerregioraad formuleren, op voorwaarde dat die passen binnen het door hem gekende budgettaire kader:
  1° voorstellen tot aanpassing van de dienstverlening;
  2° voorstellen om het aanbod op economisch verantwoorde wijze af te stemmen op de reële vervoersvraag;
  3° voorstellen om het openbaar personenvervoer over water te verbeteren.
  De voorstellen worden door de vervoerregioraad in consensus met de exploitant aangenomen.
  Als een consensus als vermeld in het derde lid, tussen de exploitant en de vervoerregioraad in eerste instantie uitblijft, doet de vervoerregioraad een alternatief voorstel voor het openbaar personenvervoer over het water dat de exploitant op equivalente wijze in staat stelt om de dienstverlening af te stemmen op de reële vervoersvraag.
  De mogelijke aanpassing van de dienstverlening wordt minstens drie maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding ervan bekendgemaakt aan de Mobiliteitscentrale en de reizigers.

HOOFDSTUK 5. - Exploitatie
Art.7. De exploitant kan onderdelen van de door hem geëxploiteerde dienstverlening uitbesteden aan derden. De exploitant blijft de verantwoordelijkheid dragen voor die exploitatie ten aanzien van de vervoerregioraad, de Mobiliteitscentrale en de minister.
  Als de exploitant de uitvoering van diensten van openbaar personenvervoer over water via een overheidsopdracht uitbesteedt aan een derde, past hij het bestek aan zodat de bepalingen van het decreet van 26 april 2019 en dit besluit ten volle kunnen worden gerealiseerd.

Art.8. § 1. De exploitant treedt op als uniek aanspreekpunt van de Mobiliteitscentrale voor het openbaar personenvervoer over water. In dat verband verstrekt de exploitant de nodige actuele informatie over het vervoersaanbod, vervoerbewijzen en tarieven en de eventuele wijzigingen, aan de Mobiliteitscentrale.
  § 2. De waterwegbeheerder informeert de exploitant tijdig van voorgenomen onderhouds- en/of infrastructuurwerken die een hinder kunnen betekenen voor de vlotte afwikkeling van de dienstverlening door de exploitant.
  Op het ogenblik dat ze kennis hebben genomen van onverwachte gebeurtenissen die een effect kunnen hebben op de afwikkeling van de dienstverlening, informeren de waterwegbeheerder en de exploitant elkaar.
  De exploitant deelt de impact van de werken en gebeurtenissen, vermeld in het eerste en het tweede lid, op het vervoersaanbod mee aan de Mobiliteitscentrale, de reizigers en het publiek.

Art.9. § 1. De ingezette vaartuigen, de aanlegsteigers en de afstemming tussen beide voldoen aan de vereisten om een vlot en veilig in- en ontschepen te verzekeren met bijzondere aandacht voor de toegankelijkheid voor personen met mobiliteitsbeperkingen.
  De plaatsen die voor reizigers met beperkte mobiliteit zijn bestemd, worden in de vaartuigen als dusdanig aangeduid.
  § 2. Hulpdiensten kunnen altijd prioritair gebruik maken van de verbinding.
  § 3. De exploitant verbindt er zich toe bij de aankoop van nieuwe vaartuigen rekening te houden met de nieuwste ontwikkelingen inzake veiligheid, milieu en comfort.

Art.10. Aan de aanlegsteigers die door de exploitant worden bediend en waar de geregelde vervoerdiensten van de exploitanten van vervoerslagen samenkomen, worden de aangeboden diensten tussen de verschillende exploitanten maximaal afgestemd.
  In het eerste lid wordt verstaan onder vervoerslaag: het kernnet, het aanvullend net en het vervoer op maat, vermeld in artikel 32, § 2 tot en met § 4 van het decreet van 26 april 2019.
  De exploitant kan afspraken maken met de vervoermaatschappijen van andere gewesten over de onderlinge aansluiting tussen de geregelde vervoerdiensten aan de aanlegsteigers buiten het Vlaamse Gewest die door de exploitant worden bediend.

Art.11. Als de volgende voorwaarden zijn vervuld, kan de exploitant in of op het vaartuig visuele reclame en publiciteitsmiddelen aanbrengen:
  1° de visuele reclame en publiciteitsmiddelen hinderen de dienstverlening of het andere verkeer op de waterweg niet;
  2° de visuele reclame en publiciteitsmiddelen brengen de veiligheid van de passagiers niet in het gedrang;
  3° de visuele reclame en publiciteitsmiddelen zijn inhoudelijk verenigbaar met de openbare functie van het vaartuig.

Art.12. § 1. De exploitant zorgt ervoor dat op het vaartuig de nodige informatie voor de reizigers beschikbaar is over al de volgende aspecten:
  1° de dienstregeling;
  2° de aangeboden vervoersmodi aan elke bediende aanlegsteiger;
  3° de gebruiksvoorwaarden;
  4° de tarieven.
  De dienstregeling en de contactgegevens om klachten te melden, wordt ook ter beschikking gesteld aan de aanlegsteigers.
  De exploitant zorgt voor het onderhoud van de borden waarop de gegevens, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden vermeld.
  § 2. De vaartuigen van de exploitant dragen op plaatsen die voor het publiek voldoende zichtbaar zijn, een aanduiding van de bediende verbinding.
  § 3. Op de website van de exploitant is een gedetailleerd overzicht beschikbaar van al de volgende elementen:
  1° alle vervoerbewijzen;
  2° alle tarieven;
  3° de dienstregelingen;
  4° de real-time doorkomsten;
  5° de netplannen.
  § 4. Het netplan dat de exploitant publiceert, bevat al de volgende gegevens:
  1° de verbindingen verzekerd door de exploitant;
  2° de aanlegsteigers met de openbare vervoersaansluitingen.
  De exploitant werkt het netplan bij als de verbinding van een of meer lijnen substantieel wordt gewijzigd.
  § 5. In de nieuw te bestellen vaartuigen voor een verbinding met meer dan twee bediende aanlegsteigers wordt een systeem voor audiovisuele halteaankondiging voorzien.

Art.13. Het vaartuig van de exploitant draagt de herkenningstekens van het openbaar vervoer en de merkarchitectuur over basisbereikbaarheid.
  De bemanning die in contact komt met het publiek, draagt de herkenningstekens van het openbaar vervoer.
  De minister bepaalt de nadere regels over de herkenningstekens van het openbaar vervoer, vermeld in het tweede lid.

HOOFDSTUK 6. - Reisvoorwaarden
Art.14. § 1. In dit artikel wordt verstaan onder maximaal toegelaten bezetting: het aantal reizigers dat wordt vermeld op het uniebinnenvaartcertificaat, vermeld in artikel 2, 16° van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, of het maximale aantal personen zoals de constructeur heeft bepaald als er geen uniebinnenvaartcertificaat is.
  § 2. Reizigers mogen, behalve in geval van overmacht, alleen in- of ontschepen aan de aanlegsteigers.
  Het vaartuig bedient elke aanlegsteiger die opgenomen is in het netplan van de verbinding.
  De toegang tot het vaartuig wordt geweigerd als de maximaal toegelaten bezetting van het vaartuig bereikt is. De maximaal toegelaten bezetting van het vaartuig wordt op een duidelijk zichtbare plaats gecommuniceerd op de plaats waar de passagiers aan boord gaan.
  De reizigers nemen plaats in het vaartuig op een zodanige wijze dat een maximale bezetting van het vaartuig mogelijk is.
  De reizigers zijn verplicht hun zitplaatsen af te staan aan de volgende personen:
  1° personen met een beperkte mobiliteit;
  2° ouderlingen;
  3° zwangere vrouwen;
  4° personen die kinderen dragen.
  § 3. Vee en paarden zijn niet toegelaten op het vaartuig. Andere dieren kunnen in de volgende gevallen worden geweigerd:
  1° ze kunnen klaarblijkelijk een gevaar opleveren voor de andere reizigers;
  2° ze kunnen de andere reizigers bevuilen, hinderen of ongemak bezorgen;
  3° de maximaal toegelaten bezetting is bereikt;
  4° ze kunnen niet zonder hinder op de schoot worden gehouden of worden niet aan de leiband gehouden.
  In afwijking van het eerste lid, zijn geattesteerde assistentiehonden en politiedieren steeds toegelaten op het vaartuig.
  § 4. Alleen pakjes die wegens hun omvang, aard of geur, de andere reizigers niet kunnen kwetsen, bevuilen, hinderen of ongemak bezorgen, worden toegelaten.
  § 5. De bemanning kan de reizigers die de bepalingen van dit besluit overtreden, de toegang tot het vaartuig ontzeggen of verplichten om het vaartuig te verlaten.

Art.15. Zodra reizigers het vaartuig betreden, zijn ze, als dat is vereist, in het bezit van een vervoerbewijs dat geldig is of geldig gemaakt is voor de afvaart.
  Reizigers kunnen het geldige vervoerbewijs tijdens de vaart op elk moment tonen aan de personen die met de controle zijn belast. Reizigers kunnen altijd hun identiteit bewijzen.

Art.16. § 1. Het is niet toegestaan:
  1° de installaties, de apparatuur, de vaartuigen of de aanlegsteiger en hun aanhorigheden, te bevuilen of er oneigenlijk gebruik van te maken;
  2° de installaties, de apparatuur, de vaartuigen of de aanlegsteiger en hun aanhorigheden te beschadigen of te ontregelen;
  3° de seinen of de communicatie-infrastructuur op de aanlegsteiger en hun aanhorigheden aan te raken of de zichtbaarheid van de seinen te belemmeren;
  4° de vaartuigen te hinderen of te doen vertragen;
  5° in de vaartuigen, op de aanlegsteigers of in de bijbehorende openbare ruimtes of op de waterweg de dienst van de exploitant te belemmeren;
  6° in de vaartuigen, op de aanlegsteigers en hun aanhorigheden of in de bijbehorende openbare ruimtes een voorwerp of een stof te werpen of achter te laten, of uit het vaartuig een voorwerp of een stof te werpen;
  7° in de vaartuigen, op de aanlegsteigers of in de bijbehorende openbare ruimtes in het bezit te zijn van een voorwerp of een stof die, klaarblijkelijk en onmiddellijk, personen kan bevuilen, hinderen of ongemak berokkenen;
  8° in de vaartuigen, op de aanlegsteigers of in de bijbehorende openbare ruimtes in het bezit te zijn van een voorwerp of een stof die, klaarblijkelijk en onmiddellijk, personen kan kwetsen of hen aan een ander gevaar voor hun fysieke integriteit kan blootstellen;
  9° in de vaartuigen, op de aanlegsteigers of in de bijbehorende openbare ruimtes de openbare orde te verstoren, dan wel de rust van de personen die daar aanwezig zijn, ernstig te verstoren door:
  a) klaarblijkelijke staat van openbare dronkenschap of beneveling door verdovende middelen of psychotrope stoffen;
  b) klaarblijkelijke staat van onzindelijkheid;
  c) ongewenste fysieke contacten;
  d) beledigende, onzedelijke, intimiderende of bedreigende uitlatingen of handelingen;
  10° in de vaartuigen plaatsen die voor personen met beperkte mobiliteit bestemd zijn, bezet te houden;
  11° in de vaartuigen, in de schuilhuisjes, vermeld in artikel 45 van het decreet van 26 april 2019, en in andere overdekte openbare ruimtes te roken;
  12° zich zonder toestemming toegang te verschaffen tot de dienstruimtes en doorgangen die voor het publiek verboden en als dusdanig aangegeven zijn;
  13° zich over de veiligheidsafsluitingen of -markeringen van de aanlegsteiger te begeven of over de beweegbare afsluitingen te buigen;
  14° te weigeren om gevolg te geven aan de aanwijzingen van de bemanning van de vaartuigen of van de personen die belast zijn met het toezicht tot nakoming van de bepalingen van het decreet van 26 april 2019 en dit besluit;
  15° tijdens de vaart de bemanning te misleiden door loos alarm te slaan, of op enige andere wijze;
  16° de slagbomen, poorten of deuren te blokkeren of ertegen te leunen;
  17° in voorkomend geval, de aan boord van het vaartuig van de exploitant aangegeven regels voor het exclusieve gebruik van deuren en poorten niet na te leven;
  18° in te schepen of te ontschepen voordat het vaartuig volledig aangemeerd is en de bemanning toelating tot in- of ontschepen gegeven heeft;
  19° gebruik te maken van de noodbediening van de deuren, poorten of slagbomen of die op een andere wijze te openen, behalve in geval van nood;
  20° misbruik te maken van het noodsein;
  21° gebruik te maken van een vervalst vervoerbewijs, van een vervalst bewijsstuk voor gratis vervoer of een tariefvermindering, of van een vervalste verminderingskaart;
  22° gebruik te maken van een gepersonaliseerd vervoerbewijs, van een bewijsstuk dat recht geeft op gratis vervoer of een tariefvermindering, of van een verminderingskaart, telkens op naam van een andere persoon;
  23° misbruik te maken van de reservatiemogelijkheden of -verplichtingen, als dat is vereist, met inbegrip van de daaraan verbonden voorwaarden.
  § 2. De exploitant staat in voor de communicatie van de veiligheidsvoorschriften en reisvoorwaarden, vermeld in artikel 14, artikel 15 en artikel 16, § 1, die de reizigers moeten respecteren.
  De bemanning van de vaartuigen van openbaar personenvervoer over water waakt erover dat de reizigers en het publiek in het algemeen, de bepalingen van paragraaf 1 naleven.

Art.17. Elke gebruiker van het openbaar personenvervoer over water kan kosteloos klacht indienen bij de Mobiliteitscentrale of bij een instantie die op basis van andere regelgeving bevoegd is om uitspraak te doen over een klacht over een vermoedelijke schending van de bepalingen van het decreet van 26 april 2019 of dit besluit.

HOOFDSTUK 7. - Infrastructuur
Art.18. De infrastructuur die voor het openbaar personenvervoer over water wordt gebruikt, is in beheer van een waterwegbeheerder, of die waterwegbeheerder beschikt over een overeenkomst die het ongehinderd gebruik van de voormelde infrastructuur over een lange termijn toelaat. Die overeenkomst laat minstens toe dat de voormelde infrastructuur door de voormelde instantie naar eigen inzichten kan worden aangepast om het gebruik ervan volgens de bepalingen van dit besluit toe te laten.

Art.19. Een samenwerkingsovereenkomst wordt gesloten tussen de exploitant en de betrokken waterwegbeheerder waarin minimaal de volgende zaken worden geregeld:
  1° minimale vereisten van de aanlegsteigers onder meer in het kader van veiligheid, vlotte doorstroming en toegankelijkheid;
  2° afstemming tussen de aanlegsteigers en het vaartuig om het vlot aan- en afmeren te garanderen op een wijze die verenigbaar is met de te leveren dienstverlening;
  3° verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden;
  4° informatiedeling en communicatie;
  5° afstemming bij het ontwerpen van nieuwe aanlegsteigers of het grondig renoveren ervan.
  Per aanlegsteiger kan een bijzondere overeenkomst opgesteld worden die nadere invulling geeft aan de specifieke lokale of technische omstandigheden.

Art.20. Aan elke aanlegsteiger brengt de exploitant een bord aan waarop de gegevens vermeld in artikel 12, § 1, tweede lid, worden vermeld.
  De waterwegbeheerder staat in voor de aanleg en het structureel onderhoud van de aanlegsteigers.

Art.21. De waterwegbeheerders realiseren projecten ter verbetering van de doorstroming van de vaartuigen van de exploitant, rekening houdend met de prioriteiten in het regionaal mobiliteitsplan, het andere scheepvaartverkeer en de andere functies van de waterweg.

Art.22. § 1. Als een aanlegsteiger wordt uitgerust met een schuilhuisje, biedt dat schuilhuisje aan de reizigers voldoende wachtcomfort, veiligheid en bescherming tegen weersinvloeden. In het schuilhuisje wordt een zitbank geplaatst en er wordt voldoende ruimte voor reizigersinformatie voorzien. Naast het schuilhuisje wordt een vuilnisbak geplaatst.
  Elk schuilhuisje is voldoende verlicht tijdens de bedieningstijden tussen zonsondergang en zonsopgang. De gemeente zorgt ervoor dat de verlichting in het schuilhuisje wordt ingebouwd en zo wordt geplaatst dat de reizigersinformatie maximaal wordt verlicht.
  § 2. De wachtende reizigers hebben vanuit het schuilhuisje een volledig zicht op de aankomende vaartuigen van het openbaar personenvervoer.
  In en op het schuilhuisje en aan de halte mogen reclame en aanplakkingen alleen worden aangebracht na goedkeuring van de exploitant en als de reizigersinformatie leesbaar blijft en het zicht op de aankomende vaartuigen van het openbaar personenvervoer niet wordt verminderd.

Art.23. De gemeente vraagt de nodige vergunningen of toelatingen aan de domeinbeheerder om de schuilhuisjes te plaatsen, inclusief de extra uitrusting.

HOOFDSTUK 8. - Subsidie voor de halte-uitrusting bij aanlegsteigers
Art.24. Er wordt een subsidie toegekend aan gemeenten voor projecten die gericht zijn op de halte-uitrusting bij aanlegsteigers.
  De subsidie bedraagt:
  1° 75% van de kostprijs, met een maximum van 12.000 euro, voor de levering en plaatsing van een schuilhuisje, met inbegrip van een zitbank en vuilnisbak;
  2° 75% van de kostprijs, met een maximum van 11.000 euro, voor de levering en plaatsing van een fietsenstalling.

Art.25. Een project als vermeld in artikel 24, komt in aanmerking voor een subsidie als vermeld in artikel 24, als al de volgende voorwaarden zijn vervuld:
  1° de gemeente is beheerder van de halte-uitrusting;
  2° de gemeente heeft de opdracht voor het oprichten van de uitrusting niet toevertrouwd aan een derde;
  3° het schuilhuisje voldoet aan de bepalingen, vermeld in artikel 22.
  De kostprijs, vermeld in artikel 24, tweede lid, omvat:
  1° de kosten voor de werken volgens de inschrijvingsprijs van de aannemer, in voorkomend geval te vermeerderen met de prijsherzieningen, verrekeningen, meer- of bijwerken;
  2° als de gemeente de werken in eigen beheer uitvoert: de kosten van de gebruikte materialen, te staven met de facturen van de aankoop ervan;
  3° de kosten voor de levering en plaatsing van de uitrusting;
  4° de kosten voor het ontwerp, de productie, levering en plaatsing van de uitrusting als het een eigen ontwerp van de gemeente betreft.

Art.26. § 1. De aanvraag voor de subsidie, vermeld in artikel 24, wordt ingediend bij het departement Mobiliteit en Openbare Werken en bevat al de volgende gegevens:
  1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
  2° de identificatie van het project;
  3° een financiële afrekening die de schuldvordering omvat;
  4° in voorkomend geval een kopie van de gunningsbeslissing van de gemeenteraad en de overeenkomst met de opdrachtnemer.
  § 2. Het departement Mobiliteit en Openbare Werken gaat na of de ingediende aanvraag volledig is en neemt als dat nodig is contact op met de aanvrager om eventuele aanvullingen te verkrijgen. Zolang de aanvrager de aanvullingen niet verstrekt, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
  Het departement Mobiliteit en Openbare Werken bezorgt de aanvraag en een schriftelijk advies aan de minister binnen een ordetermijn van negentig dagen vanaf de datum waarop het de aanvraag heeft ontvangen of binnen een ordetermijn van negentig dagen vanaf de datum waarop het de aanvullingen, vermeld in het eerste lid, heeft ontvangen.
  § 3. De minister beslist over de subsidieaanvraag binnen een ordetermijn van negentig dagen na de dag waarop de minister het advies, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, heeft ontvangen. De beslissing van de minister is gunstig als uit het advies van het departement Mobiliteit en Openbare Werken blijkt dat de aanvrager voldoet aan de subsidievoorwaarden, vermeld in dit besluit. Het departement Mobiliteit en Openbare Werken brengt de aanvrager schriftelijk op de hoogte van de beslissing van de minister.
  Als de beslissing van de minister gunstig is, wordt het subsidiebedrag betaald aan de aanvrager.

Art.27. Als voor een project dat op basis van dit besluit een subsidie verkrijgt, ook op basis van een andere grondslag een subsidie wordt toegekend, wordt het subsidiebedrag waarin op basis van dit besluit is voorzien, beperkt tot het verschil tussen de subsidie die is toegekend op de andere grondslag, en de subsidie die toegekend is op basis van dit besluit.

HOOFDSTUK 9. - Wijzigingsbepalingen
Art.28. In het besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2019 tot bepaling van de nadere regels over de projectmethodologie en de projectstuurgroep in het kader van de basisbereikbaarheid, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021, wordt een artikel 5/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "Art. 5/1. De projectmethodologie, vermeld in artikel 2, § 1, van dit besluit, is van toepassing op de projecten voor de wijziging, namelijk een vermindering, een aanpassing of een verhoging van het aanbod van het openbaar personenvervoer over water, vermeld in artikel 32/1 van het decreet Basisbereikbaarheid, inclusief de verplaatsing of bouw van de aanlegsteigers of bediening van de Hoppinpunten die daarmee verband houden, als voldaan is aan een van de volgende voorwaarden:
  1° het aanbod op een traject met meer dan twee haltes wordt met meer dan 10% van de plaatskilometers aangepast. Onder plaatskilometers wordt het aantal gevaren kilometers vermenigvuldigd met de reizigerscapaciteit verstaan;
  2° het project betreft geen tijdelijke maatregel ten gevolge van een toevallige of een geplande verhoging van de vervoersvraag of van werken of calamiteiten aan de vaste route van een traject;
  3° er is een gemotiveerd verzoek van een of meer leden van de vervoerregioraad.
  In het eerste lid wordt verstaan onder Hoppinpunt: een Hoppinpunt vermeld in artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 februari 2022 over de Hoppinpunten en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013 tot bepaling van de nadere regels betreffende de financiering en de samenwerking voor het mobiliteitsbeleid.
  Voor de projecten, vermeld in het eerste lid, wordt een unieke verantwoordingsnota opgesteld. De unieke verantwoordingsnota wordt opgemaakt conform artikel 2, § 2, zevende lid.".

Art.29. Aan artikel 8, § 1, van hetzelfde besluit wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "Voor projecten voor het openbaar personenvervoer over water, met uitzondering van infrastructuurprojecten op of langs waterwegen en watergebonden gronden, is de exploitant de initiatiefnemer.".

HOOFDSTUK 10. - Slotbepalingen
Art.30. Voor de verbindingen waarvoor de uitvoering van de diensten van openbaar personenvervoer over water gebeurt via een overheidsopdracht die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit lopende is, zijn de bepalingen van dit besluit die de lopende overheidsopdracht rechtstreeks impacteren enkel van toepassing als die bepalingen geen financiële impact hebben.

Art.31. De exploitant past de vaartuigen die hij op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit inzet op de bestaande verbindingen, uiterlijk binnen vier jaar vanaf de datum van de inwerkingtreding aan aan de bepalingen van dit besluit.

Art. 32. De Vlaamse minister, bevoegd voor het gemeenschappelijk vervoer, de Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen mobiliteitsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de waterinfrastructuur en waterbeleid, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.