Details





Titel:

10 FEBRUARI 2022. - Besluit van de regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de minvermogendheid van de aanvragers van een studietoelage en van de criteria voor het bepalen van de bedragen van de studietoelagen



Inhoudstafel:


Art. 1-18



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2016029498 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  - "De aanvrager": de leerling of de student die de studietoelage aanvraagt;
  - "Alleenstaande kostwinner": de aanvrager die geïsoleerd is wat de samenstelling van het huishouden betreft of waarbij de enige middelen die in aanmerking kunnen worden genomen, zijn eigen middelen zijn;
  - "Huishouden" wordt verstaan een groep personen die dezelfde woning bewonen en samenwonen, zoals blijkt uit de samenstelling van het huishouden of uit een ander document, als bedoeld in artikel 2, § 1, derde lid.

Art.2. § 1. Voor de toepassing van het decreet van 18 november 2021 tot regeling van de studietoelagen worden aanvragers wier totale jaarlijkse middelen van het huishouden waartoe zij behoren, de in artikel 4 vermelde maximumbedragen niet overschrijden, beschouwd als minvermogend.
  De totale middelen van het huishouden worden bepaald op basis van de in België vastgestelde gezinssamenstelling die op de datum van de aanvraag van de studietoelage voor het bedoelde school- of academiejaar wordt vastgesteld.
  In afwijking hiervan kan een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, van een staat die partij is bij de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat, die zich kan beroepen op de artikelen 7, § 2, en 10 van Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, een document overleggen dat vergelijkbaar is met de samenstelling van het huishouden dat door de ter zake bevoegde overheid is afgegeven.
  De in aanmerking te nemen bestaansmiddelen en personen ten laste zijn die welke zijn vermeld in het aanslagbiljet dat door de Federale Overheidsdienst Financiën is opgesteld voor het voorlaatste kalenderjaar vanaf het begin van het school- of academiejaar waarin de leerling of student is ingeschreven.
  De middelen van alle personen in dezelfde huishoudsamenstelling worden in aanmerking genomen, met uitzondering van:
  1° het inkomen van de aanvrager, tenzij hij een gezamenlijk aanslagbiljet heeft met een ander lid van zijn huishouden;
  2° het inkomen van de broers en zusters van de aanvrager of de daarmee gelijkgestelde personen;
  3° de inkomsten van de eigenaars van gebouwen die aan de aanvrager worden verhuurd of van de medehuurders die een medehuurcontract hebben of enig ander document waaruit het medehuurcontract blijkt.
  Met gelijkgestelde broers en zussen van de aanvrager worden verstaan halfbroers en -zussen, kinderen van de echtgenoot van de ouders van de aanvrager of van de feitelijk of wettelijk samenwonende partner die deel uitmaken van het huishouden.
  De in het eerste lid bedoelde middelen zijn:
  1° het netto globaal belastbaar inkomen plus het afzonderlijk belastbaar inkomen van alle leden die in de gezinssamenstelling zijn opgenomen;
  2° de toelagen en/of integratie-uitkeringen en het vervangings- of integratie-inkomen dat de in de gezinssamenstelling vermelde leden ontvangen, met uitzondering van de kinderbijslag en de studietoelagen;
  3° de van belasting vrijgestelde inkomsten van een internationale organisatie die worden ontvangen door de in de gezinssamenstelling vermelde leden.
  Inkomsten die niet in België maar in het buitenland belastbaar zijn, worden in aanmerking genomen en vastgesteld door elke bevoegde instantie die gemachtigd is deze inkomsten te certificeren.
  Wanneer de aanvrager een gedeelde fiscale verantwoordelijkheid heeft, wordt het inkomen in aanmerking genomen van het huishouden van de wettelijke vertegenwoordiger die de studietoelage aanvraagt. In dit geval wordt de aanvrager als een halve ten laste gestelde persoon beschouwd. In geval van weigering wegens overschrijding van de in artikel 4 genoemde maxima wordt het dossier echter opnieuw onderzocht door de administratie die belast is met de toekenning van studiefinanciering, waarbij rekening wordt gehouden met het aandeel van de middelen van de gezinnen waartoe de aanvrager behoort. Het aandeel van de fiscale verantwoordelijkheid van de aanvrager blijkt uit een rechterlijke beslissing of een geregistreerde overeenkomst. Bij gebreke van dergelijke documenten wordt het aandeel standaard vastgesteld in gelijke delen.
  Indien voor de berekening van het bedrag van de toelage als bedoeld in de artikelen 4 en 6, met toepassing van het bepaalde in vorig lid, het aantal personen ten laste overeenkomt met een getal met een decimaal, wordt deze naar boven afgerond.
  Wanneer de afzonderlijk belastbare inkomsten geheel of gedeeltelijk bestaan uit ontslagvergoedingen die zijn ontvangen zonder dat het betrokken lid zijn beroepswerkzaamheden heeft hervat of vervangende inkomsten heeft ontvangen na dit ontslag en tot de datum van de aanvraag, wordt het bedrag van de ontvangen ontslagvergoeding niet in aanmerking genomen bij de samentelling van de middelen als bedoeld in het eerste lid..
  § 2. In afwijking van § 1, vijfde lid, worden, wanneer de enige middelen die in aanmerking kunnen worden genomen, die van de aanvrager zijn en wanneer hij beschikt over een inkomen dat blijkt uit het door de Federale Overheidsdienst Financiën afgeleverde aanslagbiljet met betrekking tot het voorlaatste kalenderjaar vanaf het school- of academiejaar waarin de leerling of student is ingeschreven, alleen deze middelen in aanmerking genomen.
  § 3. Er kan geen studietoelage worden toegekend in geval van opzettelijk onjuiste, tegenstrijdige of onvolledige verklaringen.
  § 4. Indien de aanvraag voor een studietoelage wordt afgewezen, gaat de kennisgeving van de weigering samen met een uitnodiging aan de aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger om sociale bijstand aan te vragen bij de onderwijsinstelling waar de aanvrager is ingeschreven of bij de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Art.3. Indien de totale middelen van het huishouden of van de aanvrager die de enige kostwinner is, minder bedragen dan de helft van de in artikel 6, § 3, bepaalde bedragen, verricht de administratie, binnen 30 dagen, een grondig onderzoek van het dossier en gaat zij bij de aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger na of deze geen andere inkomsten of uitkeringen als bedoeld in artikel 2, § 1, zevende lid, kan toezeggen of vermelden.
  Na afloop van deze termijn, indien de totale middelen minder bedragen dan de helft van de in artikel 6, § 3, vastgestelde bedragen, en de persoon of personen die in het levensonderhoud van de aanvrager bijdragen niet konden worden geïdentificeerd, zijn de in aanmerking genomen bestaansmiddelen die van de perso(o)n(en) die de aanvrager fiscaal ten laste heeft (hebben) en die voorkomt (voorkomen) op het door de FOD Financiën afgeleverde aanslagbiljet of op de samenstelling van het gezin met betrekking tot het voorlaatste kalenderjaar vanaf het school- of academiejaar waarin de leerling of student is ingeschreven.
  Indien de middelen van deze personen niet konden worden vastgesteld, worden na controle de middelen van het huishouden of de aanvrager die in zijn eigen onderhoud voorziet, in aanmerking genomen.

Art.4. Het totaal van de in artikel 2, § 1, eerste lid, bedoelde middelen mag de hierna vermelde maximumbedragen niet overschrijden:
  1° voor het secundair onderwijs en de jaren ter voorbereiding van het hoger onderwijs:
  - 19.030,12 euro, als de aanvrager in zijn eigen onderhoud kan voorzien of geen personen ten laste heeft;
  - 25.374,56 euro, als er een persoon ten laste is;
  - 31.320,26 euro, indien er twee personen ten laste zijn;
  - 36.870,43 euro, wanneer er drie personen ten laste zijn;
  - 42.025,11 euro, wanneer er vier personen ten laste zijn, vermeerderd met 5.154,68 euro voor elke bijkomende persoon ten laste, vanaf en na de vijfde;
  2° voor het aanvullend secundair beroepsonderwijs en het hoger onderwijs:
  - 21.030,65 euro, wanneer de aanvrager zelf voor zijn onderhoud zorgt;
  - 27.500,38 euro, indien er een persoon ten laste is;
  - 33.567,99 euro, indien er twee personen ten laste zijn;
  - 39.226,94 euro, wanneer er drie personen ten laste zijn;
  - 44.483,78 euro, wanneer er vier personen ten laste zijn, vermeerderd met 5.256,84 euro voor elke bijkomende persoon ten laste, vanaf en na de vijfde.

Art.5. § 1. Wanneer de in artikel 4 bedoelde middelen niet worden overschreden, zijn de maximumbedragen van de toelagen de volgende:
  1° voor het secundair onderwijs en de jaren ter voorbereiding van het hoger onderwijs:
  a) 437,33 euro, voor externe leerlingen;
  b) 1.131,74 euro, voor interne leerlingen;
  2° voor het aanvullend secundair beroepsonderwijs:
  a) 1.248,60 euro, voor externe leerlingen die recht geven op kinder- of wezenbijslag;
  b) 1.665,86 euro, voor externe leerlingen die geen recht hebben op kinder- of wezenbijslag;
  c) 2.914,51 euro, voor interne leerlingen of huisgenoten die recht geven op kinder- of wezenbijslag;
  d) 3.331,80 euro, voor interne leerlingen of huisgenoten die geen kinder- of wezenbijslag ontvangen;
  3° voor het hoger onderwijs:
  a) 2.116,61 euro, voor externe studenten die recht hebben op kinder- of wezenbijslag;
  b) 2.650,76 euro, voor externe studenten die geen recht hebben op kinder- of wezenbijslag;
  c) 3.852,60 euro voor interne studenten die een woning huren die recht hebben op kinder- of wezenbijslag;
  d) 4.370,07 euro, voor interne studenten die een woning huren die geen recht geeft op kinder- of wezenbijslag.
  § 2. De in de punten 2° en 3° van de vorige paragraaf bedoelde huisvesting moet worden gehuurd voor ten minste 3 opeenvolgende maanden tijdens het school- of academiejaar waarin de leerling of student is ingeschreven. In het kader van een academisch verblijf buiten de Franse Gemeenschap, gedekt door een overeenkomst, kan, indien de student op het ogenblik van zijn aanvraag niet als interne student wordt beschouwd, maar later een kopie van zijn huurcontract en de overeenkomst voorlegt, zijn dossier opnieuw worden onderzocht met het oog op de toekenning van een eventuele toeslag.
  De woning mag niet worden verhuurd door een bloedverwant in de eerste graad.
  Het adres van deze woning moet verschillen van het adres van de wettelijke verblijfplaats van de aanvrager.

Art.6. § 1. Wanneer de totale middelen een tussenliggend bedrag vormen tussen dat van het in artikel 4 vastgestelde maximum en dat van de in artikel § 6, 2 vastgestelde minimum, wordt het bedrag van de toelage vastgesteld door op het maximumbedrag dat met de toestand van de aanvrager overeenkomt, een coëfficiënt K toe te passen die wordt verkregen door het bedrag van het minimum te delen door het referentie-inkomen; de coëfficiënt K wordt op twee decimalen afgerond.
  § 2. De minimumbedragen zijn de volgende:
  - 3.927,49 euro, indien de aanvrager in zijn eigen onderhoud voorziet of geen persoon ten laste is;
  - 5.234,25 euro, als er een persoon ten laste is;
  - 6.355,90 euro, indien er twee personen ten laste zijn;
  - 7.477,55 euro, wanneer er drie personen ten laste zijn;
  - 8.599,20 euro voor vier personen ten laste, te verhogen met de som van 1.121,65 euro voor elke bijkomende persoon ten laste vanaf en na de vijfde.
  § 3. Wanneer de totale middelen lager zijn dan de volgende bedragen:
  - het minimale belastbare bedrag voor de personenbelasting voor het referentiejaar van het inkomen dat in aanmerking wordt genomen, indien de aanvrager in zijn eigen onderhoud voorziet of indien er geen personen ten laste zijn;
  - het minimale belastbare bedrag wordt met 2.437 euro verhoogd wanneer er een persoon ten laste is;
  - het minimale belastbare bedrag plus 4.535 euro wanneer er twee personen ten laste zijn;
  - het minimale belastbare bedrag wordt met 6.633 euro verhoogd als er drie personen ten laste zijn.
  Dit laatste bedrag wordt vermeerderd met 2.096 euro voor elke bijkomende persoon ten laste na de derde persoon, en in plaats van de in § 1 bedoelde toelage wordt een bijzondere toelage toegekend ten bedrage van:
  - 568 euro, voor externe leerlingen in het secundair onderwijs en leerlingen in de voorbereidende jaren voor het hoger onderwijs, ongeacht het studiejaar;
  - 1.516 euro voor interne leerlingen in het secundair onderwijs en leerlingen in de voorbereidende jaren voor het hoger onderwijs, ongeacht het studiejaar;
  - 1.893 euro, voor externe leerlingen in het aanvullend secundair beroepsonderwijs die recht geven op kinder- of wezenbijslag;
  - 2.270 euro, voor externe leerlingen in het aanvullend secundair beroepsonderwijs die geen recht geven op deze toelagen;
  - 3.405 euro voor leerlingen in het aanvullend secundair beroepsonderwijs die recht geven op kinder- of wezenbijslag, interne leerlingen of huurders als bedoeld in artikel § 5, 2;
  - 3.782 euro, voor leerlingen in het aanvullend secundair beroepsonderwijs die geen recht hebben op deze toelagen of die huisvesting huren als bedoeld in artikel § 5, 2;
  - 2.821 euro, voor externe studenten in het hoger onderwijs die recht geven op kinder- of wezenbijslag;
  - 3.165 voor externe studenten in het hoger onderwijs die geen recht hebben op deze toelagen;
  - 4.540 euro voor studenten in het hoger onderwijs die recht hebben op kinder- of wezenbijslag, interne leerlingen of huurders in de zin van artikel § 5, 2;
  - 4.917 euro voor studenten in het hoger onderwijs die geen recht hebben op kinder- of wezenbijslag, en die interne studenten of huurders zijn in de zin van artikel § 5, 2.

Art.7. De aanvrager kan aanspraak maken op de studietoelage indien hij of een van de leden van het huishouden waarvan de bestaansmiddelen in aanmerking worden genomen, of de perso(o)n(en) in wiens onderhoud hij voorziet of te wiens laste hij komt, eigenaar is (zijn) van een onroerend goed dat in België of in het buitenland gelegen is.
  In afwijking van het vorige lid is, wanneer de aanvrager of een van de leden van het huishouden van wie de bestaansmiddelen in aanmerking worden genomen, of de persoon of personen die in zijn onderhoud voorziet of te zijnen laste komt (komen), eigenaar is (zijn) van:
  - gebouwen die niet worden verhuurd, met uitzondering van de woning, of die worden verhuurd hetzij aan natuurlijke personen die deze gebouwen niet gebruiken voor de uitoefening van hun beroep, hetzij aan rechtspersonen, met uitzondering van vennootschappen, met het oogmerk deze gebouwen voor bewoning ter beschikking te stellen van natuurlijke personen, of
  - of onroerend goed dat wordt verhuurd aan een natuurlijke persoon of aan een vennootschap of vereniging die het voor bedrijfsdoeleinden gebruikt,
  en waarvan het kadastraal inkomen en het bruto-huuropbrengst tezamen meer dan 940,90 euro bedragen, wordt geen studietoelage toegekend.
  Dit maximum wordt sinds 2017 jaarlijks geïndexeerd op basis van de gezondheidsindex voor de maand mei van het betrokken jaar, uitgaande van de gezondheidsindex voor de maand mei 2016.
  Het in aanmerking te nemen kadastraal inkomen is het kadastraal inkomen beïnvloed door de kadastrale coëfficiënt geïndexeerd op basis van de index van de consumptieprijzen, zoals deze blijkt uit het aanslagbiljet van de Federale Overheidsdienst Financiën en uit de samenstelling van het huishouden met betrekking tot het voorlaatste kalenderjaar vanaf het school- of academiejaar waarin de leerling of student is ingeschreven.
  Wanneer een van de leden van het huishouden als bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, van wie de middelen in aanmerking worden genomen, naar evenredigheid (mede-)eigenaar is van een in dit artikel bedoeld onroerend goed, worden het kadastraal inkomen en de gecumuleerde brutohuur van het betrokken onroerend goed in diezelfde verhouding in aanmerking genomen.

Art.8. Externe studenten in het hoger onderwijs die op meer dan 20 kilometer van de onderwijsinstelling wonen die zij bezoeken, krijgen een aanvullende studietoelage die is vastgesteld op 120 euro. Dit bedrag wordt verhoogd met 50 euro voor studenten die kunnen bewijzen dat ze een abonnement hebben bij een Belgische openbare vervoersmaatschappij.

Art.9. Voor de berekening van de maximumbedragen bedoeld in artikel § 6, § 2, en artikel 6, § 3, wordt voor de toepassing van de berekening van de toelagen voor het hoger onderwijs zoals bedoeld in artikel 6, aantal personen ten laste verhoogd met evenveel eenheden als er studenten zijn die deel uitmaken van het huishouden en die regelmatig hoger onderwijs met volledig leerplan volgen, erkend of toegestaan door de Gemeenschappen, voor het academiejaar waarin de leerling of student is ingeschreven, met uitsluiting van de aanvrager en de gezamenlijke huurders.
  In afwijking van het eerste lid worden studenten die in het buitenland studeren in de gevallen bedoeld in artikel 2, § 4, en artikel 17, tweede lid, van het decreet van 18 november 2021 tot regeling van de studietoelagen, en die deel uitmaken van het gezin van de aanvrager, in aanmerking genomen.

Art.10. In het belang van de aanvrager en met het oog op de toekenning van een forfaitaire toelage als bedoeld in artikel 12, § 1, kan, voor zover deze toestanden betrekking hebben op een lid dat deel uitmaakt of uitmaakte van het huishouden als bedoeld in artikel 1, tweede lid, wiens middelen in aanmerking worden genomen, rekening worden gehouden met het volgende:
  1° echtscheiding, beëindiging van de wettelijke samenwoning, feitelijke scheiding, voor zover deze toestanden niet worden voorafgegaan door een fiscale scheiding en zij aanleiding geven tot het ontstaan van afzonderlijke woonplaatsen;
  2° het overlijden, op voorwaarde dat dit niet wordt voorafgegaan door een fiscale scheiding;
  3° pensioen of vervroegd pensioen;
  4° het verlies van de hoofdbetrekking die gedurende ten minste één kalenderjaar op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het school- of academiejaar werd uitgeoefend zonder dat enige vergoeding werd betaald of het stopzetten van enige winstgevende activiteit, met inbegrip van een faillissement;
  5° een periode van werkloosheid of ziekte van ten minste 30 opeenvolgende dagen tijdens dewelke een werkloosheidsuitkering of een ziekteverzekeringsuitkering werd toegekend of wanneer het inkomen wordt gewijzigd voor ambtenaren in overheidsdienst na een ontslag wegens ziekte of om persoonlijke redenen voorafgaand aan de pensionering;
  6° een periode van sociale bijstand van ten minste 30 opeenvolgende dagen gedurende dewelke een sociaal integratie-inkomen, aan het alleenstaanden- of gezinshoofdtarief of een sociale bijstand gelijkwaardig aan het sociaal integratie-inkomen, toegekend wordt door een OCMW;
  7° een minnelijke schuldbemiddeling door een erkende dienst of een collectieve schuldenregeling geattesteerd door een vonnis;
  8° een wijziging in de samenstelling van het huishouden van de aanvrager in geval van geboorte of adoptie;
  9° indien de aanvrager geacht wordt zijn eigen onderhoud te verzorgen, zoals bedoeld in artikel 2, § 2, en deze toestand nieuw is.
  Voorwaarde om deze elementen in aanmerking te nemen is evenwel dat de verandering van toestand zich heeft voorgedaan tussen 1er januari van het voorlaatste kalenderjaar van het school- of academiejaar waarin de leerling of student is ingeschreven en op 31 december van het school- of academiejaar dat in aanmerking wordt genomen.
  De aanvrager stelt de administratie die de studietoelage toekent zo spoedig mogelijk in kennis van elke wijziging in zijn toestand en verstrekt haar de documenten die deze wijziging bewijzen.
  Voor alle toestanden die onder dit artikel vallen, kan de administratie die belast is met de toekenning van studiefinanciering de geschiedenis van de gezinssamenstelling van de aanvrager raadplegen.
  Voor alle in dit artikel bedoelde toestanden analyseert de administratie de aanvraag op basis van de inkomsten die worden vermeld voor de referentiejaren bedoeld in artikel 2, § 1, vierde lid, alsmede op basis van de forfaitaire bedragen bedoeld in artikel 12, § 1. Er wordt rekening gehouden met de voor de aanvrager gunstigste toestand.
  Geen forfaitaire toelage als bedoeld in dit artikel wordt toegekend wanneer de totale middelen van het huishouden voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 2, § 1, vierde lid, van dit besluit meer bedragen dan 150 percent van het in artikel 4 vastgestelde toelaatbare maximum of wanneer artikel 7, tweede lid, van toepassing is.
  Voor het school- of academiejaar 2021-2022 wordt het in artikel 4 vastgestelde toelaatbare maximum evenwel verhoogd tot 300%.

Art.11. In afwijking van artikel,2 § 1, wordt een forfaitaire toelage als bedoeld in artikel 12, § 1, toegekend aan leerlingen en studenten die in een instelling of in een pleeggezin zijn geplaatst.
  Hetzelfde forfaitaire bedrag wordt toegekend wanneer de aanvrager een attest voorlegt van de Federale Overheidsdienst Financiën of van een bevoegde buitenlandse instantie die gemachtigd is een soortgelijk document af te geven, waarin wordt verklaard dat geen belastingberekening mogelijk is voor het volledige huishouden

Art.12. § 1. De studietoelage als bedoeld in de artikelen 10 en 11 wordt toegekend in de vorm van een forfaitair bedrag van:
  - 124 euro, voor externe studenten in het secundair onderwijs of ingeschreven in een voorbereidend jaar voor het hoger onderwijs;
  - 297 euro, voor interne leerlingen in het secundair onderwijs of in een voorbereidend jaar voor het hoger onderwijs;
  - 496 euro, voor externe leerlingen in het aanvullend secundair beroepsonderwijs;
  - 868 euro, voor interne leerlingen in het aanvullend secundair beroepsonderwijs;
  - 694 euro, voor externe studenten in het hoger onderwijs;
  - 1.239 euro, voor interne studenten in het hoger onderwijs.
  § 2. In afwijking van artikel 2, § 1, wordt, wanneer de totale bestaansmiddelen uitsluitend bestaan uit het leefloon tegen het tarief voor alleenstaanden of gezinshoofden of het tarief voor samenwonenden, of uit met het leefloon gelijkgestelde sociale bijstand die door een OCMW wordt toegekend uiterlijk op 31 december van het school- of academiejaar waarin de leerling of student is ingeschreven, en voor zover de totale bestaansmiddelen de in artikel 4 vermelde maximumbedragen niet overschrijden, een forfaitair bedrag toegekend ten belope van:
  - 200 euro, voor externe leerlingen in het secundair onderwijs;
  - 500 euro, voor interne leerlingen in het secundair onderwijs;
  - 1000 euro, voor externe leerlingen/studenten van het aanvullend secundair beroepsonderwijs en het hoger onderwijs;
  - 2.000 euro, voor interne leerlingen/studenten van het aanvullend secundair beroepsonderwijs en het hoger onderwijs, alsook voor de aanvrager die geacht wordt verantwoordelijk te zijn voor zijn eigen onderhoud.

Art.13. De toelagen en forfaitaire bedragen worden overgemaakt op de bankrekening van:
  1° de wettelijk vertegenwoordiger voor aanvragers die op 31 oktober van het school- of academiejaar waarin de leerling of student is ingeschreven, de meerderjarigheid nog niet hebben bereikt;
  2° de aanvrager indien hij de meerderjarige leeftijd heeft bereikt op 31 oktober van het school- of academiejaar waarin de leerling of student is ingeschreven

Art.14. Alle bedragen worden sinds 2017 jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de gezondheidsindex van de maand mei van het betrokken jaar, op basis van de gezondheidsindex van de maand mei 2016.

Art.15. Wanneer het bedrag van een studietoelage met een decimaal wordt berekend, wordt het naar boven afgerond op de eerstvolgende hogere euro-eenheid wanneer deze gelijk is aan of groter dan 5 tiende, en naar beneden in de andere gevallen.

Art.16. Het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 21 september 2016 tot vaststelling van de minvermogendheid van de aanvragers van een studietoelage en van de criteria voor de vaststelling van de bedragen van de studietoelagen, wordt opgeheven.

Art.17. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2021, met uitzondering van artikel 9, tweede lid, dat in werking treedt op 1 juli 2022 voor zover het verwijst naar artikel 2, § 4, van het decreet van 18 november 2021 tot regeling van de studietoelagen.

Art. 18. De minister bevoegd voor de studietoelagen is belast met de uitvoering van dit besluit.