1 FEBRUARI 2022. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de maandelijkse teruggaaf van btw-kredieten aan bepaalde belastingplichtigen die openbare dienstverplichtingen vervullen
Art. 1-3
Artikel 1. In artikel 81 van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 april 1993 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 december 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 2, eerste lid, wordt aangevuld met de bepaling onder 5°, luidende:
"5° het door de Staat verschuldigde bedrag na het indienen van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde maandaangifte door een andere dan een in artikel 55, § 3, tweede lid, van het Wetboek bedoelde belastingplichtige, wanneer dat ten minste 50 euro bedraagt en wanneer het overschot in het voordeel van die belastingplichtige:
a) ten minste 12.000 euro bedraagt gedurende het verstreken kalenderjaar of 1.000 euro voor de betrokken aangifteperiode gedurende het eerste kalenderjaar waarin deze belastingplichtige ertoe gehouden is openbare dienstverplichtingen te vervullen;
b) afkomstig is van tijdens diezelfde periode in aftrek gebrachte bedragen die voor ten minste dertig procent hun oorsprong vinden in de aankopen van goederen en diensten verricht op grond van één of meer van zijn openbare dienstverplichtingen.";
2° in paragraaf 2, wordt het tweede lid vervangen als volgt:
"De teruggaaf bedoeld in het eerste lid, 1°, is afhankelijk van de voorwaarde dat alle aangiften met betrekking tot de handelingen van het kalenderjaar uiterlijk op 20 januari van het volgende jaar zijn ingediend. Voor de teruggaaf bedoeld in het eerste lid, 2° tot 5°, worden alle aangiften met betrekking tot de handelingen van het lopende jaar ingediend uiterlijk de twintigste van de maand na, naargelang van het geval, het kwartaal of de maand op het einde waarvan het door de Staat verschuldigde bedrag blijkt. Voor de teruggaaf bedoeld in het eerste lid, 3° tot 5°, worden die aangiften bovendien ingediend overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 18, § 4, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde.";
3° in paragraaf 3, derde lid, worden de woorden "paragraaf 2, eerste lid, 3° en 4° " vervangen door de woorden "paragraaf 2, eerste lid, 3° tot 5° ";
4° in paragraaf 5, wordt het eerste lid vervangen als volgt:
"De teruggaaf bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 3° en 5°, kan daarenboven alleen worden verkregen als de bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert daartoe vergunning verleent. Die vergunning wordt aangevraagd met een brief die alle elementen bevat en vergezeld gaat van alle stukken die kunnen aantonen dat de belastingplichtige voldoet aan de bijzondere voorwaarden die voor het verkrijgen van die teruggaaf vereist zijn.";
5° in paragraaf 5, vijfde lid, worden de woorden "de periode bedoeld in § 2, eerste lid, 3° " vervangen door de woorden "het kalenderjaar bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 3° en 5° ";
6° in paragraaf 5, wordt het zevende lid vervangen als volgt:
"Indien de administratie vaststelt dat de belastingplichtige niet meer voldoet aan de in paragraaf 2, eerste lid, 3° en 5°, bedoelde voorwaarden, kan ze bij een met redenen omklede beslissing de vergunning op ieder ogenblik intrekken.".
Art.2. Dit besluit is van toepassing op de verzoeken tot teruggaaf met betrekking tot een aangifteperiode die ten vroegste aanvangt op 1 januari 2022.
Art. 3. De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.