18 JANUARI 2022. - Koninklijk besluit tot verbetering van de toestand van de werknemers in de culturele sector in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19
Art. 1-7
Artikel 1. In afwijking van de artikelen 30 tot 32 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering worden de werknemers toegelaten tot het recht op werkloosheidsuitkeringen zonder dat zij een wachttijd moeten doorlopen, wanneer zij aantonen dat zij tussen 13 maart 2019 en 31 maart 2022 de volgende prestaties hebben geleverd:
- hetzij ten minste tien artistieke activiteiten in de zin van artikel 27, 10°, van hetzelfde koninklijk besluit, op voorwaarde dat voor die activiteiten socialezekerheidsbijdragen werden ingehouden;
- hetzij ten minste tien technische activiteiten in de kunstensector in de zin van artikel 116, § 8, van hetzelfde koninklijk besluit, op voorwaarde dat voor die activiteiten socialezekerheidsbijdragen werden ingehouden;
- hetzij artistieke activiteiten in de zin van artikel 27, 10°, van hetzelfde koninklijk besluit en/of technische activiteiten in de kunstensector in de zin van artikel 116, § 8, van hetzelfde koninklijk besluit, die overeenkomen met ten minste twintig dagen van activiteit overeenkomstig artikel 37 van hetzelfde koninklijk besluit.
Voor de werknemers die krachtens het eerste lid recht krijgen op werkloosheidsuitkeringen vervalt dat recht op 1 april 2022.
Art.2. In afwijking van artikel 115 van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november 1991 wordt het minimum dagbedrag van de werknemer waarvan het bedrag van de werkloosheidsuitkering wordt bepaald overeenkomstig artikel 116, § 5, of 116, § 5bis, vastgesteld op:
1° 59,25 euro voor de werknemer met gezinslast;
2° 52,20 euro voor de alleenwonende en de samenwonende werknemer.
De bedragen bedoeld in het vorige lid worden niet geïndexeerd overeenkomstig artikel 113 van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november 1991.
Art.3. De referteperiodes van respectievelijk twaalf en achttien maanden als bedoeld in artikel 116, §§ 5 en 5bis, van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november 1991 worden verlengd met de periode vanaf 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022.
Wanneer de referteperiodes van respectievelijk twaalf en achttien maanden bedoeld in het vorige lid een einde nemen in de periode vanaf 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022, worden deze referteperiodes verlengd met de periode vanaf 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022.
De periode van twaalf maanden als bedoeld in artikel 116, §§ 5 en 5bis, eerste en vierde lid, van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november 1991, in voorkomend geval verlengd met toepassing van artikel 116, §§ 5 en 5bis, zesde lid, van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november 1991, die een einde neemt tijdens de periode vanaf 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022, wordt verlengd tot en met 31 maart 2022.
Art.4. In afwijking van artikel 130, § 2, derde lid, van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november 1991 wordt voor de periode van 1 januari 2022 tot 31 maart 2022 het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering niet verminderd met de inkomsten uit auteursrechten en uit naburige rechten.
Art.5. De referteperiode van achttien maanden als bedoeld in artikel 31 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering wordt verlengd met de periode van 1 januari 2022 tot 31 maart 2022.
Wanneer de referteperiode bedoeld in het vorige lid een einde neemt in de periode vanaf 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022, wordt deze referteperiode verlengd met de periode vanaf 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022.
Art.6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2022 en treedt buiten werking op 1 april 2022.
In afwijking van het vorige lid blijven artikelen 3, eerste en tweede lid, en 5 van dit besluit van toepassing na 31 maart 2022.
Zij die vanaf de inwerkingtreding van dit besluit voldoen of voldeden aan de in de vorige artikelen vermelde voorwaarden, kunnen een aanvraag tot toegang tot of tot herziening van hun rechten indienen.
Art. 7. De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.