20 APRIL 2022. - Ministerieel besluit over de organisatie van de eerste call voor het jaar 2022 voor de ondersteuning van nuttige groene warmte, de ondersteuning van restwarmte en energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling
Art. 1-15
Artikel 1. De eerste call voor 2022 voor nuttige-groenewarmte-installaties, voor installaties voor de benutting van restwarmte en voor energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling wordt opengesteld voor het indienen van steunaanvragen van 2 mei 2022 tot en met 16 mei 2022.
Art.2. Het totale bedrag voor de calls 2022 voor nuttige-groenewarmte-installaties, voor installaties voor de benutting van restwarmte, voor energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling bedraagt 42.911.054 euro, waarvan 10 miljoen uit het Energiefonds en 32.911.054 uit CB0-1CBG2AH-PR (investeringsprovisie Relanceplan Vlaamse Veerkracht).
Art.3. Het maximale steunbedrag voor de eerste call in 2022 bedraagt in totaal 32.911.054 euro.
Art.4. Voor de toekenning van steun aan nuttige-groenewarmte-installaties komen volgende technologieën in aanmerking:
1° de productie van nuttige groene warmte uit een organisch-biologische stof met een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth, conform artikel 7.4.1, § 1, derde lid van het Energiebesluit van 19 november 2010. De nageschakelde technieken voor rookgaszuivering bij installaties met een vermogen tussen 300 kWth en 1 MWth komen niet in aanmerking voor steun;
2° grootschalige zonneboilers met een apertuuroppervlakte van meer dan 425 m2 waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van afgedekte collectoren waarbij de transparante isolerende laag, niet zijnde beglazing van serres, een geïntegreerd geheel vormt met de collector, met een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth;
3° boorgat-energie-opslag met een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth inclusief een grootschalige centrale warmtepomp die voldoet aan de voorwaarden in 5° ;
4° koude-warmteopslag met een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth inclusief een grootschalige centrale warmtepomp die voldoet aan de voorwaarden in 5° ;
5° grootschalige centrale warmtepompen met een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth en een minimale energie-efficiëntie zoals vermeld in bijlage 2 bij het ministerieel besluit van 21 december 2020 tot vaststelling van de nadere regels, technische vereisten en hoogten van de premies, trajectbegeleidingen en collectieve renovatieprojecten, vermeld in artikel 6.4.1/1, artikel 6.4.1/1/1, artikel 6.4.1/1/2, artikel 6.4.1/1/3, artikel 6.4.1/1/4, artikel 6.4.1/4, artikel 6.4.1/5, artikel 6.4.1/9 en artikel 6.4.1/9/1 van het Energiebesluit van 19 november 2010;
7° boorgat-energie-opslag met een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth;
8° koude-warmteopslag met een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth;
9° water-waterwarmtepompen waarbij de verdamper warmte opneemt uit energie-efficiënte stadsverwarming met een ontwerptoevoertemperatuur aan productiezijde van de energie-efficiënte stadsverwarming tussen de 20° C en 70° C, op voorwaarde dat de water-waterwarmtepompen en energie-efficiënte stadsverwarming in dezelfde steunaanvraag worden ingediend;
10° de productie van nuttige groene warmte uit geconcentreerd zonlicht (CST) met een apertuuroppervlakte van meer dan 600 m2 en een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth.
Art.5. Indien een deel van een productie-installatie volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken en hiervoor groenestroomcertificaten zijn toegekend of kunnen worden toegekend, dan kan er conform artikel 7.4.1, § 1, tweede lid, 2° van het Energiebesluit van 19 november 2010 voor dit deel van de installatie geen steun worden toegekend. De delen van de installatie die echter niet dienen om zelfstandig elektriciteit op te wekken, maar dienen als nuttige-groenewarmte-installaties of installaties voor de benutting van restwarmte komen wel in aanmerking voor de steun vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010.
Het VEKA bepaalt bij elke ingediende steunaanvraag welke delen worden beschouwd deel uit te maken van een installatie die volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken en waarvoor conform het Energiebesluit van 19 november 2010 groenestroomcertificaten werden, worden, zullen worden of kunnen worden toegekend. In dit kader worden minstens de volgende delen van een installatie door het VEKA beschouwd als zijnde een onderdeel van een installatie die volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken:
1° voor biomassa als hernieuwbare energiebron, betreft dit:
a) de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
b) de utiliteitsvoorzieningen van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
c) de voorbehandelingsinstallatie die verbonden is met de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
d) de motor of verbrandingsinstallatie met turbine van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
e) de generator van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
f) de sturing van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie.
2° voor biogas uit rioolwaterzuiveringsslib of voor stortgas als hernieuwbare energiebron, betreft dit:
a) de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
b) de utiliteitsvoorzieningen van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
c) de voorbehandelingsinstallatie die verbonden is met de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
d) de installaties nodig voor de productie van het biogas of voor de recuperatie van het stortgas voor elektriciteitsopwekking;
e) de motor of turbine van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
f) de generator van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
g) de sturing van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie.
3° voor andere biogasstromen als hernieuwbare energiebron dan 2°, betreft dit:
a) de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
b) de utiliteitsvoorzieningen van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
c) de vergistingsinstallatie van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
d) de voorbehandelingsinstallatie die verbonden is met de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
e) de motor of turbine van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
f) de generator van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
g) de sturing van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie.
Art.6. Indien een deel van een productie-installatie volledig zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie kan opwekken en hiervoor warmte-krachtcertificaten werden of kunnen worden toegekend, dan kan er conform artikel 7.4.1, § 1, tweede lid van het Energiebesluit van 19 november 2010 voor dit deel van de installatie geen steun worden toegekend. De delen van de installatie die echter niet dienen om zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie op te wekken, maar dienen als nuttige-groenewarmte-installaties of installaties voor de benutting van restwarmte komen wel in aanmerking voor de steun vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010.
Het VEKA bepaalt welke delen worden beschouwd deel uit te maken van een installatie die volledig zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie kan opwekken en waarvoor conform het Energiebesluit van 19 november 2010 warmte-krachtcertificaten werden, worden, zullen worden of kunnen worden toegekend. In dit kader worden minstens de volgende delen van een installatie door het VEKA beschouwd als zijnde een onderdeel van een installatie die volledig zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie kan opwekken:
1° de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de warmte-krachtinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
2° de utiliteitsvoorzieningen van de warmte-krachtinstallatie;
3° de motor van de warmte-krachtinstallatie;
4° de turbine van de warmte-krachtinstallatie;
5° de warmtewisselaars van de warmte-krachtinstallatie voor zover zij geen deel uitmaken van de warmtetoepassing;
6° HRSG-ketel (Heat Recovery Steam Generator) van de warmte-krachtinstallatie;
7° de generator van de warmte-krachtinstallatie;
8° de sturing van de warmte-krachtinstallatie.
Art.7. Voor de berekening van de in aanmerking komende kosten voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte en installaties voor de benutting van restwarmte wordt als referentie-installatie een hoogrendementsketel op aardgas gebruikt voor de productie van warmte, een stoomketel op aardgas voor de productie van stoom, en een elektrisch aangedreven compressiekoelmachine voor de productie van koude.
Het VEKA bepaalt welke delen worden beschouwd deel uit te maken van de referentie-installatie, hoe de referentie-installatie gedimensioneerd wordt en welke investeringskosten gehanteerd worden.
De kostprijs van de referentie-installatie moet worden aangetoond door middel van een stavingsstuk opgesteld door een onafhankelijke partij. Het VEKA bepaalt de vorm van het stavingsstuk en de onafhankelijkheid van de onafhankelijke partij.
Art.8. De steun voor de benutting van restwarmte wordt berekend op basis van de bijkomende benutting van de restwarmte ten opzichte van het huidige gebruik van de restwarmte.
De in aanmerking komende kosten worden gecorrigeerd met volgende correctiefactor:
Correctiefactor = 1 - eta(huidig valorisiatieproces)/eta(nieuw_valorisatieproces)
waarbij:
eta(huidig valorisatieproces): het rendement van het huidig valorisatieproces van de restwarmte rekening houdend met de omrekeningsfactor naar primaire energie;
eta(nieuw valorisatieproces): het rendement van het nieuwe valorisatieproces van de restwarmte rekening houdend met de omrekeningsfactor naar primaire energie.
Indien de restwarmte in de huidige toestand onbenut is, dan is de correctiefactor 1.
Het VEKA bepaalt hoe het rendement rekening houdt met de omrekeningsfactor naar primaire energie.
Art.9. De aanvrager die steun voor de benutting van restwarmte of voor een energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling gevoed met restwarmte aanvraagt, geeft in zijn aanvraag zowel voor de volledige periode van de eerste tien jaar na de ingebruikname van de installatie als voor elk afzonderlijk exploitatiejaar binnen die periode een minimale hoeveelheid te benutten restwarmte en groene warmte op. Wat de opeenvolgende exploitatiejaren betreffen mag dit nooit lager zijn dan in het daaraan voorafgaande exploitatiejaar.
Er is geen afwijking toegestaan van de minimale hoeveelheid over de volledige tienjarige periode, als vermeld in het eerste lid. In afwijking van het eerste lid kan een tekort tijdens de eerste drie exploitatiejaren worden gecompenseerd tijdens de daarna volgende exploitatiejaren. Na de opstartperiode van drie jaar is echter enkel een afwijking mogelijk van de opgegeven jaarlijkse minimale hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, op basis van klimatologische omstandigheden verrekend op basis van graaddagen zoals hieronder bepaald.
In het geval dat de hoeveelheid benutte restwarmte en groene warmte in exploitatiejaar X lager is dan de gegarandeerde minimum hoeveelheid te benutten restwarmte en groene warmte voor exploitatiejaar X, zoals gegarandeerd in de call tijdens kalenderjaar Y, dan kan de aanvrager de minimum hoeveelheid te benutten restwarmte en groene warmte in exploitatiejaar X herberekenen als volgt:
Qgarantie,nieuw(X) = Qgarantie,oud(X) x HDD(X)/gemHDD(Y)
Waarin:
Qgarantie,nieuw(X) | MWh | Herberekende waarde van de gegarandeerde minimum hoeveelheid te benutten restwarmte en groene warmte in exploitatiejaar X |
Qgarantie,oud(X) | MWh | Oorspronkelijk gegarandeerde minimum hoeveelheid te benutten restwarmte en groene warmte in exploitatiejaar X, zoals gegarandeerd in de call tijdens kalenderjaar Y |
HDD(X) | ° C dag/jaar | Graaddagen bepaald in kalenderjaar X, met referentietemperatuur 16,5° C |
gemHDD(Y) | ° C dag/jaar | Het rekenkundig gemiddelde van de graaddagen in de 10 kalenderjaren voor het kalenderjaar Y (het jaar van de call waarbinnen de minimum hoeveelheid te benutten restwarmte en groene warmte werd gegarandeerd), met referentietemperatuur 16,5° C |