Details





Titel:

17 DECEMBER 2021. - Koninklijk besluit houdende bepaling van productnormen voor transportbrandstoffen uit hernieuwbare bronnen en voor transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 24-01-2022 en tekstbijwerking tot 28-01-2025)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Definities
Art. 2
HOOFDSTUK III. - Voorafgaande verplichting voor het op de markt brengen van hernieuwbare transportbrandstoffen en transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof
Art. 3
HOOFDSTUK IV. - Duurzaamheidscriteria, broeikasgasemissiereductiecriteria en criteria voor het bepalen van de grondstoffen met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met grote koolstofvoorraden waar te nemen valt
Art. 4-8
HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende de opstelling van de productverklaring
Art. 9-10
HOOFDSTUK VI. - Berekening van het effect van hernieuwbare transportbrandstoffen en transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof op de broeikasgasemissies
Art. 11-13
HOOFDSTUK VII. [1 - Aandeel hernieuwbare transportbrandstoffen uit een productieproces voor hernieuwbare transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong]1
Art. 14-15
HOOFDSTUK VIII. [1 - Bewijsmiddelen en verificatie van de naleving van de duurzaamheids - en broeikasgasemissiereductiecriteria voor hernieuwbare transportbrandstoffen en transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof]1
Art. 16-23
HOOFDSTUK IX. - Rapportage
Art. 24
HOOFDSTUK X. - Opheffing - en Slotbepaling
Art. 25-26
BIJLAGEN.
Art. N1-N4



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2018040355 



Uitvoeringsbesluit(en):

2025000766 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Dit besluit voorziet in de omzetting van artikelen 2, 25 tot en met 31 en bijlagen V, VI, VIII en IX van de richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen.

HOOFDSTUK II. - Definities
Art.2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° de Richtlijn (EU) 2018/2001: de richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen;
  [1 1° /1 rondhout van industriële kwaliteit: zaagstammen, stammen voor fineer, rond of gesplitst pulphout, alsook alle andere rondhout dat geschikt is voor industrieelgebruik, met uitzondering van rondhout dat vanwege zijn kenmerken, zoals soort, afmetingen, kromming en noestdichtheid, niet geschikt is voor industrieel gebruik zoals gedefinieerd en naar behoren gemotiveerd door de lidstaten volgens de relevante toestand van de bossen en de marktomstandigheden;]1
  2° transportbrandstoffenproducent : producent van hernieuwbare transportbrandstoffen en van transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof;
  3° hernieuwbare transportbrandstof: biobrandstof, biogas, hernieuwbare [1 ...]1 transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong die verbruikt worden voor transportdoeleinden;
  4° biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong;
  5° agrarische biomassa: van landbouw afkomstige biomassa;
  6° bosbiomassa: van bosbouw afkomstige biomassa;
  7° biomassabrandstoffen: gasvormige of vaste brandstoffen die uit biomassa worden geproduceerd;
  8° biogas: gasvormige brandstof die uit biomassa wordt geproduceerd [1 en die in de vervoerssector worden verbruikt]1;
  9° bioafval: biologisch afbreekbaar tuin- en plantsoenafval, levensmiddelen- en keukenafval van huishoudens, kantoren, restaurants, groothandel, kantines, cateringfaciliteiten en winkels en vergelijkbare afvalstoffen van de levensmiddelenindustrie;;
  10° oorsprongsgebied: het geografisch omschreven gebied waar de grondstof voor bosbiomassa vandaan komt, waarvan betrouwbare en onafhankelijke informatie beschikbaar is en waar de omstandigheden voldoende homogeen zijn voor het beoordelen van het risico inzake de duurzaamheids- en rechtmatigheidskenmerken van de bosbiomassa;
  11° biobrandstof: vloeibare brandstof voor vervoer die geproduceerd is uit biomassa;
  12° geavanceerde biobrandstoffen: brandstoffen die worden geproduceerd uit in bijlage 4, deel A, vermelde grondstoffen;
  13° transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof: vloeibare en gasvormige brandstoffen die verbruikt worden voor transportdoeleinden en die worden geproduceerd uit vloeibare of vaste afvalstromen van niet-hernieuwbare oorsprong die niet geschikt zijn voor terugwinning van materialen in overeenstemming met artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen, of uit afvalverwerkings- en uitlaatgas van niet-hernieuwbare oorsprong die worden geproduceerd als een onvermijdelijk en onbedoeld gevolg van het productieproces in industriële installaties;
  14° [1 energie uit hernieuwbare bronnen of hernieuwbare energie: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk windenergie, zonne-energie (thermische zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, osmose-energie, omgevingsenergie, getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen, waterkracht, en energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogas;]1
  [1 14° /1 omgevingsenergie: van nature voorkomende thermische energie en geaccumuleerde energie in het milieu met afgebakende grenzen, die in de omgevingslucht, met uitzondering van afvoerlucht, of in oppervlakte- of rioolwater kan worden opgeslagen;]1
  15° afvalstof: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, met uitzondering van stoffen die doelbewust zijn gewijzigd of besmet om aan die definitie te voldoen;
  16° zetmeelrijke gewassen: gewassen die hoofdzakelijk granen bevatten (ongeacht of enkel de granen dan wel de volledige plant worden gebruikt, zoals in het geval van snijmaïs), knollen en wortelgewassen (zoals aardappelen, aardperen, zoete aardappelen, cassave en yamswortelen) en stengelknolgewassen (zoals taro en cocoyam);
  17° voedsel- en voedergewassen: zetmeelrijke gewassen, suikergewassen of oliegewassen die als hoofdgewas op landbouwgrond worden geteeld, met uitzondering van residuen, afvalstoffen of lignocellulosisch materiaal, en tussenteelten, zoals tussengewassen en bodembedekkende gewassen, worden niet aangemerkt als hoofdgewassen mits het gebruik van dergelijke tussenteelten niet leidt tot vraag naar meer land;
  18° lignocellulosisch materiaal: materiaal bestaande uit lignine, cellulose en hemicellulose, zoals biomassa afkomstig van bossen, houtachtige energiegewassen en residuen en afvalstoffen van de houtsector;
  19° cellulosemateriaal van niet-voedingsgewassen: grondstoffen hoofdzakelijk bestaande uit cellulose en hemicellulose, en met een lager ligninegehalte dan lignocellulosisch materiaal; het omvat residuen van voedsel- en voedergewassen (zoals stro, stelen en bladeren, vliezen en doppen), grasachtige energiegewassen met een laag zetmeelgehalte (zoals raaigras, switchgrass, miscanthus, pijlriet) en bodembedekkende gewassen die worden verbouwd voor en na de hoofdgewassen, gewassen van kunstweiden, industriële residuen (ook uit voedsel- en voedergewassen nadat plantaardige oliën, suikers, zetmeel en eiwitten zijn geëxtraheerd) en materiaal uit bioafval; gewassen van kunstweiden en bodembedekkende gewassen moeten worden gezien als tijdelijke, kortstondige weilanden met een mengeling van gras en klaver met een laag zetmeelgehalte bedoeld voor de productie van veevoeder en de verhoging van de vruchtbaarheid van de grond zodat er hogere opbrengsten van akkerbouwgewassen worden verkregen;
  20° residu: een stof die niet het rechtstreekse doel van een productieproces zijnde eindproduct is; het vormt geen hoofddoel van het productieproces en het proces is niet opzettelijk gewijzigd voor het produceren ervan;
  21° [1 hernieuwbare transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong: in de vervoersector gebruikte vloeibare en gasvormige brandstoffen waarvan de energie-inhoud afkomstig is van andere hernieuwbare bronnen dan biomassa;]1
  22° biobrandstoffen en biogassen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik: biobrandstoffen en biogassen waarvan de grondstoffen zijn geproduceerd in het kader van regelingen die verplaatsingseffecten van op voedsel- en voedergewassen gebaseerde biobrandstoffen en biogassen vermijden middels verbeterde landbouwmethodes, evenals door middel van het verbouwen van gewassen op arealen die voordien niet werden gebruikt voor het verbouwen van gewassen, en die werden geproduceerd overeenkomstig de in artikel 6 vastgestelde duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen en biogassen;
  23° van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige residuen: residuen die rechtstreeks afkomstig zijn uit de landbouw, de aquacultuur, de visserij, en de bosbouw, doch met uitsluiting van residuen van aanverwante bedrijfstakken of van verwerking;
  24° feitelijke waarde: de broeikasgasemissiereductie die bereikt wordt met bepaalde of met alle stappen van een specifiek productieproces voor biobrandstof of biogas als berekend volgens de werkwijze in deel C van bijlage 1 of deel B van bijlage 2;
  25° typische waarde: een raming van de broeikasgasemissie en broeikasgasemissiereductie voor een bepaalde productieketen van biobrandstoffen of biogassen die representatief is voor het verbruik in de Unie;
  26° standaardwaarde: een waarde die is afgeleid van een typische waarde middels toepassing van tevoren vastgestelde factoren en die, onder in dit besluit welomschreven voorwaarden, gebruikt mag worden in plaats van een feitelijke waarde;
  27° oliegewassen: voedsel- en voedergewassen zoals koolzaad, palmen, sojabonen zonnebloemen, anders dan zetmeelrijke gewassen en suikergewassen die gewoonlijk worden gebruikt als grondstof voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen;
  28° niet-gebruikte grond: gebieden die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaar voor aanvang van de teelt van de grondstoffen die worden gebruikt voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen, niet werden gebruikt voor de teelt van voedsel- en voedergewassen, andere energiegewassen of een aanzienlijke hoeveelheid voeder voor graasdieren;
  29° uit de productie genomen grond: niet-gebruikte grond die in het verleden werd gebruikt voor de teelt van voedsel- en voedergewassen, maar waar de teelt van voedsel- en voedergewassen is stopgezet als gevolg van biofysische of sociaal-economische beperkingen;
  30° ernstig aangetast land: gronden als gedefinieerd in bijlage I, Deel C, punt 9;
  31° additionaliteitsmaatregel: elke verbetering van landbouwpraktijken die op duurzame wijze leidt tot een toename van de opbrengst van voedsel- en voedergewassen op grond die al wordt gebruikt voor de teelt van voedsel- en voedergewassen, en elke actie die de teelt van voedsel- en voedergewassen op niet-gebruikte grond, waaronder uit de productie genomen grond, mogelijk maakt voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen;
  32° aanvullende grondstoffen: de aanvullende hoeveelheid van een voedsel- en voedergewas die op een duidelijk afgebakend gebied is geproduceerd vergeleken met de dynamische opbrengstbasis en die het rechtstreekse resultaat is van de toepassing van een additionaliteitsmaatregel;
  33° dynamische opbrengstbasis: de gemiddelde opbrengst van het afgebakende gebied waar een additionaliteitsmaatregel is genomen, berekend over de periode van drie jaar die onmiddellijk voorafging aan het jaar van toepassing van die maatregel, rekening houdend met de gemiddelde toename van de opbrengst die gedurende de voorafgaande tien jaar voor die grondstof is waargenomen en met de opbrengstcurves gedurende de levensduur in het geval van blijvende teelten, exclusief opbrengstschommelingen;
  34° land met grote koolstofvoorraden: waterrijke gebieden, waaronder veengebieden, en permanent beboste gebieden in de zin van artikel 4, § 4;
  35° kleine landbouwers: landbouwers die onafhankelijk een landbouwactiviteit verrichten op een bedrijf met een landbouwareaal van minder dan twee hectare waarvan zij eigenaar zijn of waarvoor zij eigendomsrechten dan wel een gelijkwaardige titel hebben op basis waarvan zij zeggenschap over grond hebben, en die geen personeelslid van een onderneming zijn, met uitzondering van een coöperatie waarvan zij samen met andere kleine landbouwers lid zijn, mits een dergelijke coöperatie niet onder zeggenschap van een derde staat;
  36° blijvende teelten: niet in de vruchtwisseling opgenomen teelten van gewassen, andere dan blijvend grasland en blijvend weiland, die de grond gedurende ten minste vijf jaar in beslag nemen en die geregeld een oogst opleveren;
  [1 36° /1 bosplantage: een bosplantage overeenkomstig artikel 2, 11), van Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad;
   36° /2 transportbrandstofleverancier: elke natuurlijke of rechtspersoon die voor eigen rekening, voor rekening van derden of voor eigen behoeften hernieuwbare transportbrandstof of brandstof op basis van hergebruikte koolstof tot verbruik uitslaat, overeenkomstig de artikelen 6, § 2, a), c) en d) en 36 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, artikel 424 van de programmawet van 27 december 2004, of voor waterstof, levert aan een eindgebruiker;
   36° /3 de uniedatabank: uniedatabank overeenkomstig artikel 2, 28), van uitvoeringsverordening (EU) 2022/996;
   36° /4 certificeringsorgaan: een certificeringsorgaan overeenkomstig artikel 2, 14), van uitvoeringsverordening (EU) 2022/996;
   36° /5 vrijwillig systeem: een vrijwillig systeem overeenkomstig artikel 2, 1), van uitvoeringsverordening (EU) 2022/996;
   36° /6 erkend vrijwillig systeem: een erkend vrijwillig systeem overeenkomstig artikel 2, 2), van uitvoeringsverordening (EU) 2022/996;
   36° /7 verordening (EU) 2023/2405: verordening (EU) 2023/2405 van het Europees parlement en de raad van 18 oktober 2023 inzake het waarborgen van een gelijk speelveld voor duurzaam luchtvervoer;
   36° /8 uitvoeringsverordening (EU) 2022/996: uitvoeringsverordening (EU) 2022/996 van de Commissie van 14 juni 2022 betreffende de voorschriften om de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria alsmede de criteria inzake laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik te controleren;
   36° /9 gedelegeerde verordening (EU) 2019/807: gedelegeerde verordening (EU) 2019/807 van de Commissie van 13 maart 2019 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het bepalen van de grondstoffen met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met grote koolstofvoorraden waar te nemen valt, en de certificering van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik;]1
  37° de Minister: de Minister bevoegd voor Leefmilieu;
  38° de bevoegde overheid: het Directoraat-generaal Leefmilieu van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
  ----------
  (1)<KB 2025-01-16/05, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

HOOFDSTUK III. - Voorafgaande verplichting voor het op de markt brengen van hernieuwbare transportbrandstoffen en transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof
Art.3. Voor elk lot hernieuwbare transportbrandstof of transportbrandstof op basis van hergebruikte koolstof dat op de markt wordt gebracht, wordt een productverklaring opgesteld die de in artikel 9 bedoelde informatie bevat, en die aan de bevoegde overheid wordt meegedeeld overeenkomstig artikel 10.

HOOFDSTUK IV. - Duurzaamheidscriteria, broeikasgasemissiereductiecriteria en criteria voor het bepalen van de grondstoffen met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met grote koolstofvoorraden waar te nemen valt
Art.4.§ 1. Indien de productverklaring er de bewijsvoering van beoogt, onderzoekt de bevoegde overheid de conformiteit van het lot biobrandstof of biogas aan de duurzaamheidscriteria en de broeikasgasemissiereductiecriteria van:
  1° paragrafen 2 tot 8 als de biobrandstof of het biogas niet vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen of uit zulke afvalstoffen en residuen die in een product zijn verwerkt alvorens zij verder worden verwerkt in biobrandstoffen of biogassen.
  2° paragraaf 8 als de biobrandstof of het biogas vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen of uit zulke afvalstoffen en residuen die in een product zijn verwerkt alvorens zij verder worden verwerkt in biobrandstoffen of biogassen.
  [1 ...]1
  [1 Biogassen voldoen aan de in de paragrafen 2 tot en met 8 bepaalde duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria indien ze worden gebruikt in het geval van installaties die biogassen produceren met een gemiddeld biomethaandebiet hoger dan 200 m3 methaanequivalent/u gemeten bij standaardomstandigheden voor temperatuur en druk, d.w.z. 0° Cen 1 bar atmosferische druk; indien het biogas bestaat uit een mengsel van methaan en ander niet-brandbaar gas, wordt voor het methaandebiet de vastgestelde drempel herberekend in verhouding tot het volumeaandeel methaan in het mengsel.
   De in de paragrafen 2 tot en met 8 bepaalde duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria gelden ongeacht de geografische herkomst van de biomassa.
   Indien de conformiteit van het lot biobrandstof of biogas aan de duurzaamheidscriteria en de broeikasgasemissiereductiecriteria vastgesteld wordt, wordt het lot biobrandstof of biogas duurzaam geacht.]1
  § 2. Indien de biobrandstoffen en biogassen worden geproduceerd uit niet uit bosbouw maar uit landbouwgrond afkomstige afvalstoffen en residuen dan dienen de exploitanten of nationale autoriteiten toezicht- of beheerplannen hebben om de effecten van het gebruik van die afvalstoffen of residuen op de bodemkwaliteit en de koolstof in de bodem aan te pakken.
  § 3. [2 De biobrandstoffen en biogassen uit agrarische biomassa worden niet geproduceerd uit grondstoffen verkregen van land met een hoge biodiversiteitswaarde, d.w.z. land dat in of na januari 2008 één van de hierna vermelde statussen had, ongeacht of het die status nog steeds heeft:
   1° oerbos en andere beboste gronden, d.w.z. bos en andere beboste gronden met inheemse soorten, waar geen duidelijk zichtbare tekenen van menselijke activiteiten zijn en de ecologische processen niet in aanzienlijke mate zijn verstoord; en oude bosgroeiplaatsen zoals gedefinieerd in het land waar de bosgroeiplaats zich bevindt;
   2° bos met grote biodiversiteit en andere beboste grond die rijk is aan soorten en niet is aangetast, en die door de betrokken bevoegde autoriteit is aangemerkt als grond met grote biodiversiteit, tenzij wordt aangetoond dat de productie van de grondstof in kwestie geen invloed heeft gehad op die natuurbeschermingsdoeleinden;
   3° gebieden die, tenzij wordt aangetoond dat de productie van die grondstoffen geen invloed heeft gehad op die natuurbeschermingsdoeleinden:
   a) bij wet of door de relevante bevoegde autoriteiten zijn aangewezen voor natuurbeschermingsdoeleinden, of;
   b) zijn aangewezen voor de bescherming van zeldzame, kwetsbare of bedreigde ecosystemen of soorten, die bij internationale overeenkomsten zijn erkend of opgenomen zijn op lijsten van intergouvernementele organisaties of van de Internationale Unie voor het behoud van de Natuur, mits deze gebieden zijn erkend door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 30, paragraaf 4, eerste alinea, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
   4° grasland met grote biodiversiteit van meer dan een hectare dat:
   a) natuurlijk is, d.w.z. grasland dat zonder menselijk ingrijpen grasland zou blijven en dat zijn natuurlijke soortensamenstelling en ecologische kenmerken en processen behoudt; of
   b) niet natuurlijk is, d.w.z. grasland dat zonder menselijk ingrijpen zou ophouden grasland te zijn, dat rijk is aan soorten en niet is aangetast en door de relevante bevoegde autoriteit is aangemerkt als grasland met grote biodiversiteit, tenzij wordt aangetoond dat de oogst van de grondstoffen noodzakelijk is voor het behoud van de status van grasland met grote biodiversiteit; of
   5° heidegrond
   Indien niet is voldaan aan de voorwaarden van paragraaf 6, punt a), vi) en vii), is de eerste lid van deze paragraaf, met uitzondering van punt 3°, ook van toepassing op biobrandstoffen en biogassen geproduceerd uit bosbiomassa.]2
  § 4. De biobrandstoffen en biogassen uit agrarische biomassa worden niet geproduceerd uit grondstoffen verkregen van land met hoge koolstofvoorraden, d.w.z. land dat in januari 2008 één van de hierna vermelde statussen had maar deze status niet langer heeft:
  1° waterrijke gebieden, d.w.z. land dat permanent of tijdens een groot gedeelte van het jaar onder water staat of verzadigd is met water;
  2° permanent beboste gebieden, d.w.z. gebieden van meer dan een hectare met bomen van hoger dan vijf meter en een bedekkingsgraad van meer dan dertig procent of bomen die deze drempels ter plaatse kunnen bereiken;
  3° gebieden van meer dan een hectare met bomen van hoger dan vijf meter en een bedekkingsgraad van tien tot dertig procent of bomen die deze drempels ter plaatse kunnen bereiken, tenzij aangetoond wordt dat de voor en na omschakeling aanwezige koolstofvoorraden van een zodanige omvang zijn dat bij toepassing van de in bijlage 1, deel C, vastgestelde methode aan de voorwaarden van paragraaf 8 zou zijn voldaan.
  De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op land dat, op het tijdstip dat de grondstof werd verkregen, dezelfde status had als in januari 2008.
  [3 Indien niet voldaan is aan de voorwaarden van paragraaf 6, punt a), vi) en vii), is het eerste lid van deze paragraaf, met uitzondering van punt 3° ook van toepassing op biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit bosbiomassa.]3
  § 5. De biobrandstoffen en biogassen uit agrarische biomassa worden niet geproduceerd uit grondstoffen verkregen van land dat in januari 2008 veengebied was, tenzij aangetoond wordt dat de teelt en [4 de oogst]4 van deze grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich brengt.
  [4 Indien niet is voldaan aan de voorwaarden van paragraaf 6, punt a), vi), vii), is deze paragraaf ook van toepassing op biobrandstoffen en biogassen geproduceerd uit bosbiomassa.]4
  § 6. [5 De biobrandstoffen en biogassen uit bosbiomassa voldoen aan de volgende criteria om het risico op het gebruik van bosbiomassa uit niet-duurzame productie tot een minimum te beperken:
   a) In het land waar de biomassa is geoogst, is nationale of subnationale wetgeving van kracht die van toepassing is op de oogst, alsmede toezichts- en handhavingssystemen die ervoor zorgen dat:
   i) de activiteiten met betrekking tot het oogsten wettig zijn;
   ii) de gebieden waar is geoogst, worden herbebost;
   iii) gebieden die bij internationaal of nationaal recht of door de desbetreffende bevoegde autoriteit zijn aangewezen voor natuurbeschermingsdoeleinden, met inbegrip van waterrijke gebieden, grasland, heidegrond en veengebieden, worden beschermd met het oog op het behoud van de biodiversiteit en ter voorkoming van de vernietiging van habitats;
   iv) het oogsten op een zodanige wijze wordt uitgevoerd dat de bodemkwaliteit en de biodiversiteit overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer in stand worden gehouden ter preventie van negatieve effecten, op zodanige wijze dat het oogsten van stronken en wortels, de aantasting van oerbossen en van oudebosgroeiplaatsen zoals gedefinieerd in het land waar die bosgroeiplaatsen zich bevinden, of de omzetting ervan in bosplantages, en het oogsten op kwetsbare bodems wordt voorkomen; dat oogsten wordt uitgevoerd met naleving van maximumdrempels voor grote kaalslagen zoals gedefinieerd in het land waar het bos zich bevindt, en met lokaal en ecologisch passende retentiedrempels voor de extractie van dood hout en dat oogsten wordt uitgevoerd met naleving van vereisten om houtkapsystemen te gebruiken die negatieve effecten op de bodemkwaliteit, met inbegrip van bodemverdichting, en op biodiversiteitskenmerken en habitatten minimaliseren;
   v) er zodanig wordt geoogst dat de productiecapaciteit van het bos op lange termijn behouden blijft of vergroot wordt;
   vi) de bossen waarin de bosbiomassa wordt geoogst niet groeien op land met de in respectievelijk paragraaf 3, punten a), b), d) en e), paragraaf4, punt a), en paragraaf 5 bedoelde status, onder dezelfde voorwaarden voor de bepaling van de status van land als vermeld in die leden, en;
   vii) installaties die biobrandstoffen, biogassen uit bosbiomassa produceren, een betrouwbaarheidsverklaring afgeven, geschraagd door interne processen op bedrijfsniveau, met het oog op de overeenkomstig artikel 30, paragraaf 3, uitgevoerde audits, waaruit blijkt dat de bosbiomassa niet afkomstig is van het in punt vi) van dit lid bedoelde land.
   b) wanneer geen, onder a) bedoeld bewijs beschikbaar is, dienen op het niveau van het oorsprongsgebied van het bos beheersystemen voorhanden te zijn waarbij ervoor gezorgd wordt dat:
   i) de oogstactiviteiten wettig zijn;
   ii) de gebieden waar is geoogst worden herbebost;
   iii) gebieden die bij internationaal of nationaal recht of door de desbetreffende bevoegde autoriteit zijn aangewezen voor natuurbeschermingsdoeleinden, met inbegrip van waterrijke gebieden, grasland, heidegrond en veengebieden, worden beschermd met het oog op het behoud van de biodiversiteit en ter voorkoming van de vernietiging van habitatten, tenzij wordt aangetoond dat de oogst van die grondstof geen invloed heeft op die natuurbeschermingsdoeleinden;
   iv) het oogsten op een zodanige wijze wordt uitgevoerd dat de bodemkwaliteit en de biodiversiteit overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer in stand worden gehouden ter preventie van negatieve effecten, op zodanige wijze dat het oogsten van stronken en wortels, de aantasting van oerbossen en van oudebosgroeiplaatsen zoals gedefinieerd in het land waar die bosgroeiplaatsen zich bevinden, of de omzetting ervan in bosplantages, en het oogsten op kwetsbare bodems wordt voorkomen; dat oogsten wordt uitgevoerd met naleving van maximumdrempels voor grote kaalslagen zoals gedefinieerd in het land waar het bos zich bevindt, en met lokaal en ecologisch passende retentiedrempels voor de extractie van dood hout en dat oogsten wordt uitgevoerd met naleving van vereisten om houtkapsystemen te gebruiken die negatieve effecten op de bodemkwaliteit, met inbegrip van bodemverdichting, en op biodiversiteitskenmerken en habitatten minimaliseren, en;
   v) er zodanig wordt geoogst dat de productiecapaciteit van het bos op lange termijn behouden blijft of vergroot wordt.]5
  § 7. De biobrandstoffen en biogassen uit bosbiomassa voldoen aan de volgende eisen inzake landgebruik, wijzigingen in het landgebruik en bosbouw (LULUCF):
  a) het land waaruit de bosbiomassa afkomstig is of de regionale organisatie voor economische integratie waaronder de bosbiomassa valt moet:
  i) een partij zijn bij de Overeenkomst van Parijs,
  ii) een nationaal bepaalde bijdrage (NDC) geleverd hebben aan het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), die betrekking heeft op emissies en verwijderingen van landbouw, bosbouw en landgebruik om ervoor te zorgen dat wijzigingen in de koolstofvoorraad die verband houden met de oogst van biomassa meegeteld worden voor het in de NDC gespecificeerde streefcijfer van het land voor het verminderen of beperken van broeikasgasemissies, of
  iii) er nationale of subnationale wetgeving is, overeenkomstig artikel 5 van de Overeenkomst van Parijs, die van toepassing is op de oogst, met het oog op instandhouding en versterking van koolstofvoorraden en -putten, en die aantoont dat de in de LULUCF-sector gerapporteerde emissies niet hoger liggen dan de verwijderingen;
  a) indien geen onder a) bedoeld bewijs beschikbaar is, dienen op het niveau van het oorsprongsgebied van het bos beheersystemen voorhanden te zijn om ervoor te zorgen dat de niveaus van de koolstofvoorraden en -putten in het bos voor lange termijn worden gehandhaafd of versterkt.
  [6 ...]6
  § 8. De broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen en biogassen bedraagt:
  a) ten minste 50 % voor biobrandstoffen en biogassen [7 ...]7 die worden geproduceerd in installaties die operationeel waren op of vóór 5 oktober 2015;
  a) ten minste 60 % voor biobrandstoffen en biogassen [7 ...]7 die worden geproduceerd in installaties die operationeel zijn vanaf 5 oktober 2015 tot 31 december 2020;
  b) ten minste 65 % voor biobrandstoffen en biogassen [7 ...]7 die worden geproduceerd in installaties die operationeel zijn na 1 januari 2021;
  Een installatie wordt geacht operationeel te zijn zodra de fysieke productie van biobrandstoffen of biogassen [7 ...]7, is gestart.
  De broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen en van biogassen [7 ...]7, wordt berekend overeenkomstig artikel 11.
  § 9. Voor de toepassing van paragraaf 3, eerste lid, 2° en 3°, , indien de grondstoffen afkomstig zijn uit land gelegen in België, zijn bedoeld: de Natura 2000-gebieden, de natuurreservaten en de waterrijke gebieden met een grote biologische waarde, zoals gedefinieerde in overeenstemming met richtlijnen 79/409/EEG van 2 april 1979 en 92/43/EEG van 21 mei 1992 en met de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud.
  Voor de toepassing van paragraaf 4, 2° en 3°, indien de grondstoffen afkomstig zijn uit land gelegen in België, is bedoeld land dat bestemd is voor bosbouw door het gewestelijke of lokale bodembestemmingsplan op 1 januari 2008 en deze status niet langer heeft.
  ----------
  (1)<KB 2025-01-16/05, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>
  (2)<KB 2025-01-16/05, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>
  (3)<KB 2025-01-16/05, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>
  (4)<KB 2025-01-16/05, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>
  (5)<KB 2025-01-16/05, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>
  (6)<KB 2025-01-16/05, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>
  (7)<KB 2025-01-16/05, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

Art.5. Een lot biobrandstoffen of biogassen die voldoen aan de criteria zoals vastgesteld in artikel 3 van de gedelegeerde verordening (EU) 2019/807 van de Commissie van 13 maart 2019 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het bepalen van de grondstoffen met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met grote koolstofvoorraden waar te nemen valt, en de certificering van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik, wordt geacht een lot te zijn met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met hoge koolstofvoorraden waar te nemen valt.

Art.6.[1 § 1.]1 Indien de productverklaring er de bewijsvoering van beoogt, onderzoekt de bevoegde overheid de conformiteit van het lot biobrandstof of biogas aan de criteria voor biobrandstoffen en biogassen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik zoals bepaald in artikel 4 van de gedelegeerde verordening (EU) 2019/807 [1 ...]1.
  [1 § 2. Indien de conformiteit van het lot aan de criteria bepaald in de gedelegeerde verordening (EU) 2019/807 vastgesteld wordt, wordt het lot erkend als een lot hernieuwbare transportbrandstof met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik zoals bedoeld in artikel 7 van de wet van 31 juli 2023 houdende de productnormen voor het integreren van energie uit hernieuwbare bronnen in fossiele motorbrandstoffen bestemd voor de vervoerssector en tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen.]1
  ----------
  (1)<KB 2025-01-16/05, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

Art.7.§ 1. Indien de productverklaring er de bewijsvoering van beoogt, onderzoekt de bevoegde overheid de conformiteit van het lot hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong aan het broeikasgasemissiereductiecriterium van paragraaf 2.
  § 2. De broeikasgasemissiereducties ten gevolge van het gebruik van hernieuwbare [1 ...]1 transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong bedragen ten minste 70 %.
  [1 § 3. Indien de conformiteit van het lot aan het broeikasgasemissiereductiecriterium in § 2 vastgesteld wordt, wordt het lot erkend als een lot hernieuwbare transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong.]1
  ----------
  (1)<KB 2025-01-16/05, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

Art.8.§ 1. Indien de productverklaring er de bewijsvoering van beoogt, onderzoekt de bevoegde overheid de conformiteit van het lot transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof aan het broeikasgasemissiereductiecriterium van paragraaf 2.
  § 2. [1 De broeikasgasemissiereducties ten gevolge van het gebruik van transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof bedragen ten minste 70 %.]1
  [1 § 3. Indien de conformiteit van het lot aan het broeikasgasemissiereductiecriterium in § 2 vastgesteld wordt, wordt het lot erkend als een lot transportbrandstof op basis van hergebruikte koolstof zoals bedoeld in artikel 7 van de wet van 31 juli 2023 houdende de productnormen voor het integreren van energie uit hernieuwbare bronnen in fossiele motorbrandstoffen bestemd voor de vervoerssector en tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen.]1
  ----------
  (1)<KB 2025-01-16/05, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende de opstelling van de productverklaring
Art.9.[1 De productverklaring bevat tenminste accurate informatie over de verrichte transacties en de duurzaamheidskenmerken van die brandstoffen waarop de transacties betrekking hebben, met inbegrip van hun broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus, van hun plaats van productie tot het moment waarop ze in de Unie in de handel worden gebracht.
   Het onderling verbonden gassysteem wordt, met het oog op de invoering van gegevens in de Uniedatabank, beschouwd als één enkel massabalanssysteem. Gegevens over de injectie en verwijdering van hernieuwbare gasvormige brandstoffen wordt verstrekt in de Uniedatabank. In de Uniedatabank worden tevens gegevens ingevoerd over de al dan niet verleende steun voor de productie van een specifieke levering van brandstof en, in voorkomend geval, over het type steunregeling.]1
  ----------
  (1)<KB 2025-01-16/05, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

Art.10.[1 De marktdeelnemer die het lot hernieuwbare transportbrandstof of transportbrandstof op basis van hergebruikte koolstof, op de markt brengt, laadt, binnen de termijn die daartoe is bepaald in de werkingsdocumenten van de uniedatabank, de in artikel 9 bedoelde informatie op in de uniedatabank.
   § 2. Transportbrandstofleveranciers voeren de nodige informatie in de uniedatabank in om na te gaan of de bijmengverplichtingen inzake hernieuwbare energie in de transportsector, bepaald door de wet van 31 juli 2023 houdende de productnormen voor het integreren van energie uit hernieuwbare bronnen in fossiele motorbrandstoffen bestemd voor de vervoerssector en tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, zijn nageleefd.]1
  ----------
  (1)<KB 2025-01-16/05, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

HOOFDSTUK VI. - Berekening van het effect van hernieuwbare transportbrandstoffen en transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof op de broeikasgasemissies
Art.11. De broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen en biogassen wordt berekend als volgt:
  1° indien een standaardwaarde voor de broeikasgasemissiereductie met betrekking tot de productieketen is vastgesteld in bijlage 1, deel A of B voor biobrandstoffen of in deel A van bijlage 2 voor biogassen, en indien de el-waarde voor deze biobrandstoffen berekend overeenkomstig bijlage 1, deel C, 7 of voor deze biogassen berekend overeenkomstig bijlage 2, deel B, 7 gelijk is aan of lager is dan nul, wordt die standaardwaarde gebruikt;
  2° de feitelijke waarde, berekend overeenkomstig de in bijlage 1, deel C voor biobrandstoffen en in bijlage 2, deel B, voor biogassen, vastgestelde methode, wordt gebruikt; of
  3° er wordt een waarde gebruikt die wordt berekend als de som van de factoren van de formules in bijlage 1, deel C, 1, waarbij gedesaggregeerde standaardwaarden in bijlage 1, deel D of E, kunnen worden gebruikt voor een aantal factoren en de feitelijke waarden, berekend volgens de methode van bijlage 1, deel C, voor alle andere factoren;
  4° er wordt een waarde gebruikt die wordt berekend als de som van de factoren van de formules in bijlage 2, deel B, 1, waarbij gedesaggregeerde standaardwaarden van bijlage 2, deel C, kunnen worden gebruikt voor een aantal factoren, en de feitelijke waarden, berekend volgens de methode van bijlage 2, deel B, worden gebruikt voor alle andere factoren.

Art.12.
  <Opgeheven bij KB 2025-01-16/05, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

Art.13.
  <Opgeheven bij KB 2025-01-16/05, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

HOOFDSTUK VII. [1 - Aandeel hernieuwbare transportbrandstoffen uit een productieproces voor hernieuwbare transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong]1   ----------   (1)
Art.14. Wanneer elektriciteit wordt gebruikt voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, hetzij rechtstreeks of voor de productie van tussenproducten, wordt het gemiddelde aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in het land van productie, gemeten twee jaar vóór het jaar in kwestie, gebruikt om het aandeel hernieuwbare energie te bepalen.
  Elektriciteit die wordt verkregen uit een rechtstreekse aansluiting van een hernieuwbare-elektriciteitsopwekkingsinstallatie kan evenwel volledig worden meegeteld als hernieuwbare elektriciteit voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, mits de installatie:
  1° in werking treedt na of tegelijkertijd met de installatie die hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong produceert, en
  2° niet op het net is aangesloten of op het net is aangesloten maar waarvoor kan worden bewezen dat de desbetreffende elektriciteit is verstrekt zonder dat elektriciteit van het net wordt genomen.
  Elektriciteit die uit het net wordt genomen, mag als volledig hernieuwbaar worden meegeteld mits die elektriciteit uitsluitend uit hernieuwbare bronnen is geproduceerd en de hernieuwbare kenmerken en andere relevante criteria zijn aangetoond, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de hernieuwbare kenmerken van die elektriciteit slechts één keer en slechts in één sector van eindgebruik worden aangevoerd.

Art.15.
  <Opgeheven bij KB 2025-01-16/05, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

HOOFDSTUK VIII. [1 - Bewijsmiddelen en verificatie van de naleving van de duurzaamheids - en broeikasgasemissiereductiecriteria voor hernieuwbare transportbrandstoffen en transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof]1   ----------   (1)
Art.16.[1 De naleving van de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria bepaald in artikelen 4, 7 en 8 desgevallend van de criteria met betrekking tot de certificatie van biobrandstoffen en biogassen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik, bepaald in artikel 6, wordt aangetoond op basis van een erkend vrijwillig systeem. Voorlegging van bewijs aanvullend op de duurzaamheidserkenning op basis van een erkend vrijwillig systeem, wordt niet vereist.]1
  ----------
  (1)<KB 2025-01-16/05, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

Art.17.[1 e naleving van de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria bepaald in artikelen 4, 7 en 8 wordt aangetoond aan de hand van verplichte, onafhankelijke en transparante audits, in overeenstemming met de uitvoeringsverordening (EU) 2022/996. Daartoe wordt gebruik gemaakt van een massabalanssysteem dat:
   1° toelaat leveringen van grondstoffen of brandstoffen met verschillende duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiekenmerken te mengen, bijvoorbeeld in een container, verwerkings- of logistieke faciliteit of transmissie- en distributie-infrastructuur of -locatie;
   2° toelaat leveringen van grondstoffen met verschillende energie-inhoud te mengen met het oog op de verdere verwerking, mits de omvang van de leveringen aan de energie-inhoud ervan is aangepast;
   3° vereist dat informatie over de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiekenmerken en de omvang van de onder 1° bedoelde leveringen aan het mengsel toegewezen blijven, en
   4° bepaalt dat de som van alle leveringen die uit het mengsel zijn gehaald dezelfde duurzaamheidscriteria heeft, in dezelfde hoeveelheden, als de som van alle leveringen die aan het mengsel worden toegevoegd en vereist dat die balans binnen een passende tijdsduur wordt bereikt.
   Het massabalanssysteem zorgt ervoor dat elke levering slechts éénmaal in het eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in de transportsector geteld wordt voor het berekenen van het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen en bevat informatie over de al dan niet geboden ondersteuning voor de productie van die levering en, in voorkomend geval, over het type steunverlening.]1
  ----------
  (1)<KB 2025-01-16/05, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

Art.18. Wanneer een levering wordt verwerkt, wordt de informatie over de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiekenmerken aangepast en toegewezen aan de verkregen output overeenkomstig de volgende regels:
  1° als de verwerking van een levering grondstoffen slechts leidt tot één output die bedoeld is voor de productie van biobrandstoffen, of biogassen, hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, of transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof, worden de omvang van de levering en de desbetreffende duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiekenmerken aangepast door toepassing van een omzettingsfactor die de verhouding weergeeft tussen de massa van de output die bestemd is voor dergelijke productie, en de massa van de grondstof vóór verwerking;
  2° als de verwerking van een levering grondstoffen leidt tot meer dan één output die bedoeld is voor de productie van biobrandstoffen, biogassen, hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, of transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof, wordt voor elke output een afzonderlijke omzettingsfactor toegepast en een afzonderlijke massabalans gebruikt.

Art.19. Op verzoek stellen de marktdeelnemers de gegevens die gebruikt zijn om de productverklaring bepaald in artikel 9 op te stellen, ter beschikking van de bevoegde overheid.

Art.20. De marktdeelnemers stellen een passende norm op voor onafhankelijke audits van de door hen ingediende informatie en tonen op verzoek van de bevoegde overheid aan dat dit gebeurd is.

Art.21.Voor de naleving van artikel 4, [1 § 3, 1°, 2°, 4° en 5°, artikel 4 § 4 1°, artikel 4 § 5, artikel 4 § 6 a) en artikel 4 § 7 a)]1, mag gebruik worden gemaakt van audits door eerste of door tweede partijen tot aan het eerste verzamelpunt van de bosbiomassa. Tijdens de audits moet worden nagegaan of de door de marktdeelnemers gebruikte systemen nauwkeurig en betrouwbaar zijn en bestand zijn tegen fraude, met inbegrip van een controle om te waarborgen dat materialen niet opzettelijk worden gewijzigd of verwijderd opdat de levering of een deel ervan, een afvalstof of residu kan worden. Voorts worden ook de frequentie en de methode van de steekproeftrekking gecontroleerd en wordt de robuustheid van de gegevens beoordeeld.
  [1 De in dit lid neergelegde verplichtingen zijn van toepassing ongeacht of de hernieuwbare transportbrandstoffen en transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof in de Unie geproduceerd dan wel ingevoerd zijn.]1
  ----------
  (1)<KB 2025-01-16/05, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

Art.22.
  <Opgeheven bij KB 2025-01-16/05, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

Art.23.[1 § 1.]1 Op verzoek van de bevoegde overheid leggen de certificeringsorganen alle relevante informatie over die noodzakelijk is voor het toezicht op de werking, met inbegrip van de precieze datum, tijdstip en locatie van de audits.
  [1 § 2. De minister stelt procedures vast op grond waarvan certificeringsorganen zich voor het toezicht en de uitoefening van het toezicht kunnen registreren, ongeacht of hun hoofdkantoor in een lidstaat of in een derde land is gevestigd.]1
  ----------
  (1)<KB 2025-01-16/05, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

HOOFDSTUK IX. - Rapportage
Art.24.[1 De bevoegde overheid stelt informatie betreffende de geografische oorsprong en type grondstof van biobrandstoffen en biogassen, per transportbrandstofleverancier, in actuele vorm en op eenvoudig toegankelijke en gebruiksvriendelijke wijze, voor de consumenten beschikbaar op haar website en werkt deze informatie jaarlijks bij.]1
  ----------
  (1)<KB 2025-01-16/05, art. 24, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

HOOFDSTUK X. - Opheffing - en Slotbepaling
Art.25. Het koninklijk besluit van 8 juli 2018 houdende bepaling van productnormen voor hernieuwbare transportbrandstoffen wordt opgeheven.

Art.26. De minister bevoegd voor Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.


BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1

   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 24-01-2022, p. 3021)

  Gewijzigd bij:

  <KB 2025-01-16/05, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

Art. N2. Bijlage 2

   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 24-01-2022, p. 3058)

  Gewijzigd bij:

  <KB 2025-01-16/05, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>

Art. N3.
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 24-01-2022, p. 3084)

Art. N4. Bijlage 4

   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 24-01-2022, p. 3086)

  Gewijzigd bij:

  <KB 2025-01-16/05, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 07-02-2025>