Details





Titel:

29 JANUARI 2021. - Bijlage bij het Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de VLAREME van 28 oktober 2016, wat betreft de vaststelling van de lijst van equivalente maatregelen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 04-02-2021 en tekstbijwerking tot 04-02-2021)



Inhoudstafel:

Hoofdstuk 1. - Definities
Art. 1
Hoofdstuk 2. - Randvoorwaarden van toepassing voor alle equivalente maatregelen
Art. 2
Hoofdstuk 3. - Equivalente maatregel 1: niet-nitraatgevoelige teelten als hoofdteelt op 80% van het bouwland
Afdeling 1. - Nadere omschrijving
Art. 3
Afdeling 2. - Randvoorwaarden
Art. 4
Afdeling 3. - Gewicht
Art. 5
Hoofdstuk 4. - Equivalente maatregel 2: aanvulling vanggewassen
Afdeling 1. - Nadere omschrijving
Art. 6
Afdeling 2. - Gewicht
Art. 7
Hoofdstuk 5. - Equivalente maatregel 3: inzaai onbeteelde stroken
Afdeling 1. - Nadere omschrijving
Art. 8
Afdeling 2. - Randvoorwaarden
Art. 9
Afdeling 3. - Gewicht
Art. 10
Hoofdstuk 6. - Equivalente maatregel 4: afvoer oogstresten
Afdeling 1. - Nadere omschrijving
Art. 11
Afdeling 2. - Randvoorwaarden
Art. 12
Afdeling 3. - Gewicht
Art. 13
Hoofdstuk 7. [1 - Equivalente maatregel 5. wintergranen na nitraatgevoelige hoofdteelten in 2021]1
Afdeling 1. [1 - Nadere omschrijving]1
Art. 14
Afdeling 2. [1 - Gewicht]1
Art. 15



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2017010386 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Hoofdstuk 1. - Definities
Artikel 1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
  1° bemestingsvermindering: de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
  2° bouwland: landbouwgrond die voldoet aan al de volgende voorwaarden:
  a) het is geen landbouwgrond waarop de teelt gebeurt onder overkapping, op groeimedium of in containers;
  b) de hoofdteelt die op de landbouwgrond in kwestie verbouwd wordt, is geen blijvende teelt, geen meerjarige teelt of geen blijvend grasland;
  c) het is geen begraasde niet-landbouwgrond met overeenkomst, geen volkstuinpark, geen onverharde landingsbaan, geen veiligheidszone of geen vliegveld;
  3° de tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland: de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die bouwland is;
  4° equivalente maatregel 1: de equivalente maatregel niet-nitraatgevoelige teelten als hoofdteelt op 80% van het bouwland, vermeld in hoofdstuk 3;
  5° equivalente maatregel 2: de equivalente maatregel aanvulling vanggewassen, vermeld in hoofdstuk 4;
  6° equivalente maatregel 3: de equivalente maatregel inzaai onbeteelde stroken, vermeld in hoofdstuk 5;
  7° equivalente maatregel 4: de equivalente maatregel afvoer oogstresten, vermeld in hoofdstuk 6;
  [1 8° equivalente maatregel 5: de equivalente maatregel wintergranen na nitraatgevoelige hoofdteelten, vermeld in hoofdstuk 7.]1
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-29/06, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 05-02-2021>

Hoofdstuk 2. - Randvoorwaarden van toepassing voor alle equivalente maatregelen
Art.2. Tenzij, conform de bepalingen in deze bijlage, voor een specifieke equivalente maatregel expliciet wordt afgeweken van een of meer van de volgende randvoorwaarden, gelden de volgende randvoorwaarden voor elke equivalente maatregel:
  1° de landbouwer duidt in zijn aanvraag tot toepassing van equivalente maatregelen, als vermeld in artikel 14, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006, de equivalente maatregelen aan die hij gaat toepassen, met dien verstande dat equivalente maatregel 2, van rechtswege aangevraagd wordt zodra een equivalente maatregel voor de vanggewasverplichting, andere dan equivalente maatregel 1, aangevraagd wordt;
  2° de landbouwer duidt in zijn verzamelaanvraag, voor elk van de equivalente maatregelen die hij gaat toepassen, de tot het bedrijf behorende percelen bouwland aan waarop hij de equivalente maatregel in kwestie gaat toepassen, met dien verstande dat voor elk tot het bedrijf behorend perceel bouwland, maar één equivalente maatregel in de verzamelaanvraag mag worden aangeduid. Voor de beoordeling van een aangevraagde equivalente maatregel wordt alleen rekening gehouden met percelen waarvoor uiterlijk op de uiterste indieningsdatum, vermeld in artikel 1, 6° /1, van het ministerieel besluit van 23 juni 2015, in de verzamelaanvraag is aangeduid dat de equivalente maatregel in kwestie er op wordt toegepast;
  3° voor de invulling van de vanggewasverplichting komt eenzelfde perceel maar één keer in aanmerking. Als de landbouwer in de verzamelaanvraag voor een bepaald perceel heeft aangeduid dat hij er een equivalente maatregel voor de invulling van de vanggewasverplichting op gaat toepassen, terwijl datzelfde perceel ook meetelt voor equivalente maatregel 2, wordt voor het bepalen van het gewicht van de equivalente maatregelen alleen rekening gehouden met de equivalente maatregel die voor het perceel in kwestie het hoogste gewicht heeft;
  4° voor de toepassing van artikel 14, § 5, tiende lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt:
  a) het niet of niet correct naleven van een van de voorwaarden van een equivalente maatregel als een niet correcte toepassing van een equivalente maatregel beschouwd;
  b) een nitraatresidubepaling, vermeld in artikel 3, 3°, van deze bijlage, waarvan het resultaat hoger is dan de overeenkomstige eerste drempelwaarde, vermeld in de tabel, vermeld in artikel 15, § 1, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, als een niet-correcte uitvoering van een equivalente maatregel beschouwd;
  c) het feit dat het gewicht van de equivalente maatregel of equivalente maatregelen die men toegepast heeft, lager is dan het gewicht van de vanggewasverplichting, niet als een niet correcte uitvoering van een equivalente maatregel beschouwd.

Hoofdstuk 3. - Equivalente maatregel 1: niet-nitraatgevoelige teelten als hoofdteelt op 80% van het bouwland
Afdeling 1. - Nadere omschrijving
Art.3. De landbouwer die opteert voor equivalente maatregel 1, leeft al de volgende voorwaarden na:
  1° op minimaal 80% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland wordt een niet-nitraatgevoelige teelt als hoofdteelt verbouwd;
  2° op de tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland worden minimaal drie verschillende soorten niet-nitraatgevoelige teelten geteeld, waarbij elk van de drie teelten op minimaal 5% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland als hoofdteelt wordt verbouwd;
  3° de landbouwer laat in het jaar waarin hij opteert voor equivalente maatregel 1, in zijn opdracht en op zijn kosten, op één perceel landbouwgrond die de Mestbank aanwijst en die tot het bedrijf behoort, een nitraatresidubepaling uitvoeren, conform artikel 15 van het Mestdecreet van 22 december 2006.

Afdeling 2. - Randvoorwaarden
Art.4. Voor de toepassing van equivalente maatregel 1 geldt de randvoorwaarde, vermeld in artikel 2, 2°, van deze bijlage, niet.
  De landbouwer die opteert voor deze equivalente maatregel leeft naast de randvoorwaarden, vermeld in artikel 2, 1°, 3° en 4°, van deze bijlage, al de volgende randvoorwaarden na:
  1° de landbouwer past in het jaar waarin hij opteert voor equivalente maatregel 1, geen andere equivalente maatregelen toe die betrekking hebben op de vanggewasverplichting of de bemestingsvermindering;
  2° de landbouwer heeft voor het jaar waarin hij opteert voor de equivalente maatregel 1, geen beheerovereenkomst gesloten die behoort tot het beheerpakket waterkwaliteit, vermeld in artikel 124 tot en met 128 van het ministerieel besluit van 3 april 2015 tot het verlenen van subsidies voor beheerovereenkomsten met toepassing van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling.

Afdeling 3. - Gewicht
Art.5. Equivalente maatregel 1 is een equivalente maatregel voor zowel de vanggewasverplichting als voor de bemestingsvermindering. De reductie van de stikstofverliezen die met equivalente maatregel 1 gerealiseerd wordt, berekend overeenkomstig het tweede tot en met het vijfde lid, is van toepassing voor het jaar waarin de landbouwer geopteerd heeft voor de equivalente maatregel 1.
  Als de landbouwer al de voorwaarden, vermeld in artikel 2, 3 en 4, van deze bijlage, naleeft, is de reductie van de stikstofverliezen die met equivalente maatregel 1, gerealiseerd wordt:
  1° voor de vanggewasverplichting, gelijk aan 40 vermenigvuldigd met het doelareaal van de landbouwer in kwestie, vermeld in artikel 14, § 8, derde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, uitgedrukt in hectare, van het kalenderjaar in kwestie. Het product van die vermenigvuldiging is de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die als equivalente maatregel voor de vanggewasverplichting, gerealiseerd is;
  2° voor de bemestingsvermindering, is de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die als equivalente maatregel voor de bemestingsvermindering, gerealiseerd is, gelijk aan de som van:
  a) 15 vermenigvuldigd met de oppervlakte landbouwgronden die tot het bedrijf behoort en die in gebiedstype 2 ligt, uitgedrukt in hectare;
  b) 22,5 vermenigvuldigd met de oppervlakte landbouwgronden die tot het bedrijf behoort en die in gebiedstype 3 ligt, uitgedrukt in hectare.
  Als de tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland waarop een niet-nitraatgevoelige teelt als hoofdteelt verbouwd wordt, kleiner is dan 80% en groter is dan 60% en de landbouwer al de voorwaarden, vermeld in de artikelen 2, 3, 2° en 3°, en artikel 4, van deze bijlage, naleeft, wordt de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die met equivalente maatregel 1, gerealiseerd wordt, pro rata verminderd, door het resultaat van de berekeningen, vermeld in het tweede lid, 1° en 2°, telkens te vermenigvuldigen met X.
  De waarde van X, vermeld in het derde lid, wordt berekend door het percentage van de tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland waarop een niet-nitraatgevoelige teelt als hoofdteelt is verbouwd, te verminderen met zestig. Het resultaat van deze aftrekking wordt vervolgens gedeeld door twintig. Het quotiënt dat zo wordt verkregen, is de waarde van X.
  Als de tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland waarop een niet-nitraatgevoelige teelt als hoofdteelt verbouwd wordt, 60% of minder is, of als de landbouwer een of meer van de voorwaarden, vermeld in de artikelen 2, 3, 2° en 3°, en artikel 4, niet heeft nageleefd, bedraagt de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die wordt beschouwd als gerealiseerd met equivalente maatregel 1 voor de vanggewasverplichting en voor de bemestingsvermindering, nul.

Hoofdstuk 4. - Equivalente maatregel 2: aanvulling vanggewassen
Afdeling 1. - Nadere omschrijving
Art.6. De landbouwer die opteert voor equivalente maatregel 2 voldoet aan de volgende voorwaarden:
  1° de landbouwer heeft een gerealiseerd areaal, als vermeld in artikel 14, § 8, vierde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, dat groter is dan nul;
  2° de landbouwer past op zijn bedrijf minstens één andere equivalente maatregel als vermeld in deze bijlage voor de vanggewasverplichting toe.
  Voor de toepassing van equivalente maatregel 2 geldt de randvoorwaarde, vermeld in artikel 2, 2°, niet.

Afdeling 2. - Gewicht
Art.7. Equivalente maatregel 2 is een equivalente maatregel voor de vanggewasverplichting. De reductie van de stikstofverliezen die met equivalente maatregel 2 gerealiseerd wordt, berekend overeenkomstig het tweede lid, is van toepassing voor het jaar waarin de landbouwer geopteerd heeft voor de equivalente maatregel 2.
  De reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die met equivalente maatregel 2 gerealiseerd wordt, bedraagt veertig vermenigvuldigd met het gerealiseerde areaal van de landbouwer in kwestie, dat berekend wordt conform artikel 14, § 8, vierde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006.

Hoofdstuk 5. - Equivalente maatregel 3: inzaai onbeteelde stroken
Afdeling 1. - Nadere omschrijving
Art.8. De landbouwer die opteert voor equivalente maatregel 3, duidt in de verzamelaanvraag de tot het bedrijf behorende percelen bouwland die in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 liggen, aan waarop hij equivalente maatregel 3 zal toepassen.
  Op de tot het bedrijf behorende percelen bouwland die in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 liggen, waarvoor hij in de verzamelaanvraag heeft aangeduid dat hij er equivalente maatregel 3 zal toepassen, leeft de landbouwer al de volgende voorwaarden na:
  1° op het perceel wordt als hoofdteelt sierteelt, boomkwekerij, een groente van groep I of een groente van groep II verbouwd;
  2° op het perceel zijn een of meer onbeteelde stroken aanwezig die, van zodra de hoofdteelt ingezaaid of geplant wordt tot wanneer de hoofdteelt volledig geoogst is, altijd minimaal 15% van de totale oppervlakte van het perceel beslaan;
  3° op de onbeteelde stroken wordt een vanggewas verbouwd, waarbij het vanggewas uiterlijk veertien dagen na de aanplant of inzaai van de hoofdteelt wordt ingezaaid. In afwijking daarvan wordt, voor hoofdteelten die ingezaaid of geplant zijn vóór 1 april, het vanggewas uiterlijk op 15 april ingezaaid;
  4° bij een gehele of gedeeltelijke oogst van de hoofdteelt uiterlijk op 15 september, wordt op de geoogste delen uiterlijk veertien dagen na de oogst en uiterlijk op 15 september een vanggewas ingezaaid;
  5° de vanggewassen die verbouwd worden op de onbeteelde stroken en op de geoogste delen, voldoen aan al de volgende voorwaarden:
  a) de vanggewassen blijven minimaal aangehouden tot de data, vermeld in artikel 14, § 3, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006. Gedurende die periode mogen de vanggewassen niet losgetrokken of vernietigd worden. Als het vanggewas beschadigd is of onvoldoende ontwikkelt, wordt het vanggewas uiterlijk op 15 september heringezaaid;
  b) het maaien van het vanggewas en het afvoeren van het maaisel van het vanggewas is toegestaan;
  c) de zaaidichtheid van het vanggewas bedraagt minstens de minimale zaaidichtheid die voor het type vanggewas in kwestie vermeld is in de lijst die opgenomen is in bijlage 2 bij het ministerieel besluit van 13 juli 2015 houdende uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wat betreft de specifieke regels voor vergroening binnen de rechtstreekse betalingen;
  6° er worden geen dierlijke mest en geen andere meststoffen toegediend op de teeltvrije wendakker;
  7° de bemesting van de hoofdteelt met kunstmest gebeurt via bandbemesting, via rijbemesting, via druppelbevloeiing of via een bemestingstechniek waarbij de kunstmest minstens even precies geplaatst kan worden als bij een bemesting via bandbemesting, rijbemesting of druppelbevloeiing.
  In het tweede lid wordt verstaan onder een onbeteelde strook: een gedeelte van het perceel waarop de hoofdteelt niet verbouwd wordt. Die stroken bestaan uit de wendakker, de vrije werkgangen en de andere delen van het perceel die vrij blijven van de hoofdteelt. Voor de toepassing van de equivalente maatregel 3 worden de volgende gedeeltes van het perceel niet als een onbeteelde strook beschouwd:
  1° de gedeeltes van het perceel, waar bemesting, het gebruik van pesticiden of grondbewerkingen verboden zijn conform overeenkomstig artikel 1.3.2.2., § 1, 1°, 2° en 3°, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018;
  2° de gedeeltes van het perceel, waar bemesting verboden is conform artikel 21 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
  3° de gedeeltes van het perceel die vrij blijven van de hoofdteelt door verplichtingen in het kader van een beheerovereenkomst;
  4° de gedeeltes van het perceel die vrij blijven van de hoofdteelt door erosiebestrijdingsmaatregelen of in het kader van de randvoorwaarden in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
  5° alle andere gedeeltes van het perceel, dan de gedeeltes vermeld in punt 1° tot en met 4°, waar de afwezigheid van de hoofdteelt vereist is in het kader van andere wettelijke verplichtingen dan de verplichtingen, vermeld in punt 1° tot en met 4°, of in het kader van engagementen die de landbouwer is aangegaan.

Afdeling 2. - Randvoorwaarden
Art.9. De landbouwer die opteert voor equivalente maatregel 3, kan staven dat hij voor de bemesting, via eigendom, huur of een machine-ring, beschikte over toestellen voor geplaatste bemestingstechnieken, als vermeld in artikel 8, tweede lid, 7°, of dat hij voor de bemesting via geplaatste bemestingstechnieken een beroep deed op een derde die over toestellen voor geplaatste bemesting beschikte.

Afdeling 3. - Gewicht
Art.10. Equivalente maatregel 3 is een equivalente maatregel voor de vanggewasverplichting. De reductie van de stikstofverliezen die met equivalente maatregel 3 gerealiseerd wordt, berekend overeenkomstig het tweede lid, is van toepassing voor het jaar waarin de landbouwer geopteerd heeft voor de equivalente maatregel 3.
  Voor elk tot het bedrijf behorende perceel bouwland dat in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 ligt, waarop de landbouwer al de voorwaarden, vermeld in artikel 2, 8 en 9, naleeft, bedraagt de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die met equivalente maatregel 3 gerealiseerd wordt, de oppervlakte van het perceel in kwestie, uitgedrukt in hectare, en vermenigvuldigd met zes.

Hoofdstuk 6. - Equivalente maatregel 4: afvoer oogstresten
Afdeling 1. - Nadere omschrijving
Art.11. De landbouwer die opteert voor equivalente maatregel 4, duidt in de verzamelaanvraag de tot het bedrijf behorende percelen bouwland aan die in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 liggen, waarop hij equivalente maatregel 4 zal toepassen.
  Op de tot het bedrijf behorende percelen bouwland die in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 liggen, waarvoor hij in de verzamelaanvraag heeft aangeduid dat hij er equivalente maatregel 4 zal toepassen, leeft de landbouwer al de volgende voorwaarden na:
  1° op het perceel wordt een teelt als vermeld in artikel 13, tweede lid, van deze bijlage, verbouwd, die geoogst wordt na 15 september. In geval van een combinatieteelt, is elke teelt van de combinatie een teelt als vermeld in artikel 13, tweede lid, van deze bijlage, die geoogst wordt na 15 september;
  2° van elke oogst na 15 september worden de oogstresten van het perceel verwijderd binnen de termijn die relevant is om de oogstresten nog op een oordeelkundige wijze te kunnen afvoeren en uiterlijk binnen de zeven dagen na het oogsten van een deel van het perceel of van het volledige perceel;
  3° de oogstresten worden hetzij naar een installatie gevoerd die vergund is voor het verwerken van organisch materiaal zoals de oogstresten in kwestie, hetzij gebruikt als veevoeder of voor een andere hoogwaardige toepassing, hetzij op het bedrijf gecomposteerd met het oog op het gebruik als meststof en waarbij:
  a) de afgevoerde oogstresten ten vroegste het volgende kalenderjaar op landbouwgrond opgebracht mogen worden;
  b) de afgevoerde oogstresten, tot het moment van de opbrenging, op de exploitatie opgeslagen worden, op een oordeelkundige manier, conform de voorschriften daarover en zodanig dat het afvalwater of de afvalsappen van de opgeslagen oogstresten niet kunnen weglekken naar het oppervlakte- of grondwater;
  c) de afgevoerde oogstresten een andere meststof zijn, en de productie en het gebruik van die meststof gebeurt conform de bepalingen van het Mestdecreet.

Afdeling 2. - Randvoorwaarden
Art.12. De landbouwer die opteert voor equivalente maatregel 4 voert de oogstresten op een oordeelkundige manier en in overeenstemming met de voorwaarden van het Mestdecreet en de voorwaarden, vermeld in artikel 11, van deze bijlage, af en staaft dit bij de Mestbank.
  Voor de staving, vermeld in het eerste lid, brengt de betrokkene de Mestbank via een mail aan oogstrest@vlm.be, op de hoogte van al de volgende gegevens per perceel waarop equivalente maatregel 4 wordt toegepast:
  1° het perceelsnummer van het perceel in kwestie;
  2° de dag of dagen waarop de hoofdteelt is geoogst;
  3° de dag of dagen waarop er oogstresten van het perceel zijn afgevoerd;
  4° de bestemming van de oogstresten. Als de oogstresten afgevoerd zijn naar een verwerkingsinstallatie of een derde wordt ook de naam en het adres van de verwerkingsinstallatie of een derde meegedeeld.
  Bij de mail, vermeld in het tweede lid, zijn een of meer foto's of video's gevoegd, waarop het perceel in kwestie te zien is en waaruit blijkt dat de oogstresten verwijderd zijn. De foto's of video's worden zo genomen dat het perceel in kwestie kan worden geïdentificeerd door visuele kenmerken of door technische kenmerken van de betrokken foto's of video's in kwestie.
  De mail, vermeld in het tweede lid, wordt uiterlijk verzonden op de veertiende dag na de dag waarop de oogstresten van het perceel verwijderd zijn. Op het perceel in kwestie of de percelen in kwestie mogen binnen zeven dagen na het versturen van de mail, geen bodembewerkingen uitgevoerd worden.
  De Mestbank kan, in overleg met de landbouwer in kwestie, en in afwijking van de bepalingen van het eerste tot en met het vierde lid, andere afspraken maken over de wijze waarop de landbouwer het oogsten en afvoeren van de oogstresten moet staven. Die andere afspraken maken een adequate controle van de naleving van de voorwaarden van equivalente maatregel 4 op perceelsniveau mogelijk.

Afdeling 3. - Gewicht
Art.13. Equivalente maatregel 4 is een equivalente maatregel voor de vanggewasverplichting. De reductie van de stikstofverliezen die met equivalente maatregel 4 gerealiseerd wordt, berekend overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid, is van toepassing voor het jaar waarin de landbouwer geopteerd heeft voor de equivalente maatregel 4.
  Voor elk tot het bedrijf behorend perceel bouwland dat in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 ligt, waarop de landbouwer al de voorwaarden, vermeld in artikel 2, 11 en 12, naleeft, bedraagt de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die met equivalente maatregel 4 gerealiseerd wordt, de oppervlakte van het perceel in kwestie, uitgedrukt in hectare, en vermenigvuldigd met:
  1° twintig voor percelen waarop chrysanten, sla, spinazie, schorseneren, witloof, andijvie, koolraap, veldsla, raketsla of wortelen, is geteeld;
  2° veertig voor percelen waarop aardbeien, ijsbergsla, prei, koolrabi, Chinese kool, voederbieten, stamslaboon, bladselder, bleekselder, rode biet, knolselder, knolvenkel, boerenkool, groene selder of venkel, is geteeld;
  3° zestig voor percelen waarop suikerbieten, courgette, savooikool of witte kool, is geteeld;
  4° tachtig voor percelen waarop doperwten, rode kool, bloemkool, spruitkool of broccoli, is geteeld.
  Voor percelen waarop verschillende teelten als vermeld in het tweede lid, worden geteeld, wordt voor de beoordeling van het gewicht alleen rekening gehouden met de laatste teelt die op het perceel is verbouwd.
  Voor percelen waarop een combinatieteelt wordt geteeld, wordt voor de beoordeling van het gewicht rekening gehouden met de teelt, vermeld in het tweede lid, met het laagste gewicht.
  Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2021 tot wijziging van de VLAREME van 28 oktober 2016, wat betreft de vaststelling van de lijst van equivalente maatregelen.

Hoofdstuk 7. [1 - Equivalente maatregel 5. wintergranen na nitraatgevoelige hoofdteelten in 2021]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Nadere omschrijving]1   ----------   (1)
Art.14. [1 De landbouwer die in 2021 opteert voor equivalente maatregel 5, duidt in de verzamelaanvraag de tot het bedrijf behorende percelen bouwland, die in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 liggen, aan waarop hij die equivalente maatregel zal toepassen.
   Op de tot het bedrijf behorende percelen bouwland die in 2021 in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 liggen, waarvoor hij in de verzamelaanvraag heeft aangeduid dat hij er equivalente maatregel 5 zal toepassen, leeft de landbouwer al de volgende voorwaarden na:
   1° op het perceel wordt in 2021 een nitraatgevoelige hoofdteelt verbouwd;
   2° na de nitraatgevoelige hoofdteelt wordt in 2021 een wintergraan als nateelt ingezaaid;
   3° de nateelt wintergraan is uiterlijk op 15 november 2021 ingezaaid;
   4° de nateelt wintergraan blijft aangehouden en wordt in 2022 als hoofdteelt op het perceel in kwestie verbouwd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2021-01-29/06, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 05-02-2021>


Afdeling 2. [1 - Gewicht]1   ----------   (1)
Art. 15.[1 Equivalente maatregel 5 is voor 2021 een equivalente maatregel voor de vanggewasverplichting.
   Voor elk tot het bedrijf behorende perceel bouwland, dat in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 ligt, waarop de landbouwer in 2021 al de voorwaarden, vermeld in artikel 2 en 14, naleeft, bedraagt de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die met equivalente maatregel 5 gerealiseerd wordt, de oppervlakte van het perceel in kwestie, uitgedrukt in hectare, en vermenigvuldigd met 26.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2021-01-29/06, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 05-02-2021>