6 JUNI 2021. - Koninklijk besluit betreffende te nemen maatregelen voor de militairen in het kader van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19
Art. 1-18
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° "de wet van 20 mei 1994": de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen;
2° "de wet van 28 februari 2007": de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht;
3° "het koninklijk besluit van 13 november 1991": het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de Krijgsmacht;
4° "het koninklijk besluit van 6 december 2001": het koninklijk besluit van 6 december 2001 betreffende het verlenen van geldelijke voordelen aan sommige militairen die een paramedische functie uitoefenen;
5° "het koninklijk besluit van 26 september 2002": het koninklijk besluit van 26 september 2002 betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School;
6° het koninklijk besluit van 11 september 2003": het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen;
7° "het koninklijk besluit van 26 december 2013": het koninklijk besluit van 26 december 2013 betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor;
8° "de DGHR": de directeur-generaal human resources.
Art.2. In afwijking van artikel 9, § 1, van het koninklijk besluit van 13 november 1991, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 januari 2016, is de DGHR, in voorkomend geval, afhankelijk van het voortduren van de gezondheidssituatie ten gevolge van het coronavirus COVID-19, bevoegd om de zwemproef, de aërobe proef of de anaërobe proeven voor de kandidaat-militairen, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 13 november 1991, die deze proeven vanaf 18 oktober 2020 tot 31 december 2021 moesten of zullen moeten afleggen, te schrappen.
Art.3. In afwijking van bijlage A van het koninklijk besluit van 26 september 2002, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2020, is de DGHR in voorkomend geval en op het eensluidend advies van de vervolmakings- en opleidingsraad overeenkomstig artikel 1ter, § 6, van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School, afhankelijk van het voortduren van de gezondheidssituatie ten gevolge van het coronavirus COVID-19, bevoegd tot het schrappen van een aantal of alle bijkomende proeven voor de kandidaat-militairen, die deze proeven vanaf 18 oktober 2020 tot 31 december 2021 moesten of zullen moeten afleggen.
Art.4. Wegens de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19 en zijn praktische gevolgen op de organisatie van de examens en testen van het academiejaar 2020-2021, kan de minister van Defensie of de overheid die hij aanwijst, na eensluidend advies van de vervolmakings- en opleidingsraad bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 26 september 2002, in voorkomend geval, afwijken van het aantal testen en examens, de soorten van evaluatie evenals de wegingscoëfficiënten van de examens en van het dagelijks werk voor de cursussen bepaald in de bijlagen A en B, van het koninklijk besluit van 26 september 2002, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2020.
Art.5. Artikel 30 van het koninklijk besluit van 11 september 2003, vervangen bij het koninklijk besluit van 7 november 2013, is niet van toepassing voor de wervingssessies van het wervingsjaar 2021.
Art.6. In afwijking van artikel 38, paragrafen 1 en 2, van hetzelfde besluit, vindt, in voorkomend geval, het gestructureerde interview plaats in aanwezigheid van één lid van de examencommissie, aangewezen door de DGHR, dat komt uit de specialiteit van de sollicitant of uit de diensten waar de sollicitant zal of zou kunnen tewerkgesteld worden.
Art.7. In afwijking van artikel 46, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 december 2012, wordt, in voorkomend geval, een termijn van maximum elf werkdagen volgend op de dag bepaald voor de inlijving van zijn wervingssessie toegekend aan de sollicitant die zich niet kan aanmelden op de dag bepaald voor de inlijving, omwille van een reden die door de korpscommandant van het inlijvingsorganisme, als gegrond wordt beoordeeld.
Art.8. De bijlage B van hetzelfde besluit, wordt, in voorkomend geval, voor de wervingssessie 2021 vervangen door de bijlage 1 of 2 gevoegd bij dit besluit, rekening houdend met het al dan niet schrappen van bepaalde selectieproeven in toepassing van artikel 2, van de wet van 21 december 2020 houdende bijzondere maatregelen voor de selectie van sollicitanten "kandidaatmilitair" en bijzondere maatregelen betreffende het werken op afstand in het kader van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19.
Art.9. Voor de kandidaat-militairen voor wie de aanstelling of de benoeming in een graad afhangt van het slagen van een taalproef die niet plaats heeft kunnen vinden en die naar een latere datum werd uitgesteld vanwege de afzonderingsmaatregelen in verband met het coronavirus COVID-19, vanaf 18 oktober 2020, kan voor de toepassing van de administratieve en de geldelijke rechten de minister van Defensie of de overheid die hij aanwijst, beslissen dat het later slagen in deze proef uitwerking heeft op dezelfde datum als deze die oorspronkelijk was voorzien.
Dit artikel is van toepassing op:
1° kandidaat-officieren die aan artikel 3, § 1, eerste lid, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger zijn onderworpen;
2° kandidaat-officieren bedoeld in artikel 81, § 2, eerste lid, van de wet van 28 februari 2007;
3° officieren bedoeld in artikel 9 van de wet van 30 augustus 2013 tot instelling van de militaire loopbaan van beperkte duur.
Art.10. Voor de beroepsmilitairen, de militairen van het hulpkader of de militairen met een loopbaan van beperkte duur, die kandidaat zijn voor een promotie op diploma, voor een sociale promotie of voor een overgang in 2022, die zouden moeten voldoen aan taalvereisten of psychotechnische proeven waarvoor deze examens, testen of proeven zouden moeten worden uitgesteld of niet zouden kunnen worden georganiseerd voor het einde van het jaar 2021 wegens de gezondheidsmaatregelen in verband met het coronavirus COVID-19, kan de minister van Defensie of de overheid die hij aanwijst, beslissen dat het selectiecomité voor de rangschikking van de kandidaten die zich batig hebben gerangschikt, op een latere datum zal worden gehouden. De datum van de aanvaarding van deze kandidaten heeft evenwel uitwerking op de oorspronkelijk geplande datum in 2021.
Dit artikel is van toepassing op de militairen bedoeld in:
1° de artikelen 16, 1° en 2°, en 16 bis, 2°, van de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren;
2° de artikelen 18, 1° en 2°, en 19, 1° en 2°, van de wet van 11 november 2002 betreffende de hulpofficieren van de Krijgsmacht;
3° artikel 117, eerste lid, 4° en 9°, van de wet van 28 februari 2007;
4° artikel 8, § 1, eerste lid, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger;
5° artikel 19, derde lid, 3° en 7°, van de wet van 30 augustus 2013 tot instelling van de militaire loopbaan van beperkte duur.
Art.11. Wegens de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19 en zijn praktische gevolgen op de organisatie van de vormingen, overeenkomstig artikel 110, § 1, vijfde lid, van de wet van 28 februari 2007, is de DGHR bevoegd om, in voorkomend geval, modules en deelmodules van de voortgezette vormingen bedoeld in de artikelen 18, 24, 38, 43, 49 en 58, van het koninklijk besluit van 26 december 2013, aan te passen of te schrappen.
De bevoegdheid bedoeld in het eerste lid is beperkt tot het academiejaar 2020-2021 voor de voortgezette vormingen bedoeld in de artikelen 18, 24, 38 en 43 van het koninklijk besluit van 26 december 2013 en tot de kalenderjaren 2020 en 2021 voor de voortgezette vormingen bedoeld in de artikelen 49 en 58 van hetzelfde besluit.
Art.12. Wegens de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19 en zijn praktische gevolgen op de organisatie van de lopende vormingen, kunnen, in afwijking van artikel 49, tweede lid, van het koninklijk besluit van 26 december 2013, de twee cursusgedeelten die de vorming voor kandidaat keuronderofficier 2020-2021 omvatten, in voorkomend geval, over de vormingsjaren 2020-2021 en 2021-2022 gespreid worden.
Indien de in het eerste lid bedoelde vorming over de twee vormingsjaren 2020-2021 en 2021-2022 wordt gespreid, wordt de stagiair die aan de voorwaarden bedoeld in artikel 51 van het koninklijk besluit van 26 december 2013, voldaan heeft, geacht de vorming met succes gevolgd te hebben in het vormingsjaar 2020-2021.
Art.13. Wegens de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19 en zijn praktische gevolgen op de organisatie van de lopende vormingen, kunnen, in afwijking van artikel 58, tweede lid, van het koninklijk besluit van 26 december 2013, de modules en de deelmodules die de vorming voor kandidaat hoofdonderofficier 2020-2021 omvatten, in voorkomend geval, over de vormingsjaren 2020-2021 en 2021-2022 gespreid worden.
Indien de in het eerste lid bedoelde vorming over de twee vormingsjaren 2020-2021 en 2021-2022 gespreid wordt, wordt de stagiair die aan de voorwaarden bedoeld in artikel 60 van het koninklijk besluit van 26 december 2013, voldaan heeft, geacht de vorming met succes te hebben gevolgd in het vormingsjaar 2020-2021.
Art.14. Voor de militairen en kandidaat-militairen die aan bijkomende medische geschiktheidscriteria zijn onderworpen overeenkomstig artikel 68, § 3, eerste tot derde lid, van de wet van 28 februari 2007, die geen periodieke medische onderzoeken in het centrum voor medische expertise hebben kunnen ondergaan wegens de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19, wordt de medische geschiktheid, in voorkomend geval, verlengd tot 31 december 2021 bij beslissing van de minister van Defensie of de overheid die hij aanwijst, na onderling overleg met de directeur-generaal gezondheid en welzijn.
Art.15. Voor de militairen en kandidaat-militairen die toelagen op grond van kwalificaties ontvangen, waarvan de toekenning of het behoud ervan bijkomend afhankelijk zijn van het uitvoeren van een minimum aantal specifieke prestaties binnen een welbepaalde periode overeenkomstig artikel 9bis, § 2, van de wet van 20 mei 1994, en die wegens de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19 niet kunnen uitgevoerd worden, blijft de toekenning van deze toelagen behouden bij beslissing, in voorkomend geval, van de minister van Defensie of de overheid die hij aanwijst, na onderling overleg met de onderstafchef operaties en training, tot 31 december 2021, indien zij aan alle andere voorwaarden hebben voldaan.
Art.16. Het door de militairen, die een paramedische functie uitoefenen, ontvangen weddecomplement, waarvan de toekenning of het behoud ervan bijkomend afhankelijk zijn van het uitvoeren van buitengewone prestaties overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit van 6 december 2001, en die wegens de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19 niet kunnen uitgevoerd worden, blijft behouden bij beslissing, in voorkomend geval, van de minister van Defensie of de overheid die hij aanwijst, na onderling overleg met de directeur-generaal gezondheid en welzijn, tot 31 december 2021, indien zij aan alle andere voorwaarden hebben voldaan.
Art.17. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2021, met uitzondering van de artikelen 2, 3 en 9 die uitwerking hebben met ingang van 18 oktober 2020.
Dit besluit treedt buiten werking op 31 december 2021.
Art.18. De minister bevoegd voor Defensie is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 25-06-2021, p. 65300)
Art. N2.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 25-06-2021, p. 65306)