18 DECEMBER 2020. - Ministerieel besluit over de berekening van een tegemoetkoming voor de eindejaarspremie voor de personen met een handicap die beschikken over een persoonlijke assistentiebudget of over een budget voor niet rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-06-2021 en tekstbijwerking tot 10-10-2022)
Art. 1-6
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° besluit van 15 december 2000: het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijke-assistentiebudget aan personen met een handicap;
2° het besluit van 24 juni 2016: het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 over de besteding van het budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap en over organisatiegebonden kosten voor vergunde zorgaanbieders.
Art.2. Het agentschap berekent de tegemoetkoming, vermeld in artikel 9, § 4, eerste lid, van het besluit van 15 december 2000 en vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, van het besluit 24 juni 2016, op de wijze die is vastgesteld in dit besluit.
Art.3.Het agentschap gaat voor de berekening van de tegemoetkoming, vermeld in artikel 2, voor een kalenderjaar uit van het bedrag van de eindejaarspremie die voor dat kalenderjaar wordt vermeld in de collectieve arbeidsovereenkomst van het paritair comité 337 tot vaststelling van de bijlage in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 december 2019 inzake de toekenning van een jaarlijkse eindejaarspremie.
Het bedrag, vermeld in het eerste lid, voor het jaar 2019 wordt verhoogd met het percentage voor patronale lasten voor het derde kwartaal van het jaar 2020. Het bedrag, vermeld in het eerste lid, voor het jaar 2020 wordt verhoogd met het percentage voor patronale lasten voor het vierde kwartaal van het jaar 2020. [1 Het bedrag, vermeld in het eerste lid, wordt voor het jaar 2021 verhoogd met het percentage voor patronale lasten voor het vierde kwartaal van het jaar 2021.]1
----------
(1)<MB 2022-06-17/31, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.4. Het agentschap berekent een prestatiebreuk voor elke persoon waarmee een overeenkomst als vermeld in artikel 12, § 1, 1° of § 2, 1°, van het besluit van 15 december 2000 of een overeenkomst als vermeld in artikel 23, § 1, of § 2, eerste lid, 1°, van het besluit van 24 juni 2016 is afgesloten.
Het agentschap baseert zich hierbij op de navolgende gegevens die worden opgevraagd bij de Rijksdienst voor de Sociale Zekerheid:
1° het gemiddeld aantal uren per week per kwartaal dat een persoon als vermeld in het eerste lid conform de arbeidsovereenkomst moet presteren;
2° het gemiddeld aantal uren per week per kwartaal dat een referentiepersoon presteert. Een referentiepersoon is een persoon die voltijds tewerkgesteld is in dezelfde onderneming, of in dezelfde activiteitstak, in een functie die analoog is aan die van de persoon, vermeld in het eerste lid.
Het agentschap berekent een prestatiebreuk voor de vier kwartalen van het kalenderjaar door het gemiddelde aantal uren per kwartaal van de werknemer vermeld in het tweede lid, 1°, te delen door het gemiddelde aantal uren van de referentiepersoon voor dat kwartaal, vermeld in het tweede lid, 2°.
Het agentschap bepaalt de prestatiebreuk voor het kalenderjaar door het gemiddelde te berekenen van de prestatiebreuken voor de vier kwartalen van het kalenderjaar die zijn berekend conform het derde lid.
Art.5. Het bedrag van de tegemoetkoming voor een kalenderjaar, vermeld in artikel 2, is gelijk aan het bedrag dat het resultaat is van de vermenigvuldiging van de prestatiebreuk voor het kalenderjaar, vastgesteld conform artikel 4, vierde lid, en het bedrag dat conform artikel 3 voor dat kalenderjaar is vastgesteld.
Art. 6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 december 2020.