Details





Titel:

28 JANUARI 2021. - Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie tot uitvoering van de ordonnantie van 10 december 2020 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-02-2021 en tekstbijwerking tot 29-01-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - INLEIDENDE BEPALINGEN
Art. 1
HOOFDSTUK II. - VERMINDERDE ZELFREDZAAMHEID
Art. 2-3, 3/1, 3/2, 3/3, 3/4, 3/5, 3/6, 3/7, 3/8, 3/9, 3/10, 3/11, 3/12
HOOFDSTUK III. - HET HUISHOUDEN
Art. 4
HOOFDSTUK IV. - HET INKOMEN
Art. 5-24
HOOFDSTUK V. - DE AANVRAAG
Art. 25-27
HOOFDSTUK VI. - BEHANDELING VAN DE AANVRAAG
Art. 28-32
HOOFDSTUK VII. [1 DE BESLISSINGEN, HET ONTSTAAN VAN HET RECHT OP DE TEGEMOETKOMING EN HET INGAAN VAN DE BESLISSING OP AANVRAAG ]1
Art. 33-36
HOOFDSTUK VIII. - DE INTREKKING EN HERZIENING VAN DE BESLISSING
Afdeling 1. - De intrekking
Art. 37
Afdeling 2. - De aanvraag tot herziening
Art. 38
Afdeling 3. - De ambtshalve herziening
Art. 39-40
HOOFDSTUK IX. - DE MEDEDELING VAN EEN WIJZIGING MET IMPACT OP DE TEGEMOETKOMING
Art. 41
HOOFDSTUK X. - CONTROLE
Art. 42
HOOFDSTUK XI. - BETALINGSMODALITEITEN EN -VOORWAARDEN
Art. 43-44
HOOFDSTUK XII. - DE BETALING VAN VOORSCHOTTEN
Art. 45
HOOFDSTUK XIII. - DE BETALING VAN DE VERVALLEN EN BIJ HET OVERLIJDEN VAN DE BEGUNSTIGDE NIET UITBETAALDE TEGEMOETKOMINGEN
Art. 46
HOOFDSTUK XIV. - SCHORSING VAN DE TEGEMOETKOMING BIJ OPSLUITING OF OPNAME
Art. 47
HOOFDSTUK XV. - DE TERUGBETALING EN TERUGVORDERING VAN TEN ONRECHTE UITBETAALDE TEGEMOETKOMINGEN
Art. 48-51
HOOFDSTUK XVI. - CUMULATIE
Art. 52
HOOFDSTUK XVII. - NADERE REGELS VAN DE INDEXERING, ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 8, § 2, DERDE LID VAN DE ORDONNANTIE
Art. 53
HOOFDSTUK XVIII. - BESTENDIG EN DAADWERKELIJK VERBLIJF
Art. 54
HOOFDSTUK XIV. - OVERGANGSMAATREGELEN EN INWERKINGTREDING
Art. 55, 55/1, 56-57



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2021042681  2023043248  2024000626 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder:
  1° "Brusselse verzekeringsinstellingen": de Brusselse verzekeringsinstellingen, zoals bedoeld in artikel 2, 7° van de ordonnantie van 21 december 2018 betreffende de Brusselse verzekeringsinstellingen in het domein van de gezondheidszorg en de hulp aan personen;
  2° "Ordonnantie": de ordonnantie van 10 december 2020 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden;
  3° "Mededeling van een wijziging met impact op de tegemoetkoming": de mededeling, zoals bedoeld in artikel 10 van de ordonnantie;
  4° "Ministers": de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan Personen;
  5° [1 ...]1
  [1 "6° "Inkomensgarantie voor ouderen": de inkomensgarantie voor ouderen, zoals bedoeld in de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen;
   7° "Huishouden": het huishouden, zoals bedoeld in artikel 4;
   8° "Centrum": het Centrum voor Evaluatie van de Autonomie en de Handicap van de Dienst;
   9° "Leidend ambtenaar": de leidend ambtenaar van de Dienst, zoals bedoeld in artikel 15 van de ordonnantie van 23 maart 2017 houdende de oprichting van de bicommunautaire Dienst voor Gezondheid, Bijstand aan Personen en Gezinsbijslag;
   10° "Beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg": de beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg in de zin van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen;
   11° "Arts": de beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg in de zin van artikel 3 van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen;
   12° "Psycholoog": de beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg in de zin van artikel 68/1 van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen;
   13° "Logopedist": de beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg in de zin van artikel 1, 7°, van het koninklijk besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de lijst van paramedische beroepen.]1
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

HOOFDSTUK II. - VERMINDERDE ZELFREDZAAMHEID
Art.2.§ 1. De [1 vaststelling]1 van de graad van verminderde zelfredzaamheid gebeurt aan de hand van een door de Ministers vastgestelde handleiding, volgens welke rekening wordt gehouden met de volgende factoren:
  - verplaatsingsmogelijkheden;
  - mogelijkheden om zijn voedsel te nuttigen of te bereiden;
  - mogelijkheid om voor zijn persoonlijke hygiëne in te staan en zich te kleden;
  - mogelijkheid om zijn woning te onderhouden en huishoudelijk werk te verrichten;
  - mogelijkheid om te leven zonder toezicht, bewust te zijn van gevaar en gevaar te kunnen vermijden;
  - mogelijkheid tot communicatie en sociaal contact.
  § 2. [1 Voor ieder van de in § 1 vermelde factoren wordt als volgt een aantal punten toegekend naargelang de graad van verminderde zelfredzaamheid van de begunstigde :]1
  - geen moeilijkheden, geen bijzondere inspanning en geen bijzondere hulpmiddelen: 0 punten;
  - beperkte moeilijkheden of beperkte bijkomende inspanning of beperkt beroep op bijzondere hulpmiddelen: 1 punt;
  - grote moeilijkheden of een grote bijkomende inspanning of uitgebreid beroep op bijzondere hulpmiddelen: 2 punten;
  - onmogelijk zonder hulp van derden, zonder opvang in een aangepaste voorziening of zonder volledig aangepaste omgeving: 3 punten;
  [1 De toegekende punten worden samengeteld en naargelang dit totaal behoort de begunstigde tot een van de in artikel 8 van de ordonnantie vermelde categorieën]1.
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Art.3.[1 De graad van verminderde zelfredzaamheid wordt vastgesteld door een multidisciplinair team, dat is samengesteld uit een arts en, desgevallend, uit andere beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg. De teamleden behoren tot het personeel van de Dienst of worden door de Dienst aangewezen ]1.
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Art. 3/1. [1 . § 1. Een arts die niet tot het personeel van de Dienst behoort, kan slechts worden aangewezen indien hij beschikt over minimaal drie jaar relevante werkervaring als beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg.
   § 2. Een psycholoog die niet tot het personeel van de Dienst behoort, kan slechts worden aangewezen indien hij beschikt over minimaal drie jaar relevante werkervaring als beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg.
   § 3. Een logopedist die niet tot het personeel van de Dienst behoort, kan slechts worden aangewezen indien hij beschikt over minimaal drie jaar relevante werkervaring als beroepsbeoefenaar in de gezondheidzorg. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-01-18/13, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>


Art. 3/2. [1 Onverminderd de in artikel 3/1 bedoelde voorwaarden, gelden voor de aldaar bedoelde personen de volgende voorwaarden:
   1° beschikken over een blanco uittreksel uit het strafregister, model 596-2, zoals bedoeld in artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
   2° niet verkeren in staat van faillissement of van vereffening, geen gerechtelijke reorganisatie of aangifte van faillissement hebben gedaan, geen voorwerp uitmaken van een procedure van vereffening of gerechtelijke reorganisatie of verkeren in een vergelijkbare toestand ingevolge een soortgelijke procedure;
   3° geen ernstige beroepsfout hebben begaan, waardoor de integriteit in twijfel kan worden getrokken;
   4° geen voorwerp uitmaken van een rechtstreeks of onrechtstreeks belangenconflict;
   5° geen blijk hebben gegeven van aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van een wezenlijke verplichting tijdens een vergelijkbare opdracht, die geleid hebben tot het nemen van ambtshalve maatregelen, schadevergoedingen of andere vergelijkbare sancties;
   6° zich niet schuldig maken aan het geven van valse verklaringen, het verstrekken van misleidende informatie, het achterhouden van informatie en de onrechtmatige beïnvloeding van het besluitvormingsproces van de Dienst;
   7° zich onthouden van de gehele of gedeeltelijke toevertrouwing van de vaststelling van de graad van verminderde zelfredzaamheid aan een derde;
   8° voldoende gedekt zijn door een arbeidsongevallenverzekering en een verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid ten opzichte van derden;
   9° gebonden zijn door een door de Dienst ter beschikking gestelde vertrouwelijkheidsverklaring en een verklaring om de onafhankelijkheid en objectiviteit te waarborgen;
   10° gebonden zijn door een door de Dienst ter beschikking gestelde overeenkomst waarin hij instemt met de verwerking van de in dit besluit bedoelde persoonsgegevens met het oog op de toepassing van dit besluit en op de uitvoering van de vaststelling van de graad van verminderde zelfredzaamheid. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-01-18/13, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>


Art. 3/3. [1 1. De in artikel 3/1 bedoelde personen kunnen slechts worden aangewezen indien zij daartoe een ontvankelijke aanvraag hebben ingediend aan de hand van een door de Dienst ter beschikking gesteld formulier.
   § 2. Op straffe van niet-ontvankelijkheid bevat het aanvraagdossier van de in artikel 3/1, § 1, bedoelde arts de volgende stukken:
   1° een curriculum vitae;
   2° een kopie van het diploma van master of doctor in de geneeskunde of van doctor in de genees-, heel- en verloskunde, vroeger uitgereikt en bekrachtigd overeenkomstig de gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens of een gelijkwaardigheidserkenning voor een buitenlands diploma;
   3° het visum van de Federale overheidsdienst Volksgezondheid, dat toelaat het beroep van arts uit te oefenen;
   4° het bewijs van inschrijving bij de Orde der artsen;
   5° een lijst met prestaties, die minimaal drie jaar relevante werkervaring als beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg aantoont;
   6° een blanco uittreksel uit het strafregister, model 596-2, zoals bedoeld in artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
   7° een verklaring op eer waarin de in artikel 3/1, § 1, bedoelde arts verklaart de Code van medische deontologie te zullen naleven, zich niet in één van de in artikel 3/2, 2°, tot en met 7°, bedoelde situaties te bevinden of zich hiervan te onthouden en een voldoende dekkende arbeidsongevallenverzekering en een verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid ten opzichte van derden af te sluiten;
   8° de door de Dienst ter beschikking gestelde en door de in artikel 3/1, § 1, bedoelde arts ondertekende vertrouwelijkheidsverklaring en de verklaring om de onafhankelijkheid en objectiviteit te waarborgen.
   § 3. Op straffe van niet-ontvankelijkheid bevat het aanvraagdossier van de in artikel 3/1, § 2, bedoelde psycholoog de volgende stukken:
   1° een curriculum vitae;
   2° een kopie van master in de klinische of neuropsychologie of een gelijkwaardigheidserkenning voor een buitenlands diploma;
   3° een visum van de Federale overheidsdienst Volksgezondheid, dat toelaat het beroep van klinisch psycholoog uit te oefenen;
   4° een bewijs van erkenning als klinisch psycholoog of neuropsycholoog in België;
   5° een lijst met prestaties, die minimaal drie jaar relevante werkervaring als beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg aantoont;
   6° een blanco uittreksel uit het strafregister, model 596-2, zoals bedoeld in artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
   7° een verklaring op eer waarin de in artikel 3/1, § 2, bedoelde psycholoog verklaart dat het koninklijk besluit van 2 april 2014 tot vaststelling van de voorschriften inzake de plichtenleer van de psycholoog zal worden nageleefd, zich niet in één van de in artikel 3/2, 2° tot en met 7°, bedoelde situaties te bevinden of zich hiervan te onthouden en een voldoende dekkende arbeidsongevallenverzekering en een verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid ten opzichte van derden af te sluiten;
   8° de door de Dienst ter beschikking gestelde en door de in artikel 3/1, § 2, bedoelde psycholoog ondertekende vertrouwelijkheidsverklaring en de verklaring om de onafhankelijkheid en objectiviteit te waarborgen.
   § 4. Op straffe van niet-ontvankelijkheid bevat het aanvraagdossier van de in artikel 3/1, § 3, bedoelde logopedist de volgende stukken:
   1° een curriculum vitae;
   2° een kopie van het diploma van master in de logopedie of een gelijkwaardigheidserkenning voor een buitenlands diploma;
   3° het bewijs van erkenning als logopedist in België;
   4° een lijst met prestaties, die minimaal drie jaar relevante werkervaring als beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg aantoont;
   5° een blanco uittreksel uit het strafregister, model 596-2, zoals bedoeld in artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
   6° een verklaring op eer waarin de in artikel 3/1, § 3, bedoelde logopedist verklaart dat de ethische en deontologische code van de logopedisten zal worden nageleefd, zich niet in één van de in artikel 3/2, 2° tot en met 7°, bedoelde situaties te bevinden of zich hiervan te onthouden en een voldoende dekkende arbeidsongevallenverzekering en een verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid ten opzichte van derden af te sluiten;
   7° de door de Dienst ter beschikking gestelde en door de in artikel 3/1, § 3, bedoelde logopedist ondertekende vertrouwelijkheidsverklaring en de verklaring om de onafhankelijkheid en objectiviteit te waarborgen.
   § 5. Onverminderd de voorgaande paragrafen, bevat het aanvraagdossier, op straffe van niet-ontvankelijkheid, de volgende gegevens betreffende de aanvrager:
   1° de naam en voornaam;
   2° de beroepssituatie;
   3° de nationaliteit;
   4° de woonplaats;
   5° de handtekening en dagtekening;
   6° het volledige inschrijvingsnummer van de aanvrager bij de Kruispuntbank van Ondernemingen;
   7° het nummer en de naam van de rekening van de aanvrager, geopend bij een kredietinstelling, zoals bedoeld in artikel 1, § 3, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;
   8° een contactadres in België. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-01-18/13, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>


Art. 3/4. [1 . 1. Nadat de Dienst de aanvraag heeft ontvangen, bezorgt hij de in artikel 3/1 bedoelde persoon een ontvangstmelding.
   Binnen de dertig kalenderdagen na de dag van ontvangst deelt de Dienst aan de in artikel 3/1 bedoelde persoon mee of de aanvraag ontvankelijk is.
   Indien de aanvraag niet ontvankelijk is omdat één of meerdere van de in artikel 3/3 bedoelde stukken of gegevens ontbreken, vraagt de Dienst deze bij de in artikel 3/1 bedoelde persoon op. De termijn voor de indiening van de gegevens of stukken bedraagt vijftien kalenderdagen. Tijdens de periode wordt de in het tweede lid bedoelde beslissingstermijn voor de ontvankelijkheid geschorst. Als er binnen die termijn geen gegevens of stukken aan de Dienst worden bezorgd, is de aanvraag onontvankelijk.
   § 2. De Dienst beslist over de ontvankelijke aanvraag binnen de 90 kalenderdagen nadat aan de in artikel 3/1 bedoelde persoon is meegedeeld dat de aanvraag ontvankelijk is.
   § 3. De Dienst kan aanvullende informatie vragen aan de in artikel 3/1 bedoelde persoon. Hij bezorgt de Dienst de gevraagde informatie binnen de dertig kalenderdagen. Tijdens die periode wordt de in § 1, tweede lid, bedoelde beslissingstermijn voor de ontvankelijkheid en de in § 2 bedoelde beslissingstermijn geschorst. Indien de in artikel 3/1 bedoelde persoon gedurende meer dan dertig kalenderdagen nalaat de aanvullende informatie te verschaffen, kan de Dienst beslissen op grond van de stukken, gegevens en/of inlichtingen waarover hij beschikt. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-01-18/13, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>


Art. 3/5. [1 De Dienst bezorgt de beslissing over de aanvraag uiterlijk na verloop van de termijn, zoals bedoeld in artikel 3/4, § 2, aan de in artikel 3/1 bedoelde persoon en heeft betrekking op:
   1° de beslissing tot aanwijzing, dan wel;
   2° de weigering tot aanwijzing.
   De beslissing bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt per aangetekende post aan de in artikel 3/1 bedoelde persoon ter kennis gebracht en bepaalt de ingangsdatum van de in artikel 3/6 bedoelde termijn.
   De beslissing bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt per aangetekende post aan de in artikel 3/1 bedoelde persoon ter kennis gebracht. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-01-18/13, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>


Art. 3/6.[1 .De aanwijzing geldt voor een termijn van één jaar en kan hernieuwd worden. De aanwijzing wordt van rechtswege hernieuwd indien er, aan de hand van de in artikel 3/7, § 1, bedoelde controle, geen indicaties zijn dat de in artikel 3/1 bedoelde persoon de in de artikelen 3/1 en 3/2 bedoelde voorwaarden niet vervult. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-01-18/13, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Art. 3/7.[1 1. De Dienst controleert de naleving van de in de artikelen 3/1 en 3/2 bedoelde voorwaarden en kan daarvoor alle nodige inlichtingen en stukken opvragen bij de in artikel 3/1 bedoelde personen.
   § 2. Als wordt vastgesteld dat een in artikel 3/1 bedoelde persoon de voorwaarden, zoals bedoeld in de artikelen 3/1 en 3/2 niet naleeft, of het moeilijk of onmogelijk maakt deze te controleren, wordt, behalve bij dringende noodzakelijkheid, de persoon uitgenodigd voor een gesprek met de Dienst. De Dienst waarschuwt de in artikel 3/1 bedoelde persoon voor de mogelijke schorsing of intrekking van zijn aanwijzing bij blijvende niet-naleving. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-01-18/13, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Art. 3/8. [1 § 1. In de volgende gevallen kan de Dienst de aanwijzing van de in artikel 3/1 bedoelde persoon schorsen:
   1° bij niet-naleving van de in de artikelen 3/1 en 3/2 bedoelde voorwaarden, wanneer de Dienst vaststelt dat deze op korte tijd kan worden verholpen;
   2° als de in artikel 3/1 bedoelde persoon het moeilijk of onmogelijk maakt de in de artikelen 3/1 en 3/2 bedoelde voorwaarden te controleren;
   3° als de Dienst oordeelt dat de opdracht niet naar behoren kan worden uitgevoerd.
   § 2. De Dienst stelt de in artikel 3/1 bedoelde persoon in kennis van zijn beslissing tot schorsing. De in artikel 3/1 bedoelde persoon wordt binnen de vijf werkdagen gehoord. Op basis daarvan neemt de Dienst een beslissing, die betrekking heeft op:
   1° opheffing van de schorsing, in voorkomend geval met naleving van de gemaakte afspraken met het oog op de naleving van de in de artikelen 3/1 en 3/2 bedoelde voorwaarden, dan wel;
   2° het voornemen tot intrekking van de aanwijzing, zoals bedoeld in artikel 3/9.
   De Dienst brengt de in artikel 3/1 bedoelde persoon op de hoogte van de beslissing, vermeld in het vorige lid. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-01-18/13, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>


Art. 3/9. [1 In de volgende gevallen kan de Dienst de in artikel 3/1 bedoelde persoon een beslissing tot intrekking van de aanwijzing formuleren:
   1° bij niet-naleving van de in de artikelen 3/1 en 3/2 bedoelde voorwaarden, wanneer de Dienst vaststelt dat deze niet op korte tijd kan worden verholpen;
   2° als de niet-naleving die aan de basis van een schorsing van de erkenning lag, niet verholpen is binnen de termijn die bepaald is in de beslissing tot die schorsing;
   3° als de in artikel 3/1 bedoelde persoon op basis van onjuiste gegevens werd aangewezen.
   De beslissing tot intrekking wordt per aangetekende post aan de in artikel 3/1 bedoelde persoon ter kennis gebracht en vermeldt de mogelijkheid, de voorwaarden en de procedure om hiertegen beroep aan te tekenen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-01-18/13, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>


Art. 3/10. [1 De in artikel 3/1 bedoelde persoon die de aanwijzing wenst stop te zetten, stelt de Dienst daarvan zo snel mogelijk per aangetekend schrijven in kennis. De Dienst beëindigt de aanwijzing binnen de 45 kalenderdagen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-01-18/13, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>


Art. 3/11.[1 De overeenkomstig de artikelen 3/1 tot en met 3/6 aangewezen personen doen de vaststelling van de graad van verminderde zelfredzaamheid naargelang de noden van de Dienst en van hun beschikbaarheden. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-01-18/13, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>


Art. 3/12. [1. [1 § 1. Voor de vaststelling van de graad van verminderde zelfredzaamheid ontvangen de in artikel 3/1 bedoelde personen de vergoeding bepaald in § 2, die alle kosten, maatregelen en lasten omvat die inherent zijn aan die opdracht.
   § 2. De in § 1 bedoelde vergoeding bedraagt:
   1° voor een aan de Dienst bezorgd verslag houdende de beslissing inzake de vaststelling van de graad van verminderde zelfredzaamheid, na het in artikel 29, § 3, derde lid, bedoelde onderzoek van de begunstigde: 105 EUR;
   2° voor een aan de Dienst bezorgd verslag houdende de beslissing inzake de vaststelling van de graad van verminderde zelfredzaamheid, zonder dat de begunstigde werd onderzocht: 45 EUR;
   3° voor het geval waarin de begunstigde, ondanks de oproeping, nalaat zich voor het in artikel 29, § 3, derde lid, bedoelde onderzoek te melden: 40 EUR;
   4° voor de deelname aan een dienstvergadering van minimaal één uur: 55 EUR per volledig uur;
   5° voor het volgen van een theoretische opleiding over de handleiding, zoals bedoeld in artikel 2, § 1: 55 EUR per volledige werkdag.
   De in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde bedragen worden met 10% verminderd indien het verslag niet door de Dienst werd ontvangen binnen de veertien kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van het in artikel 29, § 3, derde lid, bedoelde onderzoek of van de vraag van de Dienst om de graad van verminderde zelfredzaamheid vast te stellen zonder dat voornoemd onderzoek voor de vaststelling ervan nodig is.
   Het in het eerste lid, 5°, bedoelde bedrag is slechts eenmalig verschuldigd nadat de in artikel 3/1 bedoelde persoon voor de eerste keer wordt aangewezen. Het kan slechts worden aangerekend voor een maximum van tien werkdagen en wordt slechts uitbetaald nadat de in artikel 3/1 bedoelde persoon twintig onderzoeken, zoals bedoeld in artikel 29, § 3, derde lid, voor rekening van de Dienst heeft uitgevoerd.
   § 3. De vergoeding wordt berekend per begunstigde en wordt verkregen door de in § 2 bedoelde prestaties te vermenigvuldigen met de werkelijk uitgevoerde hoeveelheden.
   § 4. De bedragen, zoals bedoeld in § 2, worden verbonden aan de spilindex 123,14 (basis 2013 = 100). Zij variëren conform de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
   § 5. De bedragen, zoals bedoeld in § 2, zijn exclusief de belasting over de toegevoegde waarde.
   § 6. De Dienst bezorgt de in artikel 3/1 bedoelde persoon voor elke maand waarin de in § 2 bedoelde prestaties werden geleverd een balans op basis waarvan deze persoon de prestaties aan de Dienst in euro kan factureren. De factuur wordt gedateerd, ondertekend en vergezeld van de stukken die de uitvoering van de in § 2 bedoelde prestaties verantwoorden en vermeldt:
   1° het nummer van de dossiers van de begunstigden waarop de factuur betrekking heeft;
   2° het aantal onderzoeken, zoals bedoeld in artikel 29, § 3, derde lid, en de data waarop deze plaatsvonden, alsook het aantal bij de Dienst ingediende verslagen houdende de beslissing inzake de vaststelling van de graad van verminderde zelfredzaamheid en de data van deze indieningen;
   3° het aantal bij de Dienst ingediende verslagen houdende de beslissing inzake de vaststelling van de graad van verminderde zelfredzaamheid zonder het in artikel 29, § 3, derde lid, bedoelde onderzoek van de begunstigde en de data van deze indieningen;
   4° het aantal gevallen waarin en de data waarop de begunstigde, ondanks de oproeping, nalaat zich voor het in artikel 29, § 3, derde lid, bedoelde onderzoek te melden;
   5° de data waarop en het aantal uren van deelname aan een dienstvergadering van minimaal één uur;
   6° de data waarop en het aantal uren gedurende dewelke een theoretische opleiding over de handleiding, zoals bedoeld in artikel 2, § 1, werd gevolgd. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-01-18/13, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>


HOOFDSTUK III. - HET HUISHOUDEN
Art.4. § 1. Onder huishouden wordt verstaan elke vorm van samenwonen van twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad.
  § 2. Het bestaan van een huishouden wordt vermoed wanneer ten minste twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad, hun hoofdverblijfplaats op hetzelfde adres hebben. Het tegenbewijs kan met alle mogelijke middelen worden geleverd door de begunstigde.
  § 3. Wanneer echter één van de leden van het huishouden in een penitentiaire instelling is opgesloten of opgenomen is in een inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij, georganiseerd door de federale overheid, in een forensisch psychiatrisch centrum, georganiseerd door de federale overheid, of in een andere instelling met een vergelijkbaar doel, dan houdt het huishouden op te bestaan.

HOOFDSTUK IV. - HET INKOMEN
Art.5. § 1. Onverminderd de toepassing van art. 6, § 1, worden alle inkomsten, ongeacht de aard of oorsprong ervan, waarover de begunstigde en eventueel de persoon met wie hij een huishouden vormt, in aanmerking genomen.
  § 2. Indien de begunstigde en de persoon met wie hij een huishouden vormt, beide recht hebben op een tegemoetkoming, wordt voor elk van beide personen rekening gehouden met de helft van het inkomen van het huishouden.

Art.6.§ 1. Voor de berekening van de inkomsten wordt er geen rekening gehouden met:
  1° de gezinsbijslagen;
  2° de uitkeringen die verband houden met openbare of private bijstand;
  3° de onderhoudsgelden tussen ascendenten en descendenten;
  4° de frontstrepen- en gevangenschapsrenten alsmede de renten verbonden aan een nationale orde op grond van een oorlogsfeit;
  5° de volgende tegemoetkomingen toegekend aan de persoon met wie de begunstigde een huishouden vormt:
  a) een integratietegemoetkoming of een inkomensvervangende tegemoetkoming als vermeld in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;
  b) een gewone tegemoetkoming of een bijzondere tegemoetkoming krachtens de wet van 27 juni 1969 betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten;
  c) een tegemoetkoming voor hulp aan derden, overeenkomstig artikel 2 van de wet van 27 juni 1969 betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten;
  d) een aanvullende tegemoetkoming of een tegemoetkoming ter aanvulling van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de inkomensgarantie voor ouderen;
  6° het vakantiegeld en het aanvullend vakantiegeld dat betaald wordt ten laste van de pensioenregeling voor de werknemers, de bijzondere bijslag die betaald wordt ten laste van de pensioenregeling der zelfstandigen evenals het vakantiegeld ten laste van de pensioenregeling van de openbare sector;
  7° de vergoedingen die in het kader van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen toegekend worden aan de persoon met wie de begunstigde een huishouden vormt;
  8° het deel van het pensioen dat overeenstemt met het bedrag van het aan de echtgenoot of ex-echtgenoot betaalde onderhoudsgeld door de van tafel en bed gescheiden, de feitelijk of uit de echt gescheiden begunstigde die een pensioen geniet, indien de verplichting tot het betalen van het onderhoudsgeld bij gerechtelijke beslissing werd vastgesteld;
  9° de vergoedingen die door de Duitse overheid bij wijze van schadeloosstelling worden betaald voor de gevangenhouding tijdens de Tweede Wereldoorlog.
  10° de vergoedingen die worden toegekend met toepassing van [1 de artikelen]1 en 11 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, voor zover die vergoedingen voldoen aan de voorwaarden vermeld in het voormeld artikel 10, eerste en derde lid en artikel 11.
  11° de vergoedingen die worden toegekend met toepassing van de wet van 18 juli 2017 betreffende de oprichting van het statuut van nationale solidariteit, de toekenning van een herstelpensioen en de terugbetaling van medische zorg ingevolge daden van terrorisme.
  [1 12° de inkomensgarantie voor ouderen toegekend aan de begunstigde die geen huishouden vormt.]1
  § 2. Voor de toepassing van dit artikel zijn de in aanmerking te nemen inkomsten degene waarop de begunstigde recht heeft op de ingangsdatum van een beslissing op aanvraag, zoals bedoeld in artikel 35, § 1, de ingangsdatum van een beslissing op aanvraag tot herziening, zoals bedoeld in artikel 38, zesde en zevende lid, of op de eerste dag van de maand die volgt op de ambtshalve herziening, zoals bedoeld in de artikelen 39 en 40.
  Met het oog op het aftrekken van deze inkomsten van het bedrag van de tegemoetkoming, worden de bedragen van de inkomsten bedoeld in dit besluit berekend op jaarbasis.
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Art.7.§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder referentiejaar verstaan: het jaar -2, zijnde het tweede kalenderjaar voorafgaand aan:
  1° de ingangsdatum van een beslissing op aanvraag, zoals bedoeld in artikel 35, § 1, de ingangsdatum van een beslissing op aanvraag tot herziening, zoals bedoeld in artikel 38, zesde of zevende lid;
  2° de maand die volgt op het feit dat aanleiding geeft tot een ambtshalve herziening, zoals bedoeld in de artikelen 39 en 40.
  § 2. Wanneer de begunstigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt een beroepsactiviteit als werknemer uitoefent, wordt bij de berekening van het inkomen rekening gehouden met het belastbaar inkomen van het referentiejaar.
  § 3. Voor een zelfstandige is het in aanmerking te nemen beroepsinkomen het bedrag van het inkomen zoals bepaald in artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende het sociaal statuut van de zelfstandigen, dat betrekking heeft op het referentiejaar.
  § 4. In geval van begin of hervatting van een beroepsactiviteit als zelfstandige, wordt, zolang § 3 niet kan worden toegepast, en in alle gevallen waarin er niet naar een door de Administratie der Directe Belastingen vastgesteld beroepsinkomen kan worden verwezen, het beroepsinkomen in rekening gebracht dat door de begunstigde of, in voorkomend geval, door de persoon met wie hij een huishouden vormt, is aangegeven. Dat inkomen kan nagezien en, in voorkomend geval, verbeterd worden op grond van bij de Administratie der Directie Belastingen verkregen gegevens.
  Wanneer de begunstigde de beroepsactiviteit als zelfstandige van de overleden persoon met wie hij een huishouden vormde, voortzet, wordt het inkomen, dat deze laatste heeft verworven in de loop van het referentiejaar dat voor de vaststelling van het inkomen in aanmerking moet worden genomen, geacht door de begunstigde verworven te zijn.
  § 5. Als op de datum, zoals bedoeld in § 1, 1° of 2°, de begunstigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt, de beroepsactiviteit heeft stopgezet om een pensioen of een inkomensgarantie voor ouderen te verkrijgen, dan wordt er met geen enkel beroepsinkomen meer rekening gehouden.
  § 6. Wanneer het beroepsinkomen van het jaar -2 voortkomt uit een activiteit uitgeoefend voordat de begunstigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt gepensioneerd waren, daar waar op de ingangsdatum deze persoon of deze personen een pensioen genieten en tevens een toegelaten beroepsactiviteit uitoefenen, is het bedrag van het beroepsinkomen waarmee rekening moet gehouden worden dit laatste bedrag, omgerekend op jaarbasis.
  § 7. lndien de begunstigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt, op de datum, zoals bedoeld in § 1, 1° of 2°, een vervangingsinkomen, met uitzondering van de pensioeninkomens, zoals bedoeld in artikel 8 heeft, wordt bij de berekening van het inkomen rekening gehouden met het bedrag van het referentiejaar. Het belastbare bedrag wordt in rekening genomen.
  § 8. Het inkomen dat voortkomt van een bedrijfsafstand wordt aangerekend in toepassing van [1 de artikelen]1 17 tot en met 22.
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Art.8. § 1. Voor de berekening van het inkomen, wordt een bedrag gelijk aan 90 % procent van de pensioenen toegekend aan de begunstigde of aan de persoon met wie hij een huishouden vormt, in aanmerking genomen. De bedrijfsvoorheffing, de bijdrage voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering en de solidariteitsbijdrage worden niet tot het pensioen gerekend.
  § 2. Worden beschouwd als pensioen: de voordelen toegekend hetzij in toepassing van een Belgische verplichte pensioenregeling, ingesteld bij of krachtens een wet, een provinciaal reglement of door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, hetzij in toepassing van een buitenlandse verplichte pensioenregeling, hetzij in toepassing van een verplichte pensioenregeling voor het personeel van een volkenrechterlijke instelling, hetzij bij wijze van vergoedingen, bijslagen of pensioenen welke tot herstel of als schadeloosstelling aan oorlogsslachtoffers of hun rechtverkrijgenden worden toegekend.
  § 3. Het bedrag bedoeld in § 1 is het werkelijk uitgekeerd bedrag in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag dat overeenstemt met de vermindering:
  1° wegens terugvordering van een onverschuldigde betaling;
  2° wegens schorsing ten titel van sanctie.

Art.9. Voor de berekening van het inkomen wordt van het globaal kadastraal inkomen van de bebouwde onroerende goederen, die de begunstigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt, in volle eigendom of in vruchtgebruik bezitten, een bedrag van 1.500,00 EUR afgetrokken. Dit bedrag wordt verhoogd met 250,00 EUR voor elk kind ten laste.

Art.10. Indien de begunstigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt, slechts de volle eigendom of het vruchtgebruik bezitten van onbebouwde onroerende goederen, wordt voor de berekening van het inkomen, rekening gehouden met het bedrag van de kadastrale inkomens van deze goederen, verminderd met 60,00 EUR.

Art.11. Bij de berekening van het inkomen, wordt rekening gehouden met:
  1° wat betreft de bebouwde onroerende goederen: het bedrag van het niet vrijgesteld kadastraal inkomen vermenigvuldigd met 3;
  2° wat betreft de onbebouwde onroerende goederen: het bedrag van het niet vrijgesteld kadastraal inkomen vermenigvuldigd met 9.

Art.12.De in het buitenland gelegen onroerende goederen worden in aanmerking genomen overeenkomstig de bepalingen die toepasselijk zijn op de in België gelegen onroerende goederen.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Art.13. Het kadastraal inkomen van een gedeelte van een onroerend goed is gelijk aan het kadastraal inkomen van het onroerend goed vermenigvuldigd met de breuk die het gedeelte van dat onroerend goed vertegenwoordigt.

Art.14. Wanneer de begunstigde of de personen met wie hij een huishouden vormt, de hoedanigheid van eigenaar of van vruchtgebruiker in onverdeeldheid hebben, wordt vooraleer artikel 9 tot 13 worden toegepast, het kadastraal inkomen vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van de rechten, in volle eigendom of in vruchtgebruik, van de begunstigde of van de persoon met wie hij een huishouden vormt.

Art.15. Wanneer het onroerend goed met een hypotheek bezwaard is, mag het bedrag, in aanmerking genomen voor de vaststelling van de inkomsten, verminderd worden met het jaarlijks bedrag der hypothecaire intresten, op voorwaarde:
  1° dat de schuld door de begunstigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt voor eigen behoeften werd aangegaan en de aan het ontleende kapitaal gegeven bestemming wordt bewezen;
  2° dat het bewijs wordt geleverd dat de hypothecaire intresten eisbaar waren en werkelijk werden betaald voor het jaar dat datgene van de ingangsdatum van de beslissing voorafgaat.
  Het bedrag van de vermindering mag evenwel niet hoger zijn dan de helft van het in aanmerking te nemen bedrag.
  Wanneer het onroerend goed werd verworven tegen betaling van een lijfrente, wordt het bedrag, in aanmerking genomen voor de vaststelling van de inkomsten, verminderd met het bedrag van de lijfrente die door de begunstigde of door de persoon met wie hij een huishouden vormt, werkelijk wordt betaald. Het tweede lid is van toepassing op deze vermindering.

Art.16. Voor de al dan niet belegde roerende kapitalen wordt rekening gehouden met een som gelijk aan 6 % van de kapitalen.

Art.17. Er wordt een inkomen in rekening gebracht dat forfaitair vastgesteld wordt door op de verkoopwaarde van de goederen op het tijdstip van de afstand de bij artikel 16 beoogde berekeningsmodaliteiten toe te passen, wanneer de begunstigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt, roerende of onroerende goederen om niet of onder bezwarende titel hebben afgestaan in de loop van de tien jaren vóór:
  1° de ingangsdatum van een beslissing op aanvraag, zoals bedoeld in artikel 35, § 1, de ingangsdatum van een beslissing op aanvraag tot herziening, zoals bedoeld in artikel 38, zesde en zevende lid;
  2° de maand die volgt op het feit dat aanleiding geeft tot een ambtshalve herziening, zoals bedoeld in de artikelen 39 en 40;

Art.18. Voor de toepassing van artikel 17 wordt de verkoopwaarde van de afgestane roerende of onroerende goederen, waarvan de begunstigde, de persoon met wie hij een huishouden vormt, eigenaar of vruchtgebruiker in onverdeeldheid waren, vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid van de rechten van de begunstigde, zijn echtgenoot of de persoon met wie hij een huishouden vormt, uitdrukt.
  Voor de toepassing van deze bepalingen zal de respectievelijke waarde van het vruchtgebruik en van de naakte eigendom geraamd worden zoals voorzien in het kader van de successierechten.

Art.19. In geval van afstand onder bezwarende titel van roerende of onroerende goederen, worden de persoonlijke schulden van de begunstigde, de persoon met wie hij een huishouden vormt, die dateren van vóór de afstand en die werden afgelost met de opbrengst van de afstand, afgetrokken van de verkoopwaarde van de afgestane goederen, op het ogenblik van de afstand.

Art.20. In geval van afstand onder bezwarende titel van roerende of onroerende goederen en onverminderd de bepalingen van artikel 19, wordt met het oog op de toepassing van artikel 17, van de verkoopwaarde der goederen een jaarlijks abattement van 1.500,00 EUR afgetrokken.
  Het aftrekbaar abattement wordt berekend in verhouding tot het aantal maanden begrepen tussen de eerste van de maand die volgt op de datum van de afstand en de ingangsdatum van een beslissing op aanvraag, zoals bedoeld in artikel 35, § 1.
  Indien de begunstigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt verscheidene afstanden hebben verricht, mag het abattement slechts eenmaal voor dezelfde periode worden toegepast.

Art.21.Het bepaalde in artikel 17 tot 20 is niet van toepassing op de opbrengst van de afstand in zoverre die opbrengst geheel of gedeeltelijk nog in het in aanmerking te nemen vermogen wordt teruggevonden. Op die opbrengst zijn, [1 naargelang]1 het geval, de bepalingen van [1 de artikelen]1 9 tot 16 van toepassing.
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Art.22. Wanneer een roerend of onroerend goed tegen lijfrente is afgestaan, wordt een bedrag in rekening gebracht dat, gedurende de eerste tien jaren die volgen op de afstand, berekend wordt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 17 tot 21. Dit bedrag mag nochtans niet lager zijn dan het bedrag van de lijfrente. Na de voornoemde periode van tien jaar, is dit bedrag gelijk aan het bedrag van de lijfrente.

Art.23.Wanneer een uitkering, zoals bedoeld in [2 de artikelen]2 6, eerste lid van de ordonnantie, wordt uitbetaald onder de vorm van een kapitalen of afkoopwaarden, wordt hun tegenwaarde in periodieke uitkering in aanmerking genomen ten belope van de lijfrente die verkregen wordt uit de omzetten tegen het procent dat in de onderstaande tabel is vermeld tegenover de volle leeftijd van de begunstigde op de datum van het feit dat heeft aanleiding gegeven tot de uitbetaling:
  [1 ...]1
  [1 De verrekening gebeurt vanaf de ingangsdatum van het recht op de tegemoetkoming.
   In de gevallen waarin het vonnis of de minnelijke schikking het gedeelte van het kapitaal dat voor de vergoeding van de verminderde zelfredzaamheid is bestemd niet nader bepaalt, gebeurt de omzetting in lijfrente op 30% van het kapitaal dat als vergoeding aan de begunstigde voor de verminderde zelfredzaamheid wordt toegekend.]1
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>


Art.24.§ 1. Naargelang de begunstigde behoort tot de categorie A of B worden de volgende delen van het inkomen niet in aanmerking genomen: respectievelijk 14.214,53 EUR en 17.762,27 EUR.
  § 2. Behoren tot de:
  1° categorie A: de personen met een handicap die niet behoren tot categorie B.
  2° categorie B: de personen met een handicap die een huishouden[1 ...]1 vormen.
  § 3. De in dit artikel vermelde bedragen worden gekoppeld aan de schommelingen van de afgevlakte gezondheidsindex. Zij worden verbonden aan de spilindex 107,20 (basis 2013 = 100). Zij variëren conform de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
  Het nieuwe bedrag wordt verkregen door het basisbedrag te vermenigvuldigen met een multiplicator gelijk aan 1,0200, verhoogd tot de nde macht (1,0200n), waarbij n overeenstemt met de rang van de bereikte spilindex. De spilindex volgend op deze vermeld in het derde lid wordt als rang 1 beschouwd. De multiplicator wordt uitgedrukt in eenheden, gevolgd door vier cijfers. Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten en leidt tot een verhoging met één eenheid van het vorige cijfer indien het minstens 5 bereikt.
  Indien ingevolge de toepassing van deze paragraaf de aangepaste bedragen eindigen op een gedeelte van een cent, wordt het centgedeelte tot de hogere of lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

HOOFDSTUK V. - DE AANVRAAG
Art.25. § 1. De aanvraag wordt door de begunstigde of de daartoe gemachtigde persoon, ingediend bij de Dienst.
  § 2. De Brusselse verzekeringsinstellingen en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn kunnen in naam en voor rekening van de begunstigde een aanvraag indienen.

Art.26. De aanvraag mag ten vroegste worden ingediend op de dag waarop de begunstigde de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Art.27.§ 1. De begunstigde, de daartoe gemachtigde persoon, de Brusselse verzekeringsinstellingen of de openbare centra voor maatschappelijk welzijn dienen de aanvraag in:
  1° door middel van een door de Dienst ter beschikking gesteld formulier, dat aan de Dienst [1 wordt afgegeven of]1 per post wordt toegezonden;
  2° door middel van een hiervoor gecreëerde informaticatoepassing.
  § 2. De Dienst bezorgt de begunstigde een ontvangstbewijs, met vermelding van de ontvangstdatum.
  Als ontvangstdatum wordt beschouwd de datum waarop de aanvraag door de Dienst voor ontvangst wordt afgestempeld of de datum waarop de Dienst de aanvraag door middel van de voor de indiening ervan gecreëerde informaticatoepassing heeft ontvangen.
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

HOOFDSTUK VI. - BEHANDELING VAN DE AANVRAAG
Art.28. § 1. De Dienst is verplicht zich tot het Rijksregister van de natuurlijke personen te richten om de informatiegegevens, zoals bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, te verkrijgen, of als hij de juistheid van deze informatiegegevens nagaat.
  Het gebruik van een andere bron is enkel toegestaan als de noodzakelijke gegevens niet kunnen bekomen worden bij het Rijksregister van de natuurlijke personen.
  § 2. De fotografische, microfotografische of elektronische afschriften van de documenten bewaard door de Dienst voor de tegemoetkoming hebben dezelfde bewijswaarde als de originelen, indien zij door de Dienst of onder diens controle werden opgesteld.

Art.29.§ 1. De Dienst onderzoekt de aanvraag, op basis van de inlichtingen die door de begunstigde worden verstrekt, en de inlichtingen die hij rechtstreeks inzamelt bij de instantie of de persoon die over de inlichtingen beschikt.
  De inlichtingen, bescheiden en bewijsstukken die de begunstigde verstrekt, worden voor waar aangenomen, onverminderd de controlebevoegdheid die de Dienst heeft.
  § 2. Voor het administratief onderzoek verzamelt de Dienst bij de instantie die over de inlichtingen beschikt, onder meer de volgende gegevens:
  1° de wettelijke identificatiegegevens opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen;
  2° het beroepsinkomen en het vervangingsinkomen van het referentiejaar, zoals bedoeld in artikel 7;
  3° het pensioeninkomen, zoals bedoeld in artikel 8;
  4° de inkomsten voortvloeiend uit de toepassing van de wetgeving met betrekking tot de oorlogsslachtoffers;
  5° de gegevens over de onroerende goederen, zoals bedoeld in artikel 9 tot en met 15.
  De gegevens, zoals bedoeld in het eerste lid, 2° tot 5°, worden voor waar aangenomen tot bewijs van het tegendeel. Dit bewijs kan door de begunstigde met alle middelen van recht geleverd worden.
  § 3. [1 Als de Dienst of het in artikel 3 bedoelde multidisciplinair team bijkomende inlichtingen vereist, dient de begunstigde deze te verstrekken binnen een termijn van dertig kalenderdagen.
   Als de bijkomende inlichtingen niet binnen een termijn van dertig kalenderdagen worden verstrekt, ontvangt de begunstigde een herinnering met het verzoek om die bijkomende inlichtingen alsnog te verstrekken.
   Als dat voor de vaststelling van de graad van de verminderde zelfredzaamheid nodig is, wordt de begunstigde opgeroepen voor een onderzoek. Overeenkomstig artikel 7, § 2, derde lid, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt kan de begunstigde zich hierbij laten bijstaan door een vertrouwenspersoon.
   Indien de aard van de verminderde zelfredzaamheid hiertoe aanleiding geeft, wordt het onderzoek verricht op de feitelijke verblijfplaats van de begunstigde, voor zover het in artikel 3 bedoelde multidisciplinair team dit opportuun acht en met goedkeuring van de begunstigde.
   Als de begunstigde nalaat om zich voor het onderzoek te melden, ontvangt hij een tweede oproeping.
   Als de begunstigde, ondanks de herinnering, zoals bedoeld in het tweede lid, gedurende meer dan dertig kalenderdagen nalaat de gevraagde inlichtingen te verschaffen, beslist de Dienst of het in artikel 3 bedoelde multidisciplinair team op grond van de elementen waarover hij of het beschikt, behalve indien de begunstigde een reden opgeeft die een langere antwoordtermijn rechtvaardigt. De Dienst of het Centrum bepaalt de duur van de langere antwoordtermijn, zonder afbreuk te doen aan de termijnen, zoals bedoeld in artikel 31.
   Als de begunstigde, ondanks de tweede oproeping, zoals bedoeld in het vijfde lid, nalaat zich voor het onderzoek te melden, beslist het in artikel 3 bedoelde multidisciplinair team op grond van de elementen waarover het beschikt, behalve indien de begunstigde een reden opgeeft die rechtvaardigt dat het onderzoek op een later tijdstip plaatsvindt. Het Centrum bepaalt het tijdstip van het onderzoek, zonder afbreuk te doen aan de termijnen, zoals bedoeld in artikel 31]1.
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Art.30. De tegemoetkoming mag zonder nader onderzoek geweigerd worden als voldoende elementen voorhanden zijn waaruit blijkt dat de begunstigde niet voldoet aan de voorwaarden om de tegemoetkoming te verkrijgen.

Art.31.§ 1. De termijn tussen de ontvangstdatum, zoals bedoeld in artikel 27, § 2, of de datum van kennisname van het feit dat aanleiding geeft tot een ambtshalve onderzoek en de datum van de beslissing mag niet langer zijn dan zes maanden.
  Indien de Dienst geen beslissing kan treffen binnen de in het voorgaande lid gestelde termijn, deelt hij dit schriftelijk mee aan de begunstigde met opgave van de redenen. In deze schriftelijke mededeling vermeldt de Dienst de termijn waarbinnen hij vermoedelijk kan beslissen, die niet langer mag zijn dan tien maanden [1 na de ontvangstdatum, zoals bedoeld in artikel 27, § 2, tweede lid, of de datum van kennisname van het feit dat aanleiding geeft tot een ambtshalve onderzoek]1.
  Als de tussenkomst van een instelling van de sociale zekerheid vereist is om een beslissing te kunnen nemen, wordt die instelling door de Dienst bevraagd.
  § 2.[1 De termijnen, zoals bedoeld in § 1, worden geschorst tussen de dag van de verzending van de vraag om bijkomende inlichtingen, zoals bedoeld in artikel 29, § 3, eerste lid, en de dag van de ontvangst van alle gevraagde inlichtingen. De termijnen, zoals bedoeld in § 1, worden ook geschorst tussen de dag van de verzending van de oproeping, zoals bedoeld in artikel 29, § 3, derde lid, en de dag waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden. Deze schorsingen kunnen de maximale termijn waarbinnen de Dienst vermoedelijk kan beslissen, zoals bedoeld in § 1, tweede lid, niet doen overschrijden. In dat geval wordt, na deze maximale termijn, beslist op basis van de beschikbare gegevens.
   Het opvragen van bijkomende inlichtingen aan de begunstigde, zoals bedoeld in artikel 29, § 3, eerste lid, schorst de termijn evenwel niet, op voorwaarde dat de begunstigde de gevraagde inlichtingen bezorgt binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de vraag om bijkomende inlichtingen door de Dienst of het Centrum]1.
  § 3. De tegemoetkomingen brengen van rechtswege verwijlintresten op vanaf hun eisbaarheid, maar op zijn vroegst vanaf het verstrijken van de termijn, zoals bedoeld in § 1.
  De intresten, zoals bedoeld in het voorgaande lid, worden tegen de wettelijke voet berekend. Zij hebben betrekking op de maandelijkse termijnen, alsmede op de eventuele achterstallige bedragen.
  In § 3, tweede lid wordt verstaan onder achterstallige bedragen: de bedragen die aan de begunstigde maandelijks betaald hadden moeten worden na het verstrijken van de termijn, zoals bedoeld in § 1.
  Het aantal dagen waarop intresten moet betaald worden, wordt als volgt bepaald:
  1° voor de maandelijkse termijnen: het aantal dagen tussen de einddatum van de termijn, zoals bedoeld in § 1, en de eerste dag van de maand na de beslissing van de Dienst;
  2° voor de achterstallige bedragen: het aantal dagen tussen de vijftiende van de maand waarop de tegemoetkoming betrekking heeft en de eerste dag van de maand na de beslissing van de Dienst.
  § 4. Er worden geen verwijlintresten betaald, zoals bedoeld in § 3, voor de periode waarvoor gerechtelijke intresten betaald moeten worden.
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Art.32. Indien de begunstigde op het ogenblik van de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 25, een integratietegemoetkoming of een inkomensvervangende tegemoetkoming, zoals bedoeld in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, ontvangt, gaat de Dienst na of deze voor de begunstigde voordeliger is dan de tegemoetkoming.
  Indien de tegemoetkoming voordeliger is, neemt de Dienst aangaande deze tegemoetkoming een positieve beslissing. Indien de tegemoetkoming niet voordeliger is, wordt zij niet toegekend.

HOOFDSTUK VII. [1 DE BESLISSINGEN, HET ONTSTAAN VAN HET RECHT OP DE TEGEMOETKOMING EN HET INGAAN VAN DE BESLISSING OP AANVRAAG ]1   ----------   (1)
Art.33.§ 1. [1 ...]1.
  § 2. De Dienst deelt zijn beslissing [1 over de tegemoetkoming]1 schriftelijk mee aan de begunstigde.
  § 3. De beslissing wordt, op straffe van nietigheid, met redenen omkleed en bevat de volgende vermeldingen:
  1° de mogelijkheid om bij de bevoegde rechtbank beroep in te stellen;
  2° het adres van de bevoegde rechtbank;
  3° de termijn om een beroep in te stellen en de wijze waarop dit moet gebeuren;
  4° artikel 728 en 1017 van het Gerechtelijk Wetboek;
  5° de refertes van het dossier en van de dienst die het beheert;
  6° de mogelijkheid om opheldering te verkrijgen omtrent de beslissing bij de Dienst.
  Indien de beslissing de in het vorige lid opgesomde vermeldingen niet bevat, gaat de termijn om een beroep in te stellen niet in.
  [1 § 4. Onverminderd de toepassing van de voorgaande paragrafen, wordt de beslissing inzake de vaststelling van de graad van verminderde zelfredzaamheid schriftelijk aan de begunstigde meegedeeld.]1
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Art.34. Het recht op tegemoetkoming ontstaat op de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan de begunstigde voldoet aan de voorwaarden bepaald bij de ordonnantie en ten vroegste de eerste dag van de maand die volgt op de maand van de ontvangstdatum, zoals bedoeld in artikel 27, § 2.

Art.35. § 1. De beslissing op aanvraag gaat in op de datum waarop het recht op tegemoetkoming is ontstaan, zoals bedoeld in artikel 34.
  § 2. Wanneer de Dienst een beslissing ter kennis brengt na haar ingangsdatum, houdt hij van rechtswege rekening met de feiten die zich hebben voorgedaan en de elementen die werden voorgelegd tussen de ingangsdatum van de beslissing en de datum waarop ze ter kennis gebracht werd voor zover de Dienst vóór de datum van de kennisgeving van de beslissing in kennis gesteld werd van deze feiten en elementen.
  § 3. In afwijking van § 1 gaat de beslissing op aanvraag, die door de begunstigde wordt ingediend nadat hij van een ander taalgebied naar het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad verhuisd is en hij op het ogenblik van de verhuis over een vergelijkbare vorm van de tegemoetkoming beschikte, in vanaf de eerste dag van de maand na de verhuizing, op voorwaarde dat de aanvraag binnen de drie maanden na de verhuizing ingediend is. Onder verhuizing wordt verstaan de inschrijving van de begunstigde in het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1° van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten, volgens de gegevens van het Rijksregister.

Art.36.Met behoud van toepassing van [1 de artikelen]1 37 tot en met 40 geldt de beslissing van de Dienst voor onbepaalde duur, behalve indien:
  1° de beslissing wordt getroffen op grond van voorlopige of evoluerende elementen;
  2° de beslissing geldt tot de einddatum van de verminderde zelfredzaamheid in [1 de vaststelling van de graad van verminderde zelfredzaamheid]1.
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

HOOFDSTUK VIII. - DE INTREKKING EN HERZIENING VAN DE BESLISSING
Afdeling 1. - De intrekking
Art.37. De Dienst kan zijn beslissing intrekken en een nieuwe beslissing nemen binnen de termijn voor het instellen van een beroep bij het bevoegde arbeidsgerecht of, als het beroep al is ingesteld, tot aan de sluiting van de debatten, als:
  1° op de datum waarop de tegemoetkoming is ingegaan, het recht door een wettelijke of reglementaire bepaling is gewijzigd;
  2° een nieuw feit of nieuw bewijsmateriaal dat een weerslag heeft op de rechten van de verzoeker, tijdens het geding wordt ingeroepen;
  3° vastgesteld wordt dat de administratieve beslissing aangetast is door een onregelmatigheid of een materiële vergissing.

Afdeling 2. - De aanvraag tot herziening
Art.38.Een aanvraag tot herziening mag worden ingediend als zich volgens de begunstigde wijzigingen voordoen die de toekenning of de verhoging van de tegemoetkoming rechtvaardigen.
  De aanvragen tot herziening kunnen strekken tot herziening ofwel van de beoordeling van [1 de inkomsten]1 of van de graad van verminderde zelfredzaamheid van de begunstigde, wegens een wijziging van zijn lichamelijke of psychische toestand, ofwel van het voldoen aan de andere toepassings- en toekenningsvoorwaarden.
  De aanvraag tot herziening wordt overeenkomstig de artikelen 25 tot en met 27 ingediend bij de Dienst.
  De aanvraag tot herziening wordt onderzocht en behandeld overeenkomstig de artikelen 28 tot en met 31.
  Wanneer de aanvraag tot herziening geen betrekking heeft op de beoordeling van de graad van verminderde zelfredzaamheid wordt niet tot een [1 nieuwe vaststelling ervan]1 overgegaan.
  De beslissing die ten gevolge van een aanvraag tot herziening genomen wordt, gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de maand van de ontvangstdatum, zoals bedoeld in artikel 27, § 2.
  In afwijking van het voorgaande lid kan, als de ontvangstdatum, zoals bedoeld in artikel 27, § 2, niet verder ligt dan drie maanden die volgen op de datum waarop zich een feit heeft voorgedaan dat toekenning of de verhoging van de tegemoetkoming rechtvaardigt, of op de datum waarop de begunstigde daarvan kennis heeft gekregen, de nieuwe beslissing ingaan op de eerste dag van de maand die de datum van het feit volgt en ten vroegste op dezelfde datum als de te wijzigen beslissing.
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Afdeling 3. - De ambtshalve herziening
Art.39. Wanneer vastgesteld wordt dat de beslissing aangetast is door een juridische of materiële vergissing, neemt de Dienst ambtshalve een nieuwe beslissing die ingaat op de datum waarop de verbeterde beslissing had moeten ingaan.
  Onverminderd de toepassing van artikel 37, gaat de nieuwe beslissing, indien de vergissing aan de Dienst te wijten is en als het recht op de tegemoetkoming kleiner is dan het aanvankelijk toegekend recht, in op de eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving ervan aan de begunstigde.

Art.40.§ 1. Er kan ambtshalve worden overgegaan tot een herziening van het recht op de tegemoetkoming:
  1° wanneer de begunstigde niet meer beantwoordt aan [1 één of beide van]1 de in artikel 3, 1° van de ordonnantie bedoelde voorwaarden;
  2° als er een wijziging is in de samenstelling van het huishouden, die een weerslag heeft op het recht op de tegemoetkoming;
  3° op de datum bepaald door een vorige beslissing wanneer die werd getroffen op grond van voorlopige of evoluerende elementen;
  4° wanneer er een wijziging is in de graad van verminderde zelfredzaamheid van de begunstigde;
  5° wanneer de Dienst vaststelt dat de inkomsten zijn gedaald ten opzichte van de vorige beslissing;
  6° wanneer de Dienst vaststelt dat de inkomsten zijn gestegen ten opzichte van de vorige beslissing;
  7° wanneer op grond van de controlemethode via steekproeftrekking een impact op het bedrag van de tegemoetkoming, zoals bedoeld in artikel 42, is vastgesteld.
  [1 8° wanneer de begunstigde overlijdt.]1
  § 2. De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de begunstigde zich in één van de in § 1, 1°, 2°, 6° [1 of 8°]1 bedoelde toestanden bevindt.
  Indien de nieuwe beslissing evenwel een vermindering van de tegemoetkoming tot gevolg heeft en indien de in § 1,[1 ...]1 6° bedoelde gebeurtenis werd meegedeeld of vastgesteld binnen de drie maanden volgend op het plaatsvinden ervan of werd aangegeven binnen de drie maanden volgend op de datum van kennisgeving aan de begunstigde, gaat de nieuwe beslissing in op de eerste dag van de maand volgend op de datum van de kennisgeving van de beslissing.
  In de in § 1, 3°, 4° en 5° bedoelde gevallen gaat de nieuwe beslissing in op de eerste dag van de maand volgend op de datum van de kennisgeving van de beslissing. Indien het bedrag van de tegemoetkoming toegekend krachtens de in § 1, 3° bedoelde beslissing hoger is dan het aanvankelijk toegekende bedrag, gaat deze in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de geplande herzieningsdatum.
  In het in § 1, 7° bedoelde geval gaat de nieuwe beslissing in op de eerste dag van de maand volgend op de vaststelling van het verschil tussen het bedrag van de tegemoetkoming, voorwerp van een beslissing tot weigering, toekenning, intrekking of herziening en het bedrag van de tegemoetkoming waarop de begunstigde recht heeft, zoals bedoeld in artikel 42, 4°.
  § 3. De nieuwe beslissing kan niet ingaan voor de ingangsdatum van de beslissing waarbij voor de eerste maal een tegemoetkoming wordt toegekend.
  [1 § 4. De ambtshalve herziening wordt onderzocht en behandeld overeenkomstig de artikelen 28 tot en met 31. Wanneer de ambtshalve herziening geen betrekking heeft op de beoordeling van de graad van verminderde zelfredzaamheid wordt niet tot een nieuwe vaststelling ervan overgegaan.]1
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

HOOFDSTUK IX. - DE MEDEDELING VAN EEN WIJZIGING MET IMPACT OP DE TEGEMOETKOMING
Art.41. § 1. De mededeling van een wijziging met impact op de tegemoetkoming wordt onmiddellijk en schriftelijk aan de Dienst gedaan.
  De begunstigde vermeldt hierin de nieuwe gegevens met impact op de tegemoetkoming.
  § 2. In afwijking van het § 1 is de begunstigde evenwel niet gehouden de wijziging mee te delen als:
  1° het gaat om wijzigingen van de informatiegegevens, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, op voorwaarde dat die wijziging meegedeeld is aan de Dienst;
  2° het een gegeven betreft dat al is meegedeeld aan een andere overheid in het kader van de daar geldende reglementering en als de ministers dat gegeven hebben opgenomen in een specifiek daarvoor opgestelde lijst.

HOOFDSTUK X. - CONTROLE
Art.42. De Dienst kan, om na te gaan of het bedrag van de tegemoetkoming, voorwerp van een beslissing tot weigering, toekenning, intrekking, of herziening overeenstemt het bedrag van de tegemoetkoming waarop de begunstigde recht heeft, kan de Dienst gebruik maken van een controlemethode via steekproeftrekking.
  Deze methode bestaat uit:
  1° het vaststellen van een steekproefkader door het identificeren van een reeks onafhankelijke gevallen die onderzocht zullen worden;
  2° het uitvoeren van een willekeurige steekproeftrekking uit dat steekproefkader teneinde een steekproef samen te stellen;
  3° het analyseren van de gevallen in deze steekproef en het, per geval in deze steekproef, berekenen van het bedrag van de tegemoetkoming waarop hij recht heeft, conform de bepalingen van de ordonnantie en haar uitvoeringsbesluiten;
  4° het, per geval in deze steekproef, berekenen van het verschil tussen het bedrag van de tegemoetkoming, voorwerp van een beslissing tot weigering, toekenning, intrekking of herziening, en het bedrag van de tegemoetkoming, resultaat van de berekening, zoals bedoeld in 3°,
  In geval van verschil tussen de bedragen, zoals bedoeld in het voorgaande lid, gaat de Dienst over tot ambtshalve herziening conform artikel 40, § 1, 7°.

HOOFDSTUK XI. - BETALINGSMODALITEITEN EN -VOORWAARDEN
Art.43.§ 1. De tegemoetkoming wordt per maand en per twaalfden betaald.
  Zij bedraagt minimaal 0,12 EUR op jaarbasis.
  § 2. [2 De betaling van de tegemoetkoming wordt uitgevoerd door overschrijving op een betaalrekening, die werd geopend op naam van de begunstigde of waarvan hij medetitularis is.
   Onverminderd de toepassing van het voorgaande lid, kan de tegemoetkoming vanaf 1 juni 2023 worden uitbetaald op een vooraf betaalde kaart, die wordt uitgegeven door een kredietinstelling, die aan de begunstigde wordt afgegeven door de Dienst en die de mogelijkheid biedt tot debetkaarttransacties in de zin van artikel 2, 4) van de Verordening (EU) 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties, indien de begunstigde hierom verzoekt.
   Onverminderd de toepassing van het eerste of van het eerste en tweede lid, kan de tegemoetkoming tot 1 januari 2024 per circulaire cheque worden betaald als deze om technische of sociale redenen niet per overschrijving of op betaalkaart kan betaald worden en de begunstigde hierom verzoekt.
   De overschrijving op de betaalrekening, de betaling op de betaalkaart of het uitschrijven van een circulaire cheque gebeurt op de 23ste van de maand. Wanneer deze dag evenwel een zaterdag, een zondag of een feestdag is, gebeurt de over- of uitschrijving of de betaling op de daaraan voorafgaande werkdag.
   Onder kredietinstelling, zoals bedoeld in het tweede lid, moet worden verstaan de in België gevestigde kredietinstellingen, zoals bedoeld in artikel 1, § 3, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen en beursvennootschappen.]2
  § 3. De betaling van de tegemoetkoming wordt uitgevoerd door een kredietinstelling, waarmee de Dienst een overeenkomst heeft gesloten.
  Onder kredietinstelling, zoals bedoeld in het voorgaande lid, moet worden verstaan de in België gevestigde kredietinstellingen, zoals bedoeld in artikel 1, § 3 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen en beursvennootschappen.
  § 4. De Dienst sluit een overeenkomst met de kredietinstellingen van de begunstigden van de betaalde tegemoetkomingen.
  Onder kredietinstellingen, zoals bedoeld in het voorgaande lid, moet worden verstaan de in België gevestigde kredietinstellingen, zoals bedoeld in artikel 1, § 3 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen en beursvennootschappen.
  De in het eerste lid bedoelde overeenkomst stelt de respectieve verantwoordelijkheden van de Dienst en de kredietinstelling vast om de regelmatigheid van de overdracht van tegemoetkomingen naar de begunstigde of de door hem gekozen kredietinstelling te verzekeren.
  ----------
  (1)<BESL 2023-06-22/09, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 03-09-2023>
  (2)<BESL 2023-06-22/09, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 03-09-2023>

Art.44. Artikel 43 is van overeenkomstige toepassing op de betaling van de tegemoetkoming tijdens de overgangsfase, zoals bedoeld in artikel 22 van de ordonnantie.

HOOFDSTUK XII. - DE BETALING VAN VOORSCHOTTEN
Art.45. In geval van toepassing van artikel 13 van de ordonnantie moet de begunstigde als begunstigde van het voorschot aanduiden op welke uitkeringen of vergoedingen hij een voorschot wenst te verkrijgen, door wie deze naar zijn mening verschuldigd zijn en voor welke periode.
  Hij moet eveneens mededelen of de instanties welke deze uitkeringen of vergoedingen verschuldigd zijn, voorschotten hebben toegekend.
  De begunstigde moet de Dienst bovendien verwittigen van zodra hij deze uitkeringen of vergoedingen verkrijgt.
  Het voorschot wordt niet toegekend voor perioden voorafgaand aan de aanvraag.
  Het wordt verleend ten belope van de bedragen van de tegemoetkoming waarop de begunstigde aanspraak kan maken.

HOOFDSTUK XIII. - DE BETALING VAN DE VERVALLEN EN BIJ HET OVERLIJDEN VAN DE BEGUNSTIGDE NIET UITBETAALDE TEGEMOETKOMINGEN
Art.46.[1 In geval van overlijden van de begunstigde, worden de vervallen en nog niet uitbetaalde tegemoetkomingen, met inbegrip van de tegemoetkoming voor de maand van overlijden, uitbetaald in de volgende orde:
   1° aan de echtgenoot of de echtgenote, ingeschreven op hetzelfde adres als de begunstigde;
   2° aan de persoon met wie de begunstigde op het ogenblik van zijn overlijden een huishouden vormde;
   3° aan de kinderen met wie de begunstigde leefde op het ogenblik van zijn overlijden;
   4° aan de vader en de moeder met wie de begunstigde leefde op het ogenblik van zijn overlijden;
   5° aan iedere persoon met wie de begunstigde leefde op het ogenblik van zijn overlijden;
   6° aan de persoon die in de verplegingskosten tussenbeide kwam;
   7° aan de persoon die de begrafeniskosten betaalde;
   8° aan de echtgenoot of echtgenote die op het ogenblik van het overlijden feitelijk gescheiden leefde van de begunstigde.
   De rechthebbenden, zoals bedoeld in het eerste lid, 5° tot en met 8°, dienen een aanvraag tot uitbetaling in bij de Dienst]1.
  De gedagtekende en ondertekende aanvraag wordt ingediend door middel van een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door de Dienst.
  Op straffe van verval moeten de aanvragen tot uitbetaling van termijnen ingediend worden binnen een termijn van zes maanden.
  Die termijn gaat in op de dag van het overlijden van de begunstigde of op de dag van de verzending van de kennisgeving van de beslissing, indien deze na het overlijden verzonden werd.
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

HOOFDSTUK XIV. - SCHORSING VAN DE TEGEMOETKOMING BIJ OPSLUITING OF OPNAME
Art.47. De tegemoetkoming wordt niet uitbetaald voor de duur van zijn opsluiting of opname aan de begunstigde die in een penitentiaire instelling is opgesloten of die in een inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij, georganiseerd door de federale overheid, in een forensisch psychiatrisch centrum, georganiseerd door de federale overheid, of in een andere instelling met een vergelijkbaar doel is opgenomen.
  De begunstigde mag evenwel aanspraak maken op de tegemoetkomingen die betrekking heeft op de periode van zijn voorlopige hechtenis op voorwaarde dat hij van het misdrijf dat tot die hechtenis aanleiding heeft gegeven, bij een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke uitspraak werd vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor de gevallen van buitenvervolgingstelling of van buitenzaakstelling.

HOOFDSTUK XV. - DE TERUGBETALING EN TERUGVORDERING VAN TEN ONRECHTE UITBETAALDE TEGEMOETKOMINGEN
Art.48. De begunstigde kan met het oog op de terugbetaling van de ten onrechte uitbetaalde tegemoetkomingen, een afbetalingsplan aanvragen bij de Dienst. De Dienst beslist over dat afbetalingsplan. De Dienst bezorgt een al of niet aangepast afbetalingsplan aan de begunstigde of deelt aan de begunstigde mee dat het afbetalingsplan niet aanvaard kan worden.
  Als de begunstigde overlijdt tijdens de uitvoering van het afbetalingsplan, dan wordt er niet verder teruggevorderd behalve in geval van arglist of bedrog.

Art.49. Van de beslissing om ten onrechte uitbetaalde tegemoetkomingen terug te vorderen of in mindering te brengen worden de schuldenaren, op straffe van nietigheid, per aangetekend schrijven in kennis gesteld.
  Dit schrijven vermeldt:
  1° de vaststelling en het totale bedrag van het onverschuldigde, alsmede de berekeningswijze ervan;
  2° de inhoud en de refertes van de bepalingen in strijd waarmee de betalingen werden verricht;
  3° de in aanmerking genomen verjaringstermijn en, als deze geen drie jaar bedraagt, de motivering ervan;
  4° de mogelijkheid om binnen drie maanden na ontvangst van de bestreden beslissing, beroep in te stellen bij de bevoegde arbeidsrechtbank;
  5° de mogelijkheid om bij de Dienst een afbetalingsplan, zoals bedoeld in artikel 48, te vragen;
  6° de mogelijkheid van de Dienst om ambtshalve of op aanvraag van de begunstigde af te zien van de terugvordering van de onverschuldigd betaalde tegemoetkomingen;
  7° de mogelijkheid van de Dienst om de ten onrechte uitbetaalde tegemoetkomingen in mindering te brengen van de toekomstige tegemoetkomingen die aan de begunstigde uitbetaald worden of van de vervallen en nog niet uitbetaalde tegemoetkomingen.
  Indien de beslissing de in het eerste lid voorziene vermeldingen niet bevat, gaat de beroepstermijn niet in.

Art.50.De [1 leidend ambtenaar]1 kan ambtshalve afzien van de terugvordering van de onterecht uitbetaalde tegemoetkomingen:
  1° bij het overlijden van de begunstigde;
  2° als het bedrag van de onterecht uitbetaalde tegemoetkomingen lager ligt dan 750,00 EUR;
  3° indien de ten onrechte uitbetaalde tegemoetkomingen enkel het gevolg zijn van een vergissing van de Dienst, waarvan de begunstigde zich normaal geen rekenschap kan geven en waarvan de Dienst geen melding aan de begunstigde heeft gemaakt binnen de twee maanden;
  4° bij overlijden van de persoon met wie de begunstigde een huishouden vormt indien dit tot gevolg heeft dat de begunstigde een overlevingspensioen ontvangt.
  Er kan evenwel niet ambtshalve worden afgezien:
  1° in geval van bedrog of arglist;
  2° indien er bij het overlijden van de begunstigde vervallen en nog niet uitgekeerde tegemoetkomingen bestaan. In dit geval worden de onterecht uitbetaalde tegemoetkomingen teruggevorderd door ze in mindering te brengen op de vervallen en nog niet betaalde tegemoetkomingen.
  [1 In alle andere gevallen dan deze bedoeld in het eerste en het tweede lid, kan de leidend ambtenaar op gemotiveerde aanvraag van de begunstigde afzien van de terugvordering van de onverschuldigd uitbetaalde tegemoetkomingen. Deze aanvraag gebeurt bij aangetekende brief gericht aan de leidend ambtenaar]1.
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Art.51.De beslissing tot terugvordering kan enkel uitgevoerd worden na het verstrijken van drie maanden volgend op de kennisgeving.
  Wanneer de begunstigde vóór het verstrijken van deze termijn van drie maanden een aanvraag heeft ingediend, zoals bedoeld in artikel 50, derde lid, wordt de terugvordering opgeschort tot de [1 leidend ambtenaar]1 hierover uitspraak heeft gedaan.
  Indien de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 50, derde lid, wordt ingediend na de termijn van drie maanden, wordt de terugvordering van de onverschuldigde bedragen aangevat of voortgezet totdat de [1 leidend ambtenaar]1 een tegengestelde beslissing heeft genomen.
  Bij de toepassing van het tweede en het derde lid, geldt als datum van indiening de datum van neerlegging van de aangetekende brief waarmee de aanvraag is gebeurd.
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

HOOFDSTUK XVI. - CUMULATIE
Art.52. In het door de Dienst ter beschikking gestelde formulier of de informaticatoepassing, zoals bedoeld in artikel 27, § 1, 1° en 2° vermeldt de begunstigde of hij een krachtens andere wetten, decreten, ordonnanties of reglementaire bepalingen, of krachtens buitenlandse wetgeving vergelijkbare vorm van de tegemoetkoming, zoals bedoeld in artikel 20, eerste lid van de ordonnantie, ontvangt en heeft ontvangen, alsook het bedrag ervan.

HOOFDSTUK XVII. - NADERE REGELS VAN DE INDEXERING, ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 8, § 2, DERDE LID VAN DE ORDONNANTIE
Art.53. Om de koppeling van de bedragen van de tegemoetkoming aan de schommelingen van de afgevlakte gezondheidsindex, zoals bedoeld in artikel 8, § 2 van de ordonnantie, te berekenen, dient het basisbedrag, zoals bedoeld in § 1 van datzelfde artikel, vermenigvuldigd te worden met een multiplicator gelijk aan 1,0200, verhoogd tot de nde macht (1,0200n), waarbij n overeenstemt met de rang van de bereikte spilindex. De spilindex volgend op deze vermeld in § 2 van voormeld artikel wordt als rang 1 beschouwd. De multiplicator wordt uitgedrukt in eenheden, gevolgd door vier cijfers. Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten en leidt tot een verhoging met één eenheid van het vorige cijfer indien het minstens 5 bereikt.
  Indien ingevolge de toepassing van dit artikel de aangepaste bedragen eindigen op een gedeelte van een cent, wordt het centgedeelte tot de hogere of lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.

HOOFDSTUK XVIII. - BESTENDIG EN DAADWERKELIJK VERBLIJF
Art.54. Met bestendig en daadwerkelijk verblijf in België, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, van de ordonnantie wordt gelijkgesteld:
  1° het verblijf in het buitenland gedurende maximaal 90 al dan niet opeenvolgende dagen per kalenderjaar;
  2° het verblijf in het buitenland ten gevolge van de opname ter verpleging in een ziekenhuis of een andere instelling voor zorgverstrekking;
  3° het verblijf in het buitenland om beroepsredenen;
  4° het verblijf bij een bloed- of aanverwant die verplicht is, of waarvan de echtgenoot of de persoon met wie de bloed- of aanverwant wettelijk samenwoont, verplicht is, tijdelijk in het buitenland te vertoeven om er een zending uit te voeren of functies uit te oefenen in dienst van de Belgische Staat;
  5° het verblijf in het buitenland gedurende meer dan 90 al dan niet opeenvolgende dagen per kalenderjaar, voor zover uitzonderlijke omstandigheden dit verblijf wettigen en op voorwaarde dat de Dienst hiertoe zijn toelating heeft verleend.
  De persoon met een handicap die het grondgebied van de Belgische Staat verlaat, is verplicht de Dienst daarvan ten minste één maand voor zijn vertrek in te lichten, met vermelding van de vermoedelijke duur van het verblijf in het buitenland en, in de gevallen bedoeld in 2° tot en met 5°, de redenen daarvan.

HOOFDSTUK XIV. - OVERGANGSMAATREGELEN EN INWERKINGTREDING
Art.55.§ 1. In afwijking van [1 de artikelen]1 2 en 3, gebeurt de [1 vaststelling]1 van de graad van verminderde zelfredzaamheid, in een overgangsfase, door de artsen of de multidisciplinaire teams die voor de inwerkingtreding van de ordonnantie voor rekening van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie voor deze [1 vaststelling]1 instonden en volgens de nadere regels, zoals bepaald in de samenwerkingsovereenkomsten tussen de Federale Staat en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad of tussen de Federale overheidsdienst Sociale Zekerheid en de Dienst. De [1 vaststelling]1 gebeurt aan de hand van de handleiding gevoegd bij het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de [1 vaststelling]1 van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming. Deze handleiding houdt rekening met de volgende factoren:
  1° verplaatsingsmogelijkheden;
  2° mogelijkheden om zijn voedsel te nuttigen of te bereiden;
  3° mogelijkheid om voor zijn persoonlijke hygiëne in te staan en zich te kleden;
  4° mogelijkheid om zijn woning te onderhouden en huishoudelijk werk te verrichten;
  5° mogelijkheid om te leven zonder toezicht, bewust te zijn van gevaar en gevaar te kunnen vermijden;
  6° mogelijkheid tot communicatie en sociaal contact.
  § 2. Voor ieder van de in § 1 vermelde factoren wordt als volgt een aantal punten toegekend naargelang de graad van verminderde zelfredzaamheid van de begunstigde:
  1° geen moeilijkheden, geen bijzondere inspanning en geen bijzondere hulpmiddelen: 0 punten;
  2° beperkte moeilijkheden of beperkte bijkomende inspanning of beperkt beroep op bijzondere hulpmiddelen: 1 punt;
  3° grote moeilijkheden of een grote bijkomende inspanning of uitgebreid beroep op bijzondere hulpmiddelen: 2 punten;
  4° onmogelijk zonder hulp van derden, zonder opvang in een aangepaste voorziening of zonder volledig aangepaste omgeving: 3 punten.
  De toegekende punten worden samengeteld en [1 naargelang]1 dit totaal behoort de begunstigde tot een van de in artikel 8 van de ordonnantie vermelde categorieën.
  § 3. De overgangsfase, zoals bedoeld in § 1, neemt een aanvang op 1 januari 2021 en wordt ten laatste beëindigd:
  1° op 1 januari 2022 voor de evaluatie van de graad van verminderde zelfredzaamheid naar aanleiding van een aanvraag, zoals bedoeld in artikel 25;
  2° op 1 januari 2024 voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid naar aanleiding van een aanvraag tot herziening, zoals bedoeld in artikel 38, of een ambtshalve herziening, zoals bedoeld in de artikelen 39 en 40.
  ----------
  (1)<BESL 2024-01-18/13, art. 22, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Art. 55/1. [1 In afwijking van de artikelen 2 en 3, kan een vaststelling van de graad van verminderde zelfredzaamheid, die door andere Belgische deelentiteiten of door de Federale overheidsdienst Sociale Zekerheid werd uitgevoerd, beschouwd worden als een vaststelling van de graad van verminderde zelfredzaamheid, zoals bedoeld in artikel 2, op voorwaarde dat het in artikel 3 bedoelde multidisciplinair team aanneemt dat de vaststelling van de graad van de verminderde zelfredzaamheid beantwoordt aan de in artikel 2 bepaalde voorwaarden. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-01-18/13, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 08-02-2024>


Art.56. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2021.

Art. 57. De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, zijn met de uitvoering van dit besluit belast.