29 AUGUSTUS 2021. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikelen 2, §§ 2 en 3, tweede lid, 14, § 3, en artikel 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis, § 1, eerste lid, van dezelfde wet betreft(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-10-2021 en tekstbijwerking tot 10-11-2022)
HOOFDSTUK I. - Definities
Art. 1
HOOFDSTUK II. - De types van leden van de maatschappij van onderlinge bijstand
Art. 2-6
HOOFDSTUK III. - De bestuursorganen van een maatschappij van onderlinge bijstand
Afdeling 1. - Algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand
Onderafdeling 1. - Het aantal afgevaardigden van de aangesloten ziekenfondsen
Art. 7
Onderafdeling 2. - De verkiesbaarheidsvoorwaarden
Art. 8
Onderafdeling 3. - De indiening van de kandidaturen
Art. 9
Onderafdeling 4. - Voordracht en verkiezing van de afgevaardigden van de aangesloten ziekenfondsen
Art. 10
Onderafdeling 5. - De stemming
Art. 11-12
Onderafdeling 6. - De verkiezing van plaatsvervangers
Art. 13
Onderafdeling 7. - De andere personen die de algemene vergadering kunnen bijwonen
Art. 14-15
Afdeling 2. - De raad van bestuur van een maatschappij van onderlinge bijstand
Onderafdeling 1. - Het aantal bestuurders
Art. 16
Onderafdeling 2. - Onafhankelijk bestuurder
Art. 17
Onderafdeling 3. - De kandidaturen
Art. 18
Onderafdeling 4. - De verkiezing
Art. 19-20
Onderafdeling 5. - De verkiezing van plaatsvervangende bestuurders
Art. 21
Onderafdeling 6. - De coöptatie van bestuurders
Art. 22
Onderafdeling 7. - De andere personen die de vergaderingen van de raad van bestuur kunnen bijwonen
Art. 23-24
Onderafdeling 8. - Het maximumaantal mandaten dat toegekend kan worden aan personen van hetzelfde geslacht
Art. 25
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Afdeling 1. - Het overmaken van documenten aan de Controledienst
Art. 26
Afdeling 2. - De klachten met betrekking tot aangelegenheden bedoeld door dit besluit
Art. 27-28
Afdeling 3. - - Inwerkingtreding
Art. 29-31
HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder:
1° "wet van 6 augustus 1990": de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;
2° "wet van 14 juli 1994": de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
3° "koninklijk besluit van 7 maart 1991" : het koninklijk besluit van 7 maart 1991 tot uitvoering van artikel 2, §§ 2 en 3, artikel 14, § 3, en artikel 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990;
4° "Controledienst": de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, bedoeld in artikel 49, § 1, van de wet van 6 augustus 1990;
5° "gerechtigde": de gerechtigde van de geneeskundige verstrekkingen bedoeld in artikel 2, k), van de wet van 14 juli 1994;
6° "persoon ten laste": de persoon bedoeld in artikel 2, § 3, tweede streepje, van de wet van 6 augustus 1990;
7° ° "maatschappij van onderlinge bijstand": een maatschappij van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis, eerste lid, van de wet van 6 augustus 1990.
HOOFDSTUK II. - De types van leden van de maatschappij van onderlinge bijstand
Art.2. Er bestaan drie types van leden van een maatschappij van onderlinge bijstand, wat betreft de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990, namelijk:
1° het lid dat een voordeel van deze diensten kan genieten;
2° het lid van wie de mogelijkheid om een voordeel van deze diensten te genieten, is geschorst;
3° het lid van wie de mogelijkheid om een voordeel van deze diensten te genieten, is opgeheven.
De persoon die als persoon ten laste bij een lid is ingeschreven en die de mogelijkheid verkrijgt om uit hoofde van dit lid de voordelen van die diensten te genieten in functie van de beschikbare middelen, wordt ingedeeld volgens hetzelfde type als de gerechtigde ten laste van dewelke de persoon is ingeschreven.
Art.3.§ 1. Onder "lid van een maatschappij van onderlinge bijstand dat een voordeel van de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990 kan genieten", moet verstaan worden de persoon die:
1° lid is van een aangesloten ziekenfonds in de zin van artikel 2bis, §§ 1 of 2, van het koninklijk besluit van 7 maart 1991 en die, met inachtneming van de van toepassing zijnde wettelijke, reglementaire en statutaire bepalingen, aangesloten is bij deze maatschappij van onderlinge bijstand voor alle diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990, die deze maatschappij van onderlinge bijstand organiseert voor de personen aangesloten bij dit ziekenfonds;
2° in functie van de beschikbare middelen, een voordeel kan genieten van deze diensten en van dergelijke diensten georganiseerd door het ziekenfonds bedoeld in 1° of door de landsbond waarbij dit ziekenfonds is aangesloten, en dit, gelet op het feit dat hij in regel is met de bijdragen voor de periode van 23 maanden die voorafgaat aan de maand waarin de gebeurtenis die krachtens de statuten aanleiding kan geven tot uitkering van het voordeel heeft plaatsgevonden en voor de maand waarin deze gebeurtenis plaatsvindt.
§ 2. In de berekening van de periode van 23 maanden bedoeld in § 1, 2°, worden de bijdragen die de gerechtigde, omdat hij zich in een toestand van collectieve schuldregeling of van faillissement bevindt, door de wet verhinderd is te betalen, als betaald beschouwd.
[1 Worden eveneens als betaald beschouwd, de bijdragen die het lid, omdat hij zich in een toestand van collectieve schuldenregeling of van faillissement bevindt, door de wet verhinderd is te betalen gedurende de periode die loopt van de eerste dag van de maand waarin de opeenvolgende periode bedoeld, naargelang het geval, in artikel 5, § 2, eerste lid, of in artikel 5, § 2, tweede lid, een einde neemt tot het einde van de maand voorafgaand aan de maand waarin de gebeurtenis, die krachtens de statuten aanleiding kan geven tot uitkering van een voordeel van een dienst bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de voornoemde wet van 6 augustus 1990, zich voordoet.]1
§ 3. De persoon die ten laste was van een gerechtigde die niet in regel was met de bijdragen voor de periode van 23 maanden die voorafgaat aan de maand waarin de gebeurtenis die krachtens de statuten aanleiding kan geven tot uitkering van het voordeel heeft plaatsgevonden en die in regel is met de bijdragen sedert hij zelf gedurende voormelde periode voor de eerste maal gerechtigde geworden is, wordt, voor de toepassing van dit besluit, tot bewijs van het tegendeel, verondersteld in regel te zijn met de bijdragen voor de betrokken diensten voor de voornoemde periode van 23 maanden en voor de 3 maanden die onmiddellijk op deze periode volgen. Dit geldt a fortiori eveneens wanneer de persoon ten laste was van een gerechtigde die in regel was met de bijdragen voor de voornoemde periode.
§ 4. De persoon, bedoeld door dit artikel, die in regel is met zijn bijdragen sedert meer dan 24 maanden [1 of, voor de personen bedoeld in artikel 5, § 2, tweede lid, sinds meer maanden dan het aantal maanden die de opeenvolgende periode bedraagt,]1 wordt, voor de toepassing van dit koninklijk besluit, tot bewijs van het tegendeel, verondersteld in regel te zijn met zijn bijdragen voor de betrokken diensten voor de 3 maanden die onmiddellijk op deze periode volgen.
§ 5. De regels voorzien in § 1, 2° en in §§ 2, 3 en 4, zijn ook van toepassing wanneer de persoon in de loop van de periode van 23 of 24 maanden die erin bedoeld wordt, in de hoedanigheid van gerechtigde aangesloten was bij verschillende Belgische ziekenfondsen of bij verschillende voornoemde maatschappijen van onderlinge bijstand wat betreft de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990.
In dat geval:
1° moet voor de berekening van de periode van 23 maanden waarmee rekening moet worden gehouden voor de toepassing van §§ 2 en 3, rekening gehouden worden met de maanden van aansluiting in de hoedanigheid van gerechtigde, in elk van de ziekenfondsen in deze periode, bij alle diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990 die voor de leden van deze ziekenfondsen worden georganiseerd;
2° moet deze persoon, [1 indien hij zich niet in een situatie bedoeld in artikel 5, § 2, tweede lid, bevindt]1 om het voordeel van een dienst in kwestie te kunnen genieten, in regel zijn met de bijdragen voor alle diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990 die ingericht waren voor de leden van die verschillende ziekenfondsen en dit, voor alle maanden tijdens dewelke hij er, in de hoedanigheid van gerechtigde, aangesloten geweest is;
3° wordt hij, als hij voldoet aan de voorwaarde voorzien onder 2°, voor de toepassing van dit besluit, tot het tegendeel bewezen is, verondersteld in regel te zijn met de bijdragen voor de diensten in kwestie gedurende de drie maanden die onmiddellijk volgen op die periode.
§ 6. De regels voorzien in § 1, 2° en in §§ 2, 3 en 4, zijn ook van toepassing wanneer de persoon [1 die zich niet in een situatie bedoeld in artikel 5, § 2, tweede lid, bevindt]1 in de loop van de periode van 23 of 24 maanden die erin bedoeld wordt, gedurende een of meerdere maanden niet aangesloten was bij een Belgisch ziekenfonds of bij een Belgische maatschappij van onderlinge bijstand wat betreft de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990.
In dat geval:
* wordt die onderbrekingsperiode van de aansluiting, voor de toepassing van dit besluit, gelijkgesteld met een periode waarvoor de persoon in regel was met de bijdragen wanneer hij in regel was met de bijdragen voor alle diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990 die voor de leden van zijn ziekenfonds worden ingericht, voor alle maanden waarin hij als gerechtigde was aangesloten bij een Belgisch ziekenfonds gedurende die 23 maanden;
* wordt deze persoon, voor de toepassing van dit besluit, tot het tegendeel bewezen is, verondersteld in regel te zijn met de bijdragen voor de diensten in kwestie gedurende de drie maanden die onmiddellijk volgen op die periode.
----------
(1)<KB 2022-09-25/12, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.4. § 1. Onder "lid van een maatschappij van onderlinge bijstand van wie de mogelijkheid om een voordeel van de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990 te genieten, is geschorst", moet verstaan worden de persoon die lid is van een aangesloten ziekenfonds in de zin van artikel 2ter, van het koninklijk besluit van 7 maart 1991 en die niet in regel is met de bijdragen voor dergelijke diensten voor een periode die niet verder teruggaat dan de 23e maand die voorafgaat aan de maand waarin de gebeurtenis die krachtens de statuten aanleiding kan geven tot uitkering van het voordeel plaatsgevonden heeft.
§ 2. Deze persoon zal, onverminderd de toepassing van artikel 48bis van de wet van 6 augustus 1990, slechts kunnen beschouwd worden als "lid van een maatschappij van onderlinge bijstand" in de zin van artikel 2, eerste lid, 1°, na betaling van alle verschuldigde bijdragen voor de betreffende periode en voor de maand waarin de gebeurtenis die krachtens de statuten aanleiding kan geven tot uitkering van het voordeel plaatsgevonden heeft. Wanneer de persoon ten laste van een gerechtigde van wie de mogelijkheid om een voordeel te genieten van de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990, is geschorst, zelf gerechtigde wordt voor de eerste keer, wordt deze persoon op het ogenblik van de inwerkingtreding van zijn aansluiting als gerechtigde, beschouwd als een lid bedoeld door artikel 2, eerste lid, 1°.
In afwijking van het vorige lid, worden de maanden van de voornoemde periode tijdens dewelke een gerechtigde van wie de mogelijkheid om een voordeel te genieten van de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990, is geschorst de hoedanigheid van gerechtigde verliest en persoon ten laste van een gerechtigde wordt, gelijkgeschakeld met maanden voor dewelke de bijdragen betaald werden.
§ 3. De regels bedoeld in § 2 zijn ook van toepassing wanneer de persoon in de loop van de erin bedoelde periode, in de hoedanigheid van gerechtigde aangesloten was bij verschillende Belgische ziekenfondsen of bij verschillende voornoemde maatschappijen van onderlinge bijstand wat betreft de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990.
In dat geval moet voor de berekening van de periode van 23 maanden waarmee rekening moet worden gehouden voor de toepassing van § 2, eerste lid, rekening gehouden worden met de maanden van aansluiting in de hoedanigheid van gerechtigde, in elk van de ziekenfondsen in deze periode, bij alle diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990 die voor de leden van deze ziekenfondsen worden georganiseerd.
§ 4. De regels bedoeld in § 2 zijn ook van toepassing wanneer de persoon in de loop van de erin bedoelde periode gedurende een of meerdere maanden niet aangesloten was bij een Belgisch ziekenfonds wat betreft de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990.
In dat geval wordt die onderbrekingsperiode van de aansluiting, voor de toepassing van dit besluit, gelijkgesteld met een periode waarvoor de persoon in regel was met de bijdragen wanneer deze persoon, die niet in regel was met de bijdragen voor die diensten voor maanden waarin hij gedurende die 23 maanden als gerechtigde was aangesloten bij een Belgisch ziekenfonds en een voornoemde maatschappij van onderlinge bijstand, de achterstallige bijdragen betaalt aan de entiteit of de entiteiten in kwestie ten laatste in de maand waarin de nieuwe aansluiting na de onderbrekingsperiode aanvangt.
Art.5.§ 1. Onder "lid van een maatschappij van onderlinge bijstand waarvan de mogelijkheid om een voordeel van deze diensten te genieten, is opgeheven", moet verstaan worden de persoon die lid is van een aangesloten ziekenfonds in de zin van artikel 2quater, van het koninklijk besluit van 7 maart 1991 en die niet in regel is met de bijdragen voor de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990 voor een periode die 24 maanden overstijgt.
Voor de toepassing van het vorige lid, worden de maanden van de voornoemde periode tijdens dewelke deze persoon de hoedanigheid van gerechtigde verliest en persoon ten laste van een gerechtigde wordt, gelijkgeschakeld met maanden voor dewelke de bijdragen betaald werden.
§ 2. Deze persoon kan, onverminderd de toepassing van artikel 48bis van de wet van 6 augustus 1990, slechts beschouwd worden als "lid van een maatschappij van onderlinge bijstand dat een voordeel van de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990 kan genieten" in de zin van artikel 2, eerste lid, 1°, na een opeenvolgende periode van 24 maanden waarvoor de bijdragen moeten betaald worden zonder enig voordeel van deze diensten te kunnen genieten.
[1 In afwijking van het vorige lid, kan een persoon die zich in een behartenswaardige situatie bevindt, onverminderd de toepassing van artikel 48bis van de wet van 6 augustus 1990, beschouwd worden als lid van een maatschappij van onderlinge bijstand dat een voordeel van de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990 kan genieten in de zin van artikel 2, 1° :
1° na een opeenvolgende periode van 6 maanden waarvoor de bijdragen moeten betaald worden zonder enig voordeel van deze diensten te kunnen genieten, indien deze persoon zich in een behartenswaardige situatie bevindt:
- hetzij in de 6 maanden die deze opeenvolgende periode voorafgaan;
- hetzij in deze opeenvolgende periode;
2° na een opeenvolgende periode van 6 tot 23 maanden waarvoor de bijdragen werden betaald zonder enig voordeel van deze diensten te kunnen genieten, indien de behartenswaardige situatie zich na de 6de maand van deze opeenvolgende periode en voor het einde van de periode van 24 maanden bedoeld in het eerste lid voordoet. In dit geval loopt de opeenvolgende periode tot en met de maand die voorafgaat aan deze waarin de behartenswaardige situatie een aanvang genomen heeft zonder evenwel 24 maand te kunnen overschrijden.]1
[1 De opeenvolgende periode bedoeld, naargelang het geval, in het 1ste lid of in het 2de lid, wordt opgeschort:]1
1° gedurende de periode tijdens dewelke de gerechtigde, van wie de mogelijkheid om een voordeel van deze diensten te genieten, is opgeheven en dat begonnen is met de betaling van de bijdragen voor een daaropvolgende periode, door de wet verhinderd is te betalen omdat hij zich in een toestand van collectieve schuldregeling of van faillissement bevindt;
2° gedurende de periode tijdens dewelke gerechtigde, van wie de mogelijkheid om een voordeel van deze diensten te genieten, is opgeheven en die begonnen is met de betaling van de bijdragen voor een daaropvolgende periode, de hoedanigheid van gerechtigde heeft verloren en persoon ten laste is van een gerechtigde die niet in regel is met de betaling van de bijdragen voor de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990.
[1 Wanneer de gebeurtenis die krachtens de statuten aanleiding kan geven tot uitkering van een voordeel zich voordoet na de opeenvolgende periode bedoeld in het tweede lid, doch voor het einde van de 23ste maand die deze volgt waarin de opeenvolgende periode een aanvang heeft genomen, kan deze persoon, in afwijking van artikel 3, § 1, 2°, genieten van het voordeel wanneer hij in regel is met de bijdragen voor de periode die loopt vanaf de maand voor dewelke hij (opnieuw) begonnen is met de betaling van de bijdragen tot en met de maand tijdens dewelke deze gebeurtenis zich heeft voorgedaan.";
Door "persoon die zich in een behartenswaardige situatie bevindt", bedoeld in het tweede lid, moet worden verstaan, voor de toepassing van dit besluit, de persoon die zich in een situatie bevindt bedoeld in artikel 2quater, negende lid, van het koninklijk besluit van 7 maart 1991.]1
§ 3. De regels bedoeld in §§ 1, tweede lid, en 2, zijn ook van toepassing wanneer de persoon in de loop van de periode bedoeld in § 1, eerste lid, aangesloten was bij verschillende Belgische ziekenfondsen of bij verschillende voornoemde maatschappijen van onderlinge bijstand wat betreft de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990.
[1 Wanneer een persoon ononderbroken aangesloten is geweest in de hoedanigheid van gerechtigde bij verschillende Belgische ziekenfondsen in de opeenvolgende periode bedoeld, naargelang het geval, in artikel 5, § 2, eerste lid, of in artikel 5, § 2, tweede lid, waarin de bijdragen moeten worden betaald zonder enig voordeel te kunnen genieten van de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de voornoemde wet van 6 augustus 1990:
1° worden de maanden van de opeenvolgende periode geteld vanaf de eerste dag van de maand waarvoor de bijdragen voor die diensten van het ziekenfonds waarbij hij tijdens die periode eerst was aangesloten, betaald werden;
2° moet deze persoon, om een voordeel te kunnen genieten in het kader van een dienst bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de voornoemde wet van 6 augustus 1990, voor een gebeurtenis doe zich na deze opeenvolgende periode voordoet, in regel zijn met de bijdragen in elk ziekenfonds voor de maanden waarin hij erbij was aangesloten in de hoedanigheid van gerechtigde gedurende deze opeenvolgende periode.]1
§ 4. De regels bedoeld in §§ 1, tweede lid, en 2, zijn ook van toepassing wanneer de persoon in de loop van de periode bedoeld in § 1, eerste lid, gedurende een of meerdere maanden niet aangesloten was bij een Belgisch ziekenfonds wat betreft de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990.
Wanneer een persoon [1 die zich niet in een situatie bedoeld in § 2, tweede lid, bevindt]1 gedurende de 23 maanden die voorafgaan aan de maand waarin zich een gebeurtenis heeft voorgedaan die krachtens de statuten aanleiding kan geven tot de uitkering van het voordeel van een dienst bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990, gedurende een of meerdere maanden niet was aangesloten bij een Belgisch ziekenfonds en niet in regel was met de bijdragen voor de andere maanden van de periode van 23 maanden, wordt die onderbrekingsperiode van de aansluiting, voor de toepassing van dit besluit, gelijkgesteld met een periode waarvoor de persoon niet in regel was met de bijdragen.
[1 In geval van onderbreking van de aansluiting als gerechtigde bij een Belgisch ziekenfonds na het begin van de opeenvolgende periode, bedoeld, naargelang het geval, in § 2, eerste lid, of in § 2, tweede lid, schort de onderbrekingsperiode deze opeenvolgende periode op waarvoor de bijdragen betaald moeten worden zonder enig voordeel te kunnen genieten van de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de voornoemde wet van 6 augustus 1990. Die schorsing mag evenwel niet langer dan vijf jaar duren.]1
§ 5. Wanneer de persoon ten laste van een gerechtigde van wie de mogelijkheid om een voordeel te genieten van de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990, is opgeheven, zelf voor de eerste keer gerechtigde wordt, wordt deze persoon op het ogenblik van de inwerkingtreding van zijn aansluiting als gerechtigde, beschouwd als een lid bedoeld door artikel 2, eerste lid, 1°.
----------
(1)<KB 2022-09-25/12, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.6. § 1. In afwijking van artikel 5 kan geen enkele persoon de hoedanigheid van lid van een maatschappij van onderlinge bijstand waarvan de mogelijkheid om te genieten van de voordelen van deze diensten opgeheven is zoals voorzien in artikel 5, vóór 1 januari 2022 verwerven.
In voorkomend geval behoudt de persoon tijdens de periode die loopt van de 25e maand van niet-betaling van de bijdragen tot 31 december 2021, de hoedanigheid van lid van een maatschappij van onderlinge bijstand waarvan de mogelijkheid om te genieten van een voordeel van de diensten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990 is geschorst, zoals bepaald in artikel 4.
De bijdragen die betrekking hebben op de periode bedoeld in het tweede lid, worden toegevoegd aan de bijdragen bedoeld in artikel 3, § 1°, 2°, en in artikel 4, § 2, eerste lid, onverminderd de uitzonderingen bedoeld in §§ 2, tweede lid, 3 en 4, van dit laatste artikel. Voor de toepassing van deze uitzonderingen ten aanzien van de personen bedoeld in dit artikel, moet in voorkomend geval ook de periode bedoeld in het tweede lid, in aanmerking genomen worden.
In afwijking van artikel 3, § 1, 2°, moet men derhalve, om te kunnen genieten van een voordeel van de betrokken diensten voor een gebeurtenis die zich voordoet in 2021, in regel zijn met de bijdragen voor de periode van 1 januari 2019 tot en met de maand tijdens dewelke deze gebeurtenis zich heeft voorgedaan.
§ 2. De eerste paragraaf is van toepassing onverminderd artikel 48bis van de wet van 6 augustus 1990.
HOOFDSTUK III. - De bestuursorganen van een maatschappij van onderlinge bijstand
Afdeling 1. - Algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand
Onderafdeling 1. - Het aantal afgevaardigden van de aangesloten ziekenfondsen
Art.7. De algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand is samengesteld uit afgevaardigden van alle aangesloten ziekenfondsen, naar rata van één afgevaardigde per volle schijf van 10.000 leden die de hoedanigheid van `gerechtigde' hebben.
Elk aangesloten ziekenfonds is er vertegenwoordigd in verhouding tot het aantal aangesloten gerechtigden, die eveneens lid zijn van de maatschappij van onderlinge bijstand, op 30 juni van het jaar voorafgaand aan de verkiezing van de leden van de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand.
Wanneer een aangesloten ziekenfonds overgenomen zal worden door een ander aangesloten ziekenfonds in het kader van een fusie die in werking treedt op 1 januari van het jaar waarin de verkiezing van de algemene vergadering van het overnemende ziekenfonds zal plaatsvinden, worden de gerechtigden in het ziekenfonds dat overgenomen zal worden beschouwd als gerechtigden in het overnemende ziekenfonds op 30 juni van het voorafgaande jaar voor de bepaling van het aantal vertegenwoordigers binnen de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand waarbij het overnemende ziekenfonds is aangesloten.
De algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand kan evenwel niet meer dan 140 afgevaardigden tellen.
Onderafdeling 2. - De verkiesbaarheidsvoorwaarden
Art.8. Om verkozen te kunnen worden als afgevaardigde en om afgevaardigde te kunnen blijven in de algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand:
1° moet men lid zijn van de maatschappij van onderlinge bijstand in de zin van artikel 2, eerste lid, 1°, of persoon ten laste zijn van een dergelijk lid;
2° moet men meerderjarig of ontvoogd zijn;
3° moet men voldoen aan de voorwaarde geen deel uit te maken van het personeel van de maatschappij van onderlinge bijstand of nooit ontslagen te zijn geweest als personeelslid van de maatschappij van onderlinge bijstand wegens ernstige tekortkoming of wegens een andere reden bedoeld door de statuten;
4° moet men voldoen aan de eventuele andere bijkomende voorwaarden die in de statuten opgenomen worden. Deze voorwaarden mogen evenwel niet van aard zijn dat ze qua verkiesbaarheid of onverenigbaarheid op een onwettelijke of buitensporige wijze het recht van een lid beperken om zich kandidaat te stellen of om verkozen te worden of discretionaire macht aan de voorzitter zouden verlenen voor wat betreft de aanvaarding van de kandidaturen.
Wanneer een aangesloten ziekenfonds overgenomen zal worden door een ander aangesloten ziekenfonds in het kader van een fusie die in werking treedt op 1 januari van het jaar waarin de verkiezing van de algemene vergadering van het overnemende ziekenfonds zal plaatsvinden, worden de personen aangesloten bij het ziekenfonds dat overgenomen zal worden beschouwd als personen aangesloten bij het overnemende ziekenfonds voor de toepassing van het eerste lid, 1°.
Onderafdeling 3. - De indiening van de kandidaturen
Art.9. De algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand is samengesteld uit personen die zetelen in de algemene vergadering van de aangesloten ziekenfondsen.
De vertegenwoordigers van de leden in de algemene vergadering van de aangesloten ziekenfondsen die verkozen willen worden tot afgevaardigde in de algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand, moeten zich kandidaat stellen volgens de wijze voorzien door de statuten, uiterlijk vijftien dagen vóór de datum van de algemene vergadering van het ziekenfonds dat de stemming zal uitvoeren.
Onderafdeling 4. - Voordracht en verkiezing van de afgevaardigden van de aangesloten ziekenfondsen
Art.10. Onverminderd het recht van de leden van de algemene vergadering van een ziekenfonds om zich kandidaat te stellen voor een mandaat van afgevaardigde, hetzij spontaan hetzij ingevolge een eventuele oproep tot de kandidaten door het ziekenfonds, kan de raad van bestuur van een ziekenfonds kandidaten voorstellen aan de algemene vergadering.
Alle kandidaten worden op dezelfde verkiezingslijst opgenomen.
De afgevaardigden van de ziekenfondsen worden verkozen door de algemene vergadering van dat ziekenfonds.
Onderafdeling 5. - De stemming
Art.11. Er wordt overgegaan tot een stemming wanneer het aantal kandidaten binnen een aangesloten ziekenfonds groter is dan het aantal toe te kennen effectieve mandaten waarover dat ziekenfonds beschikt in toepassing van artikel 7.
De stemming is geheim.
De stemming kan elektronisch gebeuren ter plaatse of op afstand voor zover tegemoetgekomen wordt aan de door de Controledienst vastgestelde voorwaarden.
De kandidaten worden verkozen in volgorde van het aantal bekomen stemmen.
Bij gelijkheid van stemmen tussen meerdere kandidaten voor het laatste mandaat, wordt het mandaat toegekend volgens de in de statuten voorziene regeling.
Als het aantal kandidaten die aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoen binnen een aangesloten ziekenfonds gelijk is aan of kleiner is dan het aantal effectieve mandaten waarover dat ziekenfonds beschikt in toepassing van artikel 7, worden die kandidaten automatisch verkozen.
Art.12. Indien het aantal mandaten, zoals vereist door artikel 7 niet of niet meer bereikt wordt en er geen plaatsvervangers zijn of geen plaatsvervangers meer zijn, wordt de algemene vergadering toch geacht rechtsgeldig te zijn samengesteld tot de volgende mutualistische verkiezingen.
De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand kunnen evenwel voorzien dat de ziekenfondsen in een dergelijk geval nieuwe afgevaardigden kunnen voordragen.
Onderafdeling 6. - De verkiezing van plaatsvervangers
Art.13. Er kunnen plaatsvervangende afgevaardigden verkozen worden onder dezelfde voorwaarden als voor de effectieve afgevaardigden.
De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand bepalen, in voorkomend geval, de verkiezingsmodaliteiten voor de plaatsvervangende afgevaardigden, alsook onder welke voorwaarden zij effectieve afgevaardigden kunnen vervangen.
Onderafdeling 7. - De andere personen die de algemene vergadering kunnen bijwonen
Art.14. De algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand kan maximaal tien raadgevers aanduiden. Zij hebben raadgevende stem.
De personen die in een maatschappij van onderlinge bijstand hetzij belast zijn met de globale verantwoordelijkheid voor het dagelijks bestuur hetzij een andere leidinggevende functie of een directiefunctie uitoefenen, kunnen de algemene vergadering met raadgevende stem bijwonen.
Art.15. Bovendien kan de landsbond waarbij de maatschappij van onderlinge bijstand is aangesloten ook een persoon aanduiden om hem te vertegenwoordigen in de algemene vergadering van die maatschappij van onderlinge bijstand met raadgevende stem.
Afdeling 2. - De raad van bestuur van een maatschappij van onderlinge bijstand
Onderafdeling 1. - Het aantal bestuurders
Art.16.De raad van bestuur van een maatschappij van onderlinge bijstand is samengesteld uit minimum tien bestuurders en maximum een aantal bestuurders dat de helft van het aantal leden van de algemene vergadering van deze maatschappij van onderlinge bijstand niet mag overtreffen.
De bestuurders bedoeld in het artikel 17 worden in het vorige lid niet meegeteld.
Ieder aangesloten ziekenfonds moet in de raad van bestuur vertegenwoordigd zijn door minstens een bestuurder en steeds in verhouding tot het aantal aangesloten gerechtigden, die ook lid zijn van die maatschappij van onderlinge bijstand, op 30 juni van het jaar voorafgaand aan de verkiezing van de leden van de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand. Wanneer een aangesloten ziekenfonds overgenomen zal worden door een ander aangesloten ziekenfonds in het kader van een fusie die in werking treedt op 1 januari van het jaar waarin de verkiezing van de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand zal plaatsvinden, worden de gerechtigden in het ziekenfonds dat overgenomen wordt beschouwd als gerechtigden in het overnemende ziekenfonds op 30 juni van het voorafgaande jaar voor de bepaling van het aantal vertegenwoordigers van dit ziekenfonds binnen de raad van bestuur van de maatschappij van onderlinge bijstand waarbij het overnemende ziekenfonds is aangesloten.
De raad van bestuur van een maatschappij van onderlinge bijstand kan eveneens bestuurders tellen die de aangesloten ziekenfondsen niet vertegenwoordigen [1 en die geen bestuurders zijn bedoeld in het artikel 17]1. Dit aantal bestuurders mag niet groter zijn dan 25 % van het totaal aantal bestuurders.
----------
(1)<KB 2022-05-15/12, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 28-07-2022>
Onderafdeling 2. - Onafhankelijk bestuurder
Art.17. § 1. . De raad van bestuur van een maatschappij van onderlinge bijstand kan een of meerdere onafhankelijke bestuurders tellen.
§ 2. Onder "onafhankelijk bestuurder" in de zin van § 1, moet worden verstaan, een bestuurder die bevoegd is in het domein van de gezondheid en/of op financieel en/of actuarieel vlak en die aan de volgende voorwaarden voldoet:
1. geen personeelslid zijn van de maatschappij van onderlinge bijstand of van een ziekenfonds dat bij de maatschappij van onderlinge bijstand is aangesloten, of van de landsbond waarbij de maatschappij van onderlinge bijstand aangesloten is of van een maatschappij van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 70, § 1, eerste lid, b), van de wet van 6 augustus 1990 die aangesloten is bij een aangesloten ziekenfonds, of van een verzekeringsmaatschappij van onderlinge bedoeld in artikel 43bis, § 5, of in artikel 70, § 6, van deze wet, waarbij een aangesloten ziekenfonds is aangesloten of waar een aangesloten ziekenfonds een afdeling van uitmaakt;
2. geen mandaat uitoefenen als lid van de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand of van een ziekenfonds dat bij de maatschappij van onderlinge bijstand is aangesloten, of van de landsbond waarbij de maatschappij van onderlinge bijstand aangesloten is of van een mutualistische entiteit bedoeld in artikel 70, § 1, eerste lid, b), van de wet van 6 augustus 1990 die aangesloten is bij een aangesloten ziekenfonds, of van een verzekeringsmaatschappij van onderlinge bedoeld in artikel 43bis, § 5, of in artikel 70, § 7, van deze wet, waarbij een aangesloten ziekenfonds is aangesloten of waar een aangesloten ziekenfonds een afdeling van uitmaakt;
3. geen mandaat uitoefenen als bestuurder van de landsbond waarbij de maatschappij van onderlinge bijstand aangesloten is, van een medisch-sociale instelling bedoeld in artikel 20, § 3, van de wet van 6 augustus 1990 of van een rechtspersoon of natuurlijke persoon waarmee een entiteit bedoeld onder 1° samenwerkt in toepassing van artikel 43 van deze wet;
4. geen mandaat uitoefenen als onafhankelijk bestuurder van de landsbond waarbij de maatschappij van onderlinge bijstand aangesloten is en geen mandaat uitoefenen van onafhankelijk bestuurder in de zin van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen uitoefenen in een verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis, § 5, of in artikel 70, § 7, van de wet van 6 augustus 1990 waarbij een aangesloten ziekenfonds is aangesloten of waar een aangesloten ziekenfonds een afdeling van uitmaakt;
5. niet in een hieronder vermelde situatie van belangenconflict zijn:
a) een belangrijk voordeel van vermogensrechtelijke aard ontvangen hebben van een entiteit, een rechtspersoon of een natuurlijke persoon bedoeld onder 1° tot en met 4° ;
b) een significante zakelijke relatie, in de zin van artikel 15, 94°, van de wet van 13 maart 2016, hebben of hebben gehad met een entiteit, een rechtspersoon of een natuurlijke persoon bedoeld onder 1° tot en met 4° ;
c) echtgenoot, wettelijk samenwonende partner of bloed- of aanverwant tot de tweede graad zijn van een persoon die zich in een toestand bedoeld onder a) of b) bevindt.
§ 3. Om onafhankelijk bestuurder te blijven in een maatschappij van onderlinge bijstand moet men aan de voorwaarden bedoeld in § 2 blijven voldoen.
§ 4. Het mandaat van een onafhankelijk bestuurder kan hernieuwd worden naar aanleiding van de volgende mutualistische verkiezingen.
Onderafdeling 3. - De kandidaturen
Art.18. Onverminderd het recht van de leden van de algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand om zich kandidaat te stellen voor een ander mandaat dan een mandaat van onafhankelijk bestuurder, hetzij spontaan hetzij ingevolge een eventuele oproep tot de kandidaten door de maatschappij van onderlinge bijstand zelf, kan de raad van bestuur van een maatschappij van onderlinge bijstand kandidaten voorstellen aan de algemene vergadering.
Alle kandidaten worden op dezelfde verkiezingslijst opgenomen.
Bovendien kunnen er ook, wat het mandaat van onafhankelijk bestuurder betreft, spontane kandidaturen worden aanvaard, alsook kandidaturen ingediend ingevolge een advertentie door de maatschappij van onderlinge bijstand.
Onderafdeling 4. - De verkiezing
Art.19. De raad van bestuur van een maatschappij van onderlinge bijstand wordt verkozen door de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand onder de bij artikel 18 van de wet van 6 augustus 1990 voorziene voorwaarden, na kennisname van de motivatie die deze kandidatuur desgevallend vergezelt.
De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand verduidelijken de praktische modaliteiten met betrekking tot het neerleggen van de kandidaturen, de controle van hun ontvankelijkheid en tot de volgorde van de kandidaten op de stemlijsten.
Er wordt in voorkomend geval overgegaan tot verkiezing van de onafhankelijke bestuurders op grond van een lijst van al de kandidaten die aan de voorwaarden voldoen om in deze hoedanigheid verkozen te worden, vooraleer over te gaan tot de verkiezing van de andere bestuurders.
Art.20. De stemming is geheim.
De stemming kan elektronisch gebeuren ter plaatse of op afstand voor zover tegemoetgekomen wordt aan de door de Controledienst vastgestelde voorwaarden.
De bestuurders worden verkozen in volgorde van het aantal bekomen stemmen en rekening houdend met artikel 20, §§ 1, 2 en 3, van de wet van 6 augustus 1990 en met artikel 25 van dit besluit.
Bij gelijkheid van stemmen voor meerdere kandidaten voor het laatste toe te kennen mandaat, wordt het mandaat toegekend volgens de in de statuten voorziene regeling.
Onderafdeling 5. - De verkiezing van plaatsvervangende bestuurders
Art.21. Er kunnen plaatsvervangende bestuurders verkozen worden onder dezelfde voorwaarden.
De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand bepalen de verkiezingsmodaliteiten voor de plaatsvervangende bestuurders, alsook onder welke voorwaarden zij effectieve bestuurders kunnen vervangen.
Onderafdeling 6. - De coöptatie van bestuurders
Art.22. Wanneer de plaats van een bestuurder openvalt vóór het einde van zijn mandaat, kan de raad van bestuur, indien de statuten in deze mogelijkheid voorzien, een nieuwe bestuurder coöpteren, die aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden en hetzelfde profiel voldoet en rekening houdend met artikel 20, §§ 1, 2 en 3, van de wet van 6 augustus 1990 en met artikel 25 van dit besluit. De statuten bepalen de modaliteiten van een dergelijke coöptatie.
Onder 'profiel' moet worden verstaan:
1° het feit, naargelang het geval, onder artikel 16, derde lid, of artikel 16, vierde lid, of artikel 17 te vallen;
2° voor de bestuurders bedoeld in artikel 16, derde lid, het feit hetzelfde ziekenfonds te vertegenwoordigen als de vervangen bestuurder;
3° als de statuten die vereiste voorzien, het feit over gelijkaardige competenties te beschikken als die waarover de te vervangen bestuurder beschikte.
In een geval bedoeld in het eerste lid, moet de eerstvolgende algemene vergadering overgaan tot de verkiezing van de bestuurder die het mandaat van de vorige bestuurder zal volbrengen.
Indien een andere bestuurder dan de gecoöpteerde bestuurder verkozen wordt, eindigt het mandaat van de gecoöpteerde bestuurder na afloop van de algemene vergadering.
Onderafdeling 7. - De andere personen die de vergaderingen van de raad van bestuur kunnen bijwonen
Art.23. De raad van bestuur kan maximaal vijftien raadgevers bij de raad van bestuur aanduiden. Deze hebben raadgevende stem.
De personen die in de maatschappij van onderlinge bijstand hetzij belast zijn met de globale verantwoordelijkheid voor het dagelijks bestuur hetzij een andere leidinggevende functie of een directiefunctie uitoefenen, van de maatschappij van onderlinge bijstand kunnen de vergaderingen van de raad van bestuur met raadgevende stem bijwonen.
Art.24. Bovendien kan de landsbond waarbij de maatschappij van onderlinge bijstand is aangesloten ook een persoon aanduiden om hem te vertegenwoordigen in de raad van bestuur van die maatschappij van onderlinge bijstand met raadgevende stem.
Onderafdeling 8. - Het maximumaantal mandaten dat toegekend kan worden aan personen van hetzelfde geslacht
Art.25.De statuten van de maatschappijen van onderlinge bijstand bepalen het maximumaantal mandaten dat toegekend kan worden aan personen van hetzelfde geslacht. De statuten mogen evenwel niet voorzien dat meer dan 75 % van de mandaten mogen toegekend worden aan personen van eenzelfde geslacht.
[1 De bestuurders bedoeld in het artikel 17 worden niet meegeteld voor de toepassing van het vorige lid.]1
----------
(1)<KB 2022-05-15/12, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 28-07-2022>
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Afdeling 1. - Het overmaken van documenten aan de Controledienst
Art.26. Om de Controledienst de mogelijkheid te bieden de hem bij artikel 52, eerste lid, 2°, van de wet van 6 augustus 1990 toegewezen opdracht te vervullen, zenden de maatschappijen van onderlinge bijstand en, in voorkomend geval, de aangesloten ziekenfondsen, hem tegelijk:
1° de publicaties, adviezen, brieven en omzendbrieven toe die zij aan hun leden toesturen;
2° de eventuele advertenties met betrekking tot toe te kennen mandaten;
3° de eventuele brochures die zij ter beschikking stellen voor hun leden die vermeldingen bevatten met betrekking tot de betrokken verkiezingen, tot de indiening van de kandidaturen, tot de ontvankelijke kandidaturen, tot de datum van de stemming en tot het resultaat van de stemming.
Bovendien verwittigen ze onmiddellijk de Controledienst van elke publicatie op hun website met betrekking tot aangelegenheden bedoeld door dit besluit.
Afdeling 2. - De klachten met betrekking tot aangelegenheden bedoeld door dit besluit
Art.27. In toepassing van artikel 52, eerste lid, 10°, van de wet van 6 augustus 1990 kunnen alle geschillen voortkomend uit de betwisting van de ontvankelijkheid van de ingediende kandidaturen voorgelegd worden aan de Controledienst. Dergelijke klachten moeten binnen tien werkdagen volgend op de datum waarop deze weigering aan de betrokken kandidaat is meegedeeld, bij aangetekend schrijven ingediend worden.
Art.28. Overeenkomstig artikel 52, eerste lid, 10°, van de wet van 6 augustus 1990, kan iedere klacht in verband met de toepassing van dit besluit worden voorgelegd aan de Controledienst.
De klachten moeten, bij aangetekend schrijven, gericht worden aan de Controledienst binnen de tien werkdagen volgend op de datum van, naargelang het geval, de betwiste beslissing, het betwiste verloop van de verkiezingen of de bekendmaking van het betwiste resultaat van de verkiezingen.
De Controledienst beschikt over dertig kalenderdagen om kennisgeving te doen van zijn beslissing aan de betrokken partijen.
Hij behoudt zich het recht voor deze partijen op te roepen om ze te horen in hun verdedigingsmiddelen.
De betrokken partijen kunnen eveneens vragen om door de Controledienst te worden gehoord.
Afdeling 3. - - Inwerkingtreding
Art.29. Het koninklijk besluit van 5 oktober 2000 tot uitvoering van artikel 2, §§ 2 en 3, tweede lid, 14, § 3 en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand, bedoeld in artikel 43bis van dezelfde wet, betreft, gewijzigd door de besluiten van 8 maart 2004, 26 augustus 2010, 8 mei 2018 en 14 januari 2021, wordt opgeheven.
Art.30. Dit besluit treedt in werking op 1 september 2021.
In afwijking van het eerste lid:
1° treedt Hoofdstuk III slechts in werking voor de verkiezing met betrekking tot de betrokken mandaten met het oog op de hernieuwing, in 2022 en in volgende jaren, van de samenstelling van de algemene vergadering van de maatschappijen van onderlinge bijstand en van de raad van bestuur van deze entiteiten;
2° treedt artikel 28 slechts in werking, wat de artikelen 4 tot en met 13bis, van het koninklijk besluit van 5 oktober 2000 betreft, voor de verkiezing met betrekking tot de betrokken mandaten met het oog op de hernieuwing, in 2022 en in volgende jaren, van de samenstelling van de algemene vergadering van de maatschappijen van onderlinge bijstand en van de raad van bestuur van deze entiteiten.
Art. 31. De Minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.