30 MEI 2021. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten inzake de aanwijzing in het mandaat van directeur-generaal van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie van een kandidaat die geen personeelslid is van de politiediensten en houdende diverse statutaire bepalingen hieromtrent
HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen
Art. 1-11
HOOFDSTUK II. - Slotbepaling
Art. 12
HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen
Artikel 1. In artikel IV.I.34 RPPol, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het woord "enkel" wordt opgeheven;
2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende:
"In afwijking van het eerste lid is dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen IV.I.51 en IV.I.57bis, niet toepasselijk op de personeelsleden die extern aangeworven worden voor het mandaat van directeur-generaal van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie bedoeld in artikel 66, derde lid, van de wet van 26 april 2002.".
Art.2. In artikel IV.I.51 RPPol, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid, 2°, worden de woorden "of A4" vervangen door de woorden ", A4 of A5";
2° in het tweede lid worden de woorden "en van negen jaar voor de klasse A4 geëist" vervangen door de woorden ", van negen jaar voor de klasse A4 en van tien jaar of een managementervaring van 6 jaar voor de klasse A5 geëist".
Art.3. Artikel VII.III.9 RPPol, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 september 2008, wordt opgeheven.
Art.4. Artikel VII.III.17 RPPol, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 september 2008, wordt opgeheven.
Art.5. In artikel VII.III.30, tweede lid, RPPol, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 september 2008, wordt het tweede lid aangevuld met de woorden "en, in voorkomend geval, de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 66/1, eerste lid, van de wet van 26 april 2002.".
Art.6. Artikel VII.III.50 RPPol, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 september 2008, wordt opgeheven.
Art.7. In artikel VII.III.54 RPPol, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de woorden "een presentiegeld waarvan het bedrag per gepresteerd uur niet meer mag bedragen dan 1/1850ste van het loon van een rijksambtenaar met rang 17" vervangen door de woorden "een presentiegeld waarvan het bedrag per gepresteerd uur gelijk is aan 1/1850ste van het loon van een personeelslid van het federaal openbaar ambt van klasse A5, bezoldigd in de hoogste trap van de loonschaal A53 in het federaal openbaar ambt";
2° het tweede lid wordt vervangen als volgt:
"De in het eerste lid bedoelde voorzitter en bijzitters hebben tevens recht op de vergoedingen voor de reis- en verblijfskosten overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van de federale overheidsdiensten.".
Art.8. In deel VII, titel III, hoofdstuk I, afdeling 4, RPPol, wordt de onderafdeling 8, die het artikel VII.III.67 bevat, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 september 2008, opgeheven.
Art.9. In artikel VII.III.69, eerste lid, RPPol, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 september 2008, wordt de bepaling onder 8° opgeheven.
Art.10. In deel VII, titel III, hoofdstuk III, afdeling 2, RPPol, wordt de onderafdeling 7, die het artikel VII.III.76 bevat, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 september 2008, opgeheven.
Art.11. In deel VII, titel III, RPPol, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 september 2008, wordt een hoofdstuk VII ingevoegd, dat de artikelen VII.III.112 tot VII.III.118 bevat, luidende:
"Hoofdstuk VII. - Bijzondere bepalingen eigen aan het mandaat van directeur-generaal van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie van een kandidaat die niet de hoedanigheid heeft van personeelslid en betreffende zijn rechtspositie
Art. VII.III.112. Voor de toepassing van dit hoofdstuk dient te worden verstaan onder "kandidaat": de kandidaat voor het mandaat van directeur-generaal van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie die geen personeelslid is.
Art. VII.III.113. Behalve indien dit hoofdstuk anders bepaalt, zijn de bepalingen van Titel III van toepassing op de kandidaat in het mandaat van directeur-generaal van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie.
Art. VII.III.114. § 1. De kandidaat dient niet te voldoen aan de in artikel VII.III.15, tweede lid, 1°, bedoelde voorwaarde.
§ 2. Onverminderd de naleving van het artikel VII.III.24, voegt de kandidaat bij zijn akte tot kandidaatstelling, op straffe van onontvankelijkheid ervan, elk nuttig stuk waaruit blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarde bedoeld in artikel 66/1, eerste lid, 4°, van de wet van 26 april 2002, inzonderheid de referenties of de aanbevelingen van zijn vorige werkgevers.
Onder managementervaring dient te worden verstaan, ervaring in beheer binnen een overheidsdienst of in de private sector.
§ 3. In afwijking van artikel VII.III.26, § 2, tweede lid, wordt de geschiktheid vastgesteld aan de hand van het profiel van de kandidaat ten overstaan van het voor het ambt vereiste profiel rekening houdende met de functiebeschrijving, de kandidaatstelling, met inbegrip van de eraan toegevoegde nuttige stukken, en de resultaten van het horen van de kandidaat door de selectiecommissie.
§ 4. In afwijking van artikel VII.III.27 gaat de selectiecommissie over tot het horen van de kandidaten waarvan zij de kandidaatstelling ontvankelijk verklaart indien tenminste één van hen geen personeelslid is.
§ 5. In afwijking van artikel VII.III.41 kan de directeur-generaal van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie die, voorafgaand aan zijn aanwijzing, geen personeelslid was, zich gedurende het huidige mandaat niet kandidaat stellen voor een bij mobiliteit te begeven betrekking, noch voor een ander bij mandaat te begeven ambt.
De directeur-generaal van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie die zijn mandaat vrijwillig beëindigt alvorens een aanwezigheidstermijn van drie volle jaren in het mandaat te hebben volbracht, blijft gehouden aan een termijn, ingaand op de datum van de beëindiging van het mandaat, binnen dewelke hij zich niet rechtsgeldig kan kandidaat stellen voor een ander bij mandaat te begeven ambt. Deze termijn stemt overeen met het resterende gedeelte van die aanwezigheidstermijn.
§ 6. In afwijking van artikel VII.III.47, en voor zover tenminste één van de door de bevoegde selectiecommissie geschikt bevonden kandidaten geen personeelslid is, vergelijken de minister en de minister van Justitie de respectievelijke aanspraken en verdiensten van de geschikt bevonden kandidaten op grond van het voorstel van de selectiecommissie, van de kandidaatstellingen, van de in § 3, bepaalde gegevens, van de in artikel 107, eerste en vijfde lid, van de wet bepaalde adviezen en, naargelang van het geval, van het persoonlijk dossier, van de evaluatie of van de nuttige stukken gevoegd bij de kandidaatstelling.
Art. VII.III.115. De directeur-generaal van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie die, voorafgaand aan zijn aanwijzing, geen personeelslid was, geniet:
1° de wedde vastgelegd overeenkomstig de weging van de functies van niveau A bedoeld in artikel II.III.14, § 4;
2° de weddebijslag voor de uitoefening van een mandaat bedoeld in artikel XI.II.17;
3° in voorkomend geval, elke toelage en/of vergoeding vervat in Deel XI die niet onverenigbaar is met de weddebijslag voor de uitoefening van een mandaat.
Art. VII.III.116. In afwijking van artikel VII.III.111 verliest de directeur-generaal van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie die, voorafgaand aan zijn aanwijzing, geen personeelslid was, ambtshalve zijn hoedanigheid van personeelslid van de politiediensten wanneer zijn mandaat is beëindigd.
Art. VII.III.117. § 1. De directeur-generaal van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie die, voorafgaand aan zijn aanwijzing, geen personeelslid was, waarvan het mandaat werd beëindigd omwille van een evaluatie met de vermelding "onvoldoende" en die geen beroepsinkomen of vervangingsinkomen met inbegrip van rust- of andere pensioenen geniet, ontvangt een beëindigingsvergoeding.
§ 2. De beëindigingsvergoeding is gelijk aan een twaalfde van de wedde bedoeld in artikel VII.III.115, 1°, vermeerderd met een twaalfde van de weddebijslag voor de uitoefening van een mandaat bedoeld in artikel XI.II.17.
§ 3. Naargelang de vermelding "onvoldoende" wordt uitgesproken bij de eindevaluatie of tijdens het mandaat, verkrijgt de titularis van wie het mandaat werd beëindigd respectievelijk zes maal of drie maal de beëindigingsvergoeding.
§ 4. De beëindigingsvergoeding, berekend overeenkomstig § 2, wordt maandelijks uitbetaald gedurende het aantal maanden zoals bedoeld in § 3, mits maandelijkse voorlegging door de belanghebbende van een verklaring op eer waaruit blijkt dat hij gedurende de betrokken periode geen beroepsinkomen, of vervangingsinkomen met inbegrip van rust- of andere pensioenen heeft genoten.
Art. VII.III.118. § 1. De directeur-generaal van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie die, voorafgaand aan zijn aanwijzing, geen personeelslid was, wiens evaluatie aanleiding heeft gegeven tot de vermelding "voldoende" en het mandaat niet werd verlengd, hoewel hij opnieuw ontvankelijk gesolliciteerd had, ontvangt een herintegratievergoeding.
§ 2. De herintegratievergoeding is gelijk aan het verschil tussen enerzijds een twaalfde van de wedde bedoeld in artikel VII.III.115, 1°, vermeerderd met een twaalfde van de weddebijslag voor de uitoefening van een mandaat bedoeld in artikel XI.II.17, en anderzijds het maandelijks beroeps- of vervangingsinkomen dat hij zal krijgen na het einde van zijn mandaat.
§ 3. De titularis bedoeld in § 1, verkrijgt de herintegratievergoeding hetzij:
1° tien maal, als hij één mandaat heeft uitgeoefend;
2° twaalf maal als hij twee of meerdere opeenvolgende mandaten in dezelfde functie heeft uitgeoefend.
Indien hij wordt gepensioneerd binnen de twaalf maanden die volgen op het einde van zijn mandaat krijgt hij, in afwijking van § 1, de herintegratievergoeding gedurende het aantal maanden gelijk aan het aantal maanden tussen het einde van zijn mandaat en de aanvang van zijn pensioen.
§ 4. De herintegratievergoeding wordt maandelijks uitbetaald, mits maandelijkse voorlegging door de belanghebbende van een verklaring op eer met de vermelding van de maandwedde waarop hij recht heeft.".
HOOFDSTUK II. - Slotbepaling
Art. 12. De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en de minister bevoegd voor Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.