28 NOVEMBER 2021. - Koninklijk besluit betreffende radiotoegang in de frequentieband 700 MHz
HOOFDSTUK 1. - Terminologie en definities
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Algemeen
Art. 2-3
HOOFDSTUK 3. - Gebruik van de frequenties
Art. 4-6
HOOFDSTUK 4. - Rechten voor het gebruik van het radiospectrum en de controle op de frequenties
Art. 7
HOOFDSTUK 5. - Vergoeding van de betrokken omroepnetwerkoperatoren
Art. 8
HOOFDSTUK 6. - Controle
Art. 9
HOOFDSTUK 7. - Dekkingsvereisten
Art. 10-12
HOOFDSTUK 8. - Nationale roaming
Art. 13
HOOFDSTUK 9. - ASTRID
Art. 14
HOOFDSTUK 10. - Procedure voor de toekenning van gebruiksrechten
Afdeling 1. - Hergroepering van procedures
Art. 15
Afdeling 2. - Kandidatuur
Art. 16-20
Afdeling 3. - Onderzoek van de kandidaturen
Art. 21-23
Afdeling 4. - Nieuwkomer
Art. 24
Afdeling 5. - Procedure
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 25-30
Onderafdeling 2. - Veiling
Art. 31-41
Onderafdeling 3. - Positie
Art. 42-46
Afdeling 6. - Toekenning van de gebruiksrechten
Art. 47-48
HOOFDSTUK 11. - Slotbepalingen
Art. 49
HOOFDSTUK 1. - Terminologie en definities
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° "eindtoestel": radioapparatuur van een eindgebruiker;
2° "radiotoegang": verbindingen via radiogolven tussen een eindtoestel en een basisstation;
3° "netwerk voor radiotoegang": geheel van de basisstations die nodig zijn om radiotoegang te verlenen;
4° "gebruiksrechten": door het Instituut toegekende rechten die het gebruik dekken van de frequenties vermeld in artikel 4;
5° "700 MHz-operator": operator die gebruiksrechten heeft verworven;
6° "controle met betrekking tot een persoon": de bevoegdheid in rechte of in feite om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de bestuurders of zaakvoerders van die persoon of op de oriëntatie van het beheer ervan. De controle kan exclusief of gezamenlijk, direct of via een tussenpersoon worden uitgeoefend en wordt geïnterpreteerd conform de artikelen 1:14 tot 1:18 van het Wetboek van Vennootschappen en verenigingen, Deel 1, Boek 1, Titel 4, Hoofdstuk 1, op voorwaarde dat wanneer er sprake is van een meerderheid, deze meerderheid 50% of meer bedraagt;
7° "relevante groep": ten opzichte van een persoon (de "eerste persoon"):
a) de eerste persoon, en;
b) elke persoon die wordt gecontroleerd door de eerste persoon, en;
c) elke persoon (de "tweede persoon") die de eerste persoon controleert, en;
d) elke persoon die wordt gecontroleerd door de tweede persoon, en;
e) elke persoon waarmee een van de onder a) tot c) beoogde personen een consortium vormt in de betekenis van artikel 1:19 van het Wetboek van Vennootschappen en verenigingen, Deel 1, Boek 1, Titel 4, Hoofdstuk 2.
8° "bestaande mobiele operator": houder, op de dag van inwerkingtreding van dit besluit, van gebruiksrechten toegekend krachtens het koninklijk besluit van 7 maart 1995 betreffende het opzetten en exploiteren van GSM-mobilofonienetten of van het koninklijk besluit van 24 oktober 1997 betreffende het opzetten en de exploitatie van DCS-1800-mobilofonienetten of van het koninklijk besluit van 6 juni 2013 betreffende radiotoegang in de frequentieband 790-862 MHz;
9° "operator die recht heeft op nationale roaming": een 700 MHz-operator die geen bestaande mobiele operator is en waarvan de relevante groep geen bestaande mobiele operator bevat;
10° "operator die nationale roaming moet aanbieden": een bestaande mobiele operator die tevens een 700 MHz-operator is of die behoort tot de relevante groep van een 700 MHz-operator;
11° "PPDR": openbare veiligheid en beveiliging, civiele bescherming en rampenbestrijding;
12° "nationale PPDR-roaming": nationale roaming waarbij beroep wordt gedaan op het radiotoegangsnetwerk van een openbare mobiele operator, voor spraak- en datacommunicatie voor openbare veiligheid en beveiliging, civiele bescherming en rampenbestrijding ten behoeve van het radiocommunicatienetwerk bedoeld in artikel 3, § 1, eerste lid, van de wet van 8 juni 1998 betreffende de radiocommunicatie van de hulp- en veiligheidsdiensten;
13° "bijzondere PPDR-maatregelen": maatregelen inzake radiodekking, robuustheid, veiligheid, beschikbaarheid en eventueel andere elementen om een openbaar mobiel netwerk geschikt te maken voor veilige spraak- en datacommunicatie voor openbare veiligheid en beveiliging, civiele bescherming en rampenbestrijding ten behoeve van het radiocommunicatienetwerk bedoeld in artikel 3, § 1, eerste lid, van de wet van 8 juni 1998 betreffende de radiocommunicatie van de hulp- en veiligheidsdiensten;
14° "fictieve identiteit van een kandidaat": fictieve naam die door het Instituut aan de kandidaat wordt gegeven. Tot aan de laatste ronde van de in de artikelen 31 tot 41 bedoelde veiling is de echte identiteit van de kandidaat die aan de fictieve identiteit gelinkt is, enkel bekend voor het Instituut en voor de kandidaat.
HOOFDSTUK 2. - Algemeen
Art.2. Dit besluit is van toepassing op iedere operator die een kennisgeving heeft gedaan overeenkomstig artikel 9 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en die frequenties wenst te verwerven voor het aanbieden van radiotoegang in de frequentiebanden vermeld in artikel 4.
Art.3. § 1. De gebruiksrechten zijn geldig voor een periode van twintig jaar vanaf de datum vastgelegd door het Instituut conform artikel 47, § 2.
Na afloop van die eerste periode kunnen de gebruiksrechten telkens voor vijf jaar worden verlengd door het Instituut. Daartoe neemt het Instituut een beslissing uiterlijk twee jaar voor het verstrijken van de periode en na de betrokken operator te hebben gehoord.
§ 2. De gebruiksrechten dekken het gebruik van de radiostations die opgesteld zijn door de 700 MHz-operator op het gehele nationale vasteland, en het gebruik van de eindtoestellen die aangesloten zijn op het netwerk voor radiotoegang. De gebruiksrechten zijn niet geldig voor radiostations die de 700MHz-operator uitrolt in het nationale luchtruim, in de territoriale wateren of in de exclusieve economische zone van België in de Noordzee.
HOOFDSTUK 3. - Gebruik van de frequenties
Art.4. § 1. Het Instituut wijst overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk 10 zes frequentieblokken van 5 MHz duplex toe in de frequentiebanden 703-733 MHz en 758-788 MHz, gescheiden door een duplexafstand van 55 MHz.
Om de blokken te identificeren tijdens het maken van een bod conform artikel 33, worden de blokken genummerd van 1 tot 6. Het nummer van het blok is in geen geval een indicatie van zijn positie in de frequentieband.
§ 2. De frequentieband 758-788 MHz is voorbehouden voor het uitzenden door de basisstations en de frequentieband 703-733 MHz is voorbehouden voor het uitzenden door de eindtoestellen.
§ 3. Een relevante groep ten opzichte van een 700 MHz-operator kan niet meer dan 10 MHz duplex innemen in de frequentiebanden 703-733 MHz en 758-788MHz.
§ 4. Het Instituut mag, na de betrokken partijen te hebben gehoord, de verdeling van de toegewezen frequenties wijzigen, zonder de kwantiteit spectrum toegekend aan elke operator te wijzigen, in objectief gerechtvaardigde gevallen om het doeltreffende, efficiënte en gecoördineerde gebruik van radiospectrum te bevorderen, binnen redelijke termijnen en verhoudingen.
Art.5. Het houden van eindtoestellen die bestemd zijn om te werken op de frequentiebanden vermeld in artikel 4 is vrijgesteld van de vergunningen of gebruiksrechten bedoeld in artikel 13/1, § 1, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
Art.6. De 700 MHz-operator respecteert de verplichtingen die voortvloeien uit de grensoverschrijdende coördinatie in het kader van de internationale overeenkomsten die het Instituut gesloten heeft.
HOOFDSTUK 4. - Rechten voor het gebruik van het radiospectrum en de controle op de frequenties
Art.7. § 1. De 700 MHz-operator betaalt een heffing genaamd jaarlijks recht voor de terbeschikkingstelling van frequenties.
Het jaarlijkse recht voor de terbeschikkingstelling van frequenties bedraagt 91.200 euro per toegewezen MHz. De jaarlijkse rechten voor de terbeschikkingstelling van de frequenties worden verlaagd met 50% de drie eerste jaar van de eerste periode van geldigheid van de gebruiksrechten.
Het bedrag van dat recht is onafhankelijk van het aantal stations voor radiocommunicatie die de frequentie in kwestie exploiteren.
§ 2. De 700 MHz-operator betaalt het jaarlijkse recht voor de terbeschikkingstelling van de frequenties, voor de frequentieblokken toegewezen op 1 januari van het jaar waarop het recht betrekking heeft, uiterlijk 31 januari van het jaar waarop het recht betrekking heeft.
De eerste betaling van het jaarlijkse recht voor de terbeschikkingstelling van elk toegewezen frequentieblok wordt verricht binnen de dertig dagen vanaf de aanvang van de geldigheidsperiode van de gebruiksrechten voor dat frequentieblok, naar rata van het aantal dagen dat overblijft tot 31 december van het lopende jaar.
Indien de gebruiksrechten voor een frequentieblok verstrijken, is het jaarlijkse recht voor de terbeschikkingstelling voor dat frequentieblok verschuldigd tot de dag waarop de gebruiksrechten verstrijken.
§ 3. De bedragen worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen dat basis 2013=100 als referentieperiode heeft.
De aanpassing geschiedt met behulp van de coëfficiënt die verkregen wordt door het indexcijfer van de maand december die voorafgaat aan de maand januari in de loop waarvan de aanpassing plaatsvindt, te delen door het indexcijfer van de maand december 2016. Na toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen afgerond tot het hogere honderdtal in euro.
HOOFDSTUK 5. - Vergoeding van de betrokken omroepnetwerkoperatoren
Art.8. § 1. Elke betrokken omroepnetwerkoperator kan worden vergoed voor de kosten die hij heeft opgelopen voor het herschikken van zijn zenders voor terrestrische digitale televisie in de frequentieband 694-790 MHz.
Daartoe stelt de betrokken omroepnetwerkoperator een uitvoerig verslag op ter motivering van het gevorderde bedrag en maakt dit verslag over aan het Instituut, ten laatste 6 maanden na de eerste kennisgeving bedoeld in artikel 47, § 3.
Het Instituut onderzoekt dit verslag en bepaalt de gegrondheid van het gevorderde bedrag waarbij de betreffende omroepnetwerkoperator elke bijkomende inlichting verstrekt die vereist is voor een volledige en objectieve beoordeling.
§ 2. Het Instituut vergoedt elke betrokken omroepnetwerkoperator. Het bedrag van de vergoeding wordt vastgesteld door het Instituut op basis van de informatie van de betrokken omroepnetwerkoperator en op basis van de analyse van deze informatie door het Instituut.
§ 3. De kosten voor vergoeding van de betrokken omroepnetwerkoperatoren worden afgehouden van het bedrag van de enige heffing.
HOOFDSTUK 6. - Controle
Art.9. § 1. Een 700 MHz-operator is ertoe gehouden op verzoek van het Instituut alle informatie te verstrekken over de voortgang van de aanleg van zijn netwerk, de commercialisering van de diensten en zijn financiële toestand. De informatie wordt gepubliceerd op de website van de operator.
§ 2. De 700 MHz-operator moet elk jaar, uiterlijk op 30 juni, aan het Instituut een verslag sturen over zijn activiteiten van het voorgaande jaar. Dat verslag bevat minstens de volgende informatie:
1° de gerealiseerde dekkingszone;
2° een beschrijving van de aangeboden diensten, met inbegrip van alle nodige informatie over de snelheid zoals vereist door artikel 11, § 4, 2° ;
3° het aantal klanten.
De 700 MHz-operator verleent kosteloos zijn medewerking aan elk verzoek van het Instituut dat bedoeld is om na te gaan of de bepalingen van dit besluit of van de gebruiksrechten nageleefd worden.
§ 3. De 700 MHz-operator stelt het Instituut gratis tien dienstaansluitingen op zijn netwerk ter beschikking om het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit besluit of van de gebruiksrechten mogelijk te maken.
HOOFDSTUK 7. - Dekkingsvereisten
Art.10. § 1. De 700 MHz-operator brengt het publiek duidelijk en precies op de hoogte over de dekking die door zijn dienst wordt geboden. De verstrekte informatie stelt het publiek in staat om ondubbelzinnig vast te stellen waar het van de betreffende dienst gebruik kan maken. De informatie wordt gepubliceerd op de website van de operator volgens de bepalingen die hij vastlegt.
§ 2. Deze informatie wordt eveneens ten minste tweemaal per jaar aan het Instituut bezorgd.
Art.11. § 1. De uitrol van het netwerk voor radiotoegang van een 700 MHz-operator beantwoordt, vanaf de begindatum van de geldigheid van de gebruiksrechten, minstens aan de volgende dekkingsgraden van de bevolking in België op de verschillende tijdstippen:
1° na 1 jaar: 70%;
2° na 2 jaar: 99,5%;
3° na 6 jaar: 99,8%.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 beantwoordt de uitrol van het netwerk voor radiotoegang van een 700 MHz-operator die geen bestaande mobiele operator is, vanaf de begindatum van de geldigheid van de gebruiksrechten, minstens aan de volgende dekkingsgraden van de bevolking in België op de verschillende hieronder vermelde tijdstippen:
1° na 3 jaar: 30%;
2° na 6 jaar: 70%;
3° na 8 jaar: 99,8%.
§ 3. Uitzonderingen op de paragrafen 1 en 2 worden verleend door het Instituut, in geval van overmacht.
§ 4. Onder dekking dient te worden verstaan dat het netwerk voor radiotoegang van de 700 MHz-operator zijn klanten toegang biedt tot de volgende diensten, van of naar een klassieke terminal buiten de gebouwen:
1° verbindingen tot stand brengen met elke eindgebruiker van een vast of mobiel openbaar telefoonnetwerk in België of in het buitenland;
2° toegang krijgen tot de diensten en toepassingen die worden aangeboden op de openbare netwerken voor datatransport, in het bijzonder op het internet met een downstreamsnelheid van minstens:
a) 6 Mbit/s indien de 700 MHz-operator twee frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, heeft, en beschikt over gebruiksrechten krachtens het koninklijk besluit van 6 juni 2013 betreffende radiotoegang in de frequentieband 790-862 MHz;
b) 5 Mbit/s indien de 700 MHz-operator een enkel frequentieblok vermeld in artikel 4, § 1, heeft, en beschikt over gebruiksrechten krachtens het koninklijk besluit van 6 juni 2013 betreffende radiotoegang in de frequentieband 790-862 MHz;
c) 3 Mbit/s indien de 700MHz-operator geen gebruiksrechten heeft krachtens het koninklijk besluit van 6 juni 2013 betreffende radiotoegang in de frequentieband 790-862 MHz.
§ 5. De dekkingsgraad van de bevolking wordt door het Instituut onderzocht op basis van de demografische spreiding zoals bepaald in het kader van de onderverdeling van België in statistische sectoren door de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.
Voor het verifiëren van de dekkingsgraad van de bevolking gaat men ervan uit dat de bevolking uniform is verdeeld binnen elke sector.
De praktische methoden en de precieze procedures voor de metingen worden vastgelegd door het Instituut.
§ 6. De dekkingsgraden vermeld in paragraaf 1 en 2 kunnen worden bereikt met alle frequenties waarvoor de 700 MHz-operator over gebruiksrechten beschikt krachtens artikel 18 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
Art.12. § 1. Te rekenen vanaf 2 jaar na de begindatum van de geldigheid van de gebruiksrechten bereikt de 700 MHz-operator een dekking met een minimumdebiet van 10 Mbit/s buiten de trein voor 98 % van de locaties op de volgende spoorlijnen:
1° Brussel-Gent;
2° Brussel-Antwerpen;
3° Brussel-Luik (snelle lijn en trage lijn);
4° Brussel-Namen;
5° Brussel-Halle;
6° Halle-Bergen;
7° Antwerpen-Gent;
8° Gent-Kortrijk;
9° Halle-Doornik;
10° Brussel-Charleroi;
11° Gent-Brugge;
12° Charleroi-Namen ;
13° Leuven-Hasselt;
14° Namen-Aarlen;
15° Luik-Welkenraedt.
§ 2. Uitzonderingen op paragraaf 1 kunnen worden verleend door het Instituut indien de 700 MHz-operator gebruiksrechten heeft in de frequentiebanden 880-915 MHz en 925-960 MHz krachtens het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de banden 900 MHz, 1800 MHz en 2 GHz en er aan de 700 MHz-operator beperkingen worden opgelegd om het GSM-R-netwerk te beschermen, zoals bepaald in de wet van 12 december 2006 betreffende GSM-R.
§ 3. Onder dekking dient te worden verstaan dat het netwerk voor radiotoegang van de 700 MHz-operator toegang biedt tot de diensten en toepassingen die worden aangeboden op de openbare netwerken voor datatransport, in het bijzonder op het internet.
§ 4. De dekkingsgraden en minimumdebieten vermeld in paragraaf 1 kunnen worden bereikt met alle frequenties waarvoor de 700 MHz-operator over gebruiksrechten beschikt krachtens artikel 18 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
§ 5. Voor een 700 MHz-operator die geen bestaande mobiele operator is wordt de termijn opgelegd in paragraaf 1 vastgelegd op 9 jaar.
§ 6. Het Instituut onderzoekt de dekking en legt de praktische methoden en de precieze procedures voor de metingen vast.
HOOFDSTUK 8. - Nationale roaming
Art.13. § 1. Het Instituut kan een operator die nationale roaming moet aanbieden, ertoe verplichten nationale roaming aan te bieden aan een operator die recht heeft op nationale roaming, overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.
§ 2. Het Instituut neemt de maatregelen aan binnen zes maanden na de ontvangst van het verzoek van de operator die recht heeft op nationale roaming.
§ 3. Het in paragraaf 2 vermelde verzoek kan enkel uitgaan van een operator die zijn dekkingsverplichtingen krachtens artikel 11 naleeft.
§ 4. Behoudens andersluidend akkoord treedt een overeenkomst van nationale roaming tussen een operator die recht heeft op nationale roaming en een operator die nationale roaming moet aanbieden slechts in werking vanaf het ogenblik dat de uitrol van het netwerk van de operator die recht heeft op nationale roaming minstens 20% van de bevolking in België bereikt.
Deze dekkingsgraad wordt door het Instituut onderzocht op basis van de bepalingen van artikel 11, paragrafen 4 tot 6.
§ 5. Behoudens andersluidend akkoord is de operator die nationale roaming moet aanbieden in het kader van een overeenkomst van nationale roaming met een operator die recht heeft op nationale roaming niet gehouden om nationale-roamingdiensten te verstrekken in die geografische gebieden waar de operator die recht heeft op nationale roaming een eigen netwerk heeft uitgebouwd.
§ 6. Behoudens andersluidend akkoord omvatten de diensten die het voorwerp uitmaken van een overeenkomst van nationale roaming tussen een operator die recht heeft op nationale roaming en een operator die nationale roaming moet aanbieden, alle elektronische-communicatiediensten die worden aangeboden met alle frequenties onder 3 GHz waarvoor de operator over gebruiksrechten beschikt krachtens artikel 18 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
§ 7. Geen van de maatregelen die worden opgelegd door het Instituut is van toepassing na de periode van acht jaar die ingaat vanaf het begin van de geldigheid van de gebruiksrechten van de operator die recht heeft op nationale roaming. Uitzonderingen op de acht jaar worden verleend door het Instituut, als de dekkingsgraad bedoeld in artikel 11 § 2 omwille van overmacht niet gerespecteerd kan worden na 8 jaar.
§ 8. Indien na het afsluiten van een overeenkomst van nationale roaming met tussenkomst van het Instituut krachtens dit artikel een operator die recht heeft op nationale roaming over een andere overeenkomst van nationale roaming onderhandelt en deze afsluit met een andere operator die nationale roaming moet aanbieden, dan wordt de eerste overeenkomst van nationale roaming die tot stand kwam na tussenkomst van het Instituut de dag na de kennisgeving door het Instituut aan de partijen bij het contract inzake nationale roaming beëindigd, behoudens andersluidend akkoord tussen de partijen bij die eerdere overeenkomst van nationale roaming.
Indien het Instituut vaststelt dat de operator die recht heeft op nationale roaming zijn dekkingsverplichtingen krachtens artikel 11 niet naleeft, dan wordt de overeenkomst van nationale roaming die tot stand kwam na tussenkomst van het Instituut de dag na de kennisgeving door het Instituut aan de partijen bij het contract inzake nationale roaming beëindigd, behoudens andersluidend akkoord tussen de partijen bij deze overeenkomst van nationale roaming.
§ 9. De retail-minusprijs staat voor de prijs die de operator die nationale roaming moet aanbieden, aanrekent aan zijn klanten voor het verlenen van een dienst, na aftrek van die kosten die niet gemaakt worden wanneer dezelfde dienst wordt aangeboden aan een operator die recht heeft op nationale roaming, en na toevoeging van die kosten die redelijkerwijs enkel gemaakt worden om diensten van nationale roaming aan te bieden.
De retail-minusprijs wordt uitgedrukt als een eenheidstarief, gebaseerd op gemiddelde retailprijzen.
Bij het bepalen of beoordelen van de retail-minusprijs houdt het Instituut ook rekening met de kosten voor de inhoud of andere componenten met toegevoegde waarde die niet verschaft worden aan de klanten van de operator die recht heeft op nationale roaming.
De retailprijs van de operator die nationale roaming moet aanbieden, bestaat uit de gemiddelde werkelijke inkomsten uit verbindingen, huur en gesprekken voor de diensten aangeboden. Deze prijs kan eventueel apart berekend worden voor verschillende diensten, zoals nationale en internationale gesprekken en tijdens of buiten piekuren.
De gemiddelde werkelijke inkomsten worden berekend op basis van de totale inkomsten van de operator die nationale roaming moet aanbieden.
Het Instituut beslist om vaste kosten, die de operator moet maken om de nationale roaming mogelijk te maken, op te nemen in een overeenkomst van nationale roaming nadat het de rechtvaardiging en de gevolgen ervan grondig heeft onderzocht.
HOOFDSTUK 9. - ASTRID
Art.14. § 1. In uitvoering van artikel 106, § 4 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie moet iedere 700 MHz-operator ten behoeve van het algemeen belang inzake de organisatie van de radiocommunicatie voor PPDR van de hulp- en veiligheidsdiensten uiterlijk twee jaar na het verkrijgen van gebruiksrechten overeenkomstig dit besluit op eigen kosten nationale PPDR-roaming aanbieden aan ASTRID.
Daartoe moet de 700 MHz-operator voor de volledige gebruikersgroep zoals opgenomen in het ASTRID-beheerscontract volgende in 3GPP gestandaardiseerde mechanismes en diensten ondersteunen:
1° verbindingen tot stand brengen met elke eindgebruiker van een vast of mobiel openbaar telefoonnetwerk in België of in het buitenland;
2° toegang te krijgen tot de diensten en toepassingen die worden aangeboden op de openbare netwerken voor datatransport, in het bijzonder op het internet;
3° de functionaliteiten MCPTT (Mission Critical Push to Talk), MCVideo (Mission Critical Video) en MCData (Mission Critical Data) ondersteunen zoals ontwikkeld door de 3GPP;
4° de mechanismen van prioriteit en pre-emptie ondersteunen ten behoeve van de ASTRID-gebruikers zoals:
a) QCIs (QoS Class Identifiers);
b) Reservatie van minimaal 3 ARP (Allocation and Retention Priority) waarden;
c) Access Class Barring en de bijhorende reservatie van enkele specifieke Access Class waarden (minimaal de klassen 12 en 14);
De in 3GPP gestandaardiseerde mechanismes en diensten zoals opgenomen in het voormelde lid onder 1° tot en met 4° kunnen, op gezamenlijk voorstel van ASTRID en de 700 MHz-operatoren en na advies van het Instituut over de technische haalbaarheid en de noodzakelijkheid van de beoogde onderliggende functionaliteiten van dit voorstel, verder bepaald worden in een besluit van de minister van Telecommunicatie en de minister van Binnenlandse Zaken dat de technische specificaties en de frequentiebanden die ondersteund moeten worden, vastlegt.
§ 2. Teneinde te voldoen aan de specifieke voorwaarden inzake radiodekking, robuustheid, veiligheid, beschikbaarheid en eventueel andere noodzakelijke elementen vereist voor radiocommunicatie voor PPDR kunnen de minister van Telecommunicatie en de minister van Binnenlandse Zaken, na advies van het Instituut omtrent de technische haalbaarheid en operationele noodzakelijkheid ervan, een of meerdere 700 MHz-operatoren verplichten ASTRID de bijzondere PPDR-maatregelen aan te bieden die minimaal nodig zijn om de hulp- en veiligheidsdiensten te ondersteunen.
§ 3. Voor het aanbieden van bijzondere PPDR-maatregelen aan ASTRID kunnen alle frequenties worden gebruikt waarvoor de 700 MHz-operator krachtens artikel 18 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie over gebruiksrechten beschikt, evenals alle bestaande en toekomstige technologieën die de operator voor zijn netwerk of dienstverlening aanwendt.
§ 4. Het Instituut bepaalt de berekeningsmodus voor de prijs die een 700 MHz-operator aan ASTRID mag factureren voor het aanbieden van bijzondere PPDR-maatregelen vermeld in § 2 van dit artikel, en voor het spraak-, sms- en dataverbruik ten behoeve van de radiocommunicatie voor PPDR van de hulp- en veiligheidsdiensten.
Bij de bepaling van de prijs voor de bijzondere PPDR-maatregelen houdt het Instituut rekening met de door de 700 MHz-operator hiervoor gemaakte werkelijke en aangetoonde kosten en een redelijke winstmarge.
Bij de bepaling van de prijs voor het spraak-, sms- en dataverbruik kunnen de kosten van de implementatie en ondersteuning van nationale PPDR-roaming ten behoeve van ASTRID, zoals begrepen in § 1 van dit artikel niet in rekening worden gebracht door de 700 MHz-operator.
HOOFDSTUK 10. - Procedure voor de toekenning van gebruiksrechten
Afdeling 1. - Hergroepering van procedures
Art.15. Het Instituut kan beslissen om de procedure voor toekenning van de gebruiksrechten waarin dit besluit voorziet en de procedure voor toekenning van de gebruiksrechten waarin het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de frequentiebanden 900 MHz, 1800 MHz en 2 GHz voorziet, samen te voegen tot één enkele gunningsprocedure.
Afdeling 2. - Kandidatuur
Art.16. Een operator die gebruiksrechten wil verwerven, dient zijn kandidatuur in in de vorm en volgens de voorwaarden die in dit hoofdstuk worden vastgesteld.
Art.17. § 1. De kandidaat blijft gebonden door zijn kandidatuur vanaf de indiening ervan tot:
1° hem gebruiksrechten worden toegewezen, of;
2° hij zich op regelmatige wijze terugtrekt uit de procedure tot toekenning van gebruiksrechten, of;
3° hij wordt uitgesloten van de procedure.
§ 2. De kandidaat mag geen enkele wijziging aanbrengen aan zijn kandidatuur na de indiening ervan.
§ 3. De kandidaat is verplicht het Instituut onmiddellijk schriftelijk in kennis te stellen van gebeurtenissen en feiten die een invloed hebben of zouden kunnen hebben op de verklaringen die de kandidaat aflegde overeenkomstig artikel 19.
Art.18. § 1. De kandidaatstelling gebeurt als volgt:
1° tussen 9 en 17 uur op werkdagen, en uiterlijk op de datum en het uur zoals bepaald door het Instituut en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad;
2° bij het Instituut, tegen ontvangstbewijs;
3° in twee exemplaren, met aanduiding van een origineel exemplaar, ondertekend door de gemachtigde vertegenwoordigers van de kandidaten.
§ 2. In de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad duidt het Instituut aan welke frequentieblokken zoals vermeld in artikel 4, § 1, zijn betrokken.
Art.19. § 1. De kandidatuur bevat de volgende informatie:
1° het telefoon- en faxnummer in de EU waarop de kandidaat op werkdagen, tussen 8 en 19 uur, bereikt kan worden en het adres dat voor deze procedure geldt als het officiële adres van de kandidaat met de bedoeling er documenten af te leveren, kennisgevingen te doen geworden en betekeningen te verrichten;
2° de namen, titels, hoedanigheden en handtekeningen van minstens één persoon die wettelijk bevoegd is om de kandidaat ten volle te vertegenwoordigen krachtens de wet of de statuten van de kandidaat voor alle handelingen die verband kunnen hebben met de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten;
3° de statuten van de kandidaat of, bij gebreke daarvan, equivalente documenten die de werking van de kandidaat regelen;
4° het bewijs, of indien een dergelijk bewijs niet uitgereikt wordt in het land waar de zetel van de kandidaat gevestigd is, een verklaring onder ede dat de kandidaat:
a) niet in staat van faillissement of van vereffening of een gelijkaardige toestand verkeert, en;
b) geen aangifte van faillissement heeft gedaan en niet betrokken is in een procedure van vereffening of van gerechtelijk akkoord of in een soortgelijke procedure volgens een buitenlandse regelgeving;
5° een gedetailleerd, duidelijk en volledig overzicht van de aandeelhoudersstructuur van de kandidaat;
6° het bewijs van de betaling van het bedrag zoals bedoeld in artikel 20;
7° het bankrekeningnummer van de kandidaat waarop het bedrag bedoeld in artikel 23 of 47, § 4, kan worden teruggestort;
8° de technische norm of technologie die de kandidaat van plan is te gebruiken;
9° het bewijs van kennisgeving overeenkomstig artikel 9 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
§ 2. Het Instituut legt het formaat vast dat de kandidaturen moeten naleven.
Art.20. § 1. De kandidaat betaalt een bedrag van 5 miljoen euro. Deze waarborg wordt uiterlijk op de datum van indiening van de kandidaturen onvoorwaardelijk, onherroepelijk, in opeisbare sommen en in euro, ten voordele van de Belgische Staat gestort bij de Nationale Bank van België, op een rekening bekendgemaakt door het Instituut.
§ 2. De waarborg brengt interest op tegen de rentevoet van de depositofaciliteit van de Europese Centrale Bank. De interesten worden gekapitaliseerd op de laatste werkdag van het Europees betalingssysteem TARGET van elke maand. De waarborg van de kandidaten die gebruiksrechten verkrijgen, brengt interest op tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop de gebruiksrechten aanvangen. De waarborg van de kandidaten die geen gebruiksrechten verkrijgen, brengt interest op tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop hij wordt teruggestort.
Afdeling 3. - Onderzoek van de kandidaturen
Art.21. Indien meerdere kandidaten deel uitmaken van eenzelfde relevante groep ten opzichte van een kandidaat, dan wordt slechts één toegelaten tot de procedure.
De betrokken kandidaten kiezen, op verzoek van het Instituut, de persoon uit hun midden die zal deelnemen aan de procedure.
Bij gebrek aan een dergelijke keuze worden alle betrokken kandidaten uitgesloten uit de procedure.
Art.22. Het Instituut neemt een beslissing over de ontvankelijkheid van elke ingediende kandidatuur krachtens de artikelen 18, 19, 20 en 21.
Het Instituut brengt de beslissing omtrent de ontvankelijkheid van zijn kandidatuur ter kennis van elke kandidaat.
Het Instituut deelt tegelijk aan de ontvankelijk bevonden kandidaten de fictieve identiteit van de ontvankelijk bevonden kandidaten mee. In het geval van de in artikel 15 bedoelde hergroepering meldt het Instituut ook aan de ontvankelijk bevonden kandidaten de fictieve identiteit van de ontvankelijk bevonden volledige kandidaten en de fictieve identiteit van de ontvankelijk bevonden beperkte kandidaten voor de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten in het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de frequentiebanden 900 MHz, 1800 MHz en 2 GHz.
Art.23. De waarborg, met inbegrip van de interesten, van de onontvankelijk bevonden kandidaten wordt teruggestort op de rekening die werd meegedeeld overeenkomstig artikel 19, § 1, 7°.
Afdeling 4. - Nieuwkomer
Art.24. In voorkomend geval wordt de kandidaat die het hoogste regelmatige bod bezit voor het perceel dat bedoeld is in artikel 25, eerste lid, 4°, van het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de banden 900 MHz, 1800 MHz en 2 GHz, geacht de kandidaat te zijn die het hoogste regelmatige bod bezit voor het frequentieblok bedoeld in artikel 25, eerste lid, 4°, van hetzelfde besluit. Het Instituut brengt er het geheel van de ontvankelijk bevonden kandidaten van op de hoogte.
Afdeling 5. - Procedure
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art.25. Het Instituut bepaalt de wijze van communicatie tussen het Instituut en de kandidaten tijdens de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten.
Art.26. Alle kandidaten onthouden zich van elke gedraging of bekendmaking die het goede en ordelijke verloop van de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten verstoort.
Art.27. Alle kandidaten onthouden zich, op straffe van uitsluiting van de kandidatuur, van de uitwisseling van vertrouwelijke informatie en van afspraken met andere kandidaten en van elke andere handeling die de uitkomst van de procedure kan beïnvloeden of die afbreuk kan doen aan de mededinging tijdens de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten.
Art.28. Het Instituut staat in voor het ordelijk verloop en de praktische organisatie van de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten. Hiertoe kan het Instituut alle nodige maatregelen treffen.
Art.29. § 1. Het Instituut stelt de inbreuken vast die leiden tot nietigheid van het bod of uitsluiting van de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten. Het Instituut beslist in elk geval tot uitsluiting van de kandidaat indien de kandidaat een inbreuk maakt op artikel 27.
§ 2. Bovendien dient het Instituut in dit geval eveneens klacht in bij de bevoegde mededingingsautoriteiten en legt het klacht met burgerlijke partijstelling neer bij de bevoegde onderzoeksrechter.
Art.30. De procedure tot toekenning van de gebruiksrechten bestaat uit:
1° een veiling, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 31 tot 41, van de frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, eventueel met uitzondering van het frequentieblok waarvoor een kandidaat het hoogste regelmatige bod heeft uitgebracht overeenkomstig artikel 36, van het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de banden 900 MHz, 1800 MHz en 2 GHz;
2° een bijkomende ronde, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 42 tot 46, opdat de kandidaten bijkomende biedingen kunnen indienen voor hun voorkeursplaatsen.
In afwijking van het eerste lid, 1°, worden de in artikel 4, § 1, vermelde frequentieblokken in geval van de hergroepering bedoeld in artikel 15, geveild in overeenstemming met de bepalingen van de artikelen 44 tot 54 van het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de frequentiebanden 900 MHz, 1800 MHz en 2 GHz, tezelfdertijd als de frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, van het voormelde besluit.
Onderafdeling 2. - Veiling
Art.31. Voor de aanvang van de toewijzing bij opbod brengt het Instituut de kandidaten de volgende informatie ter kennis:
1° elke relevante informatie die de kandidaat dient te gebruiken om een bod uit te brengen en om te bewijzen dat elke mededeling die hij in het kader van de toewijzing bij opbod doet van hem afkomstig is;
2° het tijdstip van begin en einde van de eerste ronde;
3° het bedrag van het minimum- en maximumbod voor elk frequentieblok voor de eerste ronde;
4° in voorkomend geval, de overige inlichtingen en documenten die de kandidaat nodig heeft om te kunnen deelnemen aan de toewijzing bij opbod.
Art.32. § 1. Het Instituut beslist wanneer de opeenvolgende rondes worden georganiseerd en brengt de kandidaten daarvan op de hoogte.
Tijdens elke ronde kan elke kandidaat aan het Instituut het volgende melden:
1° zijn bod of meerdere biedingen, overeenkomstig artikel 33, of;
2° zijn beroep op een paskaart, overeenkomstig artikel 36, of;
3° zijn terugtrekking uit de bieding, overeenkomstig artikel 37.
§ 2. Indien een kandidaat die overeenkomstig artikel 33 een bod kan uitbrengen, geen van de drie in de eerste paragraaf vermelde mededelingen doet tijdens de door het Instituut vastgelegde duur van de ronde, dan zal worden aangenomen dat hij gebruik heeft gemaakt van een paskaart indien de betrokken kandidaat nog paskaarten heeft, overeenkomstig artikel 36. Indien de kandidaat geen paskaarten meer heeft en voor geen enkel frequentieblok over het hoogste regelmatige bod beschikt, dan zal worden aangenomen dat hij zich heeft teruggetrokken uit de toewijzing bij opbod bedoeld in artikel 30, 1°.
Art.33. § 1. De kandidaat brengt zijn bod uit op de door het Instituut aangegeven wijze en binnen de vastgelegde duur van elke ronde.
§ 2. Het bod identificeert één enkel, welbepaald frequentieblok.
§ 3. Het Instituut stelt het bedrag van het minimum- en maximumbod voor elk frequentieblok vast voor de opeenvolgende ronden op basis van de volgende principes:
1° het bedrag van het minimumbod voor een gegeven frequentieblok is gelijk aan het bedrag van het hoogste regelmatige bod voor dat frequentieblok, vermeerderd met een percentage tussen 0 en 10%;
2° het bedrag van het maximumbod voor een gegeven frequentieblok is gelijk aan het bedrag van het hoogste regelmatige bod voor dat frequentieblok, vermeerderd met een percentage tussen 0 en 50%.
§ 4. Het bedrag van elk bod voor een frequentieblok bestaat uit een bedrag dat een heel veelvoud is van 10.000 euro.
§ 5. Het bedrag van het minimumbod in de eerste ronde wordt vastgelegd in overeenstemming met artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
§ 6. Een kandidaat mag geen bod uitbrengen voor een frequentieblok waarvoor hij het hoogste regelmatige bod heeft.
§ 7. Het geheel van de biedingen van een kandidaat moet conform de beperkingen opgelegd in artikel 4, § 3, zijn.
§ 8. Het Instituut legt de regels vast in verband met de activiteit van de kandidaten.
Art.34. Elke kandidaat is onvoorwaardelijk en onherroepelijk aan zijn bod gebonden tot een andere kandidaat een hoger regelmatig bod uitbrengt voor het frequentieblok.
Art.35. Uiterlijk op het ogenblik waarop het totale bedrag voor alle biedingen die door de kandidaat zijn gedaan, overeenkomstig artikel 33, een veelvoud van 50 miljoen euro overschrijdt en vanaf 150 miljoen euro verhoogt de kandidaat telkens zijn waarborg met een storting van 2,5 miljoen euro.
Het bewijs van de verhoging van de waarborg komt bij het Instituut toe voor het ogenblik waarop de kandidaat het bod uitbrengt dat aanleiding geeft tot de verhoging van de waarborg. Een bod uitgebracht zonder de vereiste verhoging van de waarborg is nietig.
Art.36. Elke kandidaat mag een beroep doen op een paskaart als alternatief voor een bod of een terugtrekking. Een kandidaat mag in totaal maximaal driemaal passen tijdens de toewijzing bij opbod bedoeld in artikel 30, 1°.
Art.37. Elke kandidaat, met uitzondering van de kandidaten die het hoogste regelmatige bod hebben uitgebracht voor ten minste één frequentieblok bedoeld in artikel 30, 1°, mag zich uit de toewijzing bij opbod bedoeld in artikel 30, 1° terugtrekken. Deze terugtrekking is definitief en onherroepelijk.
Art.38. Indien in een ronde twee of meer kandidaten hetzelfde bod uitbrengen op een gegeven frequentieblok, dan bepaalt het Instituut via loting het hoogste regelmatige bod voor dat frequentieblok.
Art.39. Na elke ronde brengt het Instituut de overblijvende kandidaten de volgende informatie ter kennis:
1° het bedrag van het hoogste regelmatige bod alsook de fictieve identiteit van de kandidaat die het heeft uitgebracht voor elk frequentieblok;
2° het tijdstip van begin en einde van de volgende ronde;
3° het bedrag van het minimum- en maximumbod voor elk frequentieblok voor de volgende ronde.
Art.40. De laatste ronde is de ronde waarbij op het einde geen enkele kandidaat het Instituut in kennis stelt van een bod of zijn beroep op een paskaart.
Art.41. Na afloop van de laatste ronde, bedoeld in artikel 40 stelt het Instituut het hoogste regelmatige bod vast per frequentieblok en deelt het voor elk frequentieblok aan de kandidaten die het hoogste regelmatig bod hebben uitgebracht voor ten minste één frequentieblok mee wat het bedrag van het hoogste regelmatige bod is alsook welke kandidaat dat bod heeft uitgebracht.
Onderafdeling 3. - Positie
Art.42. Alle kandidaten die het hoogste regelmatige bod hebben uitgebracht voor ten minste één frequentieblok mogen binnen een door het Instituut vastgestelde termijn, aan het Instituut een gemeenschappelijk voorstel meedelen voor de positie van de verschillende frequentieblokken.
Indien het Instituut het gemeenschappelijke voorstel aanvaardt, wordt de bijkomende ronde bedoeld in de artikelen 43 tot 46 niet gehouden.
Art.43. § 1. Het Instituut stelt een exhaustieve lijst op van de opties voor positionering voor de verschillende frequentieblokken in de frequentiebanden 703-733 MHz en 758-788 MHz.
§ 2. Alle opties moeten voldoen aan de volgende criteria:
1° alle blokken waarvoor een gegeven kandidaat het hoogste regelmatige bod heeft uitgebracht worden aaneengrenzend geplaatst;
2° de blokken waarvoor geen enkel regelmatig bod werd uitgebracht worden in het laagste deel van de frequentiebanden 703-733 MHz en 758-788 MHz geplaatst.
Art.44. Het Instituut deelt de kandidaten die het hoogste regelmatige bod hebben uitgebracht voor ten minste één frequentieblok de volgende inlichtingen mee:
1° de lijst van de opties voor positionering van de verschillende frequentieblokken;
2° het moment van het begin en het einde van de bijkomende ronde, tijdens welke de kandidaten hun bijkomende biedingen met betrekking tot de positionering van de frequentieblokken kunnen doen.
Art.45. § 1. Tijdens de bijkomende ronde kan elke kandidaat een of meer bijkomende biedingen doen conform § 2.
§ 2. Elk bijkomend bod identificeert een bepaalde optie.
Het bedrag van het bod mag nul zijn en is niet beperkt.
Art.46. § 1. Na de bijkomende ronde berekent het Instituut voor elke optie de som van de bijkomende biedingen uitgebracht voor deze optie.
§ 2. De gekozen optie is deze waarvoor de som van de uitgebrachte bijkomende biedingen het hoogste is.
Indien een of meer opties dezelfde grootste som van de uitgebrachte bijkomende biedingen hebben, bepaalt het Instituut via loting de gekozen optie.
Afdeling 6. - Toekenning van de gebruiksrechten
Art.47. § 1. Het Instituut kent gebruiksrechten toe aan de kandidaten die het hoogste regelmatige bod hebben uitgebracht voor de verschillende frequentieblokken.
§ 2. Het Instituut bepaalt de datum van aanvang van de geldigheidsduur van de gebruiksrechten.
§ 3. Het Instituut deelt elke kandidaat samen met zijn gebruiksrechten het te betalen saldo mee.
Het totale bedrag van de enige heffing is gelijk aan de som van de bedragen van de hoogste regelmatige biedingen uitgebracht door de kandidaat en het bedrag van de bijkomende bieding uitgebracht door de kandidaat met betrekking tot de gekozen opties voor positionering.
§ 4. De waarborg, met inbegrip van de interesten, van de kandidaten waaraan geen gebruiksrechten worden toegekend, wordt op hun rekening teruggestort, overeenkomstig artikel 19, § 1, 7°.
§ 5. In afwijking van § 4 wordt de waarborg niet teruggestort aan kandidaten die geen enkel bod hebben uitgebracht in overeenstemming met:
1° artikel 33 van dit besluit; of
2° artikel 46 van het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de banden 900 MHz, 1800 MHz en 2 GHz ; of
3° artikel 28 van het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de banden 900 MHz, 1800 MHz en 2 GHz.
Art.48. De betalingsmodaliteiten zijn in overeenstemming met artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
Niet-betaling of laattijdige of onvolledige betaling van het saldo van de enige heffing houdt het verval van rechtswege van de gebruiksrechten in. De 700 MHz-operator van wie de gebruiksrechten vervallen zijn verklaard, wordt uitgesloten van iedere kandidatuur in de zin van artikel 16.
HOOFDSTUK 11. - Slotbepalingen
Art. 49. De minister bevoegd voor Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.