13 OKTOBER 2021. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wat betreft de studenten
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art. 2-9
HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 juni 1983 tot vaststelling van het minimumbedrag van de middelen van bestaan waarover een vreemdeling die in België wenst te studeren, moet beschikken
Art. 10-11
HOOFDSTUK 4. - Opheffing van het ministerieel besluit van 14 juni 2018 tot vaststelling van het standaardformulier zoals bedoeld in artikel 101, § 2, 5° van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art. 12
HOOFDSTUK 5. - Overgangsbepaling
Art. 13
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art. 14-15
BIJLAGEN.
Art. N1-N7
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Dit koninklijk besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn (EU) 2016/801/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten.
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art.2. In titel II van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt hoofdstuk IV, dat de artikelen 99 tot 104 bevat, vervangen als volgt:
"HOOFDSTUK IV - Studenten
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 99. Het attest, bedoeld in artikel 60, § 3, eerste lid, 3°, van de wet, moet conform het model van het standaardformulier opgesteld zijn en behoorlijk ingevuld zijn door de instelling voor hoger onderwijs. Dit model wordt vastgesteld door de minister.
Overeenkomstig artikel 60, § 3, eerste lid, 3°, van de wet bevestigt dit attest dat de onderdaan van een derde land hetzij ingeschreven is om voltijds hogere studies of een voorbereidend jaar te volgen, hetzij toegelaten is tot de studies, hetzij ingeschreven is voor een toelatingsproef.
Al naargelang het geval vermeldt dit attest tevens:
1° de totale duur van de beoogde opleiding en of deze opleiding deel uitmaakt van een uniaal of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen of een overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor hoger onderwijs dat of die de betrokkene in staat stelt om een deel van zijn studies in een andere lidstaat te volgen;
2° het totaal aantal studiepunten van de volledige opleiding waarvoor de student werd toegelaten of waarvoor hij zich heeft ingeschreven en, indien reeds gekend, het aantal studiepunten dat hij het betreffende academiejaar zal opnemen;
3° de bevestiging dat de onderdaan van een derde land een voltijdse studie zal volgen tijdens het betreffende academiejaar of de reden waarom hij niet aan het vereiste aantal studiepunten kan voldoen.
De inschrijvingen als vrije student of op basis van een examencontract of creditcontract worden niet in aanmerking genomen.
Art. 100. § 1. De verbintenis tot tenlasteneming bedoeld in artikel 61, § 1, eerste lid, 2°, van de wet, moet in overeenstemming met het model van bijlage 32 zijn.
De handtekening op dit document moet gelegaliseerd zijn.
§ 2. De persoon die de verbintenis tot tenlasteneming bedoeld in artikel 61, § 1, eerste lid, 2°, van de wet, heeft aangegaan, moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° een natuurlijke persoon van tenminste achttien jaar oud zijn of ontvoogd zijn;
2° over voldoende bestaansmiddelen beschikken voor zichzelf, voor elke persoon die te zijnen laste is en voor elke onderdaan van een derde land, bedoeld in dit hoofdstuk, die hij ten laste neemt.
§ 3. De garant wordt geacht voor zichzelf en voor elke persoon die te zijnen laste is over voldoende bestaansmiddelen te beschikken indien zijn bestaansmiddelen ten minste gelijk zijn aan honderdtwintig procent van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en zoals geïndexeerd volgens artikel 15 van voormelde wet.
Daarbovenop dient de garant, voor elke onderdaan van een derde land, bedoeld in dit hoofdstuk, die hij te zijnen laste neemt of zal nemen, te beschikken over het geïndexeerde bedrag voorzien in het koninklijk besluit van 8 juni 1983 tot vaststelling van het minimumbedrag van de middelen van bestaan waarover een vreemdeling die in België wenst te studeren, moet beschikken.
De garant moet op het ogenblik dat hij zich aanbiedt bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats in België respectievelijk de Belgische diplomatieke of consulaire post in het buitenland om de verbintenis te laten legaliseren, de volgende documenten overleggen:
1° indien hij een activiteit in loondienst vervult: minimum 3 recente loonfiches en zijn arbeidscontract of een werkgeversattest dat het type en de effectieve duur van het arbeidscontract verduidelijkt, waarbij het arbeidscontract geldig moet zijn hetzij voor minstens één academiejaar of de beoogde duur van de studie hetzij voor 12 maanden;
2° indien hij een activiteit als zelfstandige vervult: een document, opgesteld door een overheidsdienst, waaruit zijn maandelijkse of jaarlijkse netto-/bruto-inkomsten blijken, het bewijs van de betaling van de sociale bijdragen, alsook van de inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen;
3° indien hij in het buitenland verblijft en hij geen buitenlandse documenten gelijkwaardig aan de documenten bedoeld in 1° en 2° kan overmaken: enig ander document, opgesteld door een overheidsdienst, waarin het bedrag van zijn inkomsten vermeld wordt.
Bij het beoordelen van deze bestaansmiddelen:
1° wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid;
2° worden de middelen verkregen uit de aanvullende bijstandsstelsels, met name het leefloon en de gewaarborgde gezinsbijslag, alsook de financiële maatschappelijke dienstverlening en de gezinsbijslagen niet in aanmerking genomen;
3° worden de werkloosheidsuitkering, inschakelingsuitkering en de overbruggingsuitkering niet in aanmerking genomen.
§ 4. De verbintenis tot tenlasteneming vormt slechts een bewijs van voldoende bestaansmiddelen in hoofde van de ten laste genomen onderdaan van een derde land indien deze aanvaard wordt door, naargelang het geval, de Belgische diplomatieke of consulaire post in het buitenland, de Minister of zijn gemachtigde of de burgemeester of zijn gemachtigde.
§ 5. De persoon die de verbintenis tot tenlasteneming heeft aangegaan, is samen met de onderdaan van een derde land hoofdelijk aansprakelijk voor het betalen van diens kosten van gezondheidszorgen, verblijf, studie en repatriëring.
Art. 101. § 1. Indien de onderdaan van een derde land zijn aanvraag overeenkomstig artikel 60, § 1 van de wet heeft ingediend vanuit het buitenland en alle vereiste documenten tijdig heeft voorgelegd, overhandigt de diplomatieke of consulaire post hem, conform artikel 61/1, § 1 of 2 van de wet, onverwijld een ontvangstbewijs, overeenkomstig het model van bijlage 33ter.
§ 2. Indien de onderdaan van een derde land zijn aanvraag overeenkomstig artikel 60, § 2 van de wet heeft ingediend bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats op het grondgebied van het Rijk en alle vereiste documenten tijdig heeft voorgelegd, overhandigt de burgemeester of zijn gemachtigde hem, conform artikel 61/1, § 1 of 2 van de wet, onverwijld een ontvangstbewijs, overeenkomstig het model van bijlage 33ter, voor zover uit de controle van de reële verblijfplaats, die de burgemeester of zijn gemachtigde moet laten uitvoeren, blijkt dat hij op het grondgebied van de gemeente verblijft. De bijlage 33ter vermeldt de datum waarop betrokkene alle vereiste documenten heeft voorgelegd ook al vond de controle van de reële verblijfplaats op een later tijdstip plaats.
Het gemeentebestuur maakt de aanvraag, vergezeld van de door de onderdaan van een derde land voorgelegde documenten onverwijld over aan de Dienst Vreemdelingenzaken. Van zodra de controle van de reële verblijfplaats heeft plaatsgevonden, maakt het gemeentebestuur ook het verslag opgesteld bij deze controle onverwijld over aan de Dienst Vreemdelingenzaken.
Indien uit de controle van de reële verblijfplaats blijkt dat betrokkene niet op het grondgebied van de gemeente verblijft, beslist de burgemeester of zijn gemachtigde om de aanvraag niet in overweging te nemen door middel van een document overeenkomstig het model van bijlage 40. Het gemeentebestuur maakt een kopie van dit document over aan de Dienst Vreemdelingenzaken.
§ 3. Indien de vereiste documenten niet tijdig worden voorgelegd, kan de Minister of zijn gemachtigde, op grond van artikel 61/1, § 4 van de wet, een beslissing tot onontvankelijkheid nemen, overeenkomstig het model van bijlage 29.
Art. 102. Het voorlopig verblijfsdocument dat betrokkene ontvangt op grond van artikel 61/1/1, § 2 of § 4 van de wet betreft een attest van immatriculatie overeenkomstig het model in bijlage 4.
§ 2. Indien betrokkene tot een verblijf in de hoedanigheid van student gemachtigd is overeenkomstig artikel 61/1/1, § 3, van de wet, wordt een verblijfstitel afgegeven ter staving van een beperkt verblijf die overeenkomstig het model in bijlage 6 is opgesteld, met de vermelding "student" en waarvan de geldigheidsduur tot de duur van de toegekende machtiging tot verblijf beperkt is.
In afwijking van het eerste lid, indien de beoogde opleiding deel uitmaakt van een uniaal of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen of een overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor hoger onderwijs dat of die het voor de betrokkene mogelijk maakt om een deel van zijn studies in een andere lidstaat te volgen, bevat de verblijfstitel de vermeldingen "student" en "mobiliteitsprogramma".
§ 3. Indien betrokkene in het bezit werd gesteld van een voorlopig verblijfsdocument, bedoeld in paragraaf 1, dient hij bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats de afgifte te vragen van de verblijfsvergunning bedoeld in paragraaf 2. Na voorlegging van, naargelang het geval, het attest van inschrijving bedoeld in artikel 60, § 3, eerste lid, 3°, a) van de wet, dan wel het bewijs van ziektekostenverzekering bedoeld in artikel 60, § 3, eerste lid, 6° van de wet, geeft het gemeentebestuur hem de verblijfsvergunning bedoeld in paragraaf 2 af. Voormeld attest van inschrijving of bewijs van ziektekostenverzekering moet worden voorgelegd binnen de termijn vermeld in artikel 61/1/1, § 2, tweede lid van de wet respectievelijk artikel 61/1/1, § 4, tweede lid van de wet. Het gemeentebestuur maakt voormeld attest van inschrijving of bewijs van ziektekostenverzekering over aan de Dienst Vreemdelingenzaken.
Indien niet is voldaan aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid, wordt een bevel om het grondgebied te verlaten aan de student betekend door middel van het formulier A, overeenkomstig het model van bijlage 12.
Art. 103. § 1. De aanvraag tot vernieuwing van de verblijfstitel, bedoeld in artikel 61/1/2 van de wet, gaat met de volgende documenten gepaard:
1° een kopie van het geldig paspoort van de betrokkene of een daarmee gelijkgestelde reistitel;
2° een attest van inschrijving, zoals bedoeld in artikel 60, § 3, eerste lid, 3°, a), van de wet en opgesteld conform het model van het standaardformulier bedoeld in artikel 99;
3° het bewijs van voldoende bestaansmiddelen, overeenkomstig artikel 61 van de wet;
4° het bewijs dat hij beschikt over een ziektekostenverzekering die de risico's in België dekt.
5° een attest dat de voortgang van de studies aantoont.
Het attest bedoeld in het eerste lid, 5° moet conform het model van het standaardformulier opgesteld zijn en behoorlijk ingevuld zijn door de instelling voor hoger onderwijs. Dit model wordt vastgesteld door de minister.
Dit attest vermeldt minstens de volgende informatie:
1° het totaal aantal studiepunten van de volledige opleiding waarvoor de student was ingeschreven en het aantal studiepunten dat hij het voorgaande academiejaar had opgenomen;
2° de examenresultaten van de student behaald in het voorgaande academiejaar;
3° het aantal credits waarvoor de student geslaagd is in het voorgaande academiejaar en hoeveel credits hij in totaal heeft verworven in zijn huidige opleiding;
4° de behaalde credits uit voorgaande opleidingen waarvoor in de huidige opleiding een vrijstelling werd verleend.
Dit attest kan daarnaast ook een advies bevatten van de instelling voor hoger onderwijs over de voortgang van de studies.
§ 2. Zodra de aanvraag ontvangen wordt, controleert de burgemeester of zijn gemachtigde of de aanvraag binnen de termijn voorzien in artikel 61/1/2, eerste lid, van de wet ingediend is en of alle documenten voorzien in paragraaf 1 voorgelegd zijn. Indien dit het geval is, overhandigt hij de student onverwijld een ontvangstbewijs, overeenkomstig het model van bijlage 33ter.
Het gemeentebestuur maakt de aanvraag, vergezeld van de door de student voorgelegde documenten, onverwijld over aan de Dienst Vreemdelingenzaken.
De burgemeester of zijn gemachtigde kan ook zelf de verblijfstitel onmiddellijk vernieuwen indien:
1° de student alle vereiste documenten heeft voorgelegd binnen de termijn voorzien in het eerste lid en in paragraaf 3
2° en hij aan alle voorwaarden bedoeld in paragraaf 1 voldoet
3° en hij zijn studies niet op overdreven wijze verlengt, zoals bedoeld in artikel 104.
§ 3. Indien de aanvraag is ingediend binnen de termijn voorzien in artikel 61/1/2, eerste lid, van de wet, maar niet alle vereiste documenten werden voorgelegd, dan stelt de burgemeester of zijn gemachtigde de student schriftelijk in kennis van de documenten die hij nog dient over te leggen.
De student beschikt over een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving bedoeld in het vorige lid, om zijn aanvraag aan te vullen.
Indien hij de gevraagde documenten binnen deze termijn voorlegt, dan stelt de burgemeester of zijn gemachtigde hem onverwijld in het bezit van een ontvangstbewijs, zoals bedoeld in paragraaf 2.
§ 4. De burgemeester of zijn gemachtigde kan de aanvraag tot vernieuwing in de volgende gevallen onontvankelijk verklaren:
1° de aanvraag wordt niet ingediend binnen de termijn voorzien in artikel 61/1/2, eerste lid, van de wet;
2° de ontbrekende documenten worden niet voorgelegd binnen de termijn vermeld in paragraaf 3, tweede lid;
De beslissing tot onontvankelijkheid wordt in overeenstemming met het model van bijlage 29 opgesteld.
De burgemeester of zijn gemachtigde betekent de beslissing tot onontvankelijkheid aan de betrokkene en maakt een kopie over aan de Dienst Vreemdelingenzaken.
§ 5. Indien de aanvraag ontvankelijk is, neemt de Minister of zijn gemachtigde een beslissing en betekent die aan de student binnen een termijn van negentig dagen na afgifte van het ontvangstbewijs, bedoeld in paragraaf 2. Dit geldt onder voorbehoud van hetgeen voorzien is in paragraaf 2, derde lid.
Indien de Minister of zijn gemachtigde niet in staat was over deze aanvraag een beslissing te nemen voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvan de student houder is, stelt de burgemeester of zijn gemachtigde hem in het bezit van een attest overeenkomstig het model van bijlage 15.
Dit attest dekt voorlopig het verblijf van de student op het grondgebied van het Rijk. Het attest is vijfenveertig dagen geldig en kan tweemaal met eenzelfde periode verlengd worden.
Art. 104. § 1. De Minister of zijn gemachtigde kan op grond van artikel 61/1/4, § 2, eerste lid, 6° van de wet een einde stellen aan de machtiging tot verblijf in de hoedanigheid van student of een aanvraag tot vernieuwing van dergelijke machtiging, ingediend overeenkomstig artikel 61/1/2 van de wet, weigeren indien de student, rekening houdend met de resultaten, zijn studies op overdreven wijze verlengt, met name wanneer:
1° hem een machtiging tot verblijf werd toegekend om een graduaats- of bacheloropleiding te volgen en hij na de eerste twee jaren van zijn studie niet minstens 45 credits behaalde;
2° hem een machtiging tot verblijf werd toegekend om een graduaats- of bacheloropleiding te volgen en hij na zijn derde jaar van de studie niet minstens 90 credits behaalde;
3° hem een machtiging tot verblijf werd toegekend om een bacheloropleiding te volgen en hij na zijn vierde jaar van de studie niet minstens 135 credits behaalde;
4° hem een machtiging tot verblijf werd toegekend om een graduaatsopleiding van 90 of 120 studiepunten te volgen en hij deze niet met vrucht beëindigde na respectievelijk drie of vier jaar van zijn studie;
5° hem een machtiging tot verblijf werd toegekend om een bacheloropleiding van 180 of 240 studiepunten te volgen en hij deze niet met vrucht beëindigde na respectievelijk vijf of zes jaar van zijn studie;
6° hem een machtiging tot verblijf werd toegekend om een voortgezette bacheloropleiding ("bachelor na bachelor") van 60 studiepunten te volgen en hij deze niet met vrucht beëindigde na twee jaar van zijn studie;
7° hem een machtiging tot verblijf werd toegekend om een masteropleiding, al dan niet gecombineerd met een schakel- of voorbereidingsprogramma te volgen, en hij na het tweede jaar van zijn studie niet minstens 60 credits behaalde;
8° hem een machtiging tot verblijf werd toegekend om een masteropleiding, al dan niet gecombineerd met een schakel- of voorbereidingsprogramma te volgen, en hij na het derde jaar van zijn studie niet minstens 120 credits behaalde;
9° hem een machtiging tot verblijf werd toegekend om een masteropleiding of een voortgezette masteropleiding ("master na master") van 60, 120 of 180 studiepunten te volgen, en hij deze niet met vrucht beëindigde na respectievelijk twee, drie of vier jaar van zijn studie;
10° hem een machtiging tot verblijf werd toegekend om een aggregaatsopleiding voor het hoger secundair onderwijs te volgen en hij deze niet met vrucht beëindigde na het tweede jaar van zijn studie.
Voor de toepassing van het eerste lid, 1° tot 9°, moeten de termen graduaat, bachelor, master, voorbereidings- en schakelprogramma, credits en studiepunten, begrepen worden conform de decreten van de bevoegde Gemeenschap betreffende de regeling van het hoger onderwijs.
Voor de toepassing van het eerste lid, punt 9°, in het geval een masteropleiding gepaard gaat met een schakelprogramma of voorbereidingsprogramma vanaf 30 studiepunten, wordt de termijn waarbinnen zijn verblijf kan worden beëindigd verlengd met één extra studiejaar.
Voor de toepassing van het eerste lid, 1° tot 9°, indien de student, in voorkomend geval, zijn voorbereidend jaar niet met vrucht beëindigde, dan wordt dit voorbereidend jaar ook meegeteld als een jaar van zijn studie.
Voor de toepassing van het eerste lid, 1° tot 9°, indien de student tijdens het vorige academiejaar een opleiding heeft gevolgd van een hoger academisch niveau dan de huidige opleiding en die voorafgaande hogere opleiding niet met vrucht beëindigde, dan wordt dat voorafgaand jaar ook meegeteld als een jaar van zijn studie.
§ 2. Voor de toepassing van de eerste paragraaf, wordt voor de beoordeling van het aantal credits enkel rekening gehouden met:
1° de credits verworven in de huidige opleiding;
2° de behaalde credits uit voorafgaande opleidingen waarvoor in de huidige opleiding een vrijstelling werd verleend.
§ 3. De Minister of zijn gemachtigde kan aan de student of aan de instelling voor hoger onderwijs bij welke de student is of was ingeschreven, alle informatie of documenten vragen die nuttig zijn voor de toepassing van dit artikel.
Deze informatie of deze documenten moeten verschaft worden binnen vijftien dagen nadat het gevraagd is. Na afloop van de gestelde termijn kan de Minister of zijn gemachtigde een beslissing nemen zonder de gevraagde informatie of documenten af te wachten.
Art. 104/1. Wanneer de Minister of zijn gemachtigde, na een beslissing te hebben genomen met toepassing van artikel 61/1/3 of 61/1/4 van de wet, in voorkomend geval, aan de student het bevel geeft om het grondgebied te verlaten, betekent de burgemeester of zijn gemachtigde deze beslissing door afgifte van een document overeenkomstig het model van bijlage 33bis.
Afdeling 2. - Grensstudenten
Art. 104/2. § 1. Onder grensstudent wordt de vreemdeling verstaan die als regelmatig leerling of student in het Rijk studeert voor meer dan negentig dagen en die zijn hoofdverblijfplaats heeft op het grondgebied van een aangrenzend land en daarheen in principe dagelijks of tenminste elk weekend terugkeert.
§ 2. De onderdaan van een derde land die als grensstudent naar België komt, moet zich, binnen acht werkdagen na zijn eerste binnenkomst, aanmelden bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij logeert of, bij gebreke daaraan, van de plaats waar hij studeert.
Het gemeentebestuur geeft hem een document af overeenkomstig het model van bijlage 33, op vertoon van:
1° de documenten die voor zijn binnenkomst vereist zijn;
2° een attest afgegeven door een instelling voor hoger onderwijs, zoals bedoeld in artikel 60, § 3, eerste lid, 3°, a), van de wet of een attest van inschrijving als regelmatig leerling in een door de overheid georganiseerde, erkende of gesubsidieerde onderwijsinstelling;
3° een door de overheden van het aangrenzend land afgegeven geldig verblijfsdocument;
4° het bewijs van voldoende bestaansmiddelen, conform artikel 61 van de wet.
§ 3. De Unieburger die als grensstudent naar België komt, kan zich aanmelden bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij logeert of, bij gebreke daaraan, van de plaatst waar hij studeert. Het gemeentebestuur geeft hem een document af overeenkomstig het model van bijlage 33, op vertoon van de documenten vermeld in paragraaf 2, tweede lid, 1° en 2°.
§ 4. De bijlage 33 is geldig voor de duur van de inschrijving in de onderwijsinstelling en kan door de Minister of zijn gemachtigde worden ingetrokken indien de grensstudent niet langer voldoet aan de voorwaarden vermeld in dit artikel.
Afdeling 3. - Mobiliteit
Art. 104/3. § 1. Indien de student, op grond van artikel 61/1/6 van de wet, in het kader van mobiliteit, meer dan negentig dagen op het grondgebied van het Rijk wenst te verblijven om er een deel van zijn studie te voltooien, dan dient de instelling voor hoger onderwijs op het grondgebied van het Rijk waar de student zijn mobiliteit zal uitoefenen, het voornemen tot mobiliteit ter kennis te brengen van de Dienst Vreemdelingenzaken door toezending van de hiernavolgende documenten en informatie:
1° een geldig paspoort of een daarmee gelijkgestelde reistitel;
2° een geldige vergunning in de hoedanigheid van student afgeleverd op grond van richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten, door de eerste lidstaat voor de totale periode van de mobiliteit;
3° indien reeds gekend, het verblijfsadres van de student in België, en overige relevante contactgegevens;
4° de beoogde duur en data van de mobiliteit;
5° het bewijs dat de student voor de duur van de mobiliteit over een ziektekostenverzekering beschikt die de risico's in België dekt;
6° het bewijs dat de student voor de duur van de mobiliteit over voldoende bestaansmiddelen beschikt, overeenkomstig artikel 61 van de wet.
De voorgelegde stukken dienen, indien zij in een andere taal dan één van de drie landstalen of het Engels zijn opgesteld, vergezeld te zijn van een beëdigde vertaling in één van de drie landstalen of het Engels.
Het model van de kennisgeving wordt vastgesteld door de minister.
§ 2. De kennisgeving vindt plaats van zodra een voornemen tot mobiliteit bekend is en uiterlijk 30 dagen voor de aanvang van de mobiliteit.
Indien de kennisgeving onvolledig is, dan stelt de Minister of zijn gemachtigde de instelling voor hoger onderwijs die de kennisgeving heeft gedaan, schriftelijk in kennis van de documenten en informatie die nog moeten overgelegd worden.
De instelling voor hoger onderwijs beschikt over een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving bedoeld in het vorige lid, om de gevraagde documenten en informatie over te leggen.
De instelling voor hoger onderwijs stelt de Dienst Vreemdelingenzaken in kennis van alle wijzigingen die van invloed zijn op de voorwaarden die ten grondslag liggen aan de goedkeuring van de mobiliteit.
§ 3. De student die in het kader van mobiliteit toegelaten wordt op het grondgebied van het Rijk op grond van artikel 61/1/7, § 2, eerste lid, van de wet, om er een deel van zijn studie te voltooien, ontvangt van de instelling voor hoger onderwijs die de kennisgeving heeft gedaan een schriftelijke bevestiging. De burgemeester van zijn verblijfplaats of zijn gemachtigde stelt de student, op vertoon van voormelde bevestiging, in het bezit van een verblijfsdocument overeenkomstig het model in bijlage 33.
§ 4. Wanneer de Minister of zijn gemachtigde een beslissing heeft genomen met toepassing van artikel 61/1/7, § 3 van de wet, betekent de burgemeester of zijn gemachtigde deze beslissing door afgifte van een document overeenkomstig het model van bijlage 33bis.
De eerste lidstaat wordt hiervan op de hoogte gebracht, en dit met het oog op de eventuele terugname van de student op zijn grondgebied.
Art. 104/4. In het geval bedoeld in artikel 61/1/8, § 2, van de wet, wordt de student in het bezit gesteld van een document overeenkomstig het model van bijlage 33quater.
Afdeling 4. - Verblijf na studie teneinde werk te zoeken of een onderneming op te richten
Art. 104/5. § 1. Indien de onderdaan van een derde land zijn aanvraag overeenkomstig artikel 61/1/9, § 1, derde lid van de wet heeft ingediend vanuit het buitenland en alle vereiste documenten tijdig heeft voorgelegd, overhandigt de diplomatieke of consulaire post hem, conform artikel 61/1/10 van de wet, onverwijld een ontvangstbewijs, overeenkomstig het model van bijlage 33ter.
§ 2. Indien de onderdaan van een derde land zijn aanvraag overeenkomstig artikel 61/1/9, § 1, tweede of derde lid, van de wet heeft ingediend bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats op het grondgebied van het Rijk en alle vereiste documenten tijdig heeft voorgelegd, overhandigt de burgemeester of zijn gemachtigde hem, conform artikel 61/1/10 van de wet, onverwijld een ontvangstbewijs, overeenkomstig het model van bijlage 33ter.
Het gemeentebestuur maakt de aanvraag, vergezeld van de door de onderdaan van een derde land voorgelegde documenten, onverwijld over aan de Dienst Vreemdelingenzaken.
§ 3. Indien de aanvraag niet tijdig werd ingediend of de ontbrekende documenten niet tijdig werden voorgelegd, kan de Minister of zijn gemachtigde, op grond van artikel 61/1/11 van de wet, een beslissing tot onontvankelijkheid nemen, overeenkomstig het model van bijlage 29.
§ 4. Indien de aanvraag ontvankelijk is, neemt de Minister of zijn gemachtigde een beslissing en betekent die binnen een termijn van negentig dagen na afgifte van de bijlage 33ter aan de onderdaan van een derde land.
Indien de Minister of zijn gemachtigde niet in staat was over deze aanvraag een beslissing te nemen voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvan de onderdaan van een derde land houder is, stelt de burgemeester of zijn gemachtigde hem in het bezit van een attest overeenkomstig het model van bijlage 15.
Dit attest dekt voorlopig het verblijf van de onderdaan van een derde land op het grondgebied van het Rijk. Het attest is vijfenveertig dagen geldig en kan tweemaal met eenzelfde periode verlengd worden.
Art. 104/6. Indien de machtiging tot verblijf wordt toegekend conform artikel 61/1/12 van de wet, stelt de burgemeester of zijn gemachtigde betrokkene in het bezit van een verblijfstitel ter staving van een beperkt verblijf die overeenkomstig het model in bijlage 6 is opgesteld, met de vermelding "werk zoeken" en geldig voor een periode van twaalf maanden vanaf de datum van afgifte. Indien betrokkene reeds in het bezit werd gesteld van een bijlage 15 overeenkomstig artikel 104/5, § 4, dan wordt de periode van twaalf maanden berekend vanaf de datum van afgifte van de bijlage 15.
Art.3. Bijlage 15 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 12 november 2018, wordt vervangen door bijlage 1 gevoegd bij dit besluit.
Art.4. Bijlage 29 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 23 april 2018, wordt vervangen door bijlage 2 gevoegd bij dit besluit.
Art.5. Bijlage 32 van hetzelfde besluit, wordt vervangen door bijlage 3 gevoegd bij dit besluit.
Art.6. Bijlage 33 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 6 juni 2019, wordt vervangen door bijlage 4 gevoegd bij dit besluit.
Art.7. Bijlage 33bis van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 19 december 2011, wordt vervangen door bijlage 5 gevoegd bij dit besluit.
Art.8. In hetzelfde besluit wordt een bijlage 33ter, die als bijlage 6 bij dit besluit is gevoegd, ingevoegd.
Art.9. In hetzelfde besluit wordt een bijlage 33quater, die als bijlage 7 bij dit besluit is gevoegd, ingevoegd.
HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 juni 1983 tot vaststelling van het minimumbedrag van de middelen van bestaan waarover een vreemdeling die in België wenst te studeren, moet beschikken
Art.10. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 8 juni 1983 tot vaststelling van het minimumbedrag van de middelen van bestaan waarover een vreemdeling die in België wenst te studeren, moet beschikken, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de woorden "artikel 58" worden vervangen door de woorden "titel II, hoofdstuk III,";
2° de woorden "12 000 F" worden vervangen door de woorden "300 EUR".
Art.11. In artikel 2, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het woord "mei" wordt vervangen door het woord "januari";
2° de woorden "tot het honderdtal" worden vervangen door de woorden "tot op de euro".
HOOFDSTUK 4. - Opheffing van het ministerieel besluit van 14 juni 2018 tot vaststelling van het standaardformulier zoals bedoeld in artikel 101, § 2, 5° van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art.12. Het ministerieel besluit van 14 juni 2018 tot vaststelling van het standaardformulier zoals bedoeld in artikel 101, § 2, 5° van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt opgeheven.
HOOFDSTUK 5. - Overgangsbepaling
Art.13. De voorwaarden die dit besluit invoert waaraan de onderdaan van een derde land moet voldoen in het kader van een eerste aanvraag om een machtiging tot verblijf van meer dan negentig dagen te bekomen, met het oog op een verblijf in de hoedanigheid van student, zijn pas van toepassing op de aanvragen die worden ingediend voor studies die aanvatten in het academiejaar 2022-2023.
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art.14. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art.15. De minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-10-2021, p. 107833)
Art. N2.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-10-2021, p. 107837)
Art. N3.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-10-2021, p. 107840)
Art. N4.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-10-2021, p. 107843)
Art. N5.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-10-2021, p. 107846)
Art. N6.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-10-2021, p. 107849)
Art. N7.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-10-2021, p. 107852)