9 FEBRUARI 2020. - Koninklijk besluit betreffende de bescherming tegen ioniserende stralingen tijdens diergeneeskundige blootstellingen
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Algemene voorschriften voor het gebruik van bronnen die ioniserende stralingen kunnen uitzenden
Art. 4-11
HOOFDSTUK III. - Bijzondere voorschriften voor het gebruik van röntgentoestellen voor niet-therapeutische diergeneeskundige doeleinden
Art. 12-15
HOOFDSTUK IV. - Bijzondere voorschriften voor het gebruik van stralingsbronnen voor diergeneeskundige externe radiotherapie en brachytherapie
Art. 16-20
HOOFDSTUK V. - Bijzondere voorschriften voor het gebruik van niet-ingekapselde bronnen in de nucleaire diergeneeskunde
Art. 21-26
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 27-31
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Voorwerp
Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2013/59/Euratom van de Raad van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende stralingen, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom.
Art.2. Definities
§ 1 Alle definities bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen zijn eveneens van toepassing op onderhavig besluit.
§ 2 Voor de toepassing van onderhavig besluit en ter aanvulling van de definities, wordt verstaan onder:
1° algemeen reglement: het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen;
2° begeleider: meerderjarig persoon die naar behoren ingelicht is over de stralingsrisico's en uit vrije wil, maar niet beroepshalve, hulp biedt tijdens de blootstelling aan ioniserende stralingen van één of meerdere dieren;
3° diergeneeskundige verantwoordelijkheid: de verantwoordelijkheid toegewezen aan een practicus betreffende individuele diergeneeskundige blootstellingen;
4° gemachtigde: persoon die, beroepshalve, bijstand verleent bij een diergeneeskundige blootstelling en waaraan de practicus de praktische aspecten van de diergeneeskundige blootstelling kan delegeren;
5° practicus: de dierenarts die bevoegd is om de diergeneeskundige verantwoordelijkheid te dragen.
Art.3. Toepassingsgebied
Dit besluit is van toepassing bij diergeneeskundige blootstellingen.
HOOFDSTUK II. - Algemene voorschriften voor het gebruik van bronnen die ioniserende stralingen kunnen uitzenden
Art.4. Rechtvaardiging van de diergeneeskundige blootstellingen
§ 1 Diergeneeskundige blootstellingen moeten per saldo voldoende netto voordeel opleveren wanneer het totale potentiële voordeel, wordt afgewogen tegen de nadelige effecten die de diergeneeskundige blootstelling zou kunnen veroorzaken, rekening houdend met de doeltreffendheid, evenals met de voordelen en de risico's van andere beschikbare technieken die hetzelfde oogmerk hebben maar die geen of minder blootstelling aan ioniserende stralingen met zich meebrengen.
§ 2 In het bijzonder:
1° dient, overeenkomstig de bepalingen van artikel 20.1.1.1, eerste lid, a), eerste lid van het algemeen reglement, elk nieuw type handeling die een diergeneeskundige blootstelling met zich meebrengt, te worden gerechtvaardigd alvorens ze voor de eerste maal wordt vergund of alvorens ze wordt aangenomen voor veralgemeend gebruik in de diergeneeskundige sector;
2° kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 20.1.1.1, eerste lid, a), tweede lid van het algemeen reglement, de rechtvaardiging van de bestaande types handelingen die diergeneeskundige blootstellingen met zich meebrengen, worden herzien in het licht van nieuwe gegevens met betrekking tot hun doeltreffendheid of gevolgen;
3° zijn alle individuele diergeneeskundige blootstellingen vooraf gerechtvaardigd door de personen die er krachtens de bepalingen van dit besluit verantwoordelijk voor zijn.
Art.5. Optimalisatie van de bescherming
§ 1 Elke diergeneeskundige blootstelling moet zo laag gehouden worden als wat redelijkerwijze mogelijk is, rekening houdend met economische en sociale factoren.
§ 2 Voor de begeleiders:
1° kunnen dosisbeperkingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 20.1.1.1, eerste lid, b), eerste lid van het algemeen reglement, en dat onverminderd de toepassing van de dosislimieten vastgesteld in artikel 20.1.4 van het algemeen reglement;
2° worden de maatregelen voor de stralingsbescherming van deze personen bepaald door de deskundige erkend in de fysische controle van de exploitant;
3° wordt, onder de verantwoordelijkheid van de practicus, voorafgaand aan de blootstelling, informatie verstrekt met betrekking tot de stralingsrisico's en de te nemen maatregelen;
4° in het geval een dier een diergeneeskundige blootstelling door middel van radionucliden ondergaat, moet de practicus aan de personen die, na de toediening het dier meenemen, instructies geven om de dosis en het risico op besmetting zo laag mogelijk te houden. Deze instructies worden voorafgaand goedgekeurd door de deskundige erkend in de fysische controle en schriftelijk door de practicus verstrekt vóór het dier de inrichting verlaat. Bij het opstellen van die instructies worden, in voorkomend geval de richtlijnen van het Agentschap gevolgd of rekening gehouden met zijn aanbevelingen.
Art.6. Bijzondere bescherming gedurende de zwangerschap en de borstvoedingsperiode
De practicus informeert vrouwelijke begeleiders over de potentiële risico's van blootstelling aan ioniserende stralingen in geval van een zwangerschap of het geven van borstvoeding conform de bepalingen van artikel 31.6 van het algemeen reglement.
Art.7. Diergeneeskundige verantwoordelijkheid
De practicus draagt de diergeneeskundige verantwoordelijkheid voor elke individuele diergeneeskundige blootstelling en meer bepaald voor:
1° de rechtvaardiging van de diergeneeskundige blootstellingen;
2° de optimalisatie van de bescherming;
3° de klinische evaluatie van het resultaat;
4° de samenwerking ten aanzien van de praktische aspecten waar nodig met andere specialisten en het personeel;
5° in voorkomend geval het verstrekken van informatie over de risico's van ioniserende stralingen aan betrokken personen.
Art.8. Opleiding en permanente vorming van de practici
§ 1 Diergeneeskundige blootstellingen mogen enkel worden uitgevoerd door de dierenartsen bedoeld in de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde, die tevens een diploma, een getuigschrift of een attest kunnen voorleggen waaruit blijkt dat zij een passende opleiding in de stralingsbescherming van universitair niveau hebben genoten zoals bepaald in artikels 12, 17 en 22 van onderhavig besluit en dat zij daarover met succes een kennis controle hebben ondergaan.
Diploma's die in België als equivalent van het in het eerste lid genoemde diploma erkend of verklaard zijn, hebben dezelfde uitwerking.
§ 2 De in de eerste paragraaf bedoelde opleiding is afgestemd op de aangewende methodes en technieken.
§ 3 De practici zijn ertoe gehouden hun kennis en bekwaamheid op het gebied van de stralingsbescherming op peil te houden en te vervolmaken, in het kader van een permanente vorming die aangepast is aan de toegepaste methodes en technieken, zoals bepaald in artikels 13, 18 en 23 van onderhavig besluit.
§ 4 Naar aanleiding van technische evoluties met mogelijke implicaties voor de stralingsbescherming, kan het Agentschap een specifieke complementaire opleiding voor bepaalde toepassingen opleggen.
Art.9. Gemachtigde
§ 1 Gemachtigden mogen de bronnen die ioniserende stralingen kunnen uitzenden alleen gebruiken voor diergeneeskundige blootstellingen volgens de instructies, in fysieke aanwezigheid en onder de werkelijke controle en verantwoordelijkheid van de practicus.
§ 2 De exploitant van de inrichting waakt er over dat de gemachtigden een passende opleiding hebben genoten en dat zij daarover met succes een kenniscontrole hebben ondergaan.
Deze opleiding stemt overeen met hun beroepsbezigheden zoals bepaald in artikels 14, 19 en 24 van onderhavig besluit en is van een niveau dat minstens overeenstemt met dat van het niet-universitair hoger onderwijs.
§ 3. De gemachtigden zijn ertoe gehouden hun kennis en bekwaamheid op het gebied van de stralingsbescherming op peil te houden en te vervolmaken in het kader van een permanente vorming die aangepast is aan de toegepaste methodes en technieken, zoals bepaald in artikels 15, 20 en 25 van onderhavig besluit.
§ 4 Naar aanleiding van technische evoluties met mogelijke implicaties voor de stralingsbescherming, kan het Agentschap een specifieke complementaire opleiding voor bepaalde toepassingen opleggen.
Art.10. Kwaliteitsborging en -beheersing
§ 1 De exploitant waakt er over dat voor de toegepaste methodes en technieken aangepaste programma's inzake kwaliteitsborging en -beheersing uitgewerkt en toegepast worden. In dit kader worden voor elk van de door het Agentschap gedefinieerde types van handelingen schriftelijke procedures opgesteld en ter beschikking gesteld van de practicus die de behandeling of het onderzoek uitvoert en van zijn gemachtigden.
§ 2 Het Agentschap kan de inhoud van de in de eerste paragraaf bedoelde programma's preciseren.
§ 3 In het kader van een noodsituatie kan afgeweken worden van de bepalingen in § 1 en § 2, maar blijft de practicus, in afwezigheid van de schriftelijke procedures, verantwoordelijk voor de diergeneeskundige blootstelling.
Art.11. Aanvaardbaarheidscriteria
§ 1 Het Agentschap legt de aanvaardbaarheidscriteria vast voor toestellen die in gebruik zijn voor diergeneeskundige blootstellingen.
§ 2 De exploitant waakt erover dat een deskundige erkend in de fysische controle, vóór de eerste ingebruikname en vervolgens minstens jaarlijks nagaat of deze toestellen beantwoorden aan de aanvaard-baarheidscriteria die door het Agentschap werden vastgesteld en dit op basis van de door het Agentschap vastgestelde of goedgekeurde procedures.
Voor de röntgentoestellen die uitsluitend binnen één inrichting gebruikt worden, gebeurt deze controle minstens om de drie jaar.
§ 3 Indien de toestellen niet beantwoorden aan de aanvaardbaarheidscriteria, treft de exploitant corrigerende maatregelen teneinde de vastgestelde gebreken te verhelpen.
Overeenkomstig artikel 27 van het algemeen reglement moeten de toestellen die niet aan één of meerdere aanvaardbaarheidscriteria beantwoorden, buiten gebruik worden gesteld zolang aan de vastgestelde gebreken niet verholpen is en dit volgens de richtlijnen van het Agentschap.
Een buiten gebruik gesteld toestel, mag slechts na goedkeuring van de deskundige erkend in de fysische controle, opnieuw in gebruik genomen worden.
HOOFDSTUK III. - Bijzondere voorschriften voor het gebruik van röntgentoestellen voor niet-therapeutische diergeneeskundige doeleinden
Art.12. Specifieke opleiding van de practici
Practici die gebruik maken van röntgentoestellen voor niet-therapeutische diergeneeskundige doeleinden, dienen een opleiding te volgen conform de bepalingen van artikel 8, § 2.
De opleiding waarvan sprake omvat minstens 40 lesuren, waarvan 8 uren praktijk en slaat minstens op:
1° de in de radiologie aangewende technieken;
2° de gezondheidseffecten van ioniserende stralingen;
3° de praktische stralingsbescherming met inbegrip van de fysische grondslagen;
4° de wetgeving en reglementering inzake stralingsbescherming;
5° de methodes voor het meten van straling;
6° de schatting en beoordeling van de doses waaraan de practicus, de gemachtigde(n) of personen van het publiek kunnen worden blootgesteld;
7° de kwaliteitsborging en - beheersing.
Art.13. Permanente vorming van practici
Practici die gebruik maken van röntgentoestellen voor niet-therapeutische diergeneeskundige doeleinden, dienen hun kennis en bekwaamheid op gebied van stralingsbescherming op peil te houden en te vervolmaken conform de bepalingen van artikel 8, § 3.
De vorming slaat minstens op:
1° schriftelijke kennisname van de bevindingen van de deskundige erkend in de fysische controle na elk evaluatiebezoek zoals bepaald in artikel 23.1.3.2. van het algemeen reglement;
2° reglementaire waakzaamheid;
3° deelnemen aan de evolutie van de interne handelingen en procedures;
4° ervaringsfeedback.
Zij bedraagt minimaal 1 uur per jaar.
Art.14. Specifieke opleiding van de gemachtigden
Gemachtigden die gebruik maken van röntgentoestellen voor niet-therapeutische diergeneeskundige doeleinden, dienen een opleiding te volgen conform de bepalingen van artikel 9, § 2.
De opleiding waarvan sprake omvat minstens 24 lesuren, waarvan 8 uren praktijk en slaat minstens op:
1. de aangewende methodes en technieken;
2. de gezondheidseffecten van de blootstelling aan ioniserende stralingen;
3. de praktische stralingsbescherming met inbegrip van de fysische grondslagen;
4. de wetgeving en reglementering inzake stralingsbescherming;
5. de methodes voor het meten van de straling;
6. de kwaliteitsborging en -beheersing.
Art.15. Permanente vorming van de gemachtigden
Gemachtigden die gebruik maken van röntgentoestellen voor niet-therapeutische diergeneeskundige doeleinden, dienen hun kennis en bekwaamheid op gebied van stralingsbescherming op peil te houden en te vervolmaken conform de bepalingen van artikel 9, § 3.
De vorming slaat minstens op:
1. schriftelijke kennisname van de bevindingen van de deskundige erkend in de fysische controle na elk evaluatiebezoek zoals bepaald in artikel 23.1.3.2. van het algemeen reglement;
2. reglementaire waakzaamheid;
3. deelnemen aan de evolutie van de interne praktijken en procedures;
4. ervaringsfeedback.
Zij bedraagt minimaal 1 uur per jaar.
HOOFDSTUK IV. - Bijzondere voorschriften voor het gebruik van stralingsbronnen voor diergeneeskundige externe radiotherapie en brachytherapie
Art.16. Vergunning
§ 1 Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 1 mogen bronnen die ioniserende stralingen kunnen uitzenden alleen worden aangewend voor diergeneeskundige externe radiotherapie en brachytherapie door dierenartsen die hiervoor door het Agentschap zijn vergund.
§ 2 De vergunningsaanvraag wordt gericht aan het Agentschap op een formulier waarvan het model door het Agentschap is vastgesteld.
§ 3 Voor practici die gebruik maken van stralingsbronnen voor diergeneeskundige externe radiotherapie en brachytherapie, maakt de bekwaamheid of de permanente vorming van de aanvrager op het gebied van de stralingsbescherming en in de hierna vermelde disciplines het voorwerp uit van een advies van de medische jury bedoeld in Hoofdstuk VI van het algemeen reglement.
§ 4 Het Agentschap verleent de vergunning rekening houdend met, enerzijds, de bekwaamheid van de aanvrager, en anderzijds, de aard en de gebruiksomstandigheden van deze stralingsbronnen. De bekwaamheid van de aanvrager wordt beoordeeld volgens zijn diploma's, getuigschriften en titels en volgens elk wetenschappelijk of professioneel element waarvan hij het bewijs kan leveren.
De vergunning kan beperkt worden in de tijd en/of tot de aard van de toestellen, installaties of handelingen.
Indien het Agentschap van oordeel is dat de gevraagde vergunning niet kan worden verleend, wordt dit vooraf aan de aanvrager medegedeeld, waarbij wordt verduidelijkt dat hij het recht heeft om binnen de dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving gehoord te worden.
Art.17. Specifieke opleiding van de practici
Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 2 omvat de opleiding minstens de basisopleiding zoals gespecifieerd in artikel 12, aangevuld met een specifieke opleiding toegespitst op het gebruik van stralingsbronnen voor externe radiotherapie en brachytherapie. Deze specifieke vorming omvat minstens 32 uren theoretische vorming en 80 uur praktijk.
De specifieke vorming slaat minstens op:
1. de in de radiotherapie aangewende technieken;
2. de praktische stralingsbescherming bij de in de radiotherapie aangewende technieken;
3. de wetgeving en reglementering inzake stralingsbescherming, specifiek voor radiotherapeutische technieken;
4. de schatting en beoordeling van de doses waaraan de practicus, de gemachtigde(n) of personen van het publiek kunnen worden blootgesteld tijdens en na diergeneeskundige radiotherapeutische toepassingen;
5. de kwaliteitsborging in de radiotherapie;
6. de kwaliteitsbeheersing in de radiotherapie.
Art.18. Permanente vorming van practici
§ 1. Practici die gebruik maken van stralingsbronnen voor diergeneeskundige externe radiotherapie en brachytherapie, dienen hun kennis en bekwaamheid op gebied van stralingsbescherming op peil te houden en te vervolmaken conform de bepalingen van artikel 8, § 3.
De vorming slaat minstens op:
1. schriftelijke kennisname van de bevindingen van de deskundige erkend in de fysische controle na elk evaluatiebezoek zoals bepaald in artikel 23.1.3.2. van het algemeen reglement;
2. reglementaire waakzaamheid;
3. deelnemen aan de evolutie van de interne handelingen en procedures;
4. ervaringsfeedback.
Zij bedraagt minimaal 4 uur per jaar.
§ 2. De aanvraag tot verlenging of wijziging van de vergunning bedoeld in artikel 16 gebeurt volgens de modaliteiten bepaald in artikel 16.
Art.19. Specifieke opleiding van de gemachtigden
Onverminderd de bepalingen van artikel 9, § 2 omvat de opleiding minstens de basisopleiding zoals gespecifieerd in artikel 14, aangevuld met een specifieke opleiding toegespitst op het gebruik van stralingsbronnen voor externe radiotherapie en brachytherapie.
Deze specifieke vorming omvat minstens 8 lesuren en slaat minstens op:
1. kernfysica;
2. radiobiologie;
3. dosimetrie;
4. de praktische stralingsbeschermingsregels in de radiotherapie.
Art.20. Permanente vorming van de gemachtigden
Gemachtigden die gebruik maken van stralingsbronnen voor diergeneeskundige externe radiotherapie en brachytherapie, dienen hun kennis en bekwaamheid op gebied van stralingsbescherming op peil te houden en te vervolmaken conform de bepalingen van artikel 9, § 3.
De vorming slaat minstens op:
1. schriftelijke kennisname van de bevindingen van de deskundige erkend in de fysische controle na elk evaluatiebezoek zoals bepaald in artikel 23.1.3.2. van het algemeen reglement;
2. reglementaire waakzaamheid;
3. deelnemen aan de evolutie van de interne handelingen en procedures;
4. ervaringsfeedback.
Zij bedraagt minimaal 4 uur per jaar.
HOOFDSTUK V. - Bijzondere voorschriften voor het gebruik van niet-ingekapselde bronnen in de nucleaire diergeneeskunde
Art.21. Vergunning
§ 1 Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 1 mag het aanwenden van niet-ingekapselde bronnen in de nucleaire diergeneeskunde alleen uitgevoerd worden door dierenartsen die hiervoor door het Agentschap zijn vergund.
§ 2 De vergunningsaanvraag wordt gericht aan het Agentschap op een formulier waarvan het model door het Agentschap is vastgesteld.
§ 3 Voor practici die gebruik maken van niet-ingekapselde bronnen in de nucleaire diergeneeskunde, maakt de bekwaamheid of de permanente vorming van de aanvrager op het gebied van de stralingsbescherming en in de hierna vermelde disciplines het voorwerp uit van een advies van de medische jury bedoeld in Hoofdstuk VI van het algemeen reglement.
§ 4 Het Agentschap verleent de vergunning rekening houdend met, enerzijds, de bekwaamheid van de aanvrager, en anderzijds, de aard en de gebruiksomstandigheden van de stoffen. De bekwaamheid van de aanvrager wordt beoordeeld volgens zijn diploma's, getuigschriften en titels en volgens elk wetenschappelijk of professioneel element waarvan hij het bewijs kan leveren.
De vergunning kan beperkt worden in de tijd en/of tot de aard van de radionucliden of handelingen. Aan de vergunning kunnen voorwaarden gekoppeld worden die betrekking hebben op het ontslaan van de dieren uit de inrichting waar zij onderzocht of behandeld werden.
Indien het Agentschap van oordeel is dat de gevraagde vergunning niet kan worden verleend, wordt dit vooraf aan de aanvrager medegedeeld, waarbij wordt verduidelijkt dat hij het recht heeft om binnen de dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving gehoord te worden.
Art.22. Specifieke opleiding van de practici
Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 2 omvat de opleiding minstens de basisopleiding zoals gespecifieerd in artikel 12, aangevuld met een specifieke opleiding toegespitst op het gebruik van niet-ingekapselde bronnen in de nucleaire diergeneeskunde. Deze specifieke vorming omvat minstens 32 uren theoretische vorming en 80 uur praktijk.
Deze specifieke vorming slaat minstens op:
1° radiochemie;
2° radiotoxicologie;
3° radiofarmacie;
4° de in de nucleaire geneeskunde aangewende technieken;
5° de praktische stralingsbescherming bij de in de nucleaire geneeskunde aangewende technieken;
6° de wetgeving en reglementering inzake stralingsbescherming, specifiek voor nucleair geneeskundige technieken;
7° de schatting en beoordeling van de doses waaraan de practicus, de gemachtigde(n) of personen van het publiek kunnen worden blootgesteld tijdens en na nucleair geneeskundige toepassingen;
8° de kwaliteitsborging in de nucleaire geneeskunde;
9° de kwaliteitsbeheersing in de nucleaire geneeskunde.
Art.23. Permanente vorming van practici
§ 1. Practici die gebruik maken van niet-ingekapselde bronnen in de nucleaire diergeneeskunde, dienen hun kennis en bekwaamheid op gebied van stralingsbescherming op peil te houden en te vervolmaken conform de bepalingen van artikel 8, § 3.
De vorming slaat minstens op:
1° schriftelijke kennisname van de bevindingen van de deskundige erkend in de fysische controle na elk evaluatiebezoek zoals bepaald in artikel 23.1.3.2. van het algemeen reglement;
2° reglementaire waakzaamheid;
3° deelnemen aan de evolutie van de interne praktijken en procedures;
4° ervaringsfeedback.
Zij bedraagt minimaal 4 uur per jaar.
§ 2. De aanvraag tot verlenging of wijziging van de vergunning bedoeld in artikel 21 gebeurt volgens de modaliteiten bepaald in artikel 21.
Art.24. Specifieke opleiding van de gemachtigden
Onverminderd de bepalingen van artikel 9, § 2 omvat de opleiding minstens de basisopleiding zoals gespecifieerd in artikel 14, aangevuld met een specifieke opleiding toegespitst op het gebruik van niet-ingekapselde bronnen.
Deze specifieke vorming omvat minstens 8 lesuren en slaat minstens op:
1° kernfysica;
2° radiochemie;
3° radiotoxicologie;
4° radiobiologie;
5° radiofarmacie;
6° dosimetrie;
7° de praktische stralingsbeschermingsregels in de nucleaire diergeneeskunde.
Art.25. Permanente vorming van de gemachtigden
Gemachtigden die gebruik maken van niet-ingekapselde bronnen in de nucleaire diergeneeskunde, dienen hun kennis en bekwaamheid op gebied van stralingsbescherming op peil te houden en te vervolmaken conform de bepalingen van artikel 9, § 3.
De vorming slaat minstens op:
1° schriftelijke kennisname van de bevindingen van de deskundige erkend in de fysische controle na elk evaluatiebezoek zoals bepaald in artikel 23.1.3.2. van het algemeen reglement;
2° reglementaire waakzaamheid;
3° deelnemen aan de evolutie van de interne praktijken en procedures;
4° ervaringsfeedback.
Zij bedraagt minimaal 4 uur per jaar.
Art.26. Vertrekcriteria
Een dier, dat radionucliden kreeg toegediend in kader van een onderzoek of behandeling voor diergeneeskundige doeleinden, mag slechts de inrichting verlaten eens het dosistempo minder is dan 20 µSv/u op 1 meter en voldoet aan de specifieke criteria bepaald door het Agentschap.
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art.27. Schorsing, opheffing en intrekking van de vergunning
Het Agentschap kan de in dit besluit bedoelde vergunningen geheel of gedeeltelijk schorsen, opheffen of intrekken wanneer de bepalingen van dit besluit of de in de vergunning bepaalde voorwaarden niet worden nageleefd, of wanneer de door de aanvrager medegedeelde inlichtingen niet met de werkelijkheid overeenstemmen.
Indien het Agentschap meent een in dit besluit bedoelde vergunning geheel of gedeeltelijk te moeten schorsen, opheffen of intrekken, wordt dit vooraf aan de houder van de vergunning medegedeeld, waarbij verduidelijkt wordt dat hij het recht heeft om gehoord te worden binnen de door het Agentschap vastgestelde termijn.
Art.28. Strafbepalingen
De inbreuken op dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en vervolgd overeenkomstig de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle.
Art.29. Overgangsbepalingen
§ 1 De vergunningen die verleend werden met toepassing van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen blijven geldig tot het einde van de geldigheidstermijn die in de vergunning vermeld is.
§ 2 De opleidingen die reeds werden aangevat of werden afgerond op datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit blijven onderworpen aan de opleidingsvereisten van het algemeen reglement die van toepassing waren de dag vóór de inwerkingtreding van onderhavig besluit.
Art.30. Verwijzing naar dit besluit
Dit besluit wordt aangehaald als: "Besluit diergeneeskundige blootstellingen".
Art. 31. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2020.
De Minister van Veiligheid en Binnenlandse zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.