30 APRIL 2020. - Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van bepaalde tijdelijke maatregelen in het beleidsveld energie omwille van de civiele noodsituatie met betrekking tot de volksgezondheid ingevolge COVID-19
Art. 1-5
Artikel 1. Aan artikel 7.8.1, § 4 van het Energiebesluit van 19 november 2010, laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt de datum "31 oktober 2020" vervangen door de datum "1 maart 2021";
2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De minister kan de uiterste indieningsdatum van 1 maart 2021, vermeld in het eerste lid, echter driemaal met een maand verlengen.".
Art.2. Aan titel XII, hoofdstuk III van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 2019, wordt een artikel 12.3.19 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 12.3.19. § 1. Voor projecten met betrekking tot de ondersteuning van nuttige groene warmte waarvoor op 20 maart 2020 de termijnen, vermeld in artikel 7.4.3, § 4, nog niet verstreken zijn en waarvan de ingebruikname conform artikel 7.4.3, § 4, eerste lid, 3° in het jaar 2020 of 2021 moet plaatsvinden, worden die termijnen geschorst voor de periode van 20 maart 2020 tot en met 17 juli 2020. De minister kan die schorsing echter driemaal met een maand verlengen.
In afwijking van het eerste lid kan de minister, op aanvraag van de subsidiegerechtigde, voor projecten waarvoor op 20 maart 2020 de termijnen, vermeld in artikel 7.4.3, § 4, nog niet verstreken zijn en waarvan de ingebruikname conform artikel 7.4.3, § 4, eerste lid, 3° na het jaar 2021 moet plaatsvinden, die termijnen schorsen voor de periode van 20 maart 2020 tot en met 17 juli 2020, mits de subsidiegerechtigde kan aantonen dat omwille van een door COVID-19 veroorzaakte overmachtsituatie de termijnen, vermeld in artikel 7.4.3, § 4, niet kunnen worden gehaald.
Indien de minister beslist om de termijnen bijkomend te schorsen, als vermeld in het eerste lid, in fine, dan worden de schorsingen, vermeld in het tweede lid, eveneens bijkomend met dezelfde termijn verlengd.
§ 2. Voor projecten met betrekking tot de ondersteuning van restwarmte waarvoor op 20 maart 2020 de termijnen, vermeld in artikel 7.5.3, § 4, nog niet verstreken zijn en waarvan de ingebruikname conform artikel 7.5.3, § 4, eerste lid, 3° in het jaar 2020 of 2021 moet plaatsvinden, worden die termijnen geschorst voor de periode van 20 maart 2020 tot en met 17 juli 2020. De minister kan die schorsing echter driemaal met een maand verlengen.
In afwijking van het eerste lid kan de minister, op aanvraag van de subsidiegerechtigde, voor projecten waarvoor op 20 maart 2020 de termijnen, vermeld in artikel 7.5.3, § 4, nog niet verstreken zijn en waarvan de ingebruikname conform artikel 7.5.3, § 4, eerste lid, 3° na het jaar 2021 moet plaatsvinden, die termijnen schorsen voor de periode van 20 maart 2020 tot en met 17 juli 2020, mits de subsidiegerechtigde kan aantonen dat omwille van een door COVID-19 veroorzaakte overmachtsituatie de termijnen, vermeld in artikel 7.5.3, § 4, niet kunnen worden gehaald.
Indien de minister beslist om de termijnen bijkomend te schorsen, als vermeld in het eerste lid, in fine, dan worden de schorsingen, vermeld in het tweede lid, eveneens bijkomend met dezelfde termijn verlengd.
§ 3. Voor projecten met betrekking tot de ondersteuning van de productie en injectie van biomethaan waarvoor op 20 maart 2020 de termijnen, vermeld in artikel 7.6.3, § 4, nog niet verstreken zijn en waarvan de ingebruikname conform artikel 7.6.3, § 4, eerste lid, 3° in het jaar 2020 of 2021 moet plaatsvinden, worden die termijnen geschorst voor de periode van 20 maart 2020 tot en met 17 juli 2020. De minister kan die schorsing echter driemaal met een maand verlengen.
In afwijking van het eerste lid kan de minister, op aanvraag van de subsidiegerechtigde, voor projecten waarvoor op 20 maart 2020 de termijnen, vermeld in artikel 7.6.3, § 4, nog niet verstreken zijn en waarvan de ingebruikname conform artikel 7.6.3, § 4, eerste lid, 3° na het jaar 2021 moet plaatsvinden, die termijnen schorsen voor de periode van 20 maart 2020 tot en met 17 juli 2020, mits de subsidiegerechtigde kan aantonen dat omwille van een door COVID-19 veroorzaakte overmachtsituatie de termijnen, vermeld in artikel 7.6.3, § 4, niet kunnen worden gehaald.
Indien de minister beslist om de termijnen bijkomend te schorsen, als vermeld in het eerste lid, in fine, dan worden de schorsingen, vermeld in het tweede lid, eveneens bijkomend met dezelfde termijn verlengd.
§ 4. Voor projecten met betrekking tot de ondersteuning van kleine en middelgrote windturbines waarvoor op 20 maart 2020 de termijnen, vermeld in artikel 7.11.3, § 5, nog niet verstreken zijn en waarvan de ingebruikname conform artikel 7.11.3, § 5, eerste lid, 2° of 3° in het jaar 2020 of 2021 moet plaatsvinden, worden die termijnen geschorst voor de periode van 20 maart 2020 tot en met 17 juli 2020. De minister kan die schorsing echter driemaal met een maand verlengen.
In afwijking van het eerste lid kan de minister, op aanvraag van de subsidiegerechtigde, voor projecten waarvoor op 20 maart 2020 de termijnen, vermeld in artikel 7.11.3, § 5, nog niet verstreken zijn en waarvan de ingebruikname conform artikel 7.11.3, § 5, eerste lid, 2° of 3° na het jaar 2021 moet plaatsvinden, die termijnen schorsen voor de periode van 20 maart 2020 tot en met 17 juli 2020, mits de subsidiegerechtigde kan aantonen dat omwille van een door COVID-19 veroorzaakte overmachtsituatie de termijnen, vermeld in artikel 7.11.3, § 5, niet kunnen worden gehaald.
Indien de minister beslist om de termijnen bijkomend te schorsen, als vermeld in het eerste lid, in fine, dan worden de schorsingen, vermeld in het tweede lid, eveneens bijkomend met dezelfde termijn verlengd.
§ 5. De minister schorst, op aanvraag van de subsidiegerechtigde, voor projecten in het beleidsveld energie waarvoor door de Vlaamse Regering een facultatieve subsidie werd toegekend, voor de periode van 20 maart 2020 tot en met 17 juli 2020 de in het besluit van de Vlaamse Regering dat de subsidie toekent opgenomen uitvoeringstermijnen. De minister kan die schorsing echter driemaal met een maand verlengen.".
Art.3. Aan titel XII, hoofdstuk III van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 2019, wordt een artikel 12.3.20 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 12.3.20. In afwijking van artikel 13.4.4 en artikel 13.4.8 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 kan tot en met 17 juli 2020, het georganiseerd administratief beroep tegen een beslissing van het Vlaams Energieagentschap met betrekking tot het opleggen van een administratieve geldboete, vermeld in titel XIII, hoofdstuk IV van het Energiedecreet van 8 mei 2009, worden ingediend via een e-mail in plaats van via aangetekende brief. De minister kan die periode echter driemaal met een maand verlengen.
De e-mail, vermeld in het eerste lid, wordt gericht aan energie@vlaanderen.be. De indiener van het administratief beroep ontvangt in dat geval per e-mail een ontvangstbewijs met dossiernummer.".
Art.4. Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 5. De Vlaamse minister, bevoegd voor de energie, is belast met de uitvoering van dit besluit.