7 MEI 2020. - Wet houdende uitzonderlijke maatregelen in het kader van de COVID-19-pandemie inzake pensioenen, aanvullende pensioenen en andere aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 18-05-2020 en tekstbijwerking tot 08-06-2022)
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Uitzonderlijke maatregelen inzake wettelijke pensioenen in het kader van de COVID-19-pandemie
Art. 2-3, 3/1, 4-7
HOOFDSTUK 3. - Uitzonderlijke maatregelen tot behoud van de pensioenopbouw en de risicodekkingen verbonden aan de beroepsactiviteit, van de werknemers in een situatie van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19
Art. 8-13
HOOFDSTUK 4. [1 - Verlenging van de uitzonderlijke maatregelen in het kader van de COVID-19-pandemie inzake pensioenen, aanvullende pensioenen en andere aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid]1
Art. 14-16, 16/1, 17, 17/1, 18
HOOFDSTUK 5. [1 - Controle]1
Art. 19
2020016209 2020042099 2021202004 2021204257 2022201240 2022203225
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
HOOFDSTUK 2. - Uitzonderlijke maatregelen inzake wettelijke pensioenen in het kader van de COVID-19-pandemie
Art.2. Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende uitkeringen en hun bijkomende voordelen:
1° de rust- en overlevingspensioenen bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, en artikel 80 van de wet van 3 februari 2003 houdende diverse wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare sector;
2° de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers bedoeld in het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
3° de rust- en overlevingspensioenen en de pensioenen van uit de echt gescheiden echtgenoot voor zelfstandigen, helpers en meewerkende echtgenoten bedoeld in het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
4° de inkomensgarantie voor ouderen bedoeld in de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen;
5° het gewaarborgd inkomen voor bejaarden bedoeld in de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden.
Art.3.§ 1. Voor de regeling van de cumulatie van de in artikel 2, 1° tot 3°, bedoelde uitkeringen met inkomsten uit een beroepsactiviteit wordt geen rekening gehouden met de inkomsten voortvloeiend uit een beroepsactiviteit uitgeoefend door de gerechtigde van de uitkering of zijn echtgenoot in de periode vanaf 1 maart 2020, voor zover die inkomsten voortvloeien uit een beroepsactiviteit die aangevat of uitgebreid werd in het kader van de strijd tegen het coronavirus COVID-19 en voor zover deze beroepsactiviteit wordt uitgeoefend in één van de bedrijven van de cruciale sectoren of in de essentiële diensten, zoals opgenomen in de bijlage bij het ministerieel besluit van 23 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken [1 of elk ander later ministerieel besluit houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, zoals van toepassing op het ogenblik dat deze beroepsactiviteit werd uitgeoefend, voor de periode tot en met 26 juni 2021 en zoals opgenomen in de bijlage bij het ministerieel besluit van 28 oktober 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, zoals van toepassing voor zijn opheffing door artikel 21 van het ministerieel besluit van 23 juni 2021 houdende wijziging van het ministerieel besluit van 28 oktober 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, voor de periode vanaf 27 juni 2021]1.
§ 2. De inkomsten voortvloeiend uit een beroepsactiviteit uitgeoefend door de gerechtigde of elke andere persoon van wie de bestaansmiddelen en de pensioenen in aanmerking genomen worden voor de in artikel 2, 4° en 5°, bedoelde uitkeringen in de periode vanaf 1 maart 2020, worden voor het vaststellen van die uitkeringen als volledig vrijgestelde inkomsten beschouwd, voor zover die inkomsten voortvloeien uit een beroepsactiviteit die aangevat of uitgebreid werd in het kader van de strijd tegen het coronavirus COVID-19 en voor zover deze beroepsactiviteit wordt uitgeoefend in één van de bedrijven van de cruciale sectoren of in de essentiële diensten, zoals opgenomen in de bijlage bij het ministerieel besluit van 23 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken [1 of elk ander later ministerieel besluit houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, zoals van toepassing op het ogenblik dat deze beroepsactiviteit werd uitgeoefend, voor de periode tot en met 26 juni 2021 en zoals opgenomen in de bijlage bij het ministerieel besluit van 28 oktober 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, zoals van toepassing voor zijn opheffing door artikel 21 van het ministerieel besluit van 23 juni 2021 houdende wijziging van het ministerieel besluit van 28 oktober 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, voor de periode vanaf 27 juni 2021]1.
----------
(1)<W 2021-12-27/01, art. 116, 006; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art. 3/1.[1 Voor de regeling van de cumulatie van de in artikel 2, 1° tot 3°, bedoelde uitkeringen met inkomsten uit een beroepsactiviteit wordt geen rekening gehouden met de inkomsten uit een beroepsactiviteit uitgeoefend door de gerechtigde van de uitkering of zijn echtgenoot voor zover die inkomsten voortvloeien uit een beroepsactiviteit die aangevat of uitgebreid werd in het kader van de strijd tegen het coronavirus COVID-19 en voor zover deze beroepsactiviteit wordt uitgeoefend in:
1° de zorgsector: de private en openbare diensten voor zorg, opvang en bijstand voor personen, voor oudere personen, voor minderjarigen, voor mindervalide personen en voor kwetsbare personen, met inbegrip van slachtoffers van intrafamiliaal geweld, in de periode vanaf 1 oktober 2021 tot en met 30 juni 2022. Voor de private sector behoren deze diensten of organisaties tot de volgende paritaire comités:
a) 313 Paritair comité voor de apotheken en tarificatiediensten;
b) 318 Paritair Comité voor de diensten voor gezins-en bejaardenhulp;
c) 319 Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten;
d) 329 Paritair comité voor de socioculturele sector (beperkt tot zorg en voedselbedeling);
e) 330 Paritair Comité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten;
f) 331 Paritair Comité voor de Vlaamse welzijns- en gezondheidssector;
g) 332 Paritair Comité voor de Franstalige en Duitstalige welzijns- en gezondheidssector;
h) 322 Paritair Comité voor de uitzendarbeid en de erkende ondernemingen die buurtwerken of -diensten leveren, voor zover de uitzendkracht wordt tewerkgesteld bij een gebruiker die ressorteert onder één van de hierboven vermelde paritaire comités;
i) 337 Aanvullend paritair comité voor de non-profitsector (beperkt tot de gehandicaptenzorg).
Onder de openbare zorgsector wordt verstaan de openbare instellingen en diensten met als NACE-code 86101, 86102, 86103, 86104, 86109, 86210, 86901, 86903, 86904, 86905, 86906, 86909, 87101, 87109, 87201, 87202, 87203, 87204, 87205, 87209, 87301, 87302, 87303, 87304, 87309, 87901, 87902, 87909, 88101, 88102, 88103, 88104, 88109, 88911, 88912, 88919, 88991, 88992, 88993, 88994, 88996 en 88999;
2° de private en openbare instellingen of diensten die belast zijn met de exploitatie van vaccinatiecentra in het kader van de strijd tegen het coronavirus COVID-19 en dit voor alle activiteiten die verband houden met de exploitatie van een vaccinatiecentrum, in de periode vanaf 1 oktober 2021 tot en met 30 juni 2022;
[2 3° het secundair, lager en kleuteronderwijs, beperkt tot het uitoefenen van onderwijstaken, in de periode vanaf 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2022;]2
[3 4° alle sectoren, met uitzondering van deze bedoeld in de bepalingen onder 1° tot 3°, in de periode vanaf 23 januari 2022 tot en met 28 februari 2022.]3
De inkomsten uit een beroepsactiviteit uitgeoefend door de gerechtigde of elke andere persoon van wie de bestaansmiddelen en de pensioenen in aanmerking genomen worden voor de in artikel 2, 4° en 5°, bedoelde uitkeringen, worden voor het vaststellen van die uitkeringen als volledig vrijgestelde inkomsten beschouwd, voor zover die inkomsten voortvloeien uit een beroepsactiviteit die aangevat of uitgebreid werd in het kader van de strijd tegen het coronavirus COVID-19 en voor zover deze beroepsactiviteit wordt uitgeoefend in één van de in het eerste lid bedoelde sectoren of diensten tijdens de voor die sector of dienst bepaalde periode.
De Koning kan:
1° de periode bedoeld in het eerste lid verlengen voor de door hem aangewezen sectoren en diensten;
2° bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de sectoren en diensten bedoeld in het eerste lid aanvullen, wijzigen of vervangen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-12-27/01, art. 117, 006; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
(2)<KB 2022-05-19/04, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(3)<KB 2022-05-19/04, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 23-01-2022>
Art.4. § 1. Voor de regeling van de cumulatie van de in artikel 2, 1° tot 3°, bedoelde uitkeringen met een vervangingsinkomen wordt geen rekening gehouden met de volgende uitkeringen toegekend aan de gerechtigde van de in artikel 2, 1° tot 3°, bedoelde uitkeringen of zijn echtgenoot:
1° de uitkering wegens tijdelijke werkloosheid wegens overmacht, met inbegrip van elk hierbij toegekend supplement, voor zover deze betrekking heeft op de periode vanaf 1 maart 2020 en de werkloosheid te wijten is aan het coronavirus COVID-19;
2° de uitkering wegens tijdelijke werkloosheid op grond van economische oorzaken, met inbegrip van elk hierbij toegekend supplement, voor zover deze betrekking heeft op de periode vanaf 1 maart 2020 en de werkloosheid te wijten is aan het coronavirus COVID-19;
3° het overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen;
4° de primaire ongeschiktheidsuitkering en de invaliditeitsuitkering, voor zover deze betrekking heeft op de periode vanaf 1 maart 2020 en de arbeidsongeschiktheid te wijten is aan het coronavirus COVID-19.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde vervangingsinkomens ontvangen door de gerechtigde of elke andere persoon van wie de bestaansmiddelen en de pensioenen in aanmerking genomen worden voor de in artikel 2, 4° en 5°, bedoelde uitkeringen, worden voor het vaststellen van die uitkeringen als volledig vrijgestelde inkomsten beschouwd, voor zover deze betrekking hebben op de periode vanaf 1 maart 2020 en toegekend zijn wegens het coronavirus COVID-19.
§ 3. Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2 worden de uitkeringen toegekend krachtens een buitenlandse wetgeving of door een instelling van internationaal publiek recht gelijkgesteld met de in die paragrafen bedoelde uitkeringen, op voorwaarde dat zij van dezelfde aard zijn en voor zover zij betrekking hebben op de periode vanaf 1 maart 2020 en toegekend zijn wegens het coronavirus COVID-19.
Art.5. § 1. Voor de regeling van de cumulatie van de in artikel 2, 1° tot 3°, bedoelde uitkeringen met een vergoeding wordt geen rekening gehouden met de volgende vergoedingen toegekend aan de gerechtigde van de in artikel 2, 1° tot 3°, bedoelde uitkeringen of zijn echtgenoot:
1° de inkomenscompensatievergoedingen die door de gewesten aan ondernemingen worden toegekend voor de economische gevolgen die zij ondervinden naar aanleiding van de toepassing van de ministeriële besluiten van 13 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken en van 18 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken;
2° de forfaitaire vergoeding die aan tijdelijk werklozen wordt toegekend, bedoeld in artikel 6, § 1, van het decreet van 3 april 2020 tot afwijking van diverse bepalingen van het Energiedecreet van 8 mei 2009, het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, en de uitvoeringsbesluiten ervan, en tot dekking van de kosten voor elektriciteitsverbruik, verwarming of waterverbruik voor de eerste maand van tijdelijke werkloosheid ten gevolge van de coronacrisis;
3° de subsidies en vergoedingen toegekend als compensatie voor de afwezigheidsdagen bedoeld in het besluit van de Vlaamse regering van 24 maart 2020 tot bestrijding van de negatieve gevolgen van het COVID-19 virus voor de gezinnen en de organisatoren in de kinderopvang en in het besluit van de Vlaamse regering van 1 april 2020 tot bestrijding van de negatieve gevolgen van het Covid-19 virus voor de gezinnen en de organisatoren in de buitenschoolse opvang, in de opvang van zieke kinderen en in de preventieve gezinsondersteuning;
4° elke andere vergoeding toegekend krachtens een wettelijke, decretale of reglementaire bepaling, op voorwaarde dat zij toegekend werd als compensatie voor een verlies aan inkomsten of als vergoeding voor bijkomende kosten te wijten aan het coronavirus COVID-19 en voor zover zij betrekking heeft op de periode vanaf 1 maart 2020.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde vergoedingen ontvangen door de gerechtigde of elke andere persoon van wie de bestaansmiddelen en de pensioenen in aanmerking genomen worden voor de in artikel 2, 4° en 5°, bedoelde uitkeringen, worden voor het vaststellen van die uitkeringen als volledig vrijgestelde inkomsten beschouwd, voor zover deze betrekking hebben op de periode vanaf 1 maart 2020 en toegekend zijn wegens het coronavirus COVID-19.
§ 3. Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2 worden de vergoedingen toegekend krachtens een buitenlandse wetgeving of door een instelling van internationaal publiek recht gelijkgesteld met de in die paragrafen bedoelde vergoedingen, op voorwaarde dat zij van dezelfde aard zijn en voor zover zij betrekking hebben op de periode vanaf 1 maart 2020 en toegekend zijn wegens het coronavirus COVID-19.
Art.6.De in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde periode die een aanvang neemt vanaf 1 maart 2020 neemt een einde op 30 juni 2020.
De Koning kan, voor de door hem aangewezen bepalingen van de artikelen 3, 4 en 5, de periode bedoeld in het eerste lid verlengen.
Art.7. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 maart 2020.
HOOFDSTUK 3. - Uitzonderlijke maatregelen tot behoud van de pensioenopbouw en de risicodekkingen verbonden aan de beroepsactiviteit, van de werknemers in een situatie van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19
Art.8. Dit hoofdstuk is van toepassing op:
1° de pensioentoezeggingen bedoeld in artikel 3, § 1, 2°, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid alsook in voorkomend geval op de aanvullende verzekeringen bedoeld in hoofdstuk IX van het Koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit die hiermee zijn verbonden;
2° de beroepsgebonden ziektekostenverzekeringsovereenkomsten in de zin van artikel 201, § 1, 1°, van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen;
3° de beroepsgebonden arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsverzekeringsovereenkomsten in de zin van artikel 201, § 1, 2° en 3°, van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen;
4° dekkingen inzake arbeidsongeschiktheid en invaliditeit beheerd door een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening,
ten gunste van werknemers indien de arbeidsovereenkomst van één of meerdere aangeslotenen wordt opgeschort ten gevolge van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19 en voor zover het pensioenreglement, het solidariteitsreglement, de pensioenovereenkomst, het reglement of de overeenkomst die van kracht zijn niet voorzien in de voortzetting van de pensioenopbouw en van de risicodekkingen gedurende deze periode van opschorting van de arbeidsovereenkomst.
Art.9.§ 1. Onverminderd paragraaf 5 en niettegenstaande andersluidende bepalingen in het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst of in elke andere overeenkomsten, geniet de aangeslotene van de pensioentoezegging gedurende de gehele periode van opschorting van zijn arbeidsovereenkomst omwille van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19.
Wanneer een solidariteitstoezegging is verbonden aan de pensioentoezegging, beslist de inrichter of het behoud van de pensioenopbouw een solidariteitsprestatie vormt.
Het behoud van de pensioenopbouw en het behoud van de overlijdensdekking mag geen enkele wijziging impliceren van de contractuele voorwaarden in het kader van de uitvoering van de pensioentoezegging door de pensioeninstelling, met inbegrip van de tarifaire voorwaarden, noch een formaliteit anders dan deze beoogd in dit hoofdstuk.
De bijdragen die verschuldigd zijn voor de periode bedoeld in het eerste lid, worden berekend overeenkomstig het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst alsof de arbeidsovereenkomst niet werd opgeschort.
Niettegenstaande alle andere betalingsmodaliteiten overeengekomen tussen de inrichter en de pensioeninstelling, kan de betaling van deze bijdragen op eenvoudig verzoek van de inrichter worden uitgesteld tot en met uiterlijk 30 september 2020, zonder dat een vroegere betaaldatum kan worden opgelegd en zonder dat de niet-betaling van de bijdrage op de vervaldag zoals voorzien in het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst een wanbetaling uitmaakt.
De inrichter die wenst te genieten van dit uitstel van betaling, informeert de pensioeninstelling hiervan en communiceert alle nuttige informatie over de aangeslotenen die tijdelijk werkloos zijn wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19.
Wanneer de inrichter kiest voor het uitstel van betaling van de bijdragen beoogd in het vijfde lid worden de prestaties van de aangeslotenen en hun begunstigden berekend door rekening te houden met het behoud van de pensioenopbouw en het behoud van de overlijdensdekking gedurende de bedoelde periode van tijdelijke werkloosheid niettegenstaande ieder uitstel van de betaling van de bijdragen, echter rekening houdend met het feit dat, behalve wanneer andere bepalingen worden voorzien in het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst of in de overeenkomsten tussen de inrichter en de pensioeninstelling, het enkel vanaf de betaling van de bijdragen is dat de pensioeninstelling wanneer er slechts sprake is van een middelenverbintenis, gehouden is een rendement toe te kennen op de bijdragen gestort in het kader vaneen pensioentoezegging van het type vaste bijdragen zonder rendementsgarantie.
§ 2. Onverminderd paragraaf 5 en niettegenstaande iedere andere bepaling van het verzekeringscontract of van elke andere overeenkomsten, geniet de aangeslotene van de dekkingen van de aanvullende verzekeringen van de pensioentoezegging beoogd in § 1 gedurende de gehele periode van opschorting van de arbeidsovereenkomst omwille van de tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19.
Het behoud van de dekkingen beoogd in het eerste lid mag geen enkele wijziging impliceren van de contractuele voorwaarden in het kader van de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst door de verkeringsonderneming, met inbegrip van de tarifaire voorwaarden, noch een formaliteit anders dan deze beoogd in dit hoofdstuk.
De bijdragen die verschuldigd zijn voor de periode bedoeld in het eerste lid, worden berekend overeenkomstig het verzekeringscontract alsof de arbeidsovereenkomst niet werd opgeschort.
Niettegenstaande alle andere betalingsmodaliteiten overeengekomen tussen de werkgever of de rechtspersoon op sectoraal niveau en de verzekeringsonderneming, kan de betaling van deze bijdragen op eenvoudig verzoek van de werkgever of de rechtspersoon op sectoraal niveau worden uitgesteld tot en met uiterlijk 30 september 2020, zonder dat de verzekeringsonderneming een andere, vroegere betaaldatum kan opleggen.
De werkgever of de rechtspersoon op sectoraal niveau die wenst te genieten van dit uitstel van betaling, informeert de verzekeringsonderneming hiervan en communiceert alle nuttige informatie over de aangeslotenen die tijdelijk werkloos zijn wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19.
Wanneer de werkgever of de rechtspersoon op sectoraal niveau kiest voor een uitstel van de betaling van de bijdragen beoogd in het vierde lid, worden de prestaties van de aangeslotenen en van hun begunstigden berekend door rekening te houden met het behoud van de risicodekkingen gedurende de bedoelde periode van tijdelijke werkloosheid niettegenstaande iedere uitstel van de betaling van de bijdragen.
§ 3. Onverminderd paragraaf 5 en niettegenstaande iedere andere bepaling van het reglement, de overeenkomst en/of het verzekeringscontract, geniet de aangeslotene gedurende de gehele periode van opschorting van de arbeidsovereenkomst omwille van de tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19, van de dekking inzake ziektekosten, arbeidsongeschiktheid en invaliditeit die voor hem golden, evenals in voorkomend geval, voor zijn aangesloten familieleden, aan de vooravond van de opschorting van zijn arbeidsovereenkomst.
Het behoud van de dekkingen beoogd in het eerste lid mag geen enkele wijziging impliceren van de contractuele voorwaarden in het kader van de uitvoering van de toezegging van de werkgever of de rechtspersoon op sectoraal niveau door de verzekeringsonderneming of de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, met inbegrip van de tarifaire voorwaarden, noch een formaliteit anders dan deze beoogd in dit hoofdstuk.
De bijdragen die verschuldigd zijn voor de periode bedoeld in het eerste lid, worden berekend overeenkomstig het reglement, de overeenkomst en/of het verzekeringscontract alsof de arbeidsovereenkomst niet werd opgeschort.
Niettegenstaande alle andere betalingsmodaliteiten overeengekomen tussen de werkgever of de rechtspersoon op sectoraal niveau en de verzekeringsonderneming of de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, kan de betaling van deze bijdragen op eenvoudig verzoek van de werkgever of de rechtspersoon op sectoraal niveau worden uitgesteld tot en met uiterlijk 30 september 2020, zonder dat de verzekeringsonderneming of de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening een vroegere betaaldatum kan opleggen dan deze datum.
De werkgever of de rechtspersoon op sectoraal niveau die wenst te genieten van dit uitstel van betaling, informeert de verzekeringsonderneming of de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening hiervan en communiceert alle nuttige informatie over de aangeslotenen die tijdelijk werkloos zijn wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19.
Wanner de werkgever of de rechtspersoon op sectoraal niveau kiest voor een uitstel van de betaling van de bijdragen beoogd in het vierde lid, worden de prestaties van de aangeslotenen en van hun begunstigden berekend door rekening te houden met het behoud van de risicodekkingen gedurende de bedoelde periode van tijdelijke werkloosheid niettegenstaande ieder uitstel van de betaling van de bijdragen.
§ 4. De pensioeninstelling, de verzekeringsonderneming of de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening informeert de inrichter, de werkgever of de rechtspersoon op sectoraal niveau op een duidelijke en begrijpbare manier:
- over de gevolgen van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen op het behoud van de pensioenopbouw en de risicodekkingen van zijn pensioentoezegging in voorkomend geval rekening houdend met de solidariteitstoezegging, evenals op de dekkingen inzake gezondheidszorg, arbeidsongeschiktheid en invaliditeit waarbij wordt verduidelijkt in welke mate de pensioenopbouw en de risicodekkingen al dan niet deel uitmaken van éénzelfde toezegging;
- over de voortzetting van de pensioenopbouw en van de risicodekkingen overeenkomstig paragrafen 1 tot 3;
- over de mogelijkheid voor de inrichter, de werkgever of de rechtspersoon op het sectoraal niveau om te genieten van een uitstel van de betaling van de bijdragen overeenkomstig paragrafen 1 tot 3;
- over de mogelijkheid voor de inrichter om, in het kader van een sociaal pensioenstelsel, te beslissen dat de voortzetting beoogd in paragraaf 1, een solidariteitsprestatie vormt voor wat betreft de pensioenopbouw;
- over de mogelijkheid voor de inrichter, werkgever of rechtspersoon op sectoraal niveau om overeenkomstig paragraaf 5 te vragen de toezegging, zoals deze aan de vooravond van de aanvang van de tijdelijke werkloosheid bestond, te schorsen, met uitzondering van de overlijdensdekking die ten minste moet worden behouden tot en met 30 juni 2020 zoals deze bestond aan de vooravond van de periode van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de coronacrisis COVID-19;
- over de verplichting van de inrichter, werkgever of rechtspersoon op sectoraal niveau om de betrokken aangeslotenen overeenkomstig § 6 te informeren.
§ 5. Binnen de 30 dagen die volgen op het ontvangen van de communicatie beoogd in paragraaf 4 of indien, bij de aangeslotenen, de eerste situatie van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19 zich later voordoet, binnen de 30 dagen die volgen op de ingang van deze situatie, informeert de inrichter, de werkgever of de rechtspersoon op sectoraal niveau de pensioeninstelling, de verzekeringsonderneming of de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening van zijn eventuele beslissing om de toezegging, zoals deze resulteert uit het pensioenreglement, uit de pensioenovereenkomst, uit het reglement of uit de overeenkomst te schorsen tijdens de gehele periode van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19.
Indien de inrichter van een pensioentoezegging overeenkomstig het eerste lid beslist deze te schorsen, wordt de overlijdensdekking echter, niettegenstaande het eerste lid, behouden tot en met [1 30 september 2020]1 zoals deze bestond aan de vooravond van de periode van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de coronacrisis COVID-19 voor zover de aangeslotene tijdelijk werkloos is wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19 tot en met die datum. In voorkomend geval, kan de inrichter genieten van het uitstel van de betaling van de bijdragen, overeenkomstig dit artikel.
§ 6. De inrichter, de werkgever of de rechtspersoon op sectoraal niveau informeert, via ieder communicatiemiddel van zijn keuze, de betrokken aangeslotenen over het behoud van de pensioenopbouw en van de risicodekkingen of over de keuze niet te voorzien in dit behoud en de toepassing verder te zetten van het pensioenreglement, de pensioenovereenkomst, het reglement of de overeenkomst onverminderd het behoud van de overlijdensdekking en in voorkomend geval, over de concrete gevolgen van het behoud op de persoonlijke bijdragen van de werknemer met inbegrip van de modaliteiten van de inhouding op het loon van de werknemer en de eventuele spreiding van deze inhoudingen.
----------
(1)<W 2020-12-20/09, art. 78, 003; Inwerkingtreding : 30-06-2020>
Art.10.§ 1. De voortzetting van de pensioenopbouw en van de risicodekkingen alsook het uitstel van betaling van de bijdragen bedoeld [1 in dit hoofdstuk]1 maken integraal deel uit van de pensioentoezegging en houden geen wijziging in van de pensioentoezegging of in voorkomend geval van de solidariteitstoezegging die eraan is verbonden, in de zin van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid.
De formele aanpassing van het pensioenreglement of in voorkomend geval van het solidariteitsreglement dat ermee is verbonden of de pensioenovereenkomst die voortvloeit uit de toepassing [1 van dit hoofdstuk]1 moet echter plaatsvinden tegen ten laatste [2 31 december 2022]2.
§ 2. De toepassing van dit hoofdstuk doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de inrichter om zijn bestaande pensioentoezegging te wijzigen of op te heffen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid.
----------
(1)<W 2020-12-20/09, art. 79, 003; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
(2)<W 2021-07-18/03, art. 21, 005; Inwerkingtreding : 08-08-2021>
Art.11.De toepassing van artikel 4-14 van het koninklijk besluit van 14 november 2003 tot uitvoering van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid wordt opgeschort tot 30 september 2020 in het kader van de toepassing [1 van dit hoofdstuk]1.
Voor de verrichtingen beoogd in het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit en die betrekking hebben op een aanvullend pensioen, wordt de toepassing van artikel 50, eerste lid, van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit opgeschort tot 30 september 2020 in het kader van de toepassing [1 van dit hoofdstuk]1.
----------
(1)<W 2020-12-20/09, art. 80, 003; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
Art.12.
<Opgeheven bij W 2020-12-20/09, art. 81, 003; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
Art.13. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 13 maart 2020 en treedt buiten werking op 30 september 2020, met uitzondering van artikel 10.
HOOFDSTUK 4. [1 - Verlenging van de uitzonderlijke maatregelen in het kader van de COVID-19-pandemie inzake pensioenen, aanvullende pensioenen en andere aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid]1
----------
(1)
Art.14.[1 In afwijking van artikel 13 worden de bepalingen bedoeld in hoofdstuk 3 verlengd onder dezelfde voorwaarden tot [4 31 maart 2022]4.
Alle termijnen die in hoofdstuk 3 zijn vastgesteld tot 30 september 2020, worden verlengd tot [4 31 maart 2022]4.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2020-12-20/09, art. 83, 003; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
(2)<W 2021-04-02/10, art. 64, 004; Inwerkingtreding : 23-04-2021>
(3)<W 2021-07-18/03, art. 19, 005; Inwerkingtreding : 08-08-2021>
(4)<W 2022-02-14/06, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 07-03-2022>
Art.15. [1 De pensioeninstelling, de verzekeringsonderneming of de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening brengt de inrichters, werkgevers of rechtspersonen op sectoraal niveau die, op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, de toezegging niet hebben geschorst in overeenstemming met artikel 9, § 5, op duidelijke en begrijpelijke wijze op de hoogte van de in artikel 16, § 1 bedoelde mogelijkheid en van de verplichting van de inrichter, de werkgever of de rechtspersoon op sectoraal niveau die er gebruik van zou maken, om de betrokken aangeslotenen te informeren in overeenstemming met artikel 16, § 2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2020-12-20/09, art. 84, 003; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
Art.16.[1 § 1. De inrichter, de werkgever of de rechtspersoon op sectoraal niveau die, ondanks een of meer situaties van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19 voor 30 september 2020, geen gebruik heeft gemaakt voor 30 september 2020 van de in artikel 9, § 5, bedoelde mogelijkheid tot schorsing, beschikt over een nieuwe termijn van 30 dagen na de ontvangst van de in artikel 15 bedoelde mededeling om de pensioeninstelling, de verzekeringsonderneming of de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening op de hoogte te brengen van zijn eventuele beslissing tot schorsing van de toezegging zoals die resulteert uit het pensioenreglement, uit de pensioenovereenkomst, uit het reglement of uit de overeenkomst.
Deze beslissing tot schorsing zal enkel van toepassing zijn voor de periode van tijdelijke werkloosheid van de betrokken aangeslotenen wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19 die zich voordoet na 30 september 2020.
Als de inrichter van een pensioentoezegging beslist om deze te schorsen in overeenstemming met lid 1, blijft de overlijdensdekking niettegenstaande lid 1 echter behouden tot [4 31 maart 2022]4, zoals ze bestond op de dag voor de situatie van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19, voor zover de aangeslotene in tijdelijke werkloosheid is wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19 tot die datum. In voorkomend geval kan de inrichter een uitstel van betaling van bijdragen genieten onder dezelfde voorwaarden als bedoeld in hoofdstuk 3.
§ 2. De inrichter, werkgever of rechtspersoon op sectoraal niveau die gebruik maakt van de in § 1 bedoelde mogelijkheid, brengt de betrokken aangeslotenen via om het even welk communicatiemiddel naar zijn keuze op de hoogte van zijn beslissing om de toezegging te schorsen in overeenstemming met § 1 en van de gevolgen van deze beslissing voor de dekkingen bij leven en bij overlijden van de aangeslotene.
§ 3. De artikelen 10 en 11 zijn van toepassing in het kader van dit artikel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2020-12-20/09, art. 85, 003; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
(2)<W 2021-04-02/10, art. 65, 004; Inwerkingtreding : 23-04-2021>
(3)<W 2021-07-18/03, art. 20, 005; Inwerkingtreding : 08-08-2021>
(4)<W 2022-02-14/06, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 07-03-2022>
Art. 16/1. [1 § 1. De pensioeninstelling, de verzekeringsonderneming of de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening informeert de inrichters, de werkgevers of de rechtspersonen op sectoraal niveau die, uiterlijk op 30 september 2021, de toezegging niet hebben geschorst in overeenstemming met de artikelen 9, § 5, 16, § 1, of 17, op duidelijke en begrijpbare manier over de mogelijkheid om de toezegging zoals deze resulteert uit het pensioenreglement, uit de pensioenovereenkomst, uit het reglement of uit de overeenkomst te schorsen.
In voorkomend geval moet dit besluit tot schorsing uiterlijk 30 dagen na ontvangst van de communicatie bedoeld in het eerste lid worden meegedeeld aan de pensioeninstelling, de verzekeringsonderneming of de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.
Dit besluit tot schorsing geldt alleen voor de periode van tijdelijke werkloosheid van de betrokken aangeslotenen wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19 die zich na 30 september 2021 situeert.
Indien de inrichter van een pensioentoezegging overeenkomstig het tweede lid beslist deze te schorsen, wordt de overlijdensdekking echter, niettegenstaande het eerste en tweede lid, behouden tot en met 31 maart 2022, zoals deze bestond aan de vooravond van de periode van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19 voor zover de aangeslotene tijdelijk werkloos is wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19 tot en met die datum.
§ 2. Artikel 16, §§ 2 en 3, is van toepassing wanneer de inrichter, de werkgever of de rechtspersoon op sectoraal niveau gebruik maakt van de in § 1 bedoelde mogelijkheid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2022-02-14/06, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 07-03-2022>
Art.17. [1 Wat betreft de inrichters, werkgevers of rechtspersonen op sectoraal niveau bij wie de eerste situatie van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19 optreedt na 30 september 2020, kan de mededeling van hun eventuele beslissing tot weigering in het kader van artikel 9, § 5, ook, onverminderd de mogelijkheden bedoeld in artikel 9, § 5, plaatsvinden binnen 30 dagen na de ontvangst van de in artikel 15 bedoelde mededeling.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2020-12-20/09, art. 86, 003; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
Art. 17/1. [1 Onverminderd artikel 17, wordt voor inrichters, werkgevers of rechtspersonen op sectoraal niveau waarbij de eerste situatie van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht of wegens economische redenen in het kader van de crisis van het coronavirus COVID-19 zich voordoet tussen 1 oktober 2021 en 31 december 2021, het verstrijken van de in artikel 9, § 5, bedoelde termijn van 30 dagen verlengd tot en met 31 januari 2022.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2022-02-14/06, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 07-03-2022>
Art.18.[1 Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2020, met uitzondering van artikel 14, eerste lid, dat uitwerking heeft met ingang van 30 september 2020 [2 en met uitzondering van de artikelen 16/1 en 17/1, die met ingang van 1 oktober 2021 uitwerking hebben]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2020-12-20/09, art. 87, 003; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
(2)<W 2022-02-14/06, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 07-03-2022>
HOOFDSTUK 5. [1 - Controle]1
----------
(1)
Art. 19.[1 De controle op de naleving van de bepalingen van hoofdstuk 3 en van hoofdstuk 4 en van hun uitvoeringsbesluiten wordt toevertrouwd aan de FSMA.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2020-12-20/09, art. 89, 003; Inwerkingtreding : 30-09-2020>