Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

3 FEBRUARI 2019. - Koninklijk besluit tot bepaling van de nadere regels volgens dewelke de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de landbouw of onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf een inhouding kunnen doen op het loon van hun werknemers uit hoofde van een bijdrage voor het verschaffen van sommige voorzieningen



Inhoudstafel:


Art. 1-9



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de landbouw of onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, en op de werknemers die zij tewerkstellen.
  Worden van de toepassing van het voorgaande lid uitgesloten, de seizoenarbeiders die onderdaan zijn van een derde land, in de zin van artikel 3, b), van de richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider, en die huur betalen voor huisvesting door of via de werkgever geregeld in de zin van artikel 20, lid 2, a), van diezelfde richtlijn.

Art.2. De werkgever kan op het loon van de werknemer een bijdrage in mindering brengen voor het verschaffen van huisvesting en nutsvoorzieningen die hiermee verband houden gedurende de periode waarin deze werknemer verbonden is door een arbeidsovereenkomst met deze werkgever. De voornoemde nutsvoorzieningen betreffen aardgas, elektriciteit, water en verwarming.

Art.3. § 1. De waarde van de huisvesting wordt bepaald hetzij op basis van de reële marktwaarde, hetzij op basis van de reële huurprijs die ervoor betaald wordt indien deze huisvesting geen eigendom is van de werkgever.
  § 2. De bijdrage van de werknemer in de kost van de huisvesting wordt bepaald in verhouding tot zijn aandeel in het gebruik ervan. Deze bijdrage mag in geen geval de reële marktwaarde of de reële huurprijs als bepaald bij § 1 overschrijden.
  § 3. De waarde van de huisvesting en de bijdrage van de werknemer worden schriftelijk bepaald in een overeenkomst die wordt opgemaakt uiterlijk bij zijn indiensttreding. In geval een betrokken werknemer reeds in dienst was op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, dient deze overeenkomst te worden opgemaakt uiterlijk binnen de maand na deze inwerkingtreding.

Art.4. § 1. De waarde van de nutsvoorzieningen bedoeld in artikel 2 in fine wordt bepaald op basis van de reële kostprijs betaald door de werkgever voor het gebruik ervan door de werknemer. Zij mag in geen geval meer dan de normale handelswaarde bedragen.
  § 2. De bijdrage van de werknemer in de kost van de nutsvoorzieningen wordt bepaald in verhouding tot zijn aandeel in het verbruik. Deze bijdrage mag in geen geval de reële kostprijs bedoeld bij § 1 overschrijden.
  § 3. In de overeenkomst bedoeld bij artikel 3, § 3, wordt eveneens bepaald hoe de bijdrage van de werknemer in de kost van de nutsvoorzieningen aan het einde van elke betaalperiode zal worden berekend.
  § 4. Aan het einde van elke betaalperiode verschaft de werkgever aan de werknemer een schriftelijk overzicht van het verbruik, op basis waarvan de bijdrage van de betrokken werknemer wordt berekend naargelang zijn aandeel erin.

Art.5. Onverminderd artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, mag de bijdrage van de werknemer in de huisvesting en in de nutsvoorzieningen niet meer bedragen dan één vijfde van het totale brutoloon van de betrokken werknemer.

Art.6. De bedragen ingehouden door de werkgever krachtens de voorgaande artikelen vormen in mindering gebrachte sommen in de zin van artikel 16, § 1, 7°, j), van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980 betreffende het bijhouden van sociale documenten.

Art.7. Bij de bepaling van de waarden van de huisvesting en de nutsvoorzieningen, evenals bij de bepaling van de bijdragen van de werknemer als bedoeld in de voorgaande artikelen, mag de werkgever geen winst nastreven.

Art.8. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 februari 2019.

Art. 9. De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.