20 DECEMBER 2019. - Koninklijk besluit tot aanpassing van het KB/WIB 92 ingevolge de invoering van de aftrek van de groepsbijdrage en van de beperking op de aftrek van interesten(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-12-2019 en tekstbijwerking tot 28-01-2020)
HOOFDSTUK 1. - Omzetting van richtlijn (EU) 2016/1164 ("ATAD")
Art. 1-2
HOOFDSTUK 2. - Aftrek van de groepsbijdrage
Art. 3
HOOFDSTUK 3. - Inwerkingtredings-, overgangs- en uitvoeringsbepaling
Art. 4-6
HOOFDSTUK 1. - Omzetting van richtlijn (EU) 2016/1164 ("ATAD")
Artikel. 1. Dit hoofdstuk heeft de gedeeltelijke omzetting tot doel van richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt.
Art.2. In hoofdstuk I van het KB/WIB 92 wordt een afdeling XXVIIbis/2 ingevoegd die de artikelen 734/8 tot 734/14 bevat, luidende:
"Afdeling XXVIIbis/2. - Interestaftrekbeperking
Onderafdeling 1. - Vaststelling van de in artikel 198/1, § 2, eerste en derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, bedoelde kosten en opbrengsten die economisch gelijkwaardig zijn aan interesten
Art. 734/8. § 1. Voor de toepassing van artikel 198/1, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden de volgende kosten en opbrengsten als economisch gelijkwaardig aan interesten aangemerkt:
- de afschrijving op een immaterieel of materieel vast actief in de mate dat in de aanschaffingswaarde van dit actief in toepassing van artikel 3:16 van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, rente op vreemd vermogen werd opgenomen;
- de als beroepskost aangemerkte voorraadvermindering, in de mate dat in de vervaardigingsprijs van deze voorraden of bestellingen in uitvoering in toepassing van artikel 3:16 van hetzelfde koninklijk besluit, rente op vreemd vermogen werd opgenomen;
- de vergoeding die door de belastingplichtige verschuldigd is aan een buitenlandse vennootschap die deel uitmaakt van dezelfde groep van vennootschappen als de belastingplichtige en die op grond van artikel 185, § 2, a, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, en in toepassing van de verrekenprijsregels wordt beperkt tot een premie voor het ter beschikking stellen van kapitaal;
- wisselkoerswinsten en wisselkoersverliezen in de mate dat deze gerealiseerd worden bij de betaling van interesten in uitvoering van een leningsovereenkomst;
- garantieprovisies en soortgelijke kosten die verschuldigd zijn in gevolge het sluiten van een overeenkomst waarin de tegenpartij, in het geval aan de contractuele voorwaarden worden voldaan de betaling van een vooraf bepaald bedrag aan een begunstigde heeft gegarandeerd;
- afsluitprovisies en soortgelijke kosten andere dan interesten die verschuldigd zijn ten gevolge van het afsluiten van een leningsovereenkomst ;
- het gedeelte van het in artikel 3:45 van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen bedoelde disconto op renteloze of abnormaal laag rentende vorderingen dat in toepassing van artikel 363 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 in de winst van het belastbare tijdperk is begrepen, evenals het gedeelte van het in de artikelen 3:45 en 3:55 van hetzelfde koninklijk besluit bedoelde disconto op renteloze of abnormaal laag rentende schulden dat als beroepskosten wordt aangemerkt;
§ 2. Voor de toepassing van artikel 198/1, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden kosten en opbrengsten eveneens als economisch gelijkwaardig aan interesten aangemerkt indien deze kosten of opbrengsten een tegenprestatie vormen voor het ter beschikking stellen van vermogen en indien de verkrijger van deze kosten of de schuldenaar van deze opbrengsten de kwalificatie ervan als kosten of opbrengsten die economisch gelijkwaardig aan interesten heeft aanvaard.
Het eerste lid vindt enkel toepassing bij voorafgaande beslissing. Het eerste lid heeft in dat geval niet enkel uitwerking op de aanvrager van deze voorafgaande beslissing, maar heeft naar gelang het geval ook uitwerking op de verkrijger van de in het eerste lid bedoelde kosten of de schuldenaar van de in het eerste lid bedoelde opbrengsten.
Het eerste lid is bovendien enkel van toepassing indien in de overeenkomst wordt bepaald dat deze in het eerste lid bedoelde kosten of opbrengsten, voor de toepassing van artikel 198/1, § 2, van hetzelfde Wetboek, worden aangemerkt als economisch gelijkwaardig aan interesten.
De in het tweede lid bedoelde voorafgaande beslissing kan enkel worden gegeven indien deze de voorwaarde bevat dat de aanvrager van deze voorafgaande beslissing elke schuldenaar van de in het eerste lid bedoelde opbrengsten of elke verkrijger van de in het eerste lid bedoelde kosten identificeert en opneemt in een overzicht dat in bijlage bij de aangifte wordt toegevoegd, waarin behalve de identiteit van deze schuldenaar of verkrijger eveneens het bedrag van deze kosten of deze opbrengsten worden vermeld.
Onderafdeling 2. - Bijzondere regels betreffende de uitsluiting van leningen gesloten voor 17 juni 2016 en de uitsluiting van leningen in uitvoering van een project van publiek-private samenwerking
Art. 734/9. In het geval de belastingplichtige beschikt over één of meerdere leningen gesloten vóór 17 juni 2016 en aan deze leningen vanaf deze datum geen fundamentele wijzigingen werden aangebracht, worden de interesten van deze leningen niet in aanmerking genomen voor de vaststelling van het in artikel 198/1 van hetzelfde Wetboek, bedoelde financieringskostensurplus indien bij de aangifte een overzicht wordt toegevoegd van deze leningen en indien aan de modaliteiten van dit artikel wordt voldaan.
De belastingplichtige vermeldt op dit overzicht per lening:
- de modaliteiten van de leningovereenkomst, waaronder de partijen, de rentevoet, de looptijd en het geleende bedrag, evenals de datum waarop deze overeenkomst werd gesloten;
- de datum en een beschrijving van de wijzigingen die deze lening sinds het afsluiten van de in het eerste streepje bedoelde overeenkomst heeft ondergaan;
- de bevestiging dat geen enkele van de in het tweede streepje bedoelde wijzigingen die hebben plaatsgevonden vanaf 17 juni 2016 fundamenteel van aard zijn;
- het in artikel 198/1, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, bedoelde bedrag dat in uitvoering van de in het eerste streepje bedoelde overeenkomst in het belastbare tijdperk als beroepskost werd aangemerkt of in de winst van het belastbare tijdperk werd begrepen.
De belastingplichtige houdt alle overeenkomsten of andere bewijsstukken die betrekking hebben op deze leningen en in voorkomend geval op de wijzigingen die deze leningen hebben ondergaan ter beschikking van de administratie en verklaart zich bereid om deze op eenvoudig verzoek voor te leggen.
Art. 734/10. In het geval de belastingplichtige beschikt over één of meerdere leningen die worden gesloten in uitvoering van een project van publiek-private samenwerking gegund na inmededingingstelling conform de reglementering inzake overheidsopdrachten, worden de interesten van deze leningen niet in aanmerking genomen voor de vaststelling van het in artikel 198/1, van hetzelfde Wetboek, bedoelde financieringskostensurplus indien bij de aangifte een overzicht wordt toegevoegd van deze leningen en indien aan de modaliteiten van dit artikel wordt voldaan.
De belastingplichtige vermeldt op dit overzicht per lening:
- een identificatie en omschrijving van het project van publiek-private samenwerking;
- de bevestiging dat het in het eerste streepje bedoelde project werd gegund na inmededingingstelling conform de reglementering inzake overheidsopdrachten;
- de bevestiging dat het in het eerste streepje bedoelde project, de financieringskosten van dit project, de activa die ten gevolge van dit project werden gerealiseerd en de winst die door dit project werd gerealiseerd zich allemaal in de Europese Unie bevinden;
- het in artikel 198/1, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, bedoelde bedrag aan interesten of andere kosten die economisch gelijkwaardig zijn aan interesten dat in uitvoering van deze lening in de loop van het belastbaar tijdperk als beroepskost werd aangemerkt of in de winst van het belastbare tijdperk werd begrepen.
De belastingplichtige houdt alle overeenkomsten of andere bewijsstukken die betrekking hebben op deze leningen en in voorkomend geval op de wijzigingen die deze leningen hebben ondergaan ter beschikking van de administratie en verklaart zich bereid om deze op eenvoudig verzoek voor te leggen.
De belastingplichtige verbindt zich er eveneens toe de volgende bewijsstukken te verzamelen en ter beschikking te houden van de administratie en deze op eenvoudig verzoek voor te leggen:
- één of meerdere documenten die aantonen dat het in het tweede lid, eerste streepje, bedoelde project werd gegund na inmededingingstelling conform de reglementering inzake overheidsopdrachten;
- één of meerdere documenten die aantonen dat het in het tweede lid, eerste streepje, bedoelde project, de financieringskosten van dit project, de activa die ten gevolge van dit project werden gerealiseerd en de winst die door dit project werd gerealiseerd zich allemaal in de Europese Unie bevinden.
Onderafdeling 3. - Bijzondere regels die van toepassing zijn in het geval de belastingplichtige deel uitmaakt van een groep van vennootschappen
Art. 734/11. § 1. In het geval de belastingplichtige deel uitmaakt van een groep van vennootschappen waartoe ten minste één in artikel 198/1, § 3, derde lid, tweede streepje, van hetzelfde Wetboek, bedoelde vennootschap of inrichting behoort wordt het bedrag van de in artikel 198/1, § 3, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, bedoelde EBITDA van de belastingplichtige overeenkomstig de bepalingen van dit artikel aangepast.
De EBITDA wordt vermeerderd met de aan de in het eerste lid bedoelde vennootschappen of inrichtingen verschuldigde beroepskosten die geen in artikel 198/1, § 2, van hetzelfde Wetboek bedoelde interesten of kosten die economisch gelijkwaardig zijn aan interesten zijn.
De EBITDA wordt verminderd met de van de in het eerste lid bedoelde vennootschappen of inrichtingen verkregen inkomsten, voor zover deze inkomsten in het resultaat van het belastbare tijdperk zijn begrepen en deze inkomsten geen in artikel 198/1, § 2, van hetzelfde Wetboek, bedoelde interesten of opbrengsten die economisch gelijkwaardig aan interesten zijn.
Het derde lid is niet van toepassing:
- indien het in artikel 202 van hetzelfde Wetboek bedoelde inkomsten betreffen die overeenkomstig de artikelen 203 tot 205 van hetzelfde Wetboek, van de winst van het huidige of een volgend belastbaar tijdperk kunnen worden afgetrokken;
- indien het winst betreft die werd behaald in uitvoering van een project van publiek-private samenwerking gegund na inmededinging-stelling overeenkomstig de reglementering inzake overheidsopdrachten, waarbij de uitvoerder van het project, de financieringskosten, de activa en de winst zich allemaal in de Europese Unie bevinden;
- op 85 pct. van de in artikelen 205/2 en 205/3 van hetzelfde Wetboek bedoelde inkomsten van het belastbare tijdperk die overeenkomstig artikel 205/1 van hetzelfde Wetboek, van de winst van het huidige of een volgend belastbaar tijdperk kunnen worden afgetrokken;
- op 80 pct. van de overeenkomstig artikel 543 van hetzelfde Wetboek bepaalde octrooi-inkomsten die in aanmerking worden genomen om van de winst van het belastbaar tijdperk te worden afgetrokken;
§ 2. In het geval het bedrag van de EBITDA van één van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde vennootschappen of inrichtingen negatief is, wordt dit negatieve bedrag over de belastingplichtige en de overige in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde vennootschappen en inrichtingen verdeeld in verhouding tot de grootte van het positieve EBITDA bedrag van de belastingplichtige en elk van deze vennootschappen en inrichtingen.
In het eerste lid bedoelde geval wordt de EBITDA van de belastingplichtige verminderd met het in het eerste lid bedoelde aan de belastingplichtige toegewezen bedrag, tot een bedrag dat niet lager kan zijn dan nul.
§ 3 De in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde vennootschappen en inrichtingen kunnen samen met de belastingplichtige overeenkomen om collectief te verzaken aan de berekening van de EBITDA, door een overeenkomst te sluiten die aan de voorwaarden van deze paragraaf voldoet. De EBITDA van de belastingplichtige en deze vennootschappen en inrichtingen wordt in dat geval geacht nul te bedragen.
Deze overeenkomst kan enkel worden gesloten indien:
- de belastingplichtige evenals alle in het eerste lid bedoelde vennootschappen en inrichtingen deelnemen aan de overeenkomst en als overeenkomstsluitende partijen van deze overeenkomst worden geïdentificeerd;
- de toepassingsperiode ervan wordt vastgesteld door de vermelding van het aanslagjaar of de aanslagjaren die verbonden zijn met de belastbare tijdperken waarop deze overeenkomst uitwerking heeft;
- ten minste één van de overeenkomstsluitende partijen deze overeenkomst toevoegt bij de aangifte die betrekking heeft op het aanslagjaar waarop deze overeenkomst uitwerking heeft.
De minister die bevoegd is voor Financiën of zijn gedelegeerde legt het model van de in deze paragraaf bedoelde overeenkomst vast.
Art. 734/12. § 1. In het geval de belastingplichtige deel uitmaakt van een groep van vennootschappen waartoe ten minste één in artikel 198/1, § 3, derde lid, tweede streepje, van hetzelfde Wetboek, bedoelde vennootschap of inrichting behoort, wordt het in artikel 198/1, § 3, eerste lid, a), van hetzelfde Wetboek, bedoelde bedrag in hoofde van de belastingplichtige als volgt vastgesteld:
1) het in artikel 198/1, § 3, eerste lid, a), van hetzelfde Wetboek, bedoelde bedrag wordt in voorkomend geval verminderd met 30 pct. van de som van de overeenkomstig artikel 734/11 vastgestelde EBITDA van de belastingplichtige en elk van de voormelde vennootschappen en inrichtingen;
2) voor de belastingplichtige evenals elke voormelde vennootschap en inrichting wordt vervolgens het positieve verschil vastgesteld tussen enerzijds het financieringskostensurplus en anderzijds 30 pct. van de overeenkomstig artikel 734/11 vastgestelde EBITDA;
3) het overeenkomstig de bepaling onder 1) vastgestelde bedrag wordt vervolgens evenredig verdeeld tussen de belastingplichtige en elke voormelde vennootschap en inrichting in verhouding tot de grootte van het overeenkomstig de bepaling onder 2) vastgestelde bedrag;
4) het grensbedrag van de belastingplichtige wordt vastgesteld door de som te nemen van 30 pct. van de overeenkomstig artikel 734/11 vastgestelde EBITDA en het overeenkomstig de bepaling onder 3) vastgestelde bedrag.
Voor de toepassing van het eerste lid, wordt de overeenkomstig artikel 734/11 vastgestelde EBITDA van de belastingplichtige en elke andere voormelde vennootschap of inrichting geacht nul te bedragen indien dit bedrag een negatief bedrag is.
§ 2. De belastingplichtige die een in artikel 734/11, § 3, bedoelde overeenkomst heeft gesloten, kan afwijken van paragraaf 1, door in deze overeenkomst een gelijke verdeling tussen de overeenkomstsluitende partijen te voorzien van het in artikel 198/1, § 3, eerste lid, a), van hetzelfde Wetboek, bedoelde bedrag.
In geval van toepassing van het eerste lid wordt het in artikel 198/1, § 3, eerste lid, a), van hetzelfde Wetboek, bedoelde bedrag in hoofde van de belastingplichtige vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller één en de noemer het aantal overeenkomstsluitende partijen bedraagt.
Onderafdeling 4. - Vaststelling van het model voor de opgave voor de vrijstelling van het in een voorgaand belastbaar tijdperk niet als beroepskost aangemerkte financieringskostensurplus en voor de interestaftrek-overeenkomst
Art. 734/13. Het model van de in artikel 194sexies, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, bedoelde opgave wordt door de minister die bevoegd is voor Financiën of zijn gedelegeerde vastgesteld.
In deze opgave worden de volgende bedragen vermeld:
1) het overgedragen niet als beroepskost aangemerkte financieringskostensurplus van het voorgaande belastbare tijdperk;
2) het in artikel 198/1, § 2, van hetzelfde Wetboek, bedoelde financieringskostensurplus;
3) het in artikel 198/1, § 3, van hetzelfde Wetboek, bedoelde grensbedrag;
4) in voorkomend geval, de winst die wordt vrijgesteld in toepassing van artikel 194sexies, van hetzelfde Wetboek, dat enerzijds niet groter kan zijn dan het onder 1) bedoelde bedrag en anderzijds niet groter kan zijn dan het positieve verschil tussen het onder 3) bedoelde bedrag en het onder 2) bedoelde bedrag;
5) het naar een volgend belastbaar tijdperk over te dragen niet als beroepskost aangemerkte financieringskostensurplus, vastgesteld door het onder 1) bedoelde bedrag ofwel te vermeerderen met het positieve verschil tussen het onder 2) bedoelde financieringskostensurplus en het onder 3) bedoelde grensbedrag, ofwel te verminderen met de onder 4) bedoelde vrijgestelde winst.
Art. 734/14. Het model van de in artikel 198/1, § 5, van hetzelfde Wetboek, bedoelde interest-aftrekovereenkomst wordt door de minister die bevoegd is voor Financiën of zijn gedelegeerde vastgesteld.".
HOOFDSTUK 2. - Aftrek van de groepsbijdrage
Art.3.
<Opgeheven bij KB 2020-01-20/03, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK 3. - Inwerkingtredings-, overgangs- en uitvoeringsbepaling
Art.4. Zolang de wet van 22 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen niet van toepassing is, moeten de verwijzing naar de artikelen 3:16, 3:45 en 3:55 van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen, opgenomen in artikel 734/8 van het KB/WIB 92 respectievelijk gelezen worden als een verwijzing naar de artikelen 38, 67 en 77 van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen.
Art.5. Dit koninklijk besluit is van toepassing vanaf aanslagjaar 2020 voor de belastbare tijdperken die ten vroegste aanvangen op 1 januari 2019.
Art. 6. De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.