5 DECEMBER 2018. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de diensten voor herstelgerichte en opvoedkundige prestaties(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-03-2019 en tekstbijwerking tot 23-02-2024)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 1
Afdeling 2. - Definities
Art. 2
HOOFDSTUK 2. - Taken en bijzondere toekenningsvoorwaarden
Art. 3-4
HOOFDSTUK 3. - Subsidiëring
Afdeling 1. - Subsidies voor personeelskosten
Art. 5
Afdeling 2. - Subsidies voor werkingskosten
Art. 6
HOOFDSTUK 4. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 7-9
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Artikel 1. Onderhavig besluit heeft als doel om de bijzondere voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van diensten voor herstelgerichte en opvoedkundige prestaties vast te leggen, in het kader van de tenlasteneming van jongeren die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd bedoeld in artikel 55 van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming.
Afdeling 2. - Definities
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° decreet: het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming;
2° dienst: de dienst voor herstelgerichte en opvoedkundige prestaties;
3° herstelgericht aanbod: het aanbod bedoeld in de artikels 97, 115, 116 en 117 van het decreet;
4° dyade: een paar gevormd in het kader van een herstelgericht aanbod door een minderjarige die voor een als misdrijf omschreven feit vervolgd wordt en een slachtoffer betrokken bij dit feit en identificeerbaar in het mandaat;
5° prestatie van algemeen belang: prestatie bedoeld in artikel 101, § 2, van het decreet;
6° opvoedkundige prestatie en prestatie van algemeen belang: prestatie bedoeld in artikel 108, lid 2, 3°, van het decreet;
7° gerechtelijke instantie: de gerechtelijke instantie of de jeugdrechtbank;
8° besluit van 5 december 2018: het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 5 december 2018 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring voor de diensten bedoeld in artikel 139 van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming;
9° aantal erkende mandaten: het aantal mandaten die door de dienst simultaan bekleed kunnen worden krachtens haar erkenning.
HOOFDSTUK 2. - Taken en bijzondere toekenningsvoorwaarden
Art.3. § 1. De dienst voor herstelgerichte en opvoedkundige prestaties richt zich tot jongeren die vervolgd worden uit hoofde van een als misdrijf omschreven feit gepleegd voor de leeftijd van achttien jaar, alsook tot elke persoon die in staat is om deel te nemen aan een herstelgericht aanbod in verband met dit feit, met inbegrip van het slachtoffer.
§ 2. De dienst heeft als taak een herstelgericht en opvoedkundig antwoord te geven aan de als misdrijven omschreven feiten door de organisatie van:
1° prestaties van algemeen belang en opvoedkundige prestaties en prestaties van algemeen belang;
2° bemiddelingen;
3° herstelgericht groepsoverleg.
De taak bedoeld in 1° bestaat in het zoeken en het aanwenden van de middelen om die prestaties uit te voeren, de contacten die daartoe nodig zijn te leggen en de jongere te begeleiden in het kader van zijn prestatie.
De dienst selecteert de instellingen waarin de jongeren hun prestaties uitvoeren ten dienste van de gemeenschap.
§ 3. De dienst organiseert, boven de opdrachten bedoeld in § 2, ten minste één van de beide volgende opdrachten:
1° de organisatie en omkadering van de jongere aan één of meer opleidings- of sensibiliseringsmodules voor de gevolgen van de verrichte daden en de impact ervan op de mogelijke slachtoffers;
2° de organisatie en omkadering van de deelname van de jongere aan een sport-, sociale of culturele activiteit.
Indien de dienst slechts een van de opdrachten bedoeld in lid 1 uitvoert gebeurt de keuze van de opdracht en van de inhoud van de voorgestelde activiteiten of modules in overleg met de gerechtelijke instanties van de bevoegdheidszone van de dienst bedoeld in het pedagogische project. Dit overleg wordt geformaliseerd in het pedagogische project van de dienst.
De deelneming van de minderjarige aan een activiteit georganiseerd bedoeld in lid 1, 2°, moet opbouwend en gericht zijn op de jongere. In tegenstelling tot de opvoedkundige prestatie en de prestatie van algemeen belang bestaat ze niet in een werk en is niet noodzakelijk voorzien van een herstelgerichte en onbaatzuchtige dimensie. De ontspannende dimensie alleen kan nochtans niet volstaan.
Art.4. § 1. Het aantal erkende mandaten bedraagt minstens 34.
Een mandaat mag slechts jongere betreffen.
Wat betreft de opdrachten bedoeld in artikel 3, § 2, 2° en 3°, betreft een mandaat in principe één dyade. Zijn er meerder slachtoffers, mag het aantal mandaten per jongere echter niet meer bedragen dan 3, waarbij een mandaat betrekking kan hebben op meerdere slachtoffers.
Voor de prestaties van algemeen belang en de opvoedkundige prestaties en de prestaties van algemeen belang aanvaardt de dienst het mandaat slechts als dit het aantal uren vermeldt.
§ 2. In het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 3, § 2, 1°, en § 3, richt de dienst een eerste verslag aan de gerechtelijke instantie binnen de twee maanden na de datum van het mandaat.
Een tweede verslag wordt bezorgd aan het einde van de vierde maand volgend op de datum van het mandaat, daarna om de vier maanden tot het einde van de opdracht.
Een syntheseverslag wordt opgesteld na de opdracht of wanneer de gerechtelijke instantie een einde aan het mandaat stelt.
Bij gebrek aan een beslissing van de gerechtelijke instantie om een einde te stellen aan de tenlasteneming, wordt deze beëindigd na een termijn van 15 dagen na de bezorging van het syntheseverslag door de dienst.
§ 3. In het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 3, § 2, 2° en 3°, indien het aanbod niet vervuld wordt, informeert de dienst de gerechtelijke instantie hierover in een beknopt verslag.
Bij gebrek aan een beslissing van de gerechtelijke instantie die een einde stelt aan de tenlasteneming, wordt deze beëindigd na een termijn van 15 dagen na de bezorging van het beknopte verslag waarin vermeld wordt dat het aanbod niet vervuld wordt of van het beknopte verslag over de uitvoering van de toestemming.
§ 4. Wanneer de dienst door de jeugdrechtbank gemandateerd wordt, maakt hij via de directeur een kopie van de verslagen over aan de dienst voor jeugdbescherming.
HOOFDSTUK 3. - Subsidiëring
Afdeling 1. - Subsidies voor personeelskosten
Art.5.[1De provisionele jaarlijkse subsidie voor personeelskosten bedoeld in de artikelen 53 tot 55 van het besluit van 5 december 2018 wordt aan de dienst toegekend op basis van de volgende normen inzake personeelsbestand, uitgedrukt in voltijdse equivalenten :
1° voor 34 erkende mandaten :
a) 1 directeur barema B ;
b) 0,5 administratief personeel ;
c) 1 psycho-sociaal personeel, waaronder ten minste 0,5 juridisch personeel;
d) 2 psycho-sociaal personeel met een barema van bachelor ;
2° voor 45 erkende mandaten :
a) 1 directeur barema B ;
b) 1 administratief personeel ;
c) 1 houder van een master, waaronder ten minste 0,5 juridisch personeel;
d) 2,5 psycho-sociaal personeel met een barema van bachelor ;
3° voor 56 erkende mandaten :
a) 1 directeur barema B ;
b) 1 administratief personeel ;
c) 1 houder van een master, waaronder ten minste 0,5 juridisch personeel;
d) 3,5 psycho-sociaal personeel met een barema van bachelor ;
4° voor 68 erkende mandaten :
a) 1 directeur barema B ;
b) 1 administratief personeel ;
c) 1 houder van een master, waaronder ten minste 0,5 juridisch personeel;
d) 4,5 psycho-sociaal personeel met een barema van bachelor ;
5° voor 80 erkende mandaten :
a) 1 directeur barema B ;
b) 1 administratief personeel ;
c) 1,5 houder van een master, waaronder ten minste 0,5 juridisch personeel;
d) 5 psycho-sociaal personeel met een barema van bachelor.
In de gevallen bedoeld in artikel 53, § 1, tweede lid, van het besluit van 5 december 2018 kan de directeur, op aanvraag van de inrichtende macht, vervangen worden door een coördinator barema A. ]1
----------
(1)<BFG 2024-01-25/29, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 2. - Subsidies voor werkingskosten
Art.6.[1 De voorlopige jaarlijkse subsidie om werkingskosten als bedoeld in de artikelen 57 tot en met 61 van het besluit van 5 december 2018 wordt aan de dienst toegewezen op basis van de volgende referentienormen:
1° voor 34 goedgekeurde mandaten: 44.055 ;
2° voor 45 goedgekeurde mandaten: 46.057 ;
3° voor 56 goedgekeurde mandaten: 54.067 ;
4° voor 68 goedgekeurde mandaten: 68.733 ;
5° voor 80 goedgekeurde mandaten: 74.094 .]1
[2 De Minister verhoogt de werkingskosten bedoeld in het eerste lid met 93,63% wanneer een dienst bedoeld in artikel 2, 2°, zijn opdrachten vervult in verschillende gerechtelijke arrondissementen of afdelingen en wanneer deze gerechtelijke arrondissementen of afdelingen niet gedekt worden door geen enkele andere dienst bedoeld in artikel 2, 2°.]2
----------
(1)<BFG 2019-07-10/09, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>
(2)<BFG 2021-06-30/09, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK 4. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art.7. Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 8 mei 2014 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de diensten voor herstelgerichte en opvoedkundige prestaties, gewijzigd door het besluit van 9 september 2015, wordt opgeheven;
De diensten die erkend en gesubsidieerd worden op de datum van inwerkingtreding van het besluit bedoeld in lid 1 hiervoor, worden ambtshalve erkend op basis van de bepalingen bedoeld in dit besluit.
Het aantal erkende mandaten van de diensten bedoeld in lid 2 wordt bepaald op basis van het aantal voltijdse equivalenten die gesubsidieerd wordt op de dag voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit.
De diensten bedoeld in lid 2 voldoen voor ten laatste 31 december 2019 aan de bijzondere voorwaarden van dit besluit.
Art.8. Dit besluit treedt in werking op 1 mei 2019.
Art. 9. De Minister bevoegd voor preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming is belast met de uitvoering van dit besluit.