Details





Titel:

11 DECEMBER 2019. - Koninklijk besluit nr. 50 met betrekking tot de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Deel 1 van de opgave met betrekking tot de intracommunautaire leveringen en diensten
Art. 1-8
HOOFDSTUK 2. - Deel 2 van de opgave met betrekking tot de intracommunautaire handelingen
Art. 9-14
HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art. 15-17
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2009003461 



Uitvoeringsbesluit(en):

2020030729 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Deel 1 van de opgave met betrekking tot de intracommunautaire leveringen en diensten
Artikel 1. De belastingplichtigen en de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, bedoeld in artikel 53sexies, § 1, van het Wetboek, dienen uiterlijk de twintigste van iedere kalendermaand bij de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde het deel 1 in van de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen, hierna "intracommunautaire opgave" genoemd, waarin de volgende gegevens voorkomen:
  1° het btw-identificatienummer van:
  a) iedere afnemer waaronder goederen aan hem zijn geleverd met vrijstelling van de belasting bij toepassing van artikel 39bis, eerste lid, 1°, van het Wetboek en waarvoor de belasting in de loop van de verstreken kalendermaand opeisbaar is geworden;
  b) de belastingplichtige, toegekend door de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen, in het geval van leveringen van goederen als bedoeld in artikel 39bis, eerste lid, 4°, van het Wetboek en waarvoor de belasting in de loop van de verstreken kalendermaand opeisbaar is geworden;
  c) het lid van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, toegekend door de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen, in het geval van leveringen van goederen als bedoeld in artikel 39bis, eerste lid, 4°, van het Wetboek en waarvoor de belasting in de loop van de verstreken kalendermaand opeisbaar is geworden;
  d) iedere afnemer, toegekend door de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen, in het geval van leveringen van goederen als bedoeld in artikel 25quinquies, § 3, derde lid, van het Wetboek verricht door de belastingplichtige in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen en waarvoor de belasting in de loop van de verstreken kalendermaand opeisbaar is geworden;
  e) iedere afnemer waaronder andere diensten worden verstrekt dan degene die vrijgesteld zijn van de belasting in de lidstaat waar ze belastbaar zijn, wanneer de belasting krachtens artikel 196 van de richtlijn 2006/112/EG door de ontvanger is verschuldigd en in de loop van de verstreken kalendermaand opeisbaar is geworden;
  2° voor iedere persoon als bedoeld in 1°, het totale bedrag van de maatstaf van heffing, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, uitgedrukt in euro, van elk van de hierna vermelde categorieën van handelingen waarvoor de belasting in de loop van de verstreken kalendermaand opeisbaar is geworden:
  a) de krachtens artikel 39bis, eerste lid, 1°, van het Wetboek vrijgestelde leveringen van goederen als bedoeld in 1°, a);
  b) de krachtens artikel 39bis, eerste lid, 4°, van het Wetboek vrijgestelde leveringen van goederen als bedoeld in 1°, b) en c);
  c) de leveringen van goederen als bedoeld in 1°, d);
  d) de diensten als bedoeld in 1°, e).

Art.2. Het aan te geven bedrag bedoeld in artikel 1, 2°, a) tot d), wordt voorafgegaan door een code die verschillend is naargelang de categorie van handelingen en die wordt bepaald door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde.
  Indien meerdere bedragen moeten worden opgenomen voor eenzelfde persoon, dient voor ieder aangegeven bedrag zijn in artikel 1, 1°, bedoeld identificatienummer te worden vermeld.

Art.3. In de gevallen als bedoeld in artikel 77, § 1, 1° tot 6°, van het Wetboek, worden de in artikel 1, 2°, bedoelde bedragen tot het passende beloop herzien. Het bedrag van de herziening wordt opgenomen in deel 1 van de intracommunautaire opgave met betrekking tot het tijdvak waarin een document wordt uitgereikt dat de herziening van de maatstaf van heffing ter kennis brengt.

Art.4. Wanneer de belastingplichtige of het lid van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, bedoeld in artikel 1, na de indiening van deel 1 van de intracommunautaire opgave in dat deel een materiële vergissing vaststelt, dient hij, voor het verstrijken van de indieningstermijn voor dat deel, een nieuw deel 1 van die opgave in voor dezelfde periode, die het vorige deel 1 annuleert en vervangt.
  Wanneer er geen deel 1 van de intracommunautaire opgave kan worden ingediend voor het verstrijken van de indieningstermijn van het te corrigeren deel, neemt de belastingplichtige of het lid van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, bedoeld in artikel 1, een correctie op in het eerstvolgende deel 1 van de intracommunautaire opgave die moet worden ingediend, volgens een procedure die door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde wordt bepaald.
  Onder materiële vergissing wordt verstaan elke vergissing die geen aanleiding geeft tot de uitreiking van een document dat de herziening van de maatstaf van heffing ter kennis brengt.

Art.5. § 1. In afwijking van artikel 1 kan deel 1 van de intracommunautaire opgave voor elk kalenderkwartaal worden ingediend uiterlijk de twintigste van de maand volgend op het tijdvak waarop het betrekking heeft, wanneer het driemaandelijks totaalbedrag van de leveringen van goederen als bedoeld in artikel 1, 2°, a), b) en c), niet meer dan 50.000 euro bedraagt, noch in de loop van het betrokken kalenderkwartaal, noch in de loop van elk van de vier voorafgaande kalenderkwartalen.
  Deze afwijking is slechts van toepassing voor de belastingplichtigen die de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte driemaandelijks indienen en voor degenen die deze aangifte niet moeten indienen, alsook voor de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek die deze aangifte driemaandelijks indient of die deze aangifte niet moet indienen.
  Deze afwijking is niet langer van toepassing vanaf het einde van de maand waarin het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt overschreden. In dat geval wordt het deel 1 van de intracommunautaire opgave opgemaakt per maand die verstreken is sinds het begin van het kalenderkwartaal en ingediend uiterlijk de twintigste dag van de maand volgend op de maand waarin de overschrijding heeft plaatsgevonden.
  § 2. In afwijking van artikel 1 dienen de landbouwondernemers die niet gehouden zijn tot de indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte, ieder jaar ten laatste op 31 maart het deel 1 van de intracommunautaire opgave in die de in de artikelen 1 tot 3 bedoelde gegevens met betrekking tot het verstreken kalenderjaar bevat.
  Wanneer een in het eerste lid bedoelde belastingplichtige die hoedanigheid verliest, dient hij deel 1 van zijn intracommunautaire opgave in binnen drie maanden vanaf dit verlies.

Art.6. § 1. Deel 1 van de intracommunautaire opgave wordt langs elektronische weg ingediend op het elektronisch adres dat daartoe gecreëerd werd en onder de voorwaarden vastgelegd door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde.
  § 2. De belastingplichtigen en de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, zijn vrijgesteld van de verplichting tot indiening langs elektronische weg zolang zij of in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is deel 1 van dergelijke opgaven namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen.
  § 3. De belastingplichtigen die niet gehouden zijn tot de indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte en de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek die niet gehouden is tot de indiening van deze aangifte, maken de keuze deel 1 van de intracommunautaire opgave hetzij elektronisch, hetzij op papier in te dienen.
  § 4. De belastingplichtigen en de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek:
  1° die deel 1 van de intracommunautaire opgave langs elektronische weg indienen, dragen de in bijlage bij dit besluit bedoelde informatie over;
  2° die dat deel van de opgave niet langs elektronische weg indienen, maken gebruik van het formulier dat hen wordt verstrekt door de administratie en waarvan het model voorkomt op de bijlage bij dit besluit. Zij dienen dat deel van de opgave in bij de door de Minister van Financiën aangewezen dienst.
  § 5. In afwijking van de paragrafen 2 en 3, dienen de belastingplichtigen die het deel twee van de intracommunautaire opgave bedoeld in artikel 9, eerste lid, indienen, het deel 1 van die opgave eveneens langs elektronische weg in overeenkomstig paragraaf 1.

Art.7. Deel 1 van de intracommunautaire opgave moet niet worden ingediend wanneer er geen enkel gegeven bedoeld in de artikelen 1, 3 en 4 moet worden opgenomen.

Art.8. De in artikel 53sexies, § 1, van het Wetboek bedoelde belastingplichtigen en leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek houden klantenrekeningen of alle andere documenten om te kunnen voldoen aan de voorschriften van de artikelen 1 tot 7 en aan het toezicht op de naleving ervan, zoals, per klant, een dubbel van alle facturen die zij uitreiken of documenten die betrekking hebben op de handelingen die in deel 1 van de opgave moeten worden vermeld.

HOOFDSTUK 2. - Deel 2 van de opgave met betrekking tot de intracommunautaire handelingen
Art.9. De belastingplichtigen en de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, bedoeld in artikel 53sexies, § 1, van het Wetboek, dienen uiterlijk de twintigste van elke kalendermaand bij de administratie het deel 2 in van de intracommunautaire opgave, waarin de volgende gegevens worden vermeld:
  1° het btw-identificatienummer toegekend door de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen aan de belastingplichtige voor wie de goederen bestemd zijn die werden verzonden of vervoerd onder de regeling inzake voorraad op afroep in de loop van de verstreken kalendermaand, overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in artikel 12ter, § 2, van het Wetboek;
  2° het btw-identificatienummer bedoeld in artikel 50 van het Wetboek van de belastingplichtige door wie of voor wiens rekening de goederen werden verzonden of vervoerd onder de regeling inzake voorraad op afroep, wanneer de goederen worden teruggezonden naar België, overeenkomstig artikel 12ter, § 5, van het Wetboek;
  3° het btw-identificatienummer toegekend door de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen aan de belastingplichtige voor wie de goederen bestemd zijn die werden verzonden of vervoerd onder de regeling inzake voorraad op afroep, ingevolge vervanging van de vorige bestemmeling van de goederen, overeenkomstig artikel 12ter, § 6, van het Wetboek.
  Wanneer het btw-identificatienummer bedoeld in het eerste lid, 2° of 3°, wordt vermeld, wordt tevens het btw-identificatienummer opgenomen dat werd toegekend door de lidstaat van aankomst van de goederen die werden verzonden of vervoerd onder de regeling inzake voorraad op afroep aan de belastingplichtige voor wie de goederen voorheen bestemd waren.

Art.10. Wanneer de belastingplichtige of het lid van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, bedoeld in artikel 1, na de indiening van deel 2 van de intracommunautaire opgave in dat deel een materiële vergissing vaststelt, dient hij, voor het verstrijken van de indieningstermijn voor dat deel, een nieuw deel 2 van die opgave in voor dezelfde periode, die het vorige deel 2 annuleert en vervangt.
  Wanneer er geen deel 2 van de intracommunautaire opgave kan worden ingediend voor het verstrijken van de indieningstermijn van het te corrigeren deel, neemt de belastingplichtige of het lid van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek bedoeld in artikel 1, een correctie op in het eerstvolgende deel 2 van de intracommunautaire opgave die moet worden ingediend, volgens een procedure die door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde wordt bepaald.
  Onder materiële vergissing wordt verstaan elke vergissing die geen aanleiding geeft tot de uitreiking van een document dat de herziening van de maatstaf van heffing ter kennis brengt.

Art.11. § 1. In afwijking van artikel 9, kan deel 2 van de intracommunautaire opgave voor elk kalenderkwartaal worden ingediend uiterlijk de twintigste van de maand volgend op het tijdvak waarop het betrekking heeft, wanneer het driemaandelijks totaalbedrag van de leveringen van goederen als bedoeld in artikel 1, 2°, a), b) en c), niet meer dan 50.000 euro bedraagt, noch in de loop van het betrokken kalenderkwartaal, noch in de loop van elk van de vier voorafgaande kalenderkwartalen.
  Deze afwijking is slechts van toepassing voor de belastingplichtigen die de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte driemaandelijks indienen en voor degenen die deze aangifte niet moeten indienen, voor de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek die deze aangifte driemaandelijks indient of die deze aangifte niet moet indienen.
  Deze afwijking is niet langer van toepassing vanaf het einde van de maand waarin het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt overschreden. In dat geval wordt het deel 2 van de intracommunautaire opgave opgemaakt per maand die verstreken is sinds het begin van het kalenderkwartaal en ingediend uiterlijk de twintigste dag van de maand volgend op de maand waarin de overschrijding heeft plaatsgevonden.
  § 2. In afwijking van artikel 9 dienen de landbouwondernemers die niet gehouden zijn tot de indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte, ieder jaar vóór 31 maart het deel 2 van de intracommunautaire opgave in die de in de artikel 9 bedoelde gegevens met betrekking tot het verstreken kalenderjaar bevat.
  Wanneer een in het eerste lid bedoelde belastingplichtige die hoedanigheid verliest, dient hij deel 2 van zijn intracommunautaire opgave in binnen drie maanden vanaf dit verlies.

Art.12. Deel 2 van de intracommunautaire opgave wordt ingediend langs elektronische weg door de overdracht van de informatie bedoeld in de artikelen 9 en 10 op het elektronisch adres dat daartoe gecreëerd werd en onder de door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde gestelde voorwaarden.

Art.13. Deel 2 van de intracommunautaire opgave moet niet worden ingediend wanneer er geen enkel gegeven bedoeld in de artikelen 9 en 10 moet worden in opgenomen.

Art.14. Dit koninklijk besluit voorziet in de omzetting van:
  1° artikel 2, punten 9 en 10, van de richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de plaats van een dienst en van de richtlijn 2008/117/EG van de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde ter bestrijding van de belastingfraude in het intracommunautaire verkeer;
  2° artikel 1, punt 5, van de richtlijn (EU) 2018/1910 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het btw-stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten.

HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art.15. Het koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009 met betrekking tot de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen wordt opgeheven.

Art.16. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020.

Art.17. De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE.
Art. N.
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 23-12-2019, p. 116132)