29 AUGUSTUS 2019. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, wat betreft belastingplichtigen die hun economische activiteit aanvangen
Art. 1-3
Artikel 1. In artikel 81 van koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 april 1993 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 juni 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in paragraaf 2, eerste lid, wordt de bepaling onder 4° hersteld als volgt:
"4° het bedrag dat verschuldigd is door de Staat na het indienen van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde maandaangifte en dat betrekking heeft op een tijdvak dat valt binnen de vierentwintig maanden die volgen op de datum van aanvang van de economische activiteit bedoeld in artikel 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid en 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde, wanneer dat bedrag 245 euro bereikt.";
b) in paragraaf 2, wordt het tweede lid vervangen als volgt:
"De teruggaaf bedoeld in het eerste lid, 1°, is afhankelijk van de voorwaarde dat alle aangiften met betrekking tot de handelingen van het kalenderjaar uiterlijk op 20 januari van het volgende jaar zijn ingediend. Voor de teruggaaf bedoeld in het eerste lid, 2° tot 4°, moeten alle aangiften met betrekking tot de handelingen van het lopende jaar ingediend zijn uiterlijk de twintigste van de maand na, naargelang van het geval, het kwartaal of de maand op het einde waarvan het door de Staat verschuldigde bedrag blijkt. Voor de teruggaaf bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, moeten die aangiften bovendien ingediend worden overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 18, § 4, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde.";
c) in paragraaf 3, derde lid, worden de woorden "in het geval bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 3° " vervangen door de woorden "in de gevallen bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 3° en 4° ";
d) in paragraaf 5, zesde lid, worden de woorden "van oprichting van een nieuwe onderneming," opgeheven;
e) in paragraaf 5, wordt het achtste lid vervangen als volgt:
"Indien de vergunning, die werd afgeleverd, werd verkregen op grond van een onjuiste verklaring of indien de belastingplichtige door het Wetboek en door de besluiten genomen ter uitvoering ervan opgelegde verplichtingen niet nakomt of in het geval bedoeld in § 3, vijfde lid, kan de administratie eveneens de vergunning intrekken; in dat geval zal een nieuwe vergunning slechts kunnen worden aangevraagd na het verstrijken van het kalenderjaar dat volgt op datgene waarin de beslissing tot intrekking ter kennis werd gebracht.";
f) paragraaf 5 wordt aangevuld met een lid luidende als volgt:
"De administratie kan eveneens tijdelijk of definitief het recht op teruggaaf bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, intrekken indien die werd verkregen op grond van een onjuiste verklaring, indien de belastingplichtige de door het Wetboek en door de besluiten genomen ter uitvoering ervan opgelegde verplichtingen niet nakomt of in het geval bedoeld in paragraaf 3, vijfde lid.".
Art.2. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020.
Art. 3. De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.