5 APRIL 2019. - Koninklijk besluit tot bepaling van de reiskosten van de leden en de toelagen van de regeringscommissaris en de afgevaardigde van de minister van Begroting bij de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen
Art. 1-5
Artikel 1. De voorzitters en leden van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO hebben recht op terugbetaling van hun reiskosten tussen hun woonplaats en de zetel van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO overeenkomstig artikel 72, eerste lid, van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.
Art.2. § 1. Aan de regeringscommissaris belast met de controle op de handelingen van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO in bestuurs-, financiële en begrotingsaangelegenheden wordt een toelage verleend van honderdvijftig euro per kalendermaand.
§ 2. De plaatsvervangende regeringscommissaris heeft recht op een toelage van vijfentwintig euro voor elke vergadering van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO waarop hij de verhinderde regeringscommissaris vervangt.
Het totale bedrag van deze toelage mag echter honderd euro per kalendermaand niet overschrijden.
§ 3. Aan de afgevaardigde van de minister bevoegd voor Begroting bij de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO wordt een toelage verleend van honderdvijftig euro per kalendermaand.
§ 4. De toelagen bedoeld in §§ 1 tot en met 3 zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Art.3. Opgeheven worden:
1° het koninklijk besluit van 22 december 1972 tot vaststelling van de bezoldigingsregeling van de voorzitter van de Hoge Raad voor de Middenstand;
2° het koninklijk besluit van 12 december 1990 tot vaststelling van het bedrag der presentiegelden en vergoedingen toegekend aan de leden van de onderscheiden consultatieve organen van de Middenstand, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 oktober 2002 en 5 december 2011.
Art.4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2019.
Art. 5. De minister bevoegd voor Begroting en de minister bevoegd voor Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.