Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

27 MAART 2019. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de lijst van toepassingen van bodemmaterialen voor bouwkundig bodemgebruik en van de lijst van toepassingen van bodemmaterialen in een vormvast product in het kader van de regeling van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en het VLAREBO-besluit van 14 december 2007



Inhoudstafel:


Art. 1-6



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2008201758 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
  1° fundering: deel van het bouwwerk dat ervoor zorgt dat het gewicht ervan wordt overgedragen aan de ondergrond, of, wat verharde wegen en paden betreft, fundering en onderfundering als gedefinieerd in het Standaardbestek 250 voor de Wegenbouw;
  2° taludlichaam: de lagen van de niet-verharde gedeelten van de weg tussen het grondoppervlak en het taludoppervlak;
  3° zate van de ophoging: gedeelte van de ophoging tussen de uitgraving, of de natuurlijke ondergrond als er geen uitgraving is, en de ophoging;
  4° landhoofd: aansluitingsconstructie van de brug met het maaiveld;
  5° verbeterde ondergrond: bovenste laag onder de fundering bestaande uit geselecteerde materialen of verwezenlijkt door middel van een speciale behandeling om de grond te verbeteren, als gedefinieerd in het Standaardbestek 250 voor de Wegenbouw;
  6° verharding: betonverharding, bitumineuze verharding of bestrating als gedefinieerd in het Standaardbestek 250 voor de Wegenbouw;
  7° steekvaste bodemmaterialen: bodemmaterialen met een minimale dichtheid van 1,60 ton/m3 of een minimaal gehalte droge stof van 65%.

Art.2. Bouwtechnische eisen maken geen onderdeel uit van de milieukundige beoordeling voor bouwkundig bodemgebruik, zoals voorzien in de bepalingen van hoofdstuk XIII van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007. Dat doet echter geen afbreuk aan het feit dat, naargelang het beoogde gebruik, moet voldaan worden aan de vereiste bouwtechnische eisen van de betreffende toepassing.
  Volgende documenten kunnen van toepassing zijn (niet cumulatief):
  1° de geharmoniseerde Europese normen zoals NBN EN 13242, NBN EN 12620,...;
  2° de standaardbestekken gepubliceerd door het Vlaamse Gewest (Standaardbestek 250 voor de Wegenbouw, Standaardbestek 260 voor de Waterbouwkundige werken,...);
  3° gestandaardiseerde technische specificaties van een onafhankelijke instelling (OCW, WTCB, VITO,...);
  4° andere technische voorschriften, opgelegd door de initiatiefnemer van de werken op het ontvangende terrein.

Art.3. § 1. Het volgende gebruik van steekvaste bodemmaterialen wordt beschouwd als bouwkundig bodemgebruik van bodemmaterialen:
  1° wat verharde wegen en verharde paden betreft:
  a) het gebruik van bodemmaterialen in de fundering voor zover de laag bodemmaterialen maximaal een dikte heeft van 70 centimeter, tenzij in het bestek, in het bijzonder bestek, of in het ontwerp van de verharde weg of het pad om bouwtechnische redenen een andere dikte planmatig geattesteerd wordt;
  b) het gebruik van bodemmaterialen onder verharde wegen en verharde paden in een berm, landhoofd of taludlichaam in ophoging;
  c) het gebruik van bodemmaterialen als verbeterde ondergrond of als zate van de ophoging voor zover de wegen en paden binnen de grenzen van de openbare weginfrastructuur liggen;
  2° wat bermen, landhoofden en taludlichamen in ophoging betreft:
  het gebruik van bodemmaterialen vanaf de bovenkant van de zate van de ophoging tot de afdekking, op voorwaarde dat de bodemmaterialen die gebruikt zijn in de berm, het landhoofd of het taludlichaam worden afgedekt met één of meer van de volgende elementen:
  a) een duurzame verharde laag of bedekkingslaag;
  b) een vaste constructie;
  c) een erosiebestendige leeflaag met een dikte van minstens 50 cm, tenzij in het ontwerp om bouwtechnische redenen een andere dikte planmatig geattesteerd wordt, waarvan de bodemmaterialen voldoen aan de voorwaarden voor gebruik van bodemmaterialen als bodem;
  3° wat rioleringen en bijbehorende constructies betreft:
  a) het gebruik van bodemmaterialen in de fundering onder de rioolleiding en in de omhulling van de rioolleiding;
  b) het gebruik van bodemmaterialen in de sleufaanvulling boven de omhulling als de rioolleiding onder een bouwwerk, onder verharde infrastructuur of binnen de grenzen van de openbare weginfrastructuur ligt;
  4° wat nutsleidingen betreft:
  a) het gebruik van bodemmaterialen in de fundering onder de nutsleiding en in de omhulling van de nutsleiding;
  b) het gebruik van bodemmaterialen in de sleufaanvulling boven de omhulling als de nutsleiding onder een bouwwerk, onder verharde infrastructuur of binnen de grenzen van de openbare weginfrastructuur ligt;
  5° wat dijken betreft:
  a) het gebruik van bodemmaterialen vanaf een diepte van 30 cm onder het maaiveld tot de afdekking;
  b) het gebruik van bodemmaterialen vanaf het cunet tot de afdekking als er om bouwtechnische redenen een cunet nodig is. Het cunet is het structureel noodzakelijke deel van de dijk dat de oorspronkelijke niet draagkrachtige bodemlagen vervangt om afschuiving te voorkomen. De bodemmaterialen die gebruikt zijn in de dijk worden afgedekt met één of meer van de volgende elementen:
  1) een duurzame verharde laag of bedekkingslaag;
  2) een vaste constructie;
  3) een erosiebestendige leeflaag met een dikte van minstens 50 cm, tenzij in het ontwerp om bouwtechnische redenen een andere dikte planmatig geattesteerd wordt, waarvan de bodemmaterialen voldoen aan de voorwaarden voor gebruik van bodemmaterialen als bodem;
  6° wat geluidswallen betreft:
  het gebruik van bodemmaterialen vanaf een diepte van 30 cm onder het maaiveld tot de afdekking, op voorwaarde dat de bodemmaterialen die gebruikt zijn in de geluidswal wordt afgedekt met één of meer van de volgende elementen:
  a) een duurzame verharde laag of bedekkingslaag;
  b) een vaste constructie;
  c) een erosiebestendige leeflaag met een dikte van minstens 50 cm waarvan de bodem voldoet aan de voorwaarden voor gebruik van bodemmaterialen als bodem;
  7° wat opritten of parkings betreft:
  het gebruik van bodemmaterialen in de fundering voor zover de laag bodemmaterialen maximaal een dikte heeft van 70 centimeter, tenzij in het bestek, het bijzonder bestek of in het ontwerp van het bouwwerk om bouwtechnische redenen een andere dikte planmatig geattesteerd wordt;
  8° wat vloerplaten betreft:
  a) in afwezigheid van een duidelijk gedefinieerde fundering in het bestek, het bijzonder bestek of in het ontwerp van het bouwwerk: het gebruik van bodemmaterialen in een laag van maximaal 70 centimeter vanaf de onderkant van de vloerplaat. In het geval de vloerplaat hoger komt te liggen dan het omliggende maaiveld (na realisatie van de werken): het gebruik van bodemmaterialen voor de vergunde ophoging onder de vloerplaat voor zover de ophoging gerealiseerd wordt tussen de muren van het gebouw;
  b) het gebruik van bodemmaterialen voor de opvulling van een oude kelder onder een vloerplaat, voor zover de oorspronkelijke keldervloer en -muren behouden blijven;
  9° wat stortplaatsen betreft:
  a) het gebruik van bodemmaterialen in de stortdijken, op voorwaarde dat er een goedgekeurd inrichtingsplan of een afwerkings-en sluitingsplan (opgesteld door een stortplaatsdeskundige) van de vergunde stortplaats is en, met uitzondering van de leeflaag waarvan de bodem voldoet aan de voorwaarden voor gebruik van bodemmaterialen als bodem;
  b) het gebruik van bodemmaterialen in de doorlatende bodemlaag van het percolaatdrainagesysteem, in de afdichtlaag, in de drainerende laag van de eindafdek of in de genivelleerde bovenlaag;
  10° wat landhoofden en keermuren betreft:
  het gebruik van bodemmaterialen in de verankeringsstructuur van het bouwwerk;
  11° wat kaaimuren betreft:
  a) het gebruik van bodemmaterialen achter de kaaimuur binnen de grenzen van de bouwtechnische constructie, waarvan de grenzen horizontaal en verticaal éénduidig en planmatig bepaald zijn door het ontwerp:
  1) aan beide zijden (stroomop- en afwaarts) wordt de constructie begrensd door de retourwanden.
  2) landinwaarts wordt de constructie beperkt door het eindpunt van de retourwand (dwars op de kade) of de actieve wig. De bodemmaterialen worden afgedekt met één of meer van de volgende elementen:
  1) een duurzame verharde laag of bedekkingslaag;
  2) een vaste constructie;
  3) een erosiebestendige leeflaag met een dikte van minstens 50 cm, tenzij in het ontwerp om bouwtechnische redenen een andere dikte planmatig geattesteerd wordt, waarvan de bodemmaterialen voldoen aan de voorwaarden voor gebruik van bodemmaterialen als bodem. Toepassingen vóór de kaaimuur of in contact met het kanaal- rivierwater, alsook ophogingen, aanvullingen en het bouwrijp maken van terreinen achter de constructie zijn toepassingen als bodem;
  12° wat laguneringsvelden betreft:
  a) het gebruik van bodemmaterialen als drainerend materiaal in een laguneringsveld dat duidelijk afgescheiden is van de onderliggende of omringende bodem met een waterdichte folie;
  b) het gebruik van bodemmaterialen in de laguneringsdijken vanaf een diepte van 30cm onder het maaiveld tot de afdekking op voorwaarde dat de bodemmaterialen die gebruikt zijn in de laguneringsdijk wordt afgedekt met één of meer van de volgende elementen:
  1) een duurzame verharde laag of bedekkingslaag;
  2) een vaste constructie;
  3) een erosiebestendige leeflaag met een dikte van minstens 50 cm, tenzij in het ontwerp om bouwtechnische redenen een andere dikte planmatig geattesteerd wordt, waarvan de bodemmaterialen voldoen aan de voorwaarden voor gebruik van bodemmaterialen als bodem;
  13° wat ondergrondse infiltratievoorzieningen betreft:
  a) het gebruik van drainagezand zoals voorzien in de handleiding: Richtlijnen Ondergrondse Infiltratievoorzieningen (www.vlario.be). De technische eisen van het drainagezand is vastgelegd in het ontwerp;
  b) het gebruik van drainagezand als onderfundering onder wegen, opritten en parkings voor zover de totale fundering maximaal een dikte heeft van 70 centimeter en voor zover de onderfundering in het ontwerp planmatig geattesteerd is.
  § 2. Het gebruik van bagger- en ruimingsspecie in geotubes in de kern van een dijk wordt beschouwd als het gebruik als bouwkundig bodemgebruik van niet steekvaste bodemmaterialen.

Art.4. § 1. De volgende producten waarin bodemmaterialen in gebonden toestand voorkomen en hierdoor hun eigenheid als bodem verliezen, worden beschouwd als toepassingen van bodemmaterialen in een vormvast product:
  1° betonproducten;
  2° cementproducten;
  3° keramische producten.
  § 2. Het toevoegen van kalk of bindmiddelen om de verdichtbaarheid van de bodem, en daarmee ook de dragende eigenschappen van de bodem te verbeteren zonder dat de eigenheid van de bodem verloren gaat, wordt niet beschouwd als een toepassing van bodemmaterialen in een vormvast product.

Art.5. Het ministerieel besluit van 9 mei 2008 houdende vaststelling van de lijst van bouwkundig bodemgebruik van uitgegraven bodem en de lijst van vormvaste toepassingen van uitgegraven bodem wordt opgeheven.

Art. 6. Dit besluit treedt in werking op 1 april 2019.