Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

29 MEI 2018. - Koninklijk besluit tot aanvulling van het koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende veiligheidsvoorschriften voor de kerninstallaties voor wat betreft de opslaginstallaties van verbruikte kernbrandstof en van colli met radioactief afval



Inhoudstafel:


Art. 1-19



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2011206225 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1.
  Artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende veiligheidsvoorschriften voor de kerninstallaties wordt aangevuld als volgt:
  "26° ontwerpbasisongeval: ongevalsomstandigheden waartegen een kerninstallatie qua ontwerp gewapend is overeenkomstig de vastgelegde ontwerpcriteria en waarvoor de schade aan de splijtstof, voor zover van toepassing, en de lozing van radioactieve stoffen binnen de vergunde limieten blijven.
  Voor de toepassing van hoofdstuk 4, wordt verstaan onder:
  1° opslag: het onderbrengen van radioactieve stoffen in een specifieke installatie, met de intentie om deze later terug te halen;
  2° Colli met radioactief afval: radioactief afval omgeven door een verpakking, evenals de grote niet verpakte componenten waarvan de configuratie de functie van insluiting vervult;
  3° verbruikte kernbrandstof: kernbrandstof die in een reactorkern bestraald is en er permanent uit verwijderd werd; verbruikte splijtstof kan worden beschouwd hetzij als een bruikbare bron die kan worden opgewerkt, hetzij als radioactief afval dat bestemd is voor berging. De term "verbruikte splijtstof" wijst hetzij op de splijtstofelementen wanneer deze in een bekken worden opgeslagen, hetzij op de opslagcontainers ingeval van droge opslag;
  4° opslaginstallatie: elke installatie of elke deelinstallatie met als hoofddoel de opslag;
  5° conformiteitscriteria: criteria die in de oprichtings- en exploitatievergunning en/of in het veiligheidsrapport werden vastgelegd en waaraan de verbruikte splijtstof, of de colli met radioactief afval moeten voldoen om veilig opgeslagen te kunnen worden in een opslaginstallatie."

Art.2. Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende :
  "Hoofdstuk 4 van dit besluit is van toepassing op de volgende installaties die deel uitmaken van een inrichting van klasse I zoals gedefinieerd in artikel 3.1, a) van het Algemeen Reglement:
  1° de opslaginstallaties voor verbruikte splijtstof en voor colli met radioactief vast of verhard afval, met uitzondering van de opslag van verbruikte splijtstof in de desactivatiebekkens verbonden met de kernreactoren;
  2° de opslaginstallaties voor grote niet verpakte componenten waarvan de configuratie de functie van insluiting vervult;
  3° specifieke bufferopslagplaatsen gekoppeld aan afvalverwerkingsinstallaties;
  4° specifieke bufferopslagplaatsen gekoppeld aan ontmantelingswerven.
  Afdeling I van hoofdstuk 4, met uitzondering van de bepalingen van artikel 34, zevende lid, is niet van toepassing op installaties die reeds in werking zijn, of waarvoor een oprichtings- en exploitatievergunning vóór 1 juni 2017 werd afgeleverd."

Art.3. Artikel 16.5 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "De eerste oefening van het intern noodplan dient te gebeuren voorafgaand aan de inbedrijfstelling van de inrichting en vóór de ingebruikname van elke nieuwe installatie voor het gedeelte van het intern noodplan dat wordt beïnvloed door deze inbedrijfstelling."

Art.4. In hetzelfde besluit wordt de titel van hoofdstuk 4 vervangen als volgt:
  "Hoofdstuk 4. - Specifieke veiligheidsvoorschriften voor de opslaginstallaties van verbruikte kernbrandstof en van colli met radioactief afval"

Art.5. In hoofdstuk 4, wordt een afdeling I ingevoegd, luidende:
  "Afdeling I. - Ontwerp en realisatie van de opslaginstallatie"

Art.6. In afdeling I, ingevoegd bij artikel 5, wordt een artikel 33 ingevoegd, luidende:
  "Art. 33 - Veiligheidsfuncties
  Onverminderd de bepalingen van het Algemeen Reglement, moet de opslaginstallatie zodanig ontworpen en geconstrueerd zijn dat bij normale bedrijfsomstandigheden, tijdens voorziene bedrijfsincidenten en na een ontwerpbasisongeval de volgende veiligheidsfuncties vervuld blijven:
  1° behoud van de subkritikaliteit;
  2° afvoer van residuele warmte;
  3° insluiting van de radioactieve stoffen;
  4° afscherming van straling;
  5° terughaalbaarheid van de verbruikte kernbrandstof of van de colli met radioactief afval.
  De insluiting moet zodanig voorzien zijn dat een eventuele uitstoot van radioactieve materialen in het milieu bij een ontwerpbasisongeval onder de limieten blijft die via de oprichtings- en exploitatievergunning zijn vastgesteld na advies van de wetenschappelijke raad."

Art.7. In dezelfde afdeling I, ingevoegd bij artikel 5, wordt een artikel 34 ingevoegd, luidende:
  "Art. 34 - Ontwerp en realisatie
  De levensduur van de opslaginstallatie, gedurende dewelke de veiligheid moet gegarandeerd blijven, moet van bij het ontwerp bepaald en gerechtvaardigd worden.
  De veiligheid van de opslaginstallatie moet gebaseerd zijn op betrouwbare middelen en, zo veel als redelijkerwijze mogelijk gebaseerd zijn op passieve middelen.
  De subkritikaliteit moet gegarandeerd worden en dit zo veel als redelijkerwijze mogelijk door ontwerpmaatregelen van de installatie. Indien rekening wordt gehouden met een opbrand (burnup) van de verbruikte kernbrandstof, dan zal de conformiteit met de opbrandlimiet door adequate administratieve en operationele controles geverifieerd worden.
  De uitrusting voor de manutentie van de verbruikte kernbrandstof of van de colli met radioactief afval moet zodanig ontworpen en geconstrueerd zijn dat:
  1° er wordt voldaan aan de vereisten inzake stralingsbescherming;
  2° het onderhoud en het herstel worden vergemakkelijkt;
  3° de waarschijnlijkheid van incidenten en ongevallen zo veel mogelijk wordt beperkt;
  en
  4° de gevolgen van de incidenten en ongevallen worden beperkt.
  De opslaginstallatie moet zodanig ontworpen zijn dat de inspectie van de verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval mogelijk is om hun integriteit te kunnen verifiëren.
  De opslaginstallatie moet zodanig ontworpen zijn dat de verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval binnen een redelijke termijn uit de opslaginstallatie kunnen worden gehaald op het einde van de opslagperiode, evenals in het kader van een tussenkomst :
  1° ten gevolge van afwijkingen ten opzichte van de conformiteitscriteria; of
  2° na te voorziene bedrijfsincidenten.
  De exploitant specificeert en rechtvaardigt een vooropgestelde nominale benuttingsgraad van de opslaginstallaties in normale uitbatingsomstandigheden, teneinde een aanvullende opslagcapaciteit beschikbaar te hebben zodat:
  1° waar van toepassing, de radioactieve afvalstoffen verplaatst kunnen worden voor controles, onderhouds- of herstellingswerken, evenals voor andere te voorziene handelingen;
  2° bij problemen van afvoer van de afvalstoffen uit de inrichting, of door onbeschikbaarheid van verwerkingsinstallaties op of buiten de site, geen onveilige opslagcondities zouden kunnen gecreëerd worden bij het voortzetten van de normale exploitatie binnen de inrichting."

Art.8. In hoofdstuk 4, wordt een afdeling II ingevoegd, luidende:
  "Afdeling II. - Uitbating van de opslaginstallatie"

Art.9. In afdeling II, ingevoegd bij artikel 8, wordt een artikel 35 ingevoegd, luidende:
  "Art. 35 - Uitbatingslimieten en voorwaarden
  De uitbatingslimieten en -voorwaarden moeten in elk geval rekening houden met:
  1° de omgevingsomstandigheden binnen de opslaginstallatie (temperatuur, fysico-chemische omstandigheden, onderdruk, stralingsniveau,...);
  2° de effecten van de warmteontwikkeling, op zowel de verbruikte kernbrandstof of op de colli met radioactief afval, als op de opslaginstallatie zelf;
  3° de gebeurlijke gasvorming door verbruikte kernbrandstof of door colli met radioactief afval, meer bepaald het brand- en ontploffingsrisico, het risico op vervormingen en de hierbij horende aspecten van stralingsbescherming;
  4° de preventie van de kritikaliteit voor wat betreft de verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval, evenals van de opslaginstallatie in zijn geheel;
  5° de geschiktheid voor manutentie en verwijdering uit de opslaginstallatie van verbruikte kernbrandstof of colli met radioactief afval."

Art.10. In dezelfde afdeling II, ingevoegd bij artikel 8, wordt een artikel 36 ingevoegd, luidende:
  "Art. 36 - Uitbating
  De opslaginstallatie moet zo worden uitgebaat dat de verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval geïnspecteerd kunnen worden overeenkomstig het toezichtsprogramma beschreven in artikel 38.
  De exploitant dient te waken over het goed beheer en de beschikbaarheid van een aanvullende opslagcapaciteit, volgens de bepalingen van artikel 34, lid 7.
  Voor de bestaande installaties, kan een alternatieve opslaginstallatie worden gebruikt indien deze een aanvaardbaar veiligheidsniveau waarborgt.
  De plaatsing, de activiteit en concentratie aan radioactieve stoffen, de chemische en fysische aard, de oorsprong, het volume en de massa van de verbruikte kernbrandstof of van de colli met radioactief afval die zich in de opslaginstallatie bevinden, moeten systematisch worden geïnventariseerd. Deze gegevens moeten worden bijgehouden en ter beschikking gehouden van de veiligheidsautoriteit.
  De verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval worden op eenduidige wijze geïdentificeerd met behulp van een markeringssysteem dat geldig is voor de ganse duur van de opslag."

Art.11. In dezelfde afdeling II, ingevoegd bij artikel 8, wordt een artikel 37 ingevoegd, luidende:
  "Art. 37 - Conformiteitscriteria
  De exploitant moet conformiteitscriteria opstellen voor de opslag van de verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval in de opslaginstallatie ten einde de naleving van de uitbatingslimieten en -voorwaarden te garanderen.
  Deze conformiteitscriteria zijn minimaal gebaseerd op manutentie-, transport- en opslagvereisten, met inbegrip van deze met betrekking tot hun geschiktheid voor het terughalen of transporteren na de voorziene opslagperiode.
  De exploitant dient de gepaste technische en administratieve procedures op te stellen en te implementeren om te kunnen verifiëren of de verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval bij, of vóór de aanvoer ervan in de opslaginstallatie aan de conformiteitscriteria beantwoorden."

Art.12. In dezelfde afdeling II, ingevoegd bij artikel 8, wordt een artikel 38 ingevoegd, luidende:
  "Art. 38 Toezichtsprogramma
  De exploitant dient een toezichtsprogramma te ontwikkelen, te optimaliseren en te implementeren om te garanderen dat de verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval aanwezig in de opslaginstallatie, blijven voldoen aan de conformiteitscriteria opgenomen in het veiligheidsrapport.
  Dit toezichtsprogramma omvat minimaal de volgende elementen:
  1° de omgevingsomstandigheden binnen de opslaginstallatie die een impact kunnen hebben op de naleving van de conformiteitscriteria;
  2° de fysieke toestand van de verbruikte kernbrandstof of van de colli met radioactief afval."

Art.13. In dezelfde afdeling II, ingevoegd bij artikel 8, wordt een artikel 39 ingevoegd, luidende:
  "Art. 39 - Afwijkingen
  De procedures met betrekking tot de ontvangst van de verbruikte kernbrandstof of van de colli met radioactief afval moeten maatregelen omvatten die het veilig beheer garanderen van deze die niet aan de conformiteitscriteria voldoen.
  Afwijkingen ten opzichte van de conformiteitscriteria die tijdens de opslag vastgesteld worden, moeten door de exploitant geïnventariseerd worden en ter beschikking van de veiligheidsautoriteit worden gehouden. Er moet worden geëvalueerd of deze afwijkingen tot een wijziging van deze criteria dienen te leiden.
  De exploitant moet de maatregelen voorzien voor het veilig beheer van de verbruikte kernbrandstof of van de colli met radioactief afval die niet meer aan de conformiteitscriteria voldoen en die niet meer via het normale proces uit de opslaginstallatie zouden kunnen gehaald worden."

Art.14. In hoofdstuk 4, wordt een afdeling III ingevoegd, luidende:
  "Afdeling III. - Verificatie van de nucleaire veiligheid"

Art.15. In afdeling III, ingevoegd bij artikel 14, wordt een artikel 40 ingevoegd, luidende:
  "Art. 40 - Veiligheidsrapport
  Het veiligheidsrapport van de inrichting moet betrekking hebben op de installatie zelf alsook op de verbruikte kernbrandstof of op de colli met radioactief afval.
  Het veiligheidsrapport behandelt in elk geval de volgende zaken :
  1° karakteristieken van de site en beschrijving van de opslaginstallaties;
  2° managementsysteem, met onder andere een beschrijving van het beheer van:
  a) de veiligheid;
  b) de organisatie;
  c) de kwalificatie van personeel en onderaannemers;
  d) de veroudering (o.a. van de structuren, systemen en componenten);
  e) de opgedane ervaringen (ervaringsbeheer);
  3° rechtvaardiging van de voorziene levensduur voor de opslaginstallaties;
  4° identificatie van de van toepassing zijnde reglementering, codes en normen;
  5° veiligheidsfuncties van de opslaginstallatie, ontwerpbases, gebruikte aanpak opdat de fundamentele veiligheidsfuncties zouden gegarandeerd worden;
  6° beschrijving van de systemen, structuren en componenten belangrijk voor de veiligheid;
  7° beschrijving van de opslag-, verwerkings- of andere activiteiten in de inrichting;
  8° aantonen van de veiligheid in normale uitbatingsomstandigheden, bij incidenten en in ongevalsomstandigheden;
  9° uitbatingslimieten en -voorwaarden met hun technische bases en conformiteitscriteria voor het opgeslagen afval en verbruikte kernbrandstof;
  10° beschrijving van het toezichts- en controlesysteem voor de omgevingsomstandigheden binnenin de opslaginstallatie;
  11° programma van toezicht en onderhoud, en van periodieke inspecties van de fysieke toestand van de verbruikte kernbrandstof of van de colli met radioactief afval;
  12° strategie, methodes en maatregelen voor stralingsbescherming;
  13° maatregelen voor het beheer en de beperking van het bij de uitbating ontstane radioactief afval;
  14° intern noodplan en procedures met betrekking tot het beheer en beheersing van ongevalssituaties;
  15° plan dat toelaat, in het kader van een tussenkomst ten gevolge van afwijkingen ten opzichte van de conformiteitscriteria of van te voorziene bedrijfsincidenten, de opslaginstallatie binnen een redelijke termijn geheel of gedeeltelijk te ontruimen;
  16° wijze waarop de toekomstige ontmanteling van de installatie in rekening gebracht werd bij het ontwerp en tijdens de uitbating."

Art.16. In dezelfde afdeling III, ingevoegd bij artikel 14, wordt een artikel 41 ingevoegd, luidende:
  "Art. 41 - Periodieke veiligheidsherzieningen voor opslaginstallaties
  In het kader van de periodieke veiligheidsherzieningen moeten tevens de conformiteitscriteria voor verbruikte kernbrandstof of voor colli met radioactief afval geëvalueerd worden. "

Art.17. In hoofdstuk 5 van hetzelfde besluit worden de artikelen 33, 34, 35 en 36 van hetzelfde besluit worden hernummerd als artikelen 42, 43, 44 en 45.

Art.18. Artikel 35 van hetzelfde besluit, vernummerd tot artikel 44 bij artikel 17 wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "De installaties die reeds in werking zijn, of waarvoor een oprichtings- en exploitatievergunning vóór 1 juni 2017 werd afgeleverd, voldoen vanaf 1 juni 2019 aan afdelingen II en III van hoofdstuk 4.
  Ten laatste op die datum moeten de exploitanten van deze installaties bij het Agentschap een gemotiveerd voorstel indienen met betrekking tot de vooropgestelde nominale benuttingsgraad van de opslaginstallaties in normale exploitatieomstandigheden, of van alternatieve opslaginstallaties, zoals beschreven in de artikelen 34, zevende lid en 36, tweede lid. Hierbij wordt rekening gehouden met de bestaande gegevenheden.
  Mits gemotiveerde aanvraag door de exploitant vóór 1 december 2018 en mits goedkeuring door het Agentschap kunnen de bepalingen van artikelen 34, zevende lid en 36, tweede lid in werking gesteld worden op 1 juni 2020."

Art. 19. Onze minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.