21 OKTOBER 2018. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de criteria om een palliatieve patiënt te definiëren
Art. 1-2
BIJLAGE.
Art. N
Artikel 1. Een palliatieve patiënt in de zin van de wet van 14 juni 2002 betreffende de palliatieve zorg, is een patiënt waarvan een arts heeft vastgesteld dat hij beantwoordt aan de criteria bepaald in de bijlage bij dit besluit.
Art.2. De minister bevoegd voor Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE.
Art. N. Bijlage. Identificatieschaal van de palliatieve patiënt
1. Zou u verwonderd zijn mocht uw patiënt binnen de komende 6 tot 12 maanden sterven?
Indien uw antwoord positief is, wordt de patiënt niet als palliatieve patiënt geïdentificeerd.
Indien uw antwoord negatief is, ga door naar vraag 2.
2. Beantwoordt uw patiënt aan meer dan 2 van de hieronder vermelde kwetsbaarheidsindicatoren?
- Zit of ligt meer dan de helft van de dag in een zetel of bed, zonder vooruitzicht op verbetering
- Gewichtsverlies van ≥ 5 % op 1 maandtijd of ≥ 10 % op 6 maanden tijd, of BMI < 20 kg/m2 of albuminegehalte < 35 gr/l
- Pijn of ander aanhoudend en hinderlijk symptoom, ondanks optimale behandeling van de onderliggende ongeneeslijke aandoening
- Ten minste 1 ernstige comorbide aandoening van hart, longen, nieren of lever of 2 comorbide aandoeningen die niet onder controle zijn of niet behandeld worden (alcoholisme, verslaving en handicap inbegrepen)
- Ten minste 2 onvoorziene ziekenhuisopnames of 1 ziekenhuisopname van ≥ 4 weken tijdens de afgelopen 6 maanden (eventuele huidige opname inbegrepen)
- Meer verpleegkundige zorg noodzakelijk en/of wekelijkse behandeling door zorgverleners uit verschillende disciplines (thuis of in ROB/RVT)
- Patiënt (of naasten bij wilsonbekwaamheid van de patiënt) vraagt palliatieve zorg of weigert een levensverlengende behandeling te volgen/voort te zetten
Indien uw antwoord negatief is, wordt de patiënt niet als palliatieve patiënt geïdentificeerd.
Indien uw antwoord positief is, ga door naar vraag 3.
3. Vertoont uw patiënt minstens één van de ongeneeslijkheidscriteria van een mogelijk dodelijke aandoening?
3.1. In geval van oncologische of hematologische aandoening:
a) Functionele achteruitgang wegens evolutie van de tumor of een medische of chirurgische complicatie
b) Weigering of contra-indicatie om kankerbehandeling voort te zetten, of voortzetting van de behandeling enkel met het oog op symptoomcontrole
c) Myelodysplastisch syndroom met hoog risico op leukemie en contra-indicatie voor beenmergtransplantatie, of myelodysplastisch syndroom verergerd door ernstige en aanhoudende neutropenie of trombocytopenie.
3.2. In geval van hartaandoening of perifere arteriële aandoening:
a) Hartfalen NYHA IV of vergevorderde en onbehandelbare aandoening van de kransslagaders, waarbij ook in rusttoestand symptomen optreden die bij de minste inspanning verergeren
b) Ernstige en niet-operabele perifere arteriële aandoening.
3.3. In geval van respiratoire aandoening:
a) Ernstig chronische respiratoire aandoening met dyspnoe in rust of bij de minste inspanning tussen twee exacerbaties
b) Nood aan langetermijn zuurstoftherapie, of (invasieve of niet-invasieve) beademing, of contra-indicatie voor die behandelingen.
3.4. In geval van nieraandoening:
a) Chronisch nierfalen in stadium 4 of 5 (of GFa < 30 ml/min), al dan niet behandeld via dialyse en gepaard gaand met een achteruitgang van de gezondheidstoestand
b) Contra-indicatie voor, stopzetting of weigering van dialyse
c) Acute nierinsufficiëntie die voor complicaties zorgt in geval van een ongeneeslijke ziekte of behandeling van een patiënt met een beperkte levensverwachting.
3.5. In geval van gastro-intestinale of leveraandoening:
a) Ernstige of gedecompenseerde levercirrose waarbij de medische behandeling niet aanslaat en er contra-indicatie is voor een levertransplantatie
b) Bloedingen, intestinale darmafsluiting of perforatie van het spijsverteringskanaal van niet-neoplastische oorsprong en falen van of contra-indicatie voor medische en/of chirurgische behandeling.
3.6. In geval van neurologische aandoening:
a) Onomkeerbare en ernstige achteruitgang van de functionele en/of cognitieve toestand en/of bewustzijnstoestand, ondanks een optimale behandeling
b) Progressieve spraakproblemen waardoor de patiënt moeilijk verstaanbaar is, of onomkeerbare slikstoornissen die verantwoordelijk zijn voor recidiverende pneumonieën.
3.7. In geval van frailty syndroom : onvermogen om zich te verplaatsen, zich te kleden, zich te wassen en te eten zonder hulp van een derde, vergezeld van minstens 1 van 6 volgende criteria:
a) Urine-of fecale incontinentie
b) Aanhoudende weigering van voedsel en/of zorg
c) Definitief verlies van eetlust, of gewichtsverlies ≥ 10 % op 1 maand tijd, of een BMI < 18, of albuminegehalte < 30 gr/liter
d) Onvermogen om te spreken, te communiceren en familieleden te herkennen
e) Voorgeschiedenis van herhaald vallen of één ernstige val
f) Onomkeerbare slikstoornissen en recidiverende aspiratiepneumonie.
3.8. In geval van infectieuze aandoening:
een infectie die niet op de behandelingen reageert.
3.9. Een andere ongeneeslijke en evolutieve aandoening zonder de mogelijkheid tot herstel of stabilisering, die niet in punten 3.1 tot 3.8 vermeld wordt.
Indien uw antwoord negatief is, wordt de patiënt niet als palliatieve patiënt geïdentificeerd.
Indien uw antwoord positief is, wordt de patiënt als palliatieve patiënt geïdentificeerd.