27 JUNI 2018. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen
Art. 1-24
Artikel 1. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, wordt vervangen als volgt:
"Artikel 1. Dit koninklijk besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking) en van de richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking).".
Art.2. In artikel 1/1 van hetzelfde besluit, vernummerd en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt:
"6° de vertrouwenspersoon: een persoon die door de asielzoeker aangeduid wordt om hem bij te staan tijdens de behandeling van zijn aanvraag, en die beroepshalve gespecialiseerd is in bijstand aan personen of vreemdelingenrecht. Vrijwilligers van een organisatie die gericht is op bijstand aan personen of vreemdelingenrecht, bloedverwanten van de asielzoeker tot en met de derde graad, asielzoekers, en personen die zijn veroordeeld voor feiten gepleegd op de persoon of met behulp van de persoon van een minderjarige kunnen niet worden aangesteld als vertrouwenspersoon;";
2° de bepaling onder 8° wordt vervangen als volgt:
"8° de Voogdijwet: Titel XIII, Hoofdstuk VI van de Programmawet (I) (art. 479) van 24 december 2002 met opschrift "Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen;";
3° de vroegere bepaling onder 8°, dat de bepaling onder 9° wordt, wordt vervangen als volgt:
"9° de niet-begeleide minderjarige: iedere persoon die de voorwaarden voorzien in de artikelen 5 of 5/1 van de Voogdijwet vervult.".
Art.3. In artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, worden de paragrafen 1 en 3 opgeheven.
Art.4. Artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010 en bij het koninklijk besluit van 22 augustus 2013, wordt vervangen als volgt:
"Art. 5. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing in het kader van de behandeling van de verzoeken om internationale bescherming op basis van artikel 57/6, § 1, eerste lid, 1°, 2°, 3° en 5°, artikel 57/6, §§ 2 en 3, artikel 57/6/1, artikel 57/6/2, artikel 57/6/4 en artikel 57/6/5 van de wet.".
Art.5. Artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, wordt opgeheven.
Art.6. Artikel 7 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 augustus 2013, wordt vervangen als volgt:
"Art. 7. § 1. Bovenop de verzendingsprocedure voorgeschreven bij artikel 51/2, zesde lid van de wet stuurt de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde ter informatie een kopie van elke verzending zowel per gewone post naar de effectieve woonplaats van de verzoeker om internationale bescherming, indien hij daarover is ingelicht en deze van latere datum is dan de door de verzoeker gekozen woonplaats, als per gewone post, per fax of per e-mail naar de advocaat van de verzoeker.
§ 2. Indien de verzoeker om internationale bescherming een minderjarige is, stuurt de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde de oproeping voor een persoonlijk onderhoud op één van de wijzen voorzien in artikel 51/2, zesde lid van de wet naar de gekozen woonplaats van de persoon die het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent op grond van de wet die van toepassing is overeenkomstig artikel 35 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van Internationaal Privaatrecht. Bovendien wordt een kopie van de oproeping per gewone post zowel naar de effectieve woonplaats van de minderjarige als, in voorkomend geval, naar de dienst Voogdij verstuurd.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2 wordt de oproeping voor een persoonlijk onderhoud op uitdrukkelijk verzoek van de begeleide minderjarige verzoeker om internationale bescherming, die een verzoek om internationale bescherming in eigen naam heeft ingediend, alleen verzonden naar de door de minderjarige gekozen woonplaats.
§ 4. Indien de verzoeker om internationale bescherming wordt opgeroepen op zijn gekozen woonplaats bij een ter post aangetekende zending, per drager tegen ontvangstbewijs, of door een kennisgeving aan de persoon zelf kan het persoonlijk onderhoud minstens acht dagen na de kennisgeving van de oproeping plaatsvinden.
§ 5. Indien de verzoeker om internationale bescherming zich op basis van de gegevens vervat in het administratief dossier op het moment van de verzending van de oproeping bevindt in een situatie zoals bedoeld in de artikelen 57/6, § 3 of 57/6/1 van de wet kan het persoonlijk onderhoud, in afwijking van paragraaf 4, minstens twee dagen na de kennisgeving van de oproeping plaatsvinden.
§ 6. Indien de verzoeker om internationale bescherming zijn volgend verzoek heeft gedaan terwijl hij zich in een welbepaalde plaats bevindt zoals bedoeld in de artikelen 74/8 of 74/9 of met het oog op zijn verwijdering het voorwerp uitmaakt van een veiligheidsmaatregel zoals bedoeld in artikel 68, kan het persoonlijk onderhoud minstens één dag na de kennisgeving van de oproeping plaatsvinden.
§ 7. Wanneer het niet mogelijk is een persoonlijk onderhoud af te ronden op de dag waarop het plaatsgevonden heeft, kan de verzoeker om internationale bescherming door middel van een kennisgeving aan de persoon zelf opgeroepen worden om het persoonlijk onderhoud op een andere dag verder te zetten. In voorkomend geval kan het persoonlijk onderhoud minstens twee dagen na de kennisgeving aan de persoon zelf plaatsvinden.".
Art.7. In artikel 9, § 1, zesde streepje, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, worden de woorden "binnen de vijftien dagen na het verstrijken van de in de oproepingsbrief vastgestelde datum voor het gehoor" vervangen door de woorden "binnen de door artikel 18 vastgestelde termijn".
Art.8. Artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, wordt opgeheven.
Art.9. In artikel 13/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, wordt het derde lid vervangen als volgt:
"De ambtenaar kan niettemin de aanwezigheid van andere personen die niet voldoen aan de voorwaarden om op te treden als vertrouwenspersoon aanvaarden wanneer de aanwezigheid van één van hen noodzakelijk lijkt om tot een adequaat onderzoek van de aanvraag over te gaan. Deze personen komen niet tussen tijdens het gehoor, maar hebben de mogelijkheid om mondelinge opmerkingen te formuleren op het einde van het gehoor binnen het kader dat wordt bepaald door de ambtenaar die het gehoor afneemt.".
Art.10. In artikel 14 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, wordt de tweede paragraaf vervangen als volgt:
" § 2. Het gehoor van de niet-begeleide minderjarige vindt alleen plaats in aanwezigheid van de ambtenaar, de minderjarige en de voogd die overeenkomstig de Voogdijwet is aangewezen, en, in voorkomend geval, een tolk, de advocaat van de minderjarige en één enkele vertrouwenspersoon.
Onder voorbehoud van artikel 57/1, § 3, tweede lid van de wet, vindt het gehoor van de begeleide minderjarige vreemdeling, die een verzoek om internationale bescherming in eigen naam heeft ingediend, alleen plaats in aanwezigheid van de ambtenaar, de minderjarige, en, in voorkomend geval, een tolk, de advocaat van de minderjarige en één enkele vertrouwenspersoon. Hetzelfde geldt voor het eventuele gesprek dat wordt gevoerd met de in artikel 57/1, § 1, eerste lid, van de wet bedoelde minderjarige.
De ambtenaar kan niettemin de aanwezigheid van andere personen die niet voldoen aan de voorwaarden om op te treden als vertrouwenspersoon aanvaarden wanneer de aanwezigheid van één van hen noodzakelijk lijkt om tot een adequaat onderzoek van de aanvraag over te gaan. Deze personen komen niet tussen tijdens het gehoor, maar hebben de mogelijkheid om mondelinge opmerkingen te formuleren op het einde van het gehoor binnen het kader dat wordt bepaald door de ambtenaar die het gehoor afneemt.".
Art.11. In artikel 17 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt opgeheven;
2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt:
" § 2. Indien de ambtenaar tijdens het gehoor tegenstrijdigheden vaststelt in de verklaringen van de asielzoeker of vaststelt dat er relevante elementen ter staving van de asielaanvraag ontbreken, stelt hij de asielzoeker in de loop van het gehoor in de gelegenheid om hier uitleg over te geven.".
Art.12. In artikel 18, gewijzigd bij koninklijk besluit van 18 augustus 2010, worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden de woorden "op het Commissariaat-generaal" opgeheven;
2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt:
" § 2. De asielzoeker maakt binnen de vijftien dagen na de vastgestelde datum van het gehoor schriftelijk een geldige reden voor zijn afwezigheid over aan de Commissaris-generaal.
In afwijking van het eerste lid legt de asielzoeker, die overeenkomstig artikel 7, paragraaf 5 of paragraaf 7 werd opgeroepen voor een gehoor, binnen de twee dagen na de vastgestelde datum van het gehoor schriftelijk een geldige reden voor zijn afwezigheid over aan de Commissaris-generaal.
In afwijking van het eerste en tweede lid legt de asielzoeker, die overeenkomstig artikel 7, paragraaf 6 werd opgeroepen voor een gehoor, binnen één dag na de vastgestelde datum van het gehoor schriftelijk een geldige reden voor zijn afwezigheid over aan de Commissaris-generaal.
Als hij de reden geldig acht roept de Commissaris-generaal de asielzoeker op een latere datum opnieuw op of verzoekt de Commissaris-generaal hem om bepaalde inlichtingen schriftelijk te verschaffen.
Indien de betrokkene, na opnieuw te zijn opgeroepen overeenkomstig het vierde lid, een nieuwe geldige reden aanhaalt die zijn afwezigheid op het vastgelegde gehoor rechtvaardigt, kan de Commissaris-generaal een beslissing nemen op grond van de elementen in zijn bezit.".
Art.13. In artikel 19 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1, derde lid wordt vervangen als volgt:
"Onder voorbehoud van artikel 57/1, § 3, tweede lid, van de wet belet de afwezigheid van de advocaat of van de vertrouwenspersoon de ambtenaar niet de asielzoeker persoonlijk te horen.".
2° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Het is de voogd, die overeenkomstig de Voogdijwet is aangewezen om de niet-begeleide minderjarige tijdens het gehoor bij te staan, toegestaan vragen te stellen en opmerkingen te maken binnen het kader dat wordt bepaald door de ambtenaar die het gehoor afneemt.";
3° paragraaf 3 wordt opgeheven;
4° paragraaf 4 wordt opgeheven.
Art.14. In hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt onderafdeling 6 van afdeling 1, die de artikelen 22 en 23 bevat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 augustus 2010 en 17 augustus 2013, opgeheven.
Art.15. Artikel 23/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, wordt opgeheven.
Art.16. In hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt afdeling 2, die het artikel 27 bevat, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, opgeheven.
Art.17. In het opschrift van afdeling 3 van hoofdstuk III van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, worden de woorden "artikel 52/4, tweede lid, artikel 55, § 3 en" opgeheven.
Art.18. In hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt onderafdeling 1 van afdeling 3, die het artikel 29 bevat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, opgeheven.
Art.19. In hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt afdeling 4, die de artikelen 33 tot 35 bevat, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, opgeheven.
Art.20. In het opschrift van afdeling 5 van hoofdstuk III, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, worden de woorden "57/6, eerste lid, 4°, 6° en 7°, " vervangen door de woorden "57/6, § 1, eerste lid, 4° en 6,° ".
Art.21. In afdeling 5 van hoofdstuk III, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, wordt artikel 35/1 opgeheven.
Art.22. Artikel 35/2, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, wordt vervangen als volgt:
"Art. 35/2. § 1. Indien de betrokkene wordt opgeroepen voor een persoonlijk onderhoud, moet het persoonlijk onderhoud minstens vijftien dagen na de kennisgeving van de oproeping voor het persoonlijk onderhoud plaatsvinden.
§ 2. Als er aan de betrokkene wordt gevraagd schriftelijk de redenen mee te delen waarom zijn status dient te worden behouden, moet het antwoord de Commissaris-generaal bereiken binnen vijftien dagen na de kennisgeving van het verzoek om schriftelijk de redenen voor het behoud van zijn status mee te delen.
§ 3. Met uitzondering van artikel 15, eerste lid, en artikel 18 zijn de bepalingen van onderafdeling 3 van afdeling 1 van hoofdstuk III met betrekking tot het persoonlijk onderhoud en onderafdeling 4 van afdeling 1 van hoofdstuk III betreffende het recht op bijstand van toepassing op het persoonlijk onderhoud van heronderzoek bedoeld in dit artikel.".
Art.23. Artikel 35/4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010, wordt opgeheven.
Art. 24. De minister bevoegd voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen is belast met de uitvoering van dit besluit.