30 MAART 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering over de beleids- en beheerscyclus van de lokale [en de provinciale] besturen <Opschrift gewijzigd bij BVR 2018-09-07/15, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 22-05-2018 en tekstbijwerking tot 11-10-2023)
TITEL 1. - Definities
Art. 1
Art. 1 TOEKOMSTIG RECHT
TITEL 2. - De beleidsrapporten
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 2-5
Art. 5 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 6
Art. 6 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 7
HOOFDSTUK 2. - Het meerjarenplan
Afdeling 1. - De inhoud van het meerjarenplan
Art. 8-11
Art. 11 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 12-13
Art. 13 TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 2. - De aanpassingen van het meerjarenplan
Art. 14
Art. 14 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 15
Afdeling 3. - Het financieel evenwicht
Art. 16
Art. 16 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK 3. - De jaarrekening
Afdeling 1. - De inhoud van de jaarrekening
Art. 17-20
Art. 20 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 21-26
Afdeling 2. - Diverse bepalingen
Art. 27-28
TITEL 3. - De opvolgingsrapportering
Art. 29
Art. 29 TOEKOMSTIG RECHT
TITEL 4. - Rubrieken van de beleidsrapporten
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 30-31
HOOFDSTUK 2. - De activa
Art. 32-53
Art. 53 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 54
HOOFDSTUK 3. - De passiva
Art. 55-58
Art. 58 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 59-65
HOOFDSTUK 4. - De opbrengsten
Art. 66-70
HOOFDSTUK 5. - De kosten
Art. 71-79
TITEL 5. - De boekhouding
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 80-82
Art. 82 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK 2. - De budgettaire verrichtingen
Art. 83-85
Art. 85 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 86
Art. 86 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 87
HOOFDSTUK 3. - De algemene boekhouding
Art. 88-92
Art. 92 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 93
HOOFDSTUK 4. - De openings- en afsluitingsverrichtingen
Art. 94-95
HOOFDSTUK 5. - De uitgavencyclus
Art. 96
Art. 96 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 97
Art. 97 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 98-101
HOOFDSTUK 6. - De ontvangstencyclus
Art. 102
Art. 102 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 103
Art. 103 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 104
HOOFDSTUK 7. - Vereisten voor de boekhoudsoftware
Art. 105-115
HOOFDSTUK 8. - De waarderingsregels
Afdeling 1. - Algemene principes
Art. 116-124
Afdeling 2. - Aanschaffingswaarde
Onderafdeling 1. - Algemene principes
Art. 125-133
Onderafdeling 2. - Bijzondere regels
Art. 134-144
Afdeling 3. - Afschrijvingen en waardeverminderingen
Onderafdeling 1. - Algemene principes
Art. 145-151
Onderafdeling 2. - Bijzondere regels
Art. 152-158
Afdeling 4. - Herwaarderingen
Art. 159
Afdeling 5. - Overige waarderingsregels
Art. 160-164
TITEL 6. - Bijzondere bepaling voor autonome gemeentebedrijven, welzijnsverenigingen en projectverenigingen
TITEL 6. TOEKOMSTIG RECHT.1 autonome provinciebedrijven,]1 welzijnsverenigingen en projectverenigingen
Art. 165
Art. 165 TOEKOMSTIG RECHT
TITEL 7. - Slotbepalingen
HOOFDSTUK 1. - Opheffingsbepalingen
Art. 166
Art. 166 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK 2. - Inwerkingtredingsbepalingen
Art. 167
Art. 167 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK 3. - Uitvoeringsbepaling
Art. 168
TITEL 1. - Definities
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° autofinancieringsmarge: het verschil tussen enerzijds het verschil tussen de ontvangsten en uitgaven uit de exploitatie en anderzijds de netto periodieke aflossingen;
2° beleidsdoelstelling: het vooropgestelde resultaat of het vooropgestelde effect dat de raad wil bereiken;
3° beleidsveld: een verzameling van producten, activiteiten en middelen die zowel vanuit politiek als maatschappelijk oogpunt een herkenbaar en samenhangend geheel vormen;
4° beschikbaar budgettair resultaat: het gecumuleerd budgettair resultaat verminderd met de onbeschikbare gelden;
5° bestuur: de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, of het district, het autonoom gemeentebedrijf, de welzijnsvereniging of de projectvereniging;
6° budgettaire entiteit: de gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het district, het autonoom gemeentebedrijf, de welzijnsvereniging of de projectvereniging;
7° budgettair resultaat van het boekjaar: het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven van het boekjaar;
8° exploitatie: de ontvangsten en uitgaven die verband houden met de activiteiten van het bestuur;
9° financiering: de ontvangsten en uitgaven voor leningen en leasings, toegestane leningen en betalingsuitstel, ontvangen borgtochten en kapitaalswijzigingen;
10° gecorrigeerde autofinancieringsmarge: de autofinancieringsmarge berekend op basis van de aangewezen aflossingen van de financiële schulden;
11° gecumuleerd budgettair resultaat: het budgettair resultaat van het boekjaar, vermeerderd met de som van de budgettaire resultaten van de vorige boekjaren;
12° investeringen: de ontvangsten en uitgaven die verband houden met de aanschaf en de vervreemding van duurzame middelen, met inbegrip van de investeringssubsidies;
13° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden;
14° krediet: het krediet voor ontvangsten en uitgaven binnen één boekjaar, dat toegekend is in de financiële nota van het meerjarenplan;
15° niet-ruiltransactie: een transactie waarvoor het bestuur geen gelijkwaardige economische waarde in ruil geeft of ontvangt;
16° onbeschikbare gelden: de geldmiddelen waarover het bestuur tijdens de duur van het boekjaar niet kan beschikken;
17° ontvangst: een transactie die een verhoging van de beschikbare en realiseerbare geldmiddelen tot gevolg heeft of op korte termijn zal hebben, met uitzondering van de transacties tussen de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
18° prioritaire actie: een actie die de raad dermate belangrijk vindt dat er expliciet over gerapporteerd moet worden in de beleidsrapporten;
19° raad: de gemeenteraad, de raad voor maatschappelijk welzijn, de districtsraad, de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf of de projectvereniging, of het statutair bevoegde orgaan van de welzijnsvereniging;
20° ruiltransactie: een transactie waarvoor het bestuur een gelijkwaardige economische waarde in ruil geeft of ontvangt;
21° transactie: de financiële weerslag van een economische stroom, een gebeurtenis of een andere omstandigheid;
22° uitgave: een transactie die een verlaging van de beschikbare en realiseerbare geldmiddelen tot gevolg heeft of op korte termijn zal hebben, met uitzondering van de transacties tussen de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
23° uitvoerend orgaan: het college van burgemeester en schepenen van de gemeente, het vast bureau van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, de raad van bestuur, of, in voorkomend geval, het directiecomité of de gedelegeerd bestuurder van het autonoom gemeentebedrijf, de raad van bestuur van de projectvereniging, of het statutair bevoegde orgaan van de welzijnsvereniging.
Art.1 TOEKOMSTIG RECHT. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° autofinancieringsmarge: het verschil tussen enerzijds het verschil tussen de ontvangsten en uitgaven uit de exploitatie en anderzijds de netto periodieke aflossingen;
2° beleidsdoelstelling: het vooropgestelde resultaat of het vooropgestelde effect dat de raad wil bereiken;
3° beleidsveld: een verzameling van producten, activiteiten en middelen die zowel vanuit politiek als maatschappelijk oogpunt een herkenbaar en samenhangend geheel vormen;
4° beschikbaar budgettair resultaat: het gecumuleerd budgettair resultaat verminderd met de onbeschikbare gelden;
5° bestuur: de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, of [1 de provincie,]1 het district, het autonoom gemeentebedrijf, [1 het autonoom provinciebedrijf,]1 de welzijnsvereniging of de projectvereniging;
6° budgettaire entiteit: de gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, [1 de provincie,]1 het district, het autonoom gemeentebedrijf, [1 het autonoom provinciebedrijf,]1 de welzijnsvereniging of de projectvereniging;
7° budgettair resultaat van het boekjaar: het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven van het boekjaar;
8° exploitatie: de ontvangsten en uitgaven die verband houden met de activiteiten van het bestuur;
9° financiering: de ontvangsten en uitgaven voor leningen en leasings, toegestane leningen en betalingsuitstel, ontvangen borgtochten en kapitaalswijzigingen;
10° gecorrigeerde autofinancieringsmarge: de autofinancieringsmarge berekend op basis van de aangewezen aflossingen van de financiële schulden;
11° gecumuleerd budgettair resultaat: het budgettair resultaat van het boekjaar, vermeerderd met de som van de budgettaire resultaten van de vorige boekjaren;
12° investeringen: de ontvangsten en uitgaven die verband houden met de aanschaf en de vervreemding van duurzame middelen, met inbegrip van de investeringssubsidies;
13° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden;
14° krediet: het krediet voor ontvangsten en uitgaven binnen één boekjaar, dat toegekend is in de financiële nota van het meerjarenplan;
15° niet-ruiltransactie: een transactie waarvoor het bestuur geen gelijkwaardige economische waarde in ruil geeft of ontvangt;
16° onbeschikbare gelden: de geldmiddelen waarover het bestuur tijdens de duur van het boekjaar niet kan beschikken;
17° ontvangst: een transactie die een verhoging van de beschikbare en realiseerbare geldmiddelen tot gevolg heeft of op korte termijn zal hebben, met uitzondering van de transacties tussen de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
18° prioritaire actie: een actie die de raad dermate belangrijk vindt dat er expliciet over gerapporteerd moet worden in de beleidsrapporten;
19° raad: de gemeenteraad, de raad voor maatschappelijk welzijn, [1 de provincieraad,]1 de districtsraad, de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf [1 , het autonoom provinciebedrijf,]1 of de projectvereniging, of het statutair bevoegde orgaan van de welzijnsvereniging;
20° ruiltransactie: een transactie waarvoor het bestuur een gelijkwaardige economische waarde in ruil geeft of ontvangt;
21° transactie: de financiële weerslag van een economische stroom, een gebeurtenis of een andere omstandigheid;
22° uitgave: een transactie die een verlaging van de beschikbare en realiseerbare geldmiddelen tot gevolg heeft of op korte termijn zal hebben, met uitzondering van de transacties tussen de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
23° uitvoerend orgaan: het college van burgemeester en schepenen van de gemeente, het vast bureau van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, [1 het districtscollege, de deputatie van de provincie,]1 de raad van bestuur, of, in voorkomend geval, het directiecomité of de gedelegeerd bestuurder van het autonoom gemeentebedrijf [1 of het autonoom provinciebedrijf]1, de raad van bestuur van de projectvereniging, of het statutair bevoegde orgaan van de welzijnsvereniging. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
TITEL 2. - De beleidsrapporten
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art.2.Elk beleidsrapport vermeldt al de volgende gegevens:
1° het type van het beleidsrapport;
2° de naam, het ondernemingsnummer en het adres van het bestuur, of, voor de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, van beide;
3° de rapporteringsperiode;
4° de volgnummers van de laatste inschrijvingen in de dagboeken, vermeld in artikel 84, 86 of 88, die verwerkt zijn in het rapport.
Voor de districten wordt het woord ondernemingsnummer, vermeld in het eerste lid, 2°, gelezen als vestigingsnummer.
[1 Elk beleidsrapport, en de bijbehorende documentatie, is digitaal doorzoekbaar.]1
----------
(1)<BVR 2023-07-14/32, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art.3. Elke pagina van een beleidsrapport vermeldt al de volgende gegevens:
1° het type van het beleidsrapport;
2° de naam van het bestuur, of, voor de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, van beide;
3° de rapporteringsperiode.
Art.4. In de mate van het mogelijke en het nuttige wordt van elke beleidsdoelstelling het vooropgestelde resultaat of effect meetbaar gemaakt.
Bij elke beleidsdoelstelling worden een of meer actieplannen geformuleerd om de beleidsdoelstelling te realiseren. In elk actieplan wordt in de mate van het mogelijke en het nuttige de periode van uitvoering aangegeven.
In elk actieplan worden een of meer acties geformuleerd die ondernomen worden om de beleidsdoelstelling te realiseren. Voor elke actie wordt in de mate van het mogelijke en het nuttige de periode van uitvoering aangegeven.
De beleidsdoelstellingen van de districten mogen niet in strijd zijn met de beleidsdoelstellingen van de gemeente.
Art.5. Het uitvoerend orgaan stelt permanent een overzicht van alle beleidsdoelstellingen ter beschikking via de webtoepassing van de gemeente. Dat overzicht bevat de omschrijving van de beleidsdoelstellingen, de actieplannen en de acties, vermeld in artikel 4, tweede en derde lid, en de bijbehorende ontvangsten en uitgaven.
Art.5 TOEKOMSTIG RECHT. Het uitvoerend orgaan stelt permanent een overzicht van alle beleidsdoelstellingen ter beschikking [1 ...]1. Dat overzicht bevat de omschrijving van de beleidsdoelstellingen, de actieplannen en de acties, vermeld in artikel 4, tweede en derde lid, en de bijbehorende ontvangsten en uitgaven.
[1 Het overzicht, vermeld in het eerste lid, wordt op een van de volgende wijzen bekendgemaakt:
1° voor de gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het district en het autonoom gemeentebedrijf: via de webtoepassing van de gemeente;
2° voor de welzijnsvereniging en de projectvereniging: via de webtoepassing van de gemeente waar de maatschappelijke zetel van de vereniging zich bevindt;
3° voor de provincie en het autonoom provinciebedrijf: via de webtoepassing van de provincie.]1
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.6. De minister bepaalt de vorm en de inhoud van de diverse onderdelen van de beleidsrapporten en de bijbehorende documentatie.
De minister bepaalt de ontvangsten en de uitgaven die behoren tot de exploitatie, vermeld in artikel 1, 8°, de financiering, vermeld in artikel 1, 9°, en de investeringen, vermeld in artikel 1, 12°.
De minister bepaalt de berekeningswijze van de gecorrigeerde autofinancieringsmarge, vermeld in artikel 1, 10°.
De minister bepaalt de vorm en de inhoud van het overzicht van de geraamde en de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven voor het lopende jaar, dat moet worden opgenomen in de opvolgingsrapportering, vermeld in artikel 29.
De minister bepaalt welke gegevens de besturen bezorgen over de vastgestelde beleidsrapporten als vermeld in artikel 250, eerste lid van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, welke gegevens ze bezorgen over de stand van het meerjarenplan als vermeld in artikel 258, tweede lid, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, en op welke wijze ze die gegevens digitaal aanleveren.
Art.6 TOEKOMSTIG RECHT. De minister bepaalt de vorm en de inhoud van de diverse onderdelen van de beleidsrapporten en de bijbehorende documentatie.
De minister bepaalt de ontvangsten en de uitgaven die behoren tot de exploitatie, vermeld in artikel 1, 8°, de financiering, vermeld in artikel 1, 9°, en de investeringen, vermeld in artikel 1, 12°.
De minister bepaalt de berekeningswijze van de gecorrigeerde autofinancieringsmarge, vermeld in artikel 1, 10°.
De minister bepaalt de vorm en de inhoud van het overzicht van de geraamde en de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven voor het lopende jaar, dat moet worden opgenomen in de opvolgingsrapportering, vermeld in artikel 29.
De minister bepaalt welke gegevens de besturen bezorgen over de vastgestelde beleidsrapporten als vermeld in artikel 250, eerste lid van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur [1 en artikel 142, eerste lid, van het Provinciedecreet van 9 december 2005]1, welke gegevens ze bezorgen over de stand van het meerjarenplan als vermeld in artikel 258, tweede lid, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur [1 en artikel 150, tweede lid, van het Provinciedecreet van 9 december 2005]1, en op welke wijze ze die gegevens digitaal aanleveren. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.7. De beleidsrapporten worden voor onbeperkte duur bewaard.
De bewijsstukken, de dagboeken en de hulpdagboeken worden minimaal gedurende tien jaar bewaard.
HOOFDSTUK 2. - Het meerjarenplan
Afdeling 1. - De inhoud van het meerjarenplan
Art.8.De strategische nota bevat ten minste al de volgende elementen:
[1 1° een beleidsverklaring met een beknopte beschrijving van het geplande beleid en de financiële kerncijfers voor elk jaar waarop het meerjarenplan betrekking heeft;
2° het overzicht met de beschrijving van alle beleidsdoelstellingen;
3° de omschrijving van de prioritaire acties en de bijbehorende verwachte ontvangsten en uitgaven voor elk jaar waarop het meerjarenplan betrekking heeft, met een verwijzing naar de beleidsdoelstelling waarbij ze aansluiten;]1
[1 ...]1
5° een verwijzing naar de plaats waar het overzicht ter beschikking is met de omschrijving van alle beleidsdoelstellingen, actieplannen en acties, en de bijbehorende ramingen van ontvangsten en uitgaven die zijn opgenomen in het meerjarenplan.
Een bestuur kan er ook voor kiezen om in de strategische nota de prioritaire actieplannen op te nemen, in plaats van de prioritaire acties. De prioritaire actieplannen zijn dan die actieplannen waar de prioritaire acties in kaderen. Voor de besturen die gebruikmaken van deze mogelijkheid, wordt het woord "acties", vermeld in het eerste lid, 1° tot 4°, gelezen als "actieplannen", en worden de woorden "prioritaire actie", [1 vermeld in het eerste lid, 3°, gelezen als "actieplannen]1
Als een gemeente de keuze, vermeld in het tweede lid, maakt, dan geldt die ook voor de districten van die gemeente.
----------
(1)<BVR 2023-07-14/32, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art.9. De financiële nota van het meerjarenplan bestaat uit al de volgende onderdelen:
1° het financiële doelstellingenplan;
2° de staat van het financieel evenwicht;
3° het overzicht van de kredieten.
Art.10.Het financiële doelstellingenplan, vermeld in artikel 9, 1°, bevat al de volgende elementen voor elk jaar waarop het meerjarenplan betrekking heeft:
[1 1° de verwachte ontvangsten en uitgaven per beleidsdoelstelling;]1
2° [1 2° de verwachte ontvangsten en uitgaven waarvoor geen beleidsdoelstellingen zijn geformuleerd]1
[1 ...]1
[1 ...]1
----------
(1)<BVR 2023-07-14/32, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art.11. De staat van het financieel evenwicht, vermeld in artikel 9, 2°, bevat per boekjaar minstens de volgende elementen:
1° de raming van het beschikbaar budgettair resultaat;
2° de raming van de autofinancieringsmarge;
3° de raming van de gecorrigeerde autofinancieringsmarge.
De staat van het financieel evenwicht, vermeld in artikel 9, 2°, van de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bevat naast het financieel evenwicht voor de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ook een overzicht van het geconsolideerde financieel evenwicht waarin de elementen, vermeld in het eerste lid, in voorkomend geval ook worden opgenomen voor de autonome gemeentebedrijven en de districten, samen met het totaal.
Art.11 TOEKOMSTIG RECHT. De staat van het financieel evenwicht, vermeld in artikel 9, 2°, bevat per boekjaar minstens de volgende elementen:
1° de raming van het beschikbaar budgettair resultaat;
2° de raming van de autofinancieringsmarge;
3° de raming van de gecorrigeerde autofinancieringsmarge.
De staat van het financieel evenwicht, vermeld in artikel 9, 2°, van de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bevat naast het financieel evenwicht voor de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ook een overzicht van het geconsolideerde financieel evenwicht waarin de elementen, vermeld in het eerste lid, in voorkomend geval ook worden opgenomen voor de autonome gemeentebedrijven en de districten, samen met het totaal. [1 De staat van het financieel evenwicht, vermeld in artikel 9, 2°, van de provincie bevat naast het financieel evenwicht voor de provincie zelf ook een overzicht van het geconsolideerde financieel evenwicht waarin de elementen, vermeld in het eerste lid, in voorkomend geval ook worden opgenomen voor de autonome provinciebedrijven, samen met het totaal.]1
----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.12. Het overzicht van de kredieten van het meerjarenplan bevat de kredieten voor het eerste boekjaar.
Het overzicht van de kredieten van het meerjarenplan van de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bevat de kredieten voor elk van beide afzonderlijk.
Art.13. De uitgavenkredieten zijn limitatief op het niveau van het totaal van de exploitatie en het totaal van de investeringen. Voor de financiering zijn de ontvangstenkredieten limitatief op het niveau van de rubriek voor de leningen en leasings en de uitgavenkredieten limitatief op het niveau van de rubrieken voor de toegestane leningen en betalingsuitstel.
De kredieten mogen alleen gebruikt worden voor de bestemming die in het meerjarenplan wordt vooropgesteld.
Het eerste lid is niet van toepassing op de autonome gemeentebedrijven die eigen regels hebben vastgesteld over de kredietbewaking.
Art.13 TOEKOMSTIG RECHT. De uitgavenkredieten zijn limitatief op het niveau van het totaal van de exploitatie en het totaal van de investeringen. Voor de financiering zijn de ontvangstenkredieten limitatief op het niveau van de rubriek voor de leningen en leasings en de uitgavenkredieten limitatief op het niveau van de rubrieken voor de toegestane leningen en betalingsuitstel.
De kredieten mogen alleen gebruikt worden voor de bestemming die in het meerjarenplan wordt vooropgesteld.
Het eerste lid is niet van toepassing op de autonome gemeentebedrijven [1 en de autonome provinciebedrijven]1 die eigen regels hebben vastgesteld over de kredietbewaking. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 2. - De aanpassingen van het meerjarenplan
Art.14.Een aanpassing van het meerjarenplan bevat al de volgende onderdelen:
[1 1° de aangepaste strategische nota, met aanduiding van de wijzigingen ten opzichte van de beleidsdoelstellingen en de prioritaire acties of actieplannen in het meerjarenplan of, in voorkomend geval, de laatste vastgestelde aanpassing ervan, en de financiële kerncijfers in de beleidsverklaring van het meerjarenplan of, in voorkomend geval, de laatste vastgestelde aanpassing ervan;]1
2° het aangepaste financiële doelstellingenplan[1, met aanduiding, voor de boekjaren waarvoor de jaarrekening nog niet is vastgesteld, van de wijzigingen ten opzichte van het meerjarenplan of, in voorkomend geval, de laatste vastgestelde aanpassing ervan]1;
3° de aangepaste staat van het financieel evenwicht[1, met aanduiding, voor de boekjaren waarvoor de jaarrekening nog niet is vastgesteld, van de wijzigingen ten opzichte van het meerjarenplan of, in voorkomend geval, de laatste vastgestelde aanpassing ervan]1;
4° het aangepaste overzicht van de kredieten[1, met aanduiding van de wijzigingen ten opzichte van het meerjarenplan of, in voorkomend geval, de laatste vastgestelde aanpassing ervan]1;
5° een aangepaste toelichting;
6° een motivering van de wijzigingen.
De periode van de aanpassing van het meerjarenplan blijft altijd de periode, vermeld in artikel 254, tweede lid, van het decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017, maar de staat van het financieel evenwicht, vermeld in het eerste lid, 3°, beschrijft altijd de financiële consequenties voor ten minste drie toekomstige boekjaren.
Het aangepaste overzicht van de kredieten bevat de kredieten voor het volgende boekjaar, voor het lopende boekjaar, of voor beide[1, en een vermelding die aanduidt welke situatie van toepassing is]1.
----------
(1)<BVR 2023-07-14/32, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2026>
Art.14 TOEKOMSTIG RECHT. Een aanpassing van het meerjarenplan bevat al de volgende onderdelen:
1° in voorkomend geval, de wijzigingen van de strategische nota;
2° het aangepaste financiële doelstellingenplan;
3° de aangepaste staat van het financieel evenwicht;
4° het aangepaste overzicht van de kredieten;
5° een aangepaste toelichting;
6° een motivering van de wijzigingen.
De periode van de aanpassing van het meerjarenplan blijft altijd de periode, vermeld in artikel 254, tweede lid, van het decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017 [1 of artikel 146, tweede lid, van het Provinciedecreet van 9 december 2005]1, maar de staat van het financieel evenwicht, vermeld in het eerste lid, 3°, beschrijft altijd de financiële consequenties voor ten minste drie toekomstige boekjaren.
Het aangepaste overzicht van de kredieten bevat de kredieten voor het volgende boekjaar, voor het lopende boekjaar, of voor beide. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.15. Een aanpassing van het meerjarenplan mag er niet toe leiden dat het nieuwe krediet of de nieuwe ramingen lager zijn dan de transacties die zijn vastgelegd met toepassing van artikel 85, paragraaf 1, en artikel 97.
Afdeling 3. - Het financieel evenwicht
Art.16. Het meerjarenplan en de aanpassingen ervan zijn in evenwicht als al de volgende voorwaarden vervuld zijn:
1° het geraamde beschikbaar budgettair resultaat is per boekjaar groter dan of gelijk aan nul;
2° de geraamde autofinancieringsmarge van het laatste boekjaar van de periode van het meerjarenplan, vermeld in artikel 254, tweede lid, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, is groter dan of gelijk aan nul.
De voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2°, is niet van toepassing op de autonome gemeentebedrijven en de welzijnsverenigingen.
De voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, is niet van toepassing op de autonome gemeentebedrijven waarvan de statutaire activiteit in belangrijke mate vastgoedoperaties betreft, op voorwaarde dat de beheersovereenkomst dat toelaat en op voorwaarde dat in de toelichting bij het meerjarenplan het negatieve beschikbaar budgettair resultaat wordt verklaard op basis van de beschikbare voorraad en de kortetermijnfinanciering.
Het financieel evenwicht kan alleen worden aangetoond als de jaarrekening van het voorlaatste boekjaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de kredieten worden vastgesteld, vastgesteld is door de raad en verwerkt in het meerjarenplan. De minister kan een bestuur toestaan daarvan af te wijken.
Het financieel evenwicht van een aanpassing van het meerjarenplan waarbij de kredieten voor het lopende boekjaar worden gewijzigd, kan alleen worden aangetoond als de jaarrekening van het boekjaar dat voorafgaat aan het lopende boekjaar, is vastgesteld door de raad en verwerkt in het meerjarenplan. De minister kan een bestuur toestaan daarvan af te wijken.
Het vijfde lid is niet van toepassing voor het laatste jaar van het meerjarenplan.
Dit artikel is niet van toepassing op de projectverenigingen.
Art.16 TOEKOMSTIG RECHT. Het meerjarenplan en de aanpassingen ervan zijn in evenwicht als al de volgende voorwaarden vervuld zijn:
1° het geraamde beschikbaar budgettair resultaat is per boekjaar groter dan of gelijk aan nul;
2° de geraamde autofinancieringsmarge van het laatste boekjaar van de periode van het meerjarenplan, vermeld in artikel 254, tweede lid, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur [1 of artikel 146, tweede lid, van het Provinciedecreet van 9 december 2005,]1, is groter dan of gelijk aan nul.
De voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2°, is niet van toepassing op de autonome gemeentebedrijven [1 de autonome provinciebedrijven]1 en de welzijnsverenigingen.
De voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, is niet van toepassing op de autonome gemeentebedrijven waarvan de statutaire activiteit in belangrijke mate vastgoedoperaties betreft, op voorwaarde dat de beheersovereenkomst dat toelaat en op voorwaarde dat in de toelichting bij het meerjarenplan het negatieve beschikbaar budgettair resultaat wordt verklaard op basis van de beschikbare voorraad en de kortetermijnfinanciering.
Het financieel evenwicht kan alleen worden aangetoond als de jaarrekening van het voorlaatste boekjaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de kredieten worden vastgesteld, vastgesteld is door de raad en verwerkt in het meerjarenplan. De minister kan een bestuur toestaan daarvan af te wijken.
Het financieel evenwicht van een aanpassing van het meerjarenplan waarbij de kredieten voor het lopende boekjaar worden gewijzigd, kan alleen worden aangetoond als de jaarrekening van het boekjaar dat voorafgaat aan het lopende boekjaar, is vastgesteld door de raad en verwerkt in het meerjarenplan. De minister kan een bestuur toestaan daarvan af te wijken.
Het vijfde lid is niet van toepassing voor het laatste jaar van het meerjarenplan.
Dit artikel is niet van toepassing op de projectverenigingen. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK 3. - De jaarrekening
Afdeling 1. - De inhoud van de jaarrekening
Art.17.De beleidsevaluatie bevat ten minste al de volgende elementen:
[1 1° een beleidsverklaring met de beknopte beschrijving van de resultaten van het beleid dat gepland is in de beleidsverklaring van de strategische nota, en een vergelijking van de financiële kerncijfers voor het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, met de financiële kerncijfers die voor dat jaar zijn opgenomen in de beleidsverklaring van het meerjarenplan of, in voorkomend geval, de laatste vastgestelde aanpassing ervan;
2° het overzicht met de beschrijving van de mate waarin de beleidsdoelstellingen zijn bereikt;
3° per prioritaire actie of prioritair actieplan, een omschrijving van de mate van realisatie, met een verwijzing naar de beleidsdoelstelling waarbij de actie of het actieplan aansluit, en een vergelijking van de ontvangsten en uitgaven voor het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, met de ramingen van de ontvangsten en uitgaven die voor dat jaar zijn opgenomen in de strategische nota van het meerjarenplan of, in voorkomend geval, de laatste vastgestelde aanpassing ervan;]1
[1 4°]1 een verwijzing naar de plaats waar het overzicht ter beschikking is met de omschrijving van alle beleidsdoelstellingen, actieplannen en acties, en de bijbehorende ontvangsten en uitgaven die zijn opgenomen in de jaarrekening.
[1 De beleidsverklaring, vermeld in het eerste lid, 1°, bevat naast de financiële kerncijfers voor het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft ook telkens de financiële kerncijfers die zijn opgenomen in de beleidsverklaring van de jaarrekening voor het vorige boekjaar.]1
----------
(1)<BVR 2023-07-14/32, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2027>
Art.18. De financiële nota van de jaarrekening bestaat uit al de volgende onderdelen:
1° de doelstellingenrekening;
2° de staat van het financieel evenwicht;
3° de realisatie van de kredieten;
4° de balans;
5° de staat van opbrengsten en kosten.
Het eerste lid, 4° en 5°, is niet van toepassing op de districten.
Art.19.De doelstellingenrekening, vermeld in artikel 18, eerste lid, 1°, bevat al de volgende elementen voor het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft:
[1 1° de ontvangsten en uitgaven per beleidsdoelstelling;]1
2° [1 de ontvangsten en uitgaven waarvoor geen beleidsdoelstellingen zijn geformuleerd.]1;
[1 ...]1
[1 ...]1
[1 De doelstellingenrekening, vermeld in artikel 18, eerste lid, 1°, bevat naast de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven voor het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, en de ramingen van de ontvangsten en uitgaven die voor dat boekjaar zijn opgenomen in het financiële doelstellingenplan, vermeld in artikel 9, 1°, of, in voorkomend geval, de laatste vastgestelde aanpassing ervan, ook telkens de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven die zijn opgenomen in de doelstellingenrekening van de jaarrekening voor het vorige boekjaar.]1
----------
(1)<BVR 2023-07-14/32, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2027>
Art.20.De staat van het financieel evenwicht, vermeld in artikel 18, eerste lid, 2°, bevat voor het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, minstens de volgende elementen:
1° een vergelijking van het beschikbaar budgettair resultaat met dat [1in het meerjarenplan of, in voorkomend geval, de laatste vastgestelde aanpassing ervan, en die in de jaarrekening voor het vorige boekjaar.]1
2° een vergelijking van de autofinancieringsmarge met die [1 in het meerjarenplan of, in voorkomend geval, de laatste vastgestelde aanpassing ervan, en die in de jaarrekening voor het vorige boekjaar.]1
3° een vergelijking van de gecorrigeerde autofinancieringsmarge met die [1 in het meerjarenplan of, in voorkomend geval, de laatste vastgestelde aanpassing ervan, en die in de jaarrekening voor het vorige boekjaar.]1.
Artikel 11, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de staat van het financieel evenwicht, vermeld in artikel 18, eerste lid, 2°.
----------
(1)<BVR 2023-07-14/32, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2027>
Art.20 TOEKOMSTIG RECHT. De staat van het financieel evenwicht, vermeld in artikel 18, eerste lid, 2°, bevat voor het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, minstens de volgende elementen:
1° een vergelijking van het beschikbaar budgettair resultaat met dat in de laatste aanpassing van het meerjarenplan;
2° een vergelijking van de autofinancieringsmarge met die in de laatste aanpassing van het meerjarenplan;
3° een vergelijking van de gecorrigeerde autofinancieringsmarge met die in de laatste aanpassing van het meerjarenplan.
Artikel 11,[1 tweede en derde lid, zijn]1 van overeenkomstige toepassing op de staat van het financieel evenwicht, vermeld in artikel 18, eerste lid, 2°. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.21.[1 De realisatie van de kredieten, vermeld in artikel 18, eerste lid, 3°, bevat naast de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven van het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, en de kredieten die voor dat boekjaar opgenomen waren in het meerjarenplan of, in voorkomend geval, de laatste vastgestelde aanpassing ervan, ook telkens de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven in de jaarrekening voor het vorige boekjaar.]1
----------
(1)<BVR 2023-07-14/32, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2027>
Art.22. De balans, vermeld in artikel 18, eerste lid, 4°, geeft een overzicht van het vermogen van het bestuur op het einde van het boekjaar en van het vermogen op het einde van het vorige boekjaar.
Art.23. De staat van opbrengsten en kosten, vermeld in artikel 18, eerste lid, 5°, vermeldt naast de opbrengsten en kosten van het boekjaar de opbrengsten en kosten van het vorige boekjaar.
Art.24. De activa zijn de middelen waarover het bestuur beschikt en waarvan verwacht wordt dat ze toekomstige economische voordelen of dienstverleningspotentieel voor het bestuur opleveren.
Die activa zijn opgesplitst in vlottende activa en vaste activa.
De actiefbestanddelen die aan minstens een van de volgende criteria voldoen, behoren tot de vlottende activa:
1° er wordt verwacht dat het actiefbestanddeel wordt gerealiseerd of bestemd is voor verkoop of verbruik in de normale exploitatiecyclus;
2° er wordt verwacht dat het actiefbestanddeel wordt gerealiseerd binnen het jaar na de balansdatum;
3° het actiefbestanddeel wordt in eerste instantie aangehouden om te worden verhandeld;
4° het actiefbestanddeel is een liquide middel of een geldbelegging, tenzij het beperkt is in het gebruik of ingewisseld moet worden voor de vereffening van een schuld van meer dan een jaar na de balansdatum.
Alle andere actiefbestanddelen dan de actiefbestanddelen, vermeld in het derde lid, behoren tot de vaste activa.
Art.25. De passiva zijn de financieringsbronnen van de activa.
De passiva zijn opgesplitst in:
1° schulden: de huidige verplichtingen van het bestuur die aangegaan zijn om economische voordelen of dienstverleningspotentieel te verwerven, die voortvloeien uit gebeurtenissen uit het verleden en waarvan verwacht wordt dat ze resulteren in een uitgaande geldstroom voor het bestuur;
2° het nettoactief.
De schulden, vermeld in het tweede lid, 1°, zijn opgesplitst in schulden op korte termijn en schulden op lange termijn.
De schulden die aan een van de volgende criteria voldoen behoren tot de schulden op korte termijn:
1° er wordt verwacht dat de schuld wordt ingelost binnen de normale exploitatiecyclus;
2° de schuld wordt binnen het jaar na de balansdatum ingelost;
3° de schuld wordt in eerste instantie aangehouden om te worden verhandeld;
4° het bestuur heeft geen onvoorwaardelijk recht om de aflossing van de schuld tot ten minste een jaar na de balansdatum uit te stellen.
Alle andere schulden dan de schulden, vermeld in het vierde lid, behoren tot de schulden op lange termijn.
Art.26. De staat van opbrengsten en kosten, vermeld in artikel 18, eerste lid, 5°, bevat al de volgende elementen:
1° de opbrengsten;
2° de kosten;
3° het overschot of tekort van het boekjaar;
4° de verwerking van het overschot of het tekort van het boekjaar, als dat van toepassing is.
Een opbrengst is een transactie die een toename van economische voordelen of dienstverleningspotentieel tijdens het boekjaar tot gevolg heeft als de instroom resulteert in een toename van het nettoactief, vermeld in artikel 25, tweede lid, 2°.
Een kost is een transactie die tijdens het boekjaar een afname van economische voordelen of dienstverleningspotentieel tot gevolg heeft, in een van de volgende vormen:
1° een uitstroom of verbruik van activa;
2° het ontstaan van schulden die resulteren in een vermindering van het nettoactief, vermeld in artikel 25, tweede lid, 2°.
Het overschot of het tekort van het boekjaar is het verschil tussen het totaal van de opbrengsten en het totaal van de kosten.
Afdeling 2. - Diverse bepalingen
Art.27. Na de vaststelling van een jaarrekening door de raad worden de cijfers ervan verwerkt in de eerstvolgende aanpassing van het meerjarenplan.
Art.28. Fouten in de jaarrekening van een voorgaande periode worden gecorrigeerd in de eerste jaarrekening die voor vaststelling aan de raad wordt voorgelegd nadat de fout ontdekt is.
Fouten die beslissingen van de raad kunnen beïnvloeden, worden verklaard in de toelichting bij de jaarrekening.
TITEL 3. - De opvolgingsrapportering
Art.29. De opvolgingsrapportering, vermeld in artikel 263 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, bevat minstens al de volgende elementen:
1° een stand van zaken van de prioritaire acties of actieplannen van het meerjarenplan;
2° een overzicht van de geraamde en de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven voor het lopende jaar;
3° in voorkomend geval, de wijzigingen in de assumpties die gekozen werden bij de opmaak van het meerjarenplan of de aanpassing ervan;
4° in voorkomend geval, de wijzigingen in de financiële risico's.
Art.29 TOEKOMSTIG RECHT. De opvolgingsrapportering, vermeld in artikel 263 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur [1 of artikel 155 van het Provinciedecreet van 9 december 2005]1, bevat minstens al de volgende elementen:
1° een stand van zaken van de prioritaire acties of actieplannen van het meerjarenplan;
2° een overzicht van de geraamde en de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven voor het lopende jaar;
3° in voorkomend geval, de wijzigingen in de assumpties die gekozen werden bij de opmaak van het meerjarenplan of de aanpassing ervan;
4° in voorkomend geval, de wijzigingen in de financiële risico's. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
TITEL 4. - Rubrieken van de beleidsrapporten
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art.30. De rubrieken van de beleidsrapporten worden uitgedrukt in eenheden van euro.
Art.31. Als actiefbestanddelen, passiefbestanddelen, opbrengsten of kosten aan meer dan één rubriek van een beleidsrapport kunnen worden toegewezen, worden ze ingeschreven onder de rubriek die het meest aanleunt bij het ware en getrouwe beeld.
HOOFDSTUK 2. - De activa
Art.32. De vlottende activa, vermeld in artikel 24, derde lid, bestaan uit al de volgende elementen:
1° de liquide middelen en de geldbeleggingen;
2° de vorderingen op korte termijn;
3° de voorraden en bestellingen in uitvoering;
4° de overlopende rekeningen van het actief;
5° de vorderingen op lange termijn die binnen het jaar vervallen.
Art.33. De liquide middelen, vermeld in artikel 32, 1°, omvatten de kasmiddelen, de te incasseren vervallen waarden en de tegoeden op zicht bij kredietinstellingen.
Art.34. Onder de geldbeleggingen, vermeld in artikel 32, 1°, worden de vorderingen op kredietinstellingen en uit termijndeposito's opgenomen, alsook de met beleggingsdoeleinden verkregen effecten die geen financiële vaste activa zijn.
De belangen en vorderingen in de entiteiten, vermeld in de rubriek financiële vaste activa, mogen niet onder de geldbeleggingen worden opgenomen, tenzij in een van de volgende gevallen:
1° het gaat om effecten die zijn verkregen of waarop is ingeschreven met het oog op de wederafstand daarvan;
2° ze zijn krachtens een beslissing van het bestuur bestemd om binnen twaalf maanden te worden gerealiseerd.
Art.35. Onder de vorderingen op korte termijn, vermeld in artikel 32, 2°, worden de vorderingen opgenomen waarvan de oorspronkelijke looptijd ten hoogste één jaar bedraagt.
Onder de overeenstemmende rubrieken van de vorderingen worden, naast de vorderingen waarvoor een titel bestaat, ook de te ontvangen opbrengsten opgenomen die tijdens het boekjaar of tijdens een vorig boekjaar zijn ontstaan en waarvoor er nog geen titel bestaat, op voorwaarde dat de schuldenaar vaststaat en het bedrag vaststaat of met nauwkeurigheid kan worden geschat.
De vorderingen, vermeld in het eerste en tweede lid, worden naargelang hun aard ondergebracht bij de vorderingen uit ruiltransacties of bij de vorderingen uit niet-ruiltransacties.
Art.36. Onder de voorraden, vermeld in artikel 32, 3°, worden al de volgende bedragen opgenomen:
1° de grond- en hulpstoffen;
2° de goederen in bewerking;
3° het gereed product;
4° de handelsgoederen;
5° de onroerende goederen die bestemd zijn voor verkoop;
6° de vooruitbetalingen.
Onder de grond- en hulpstoffen worden de toeleveringen van grond- en hulpstoffen opgenomen.
Onder de goederen in bewerking worden de productiekosten opgenomen van de goederen die het bestuur zelf produceert, maar die op de rapporteringsdatum niet afgewerkt zijn, en die niet toegerekend kunnen worden aan bestellingen in uitvoering.
Onder gereed product komen de productiekosten van de goederen die het bestuur zelf heeft geproduceerd en die het op de rapporteringsdatum nog in voorraad heeft.
De handelsgoederen omvatten de goederen die ingekocht zijn om zonder bewerking of na een lichte bewerking te worden verkocht.
Onder de onroerende goederen die bestemd zijn voor verkoop, komen de onroerende goederen die het bestuur heeft aangeschaft of verkregen en die bestemd zijn om onmiddellijk doorverkocht te worden.
De vooruitbetalingen bevatten de voorschotten die betaald zijn om voorraden te verwerven.
Art.37. Onder de bestellingen in uitvoering, vermeld in artikel 32, 3°, worden al de volgende bedragen opgenomen:
1° het onderhanden werk dat voor rekening van een derde op bestelling wordt uitgevoerd en dat nog niet opgeleverd is;
2° de goederen in bewerking die voor rekening van een derde op bestelling worden gemaakt en die nog niet werden geleverd, tenzij het gaat om seriewerk;
3° dienstprestaties die voor rekening van een derde op bestelling worden uitgevoerd en die nog niet werden geleverd, tenzij het gaat om een standaardtype van dienstprestaties.
Art.38. Naast de bedragen, vermeld in artikel 162 en 163, bevatten de overlopende rekeningen van het actief, vermeld in artikel 32, 4°, al de volgende elementen:
1° de over te dragen kosten: de bedragen naar rata van de kosten die werden gemaakt tijdens het boekjaar of tijdens een vorig boekjaar, maar die ten laste van een of meer volgende boekjaren moeten worden gebracht;
2° de verworven opbrengsten: de bedragen naar rata van de opbrengsten die pas in een later boekjaar worden geïnd, maar die betrekking hebben op een verstreken boekjaar.
Art.39. Onder de vorderingen op lange termijn die binnen het jaar vervallen, vermeld in artikel 32, 5°, worden de vorderingen of de gedeelten van de vorderingen opgenomen die oorspronkelijk op langer dan één jaar werden toegestaan, maar die binnen twaalf maanden vervallen.
Art.40. De vaste activa, vermeld in artikel 24, vierde lid, bestaan uit al de volgende elementen:
1° de vorderingen op lange termijn;
2° de financiële vaste activa;
3° de materiële vaste activa;
4° de immateriële vaste activa.
Art.41. Onder de vorderingen op lange termijn, vermeld in artikel 40, 1°, worden de vorderingen opgenomen die behoren tot de vaste activa, vermeld in artikel 24, vierde lid. De vorderingen of het gedeelte van de vorderingen met een looptijd van meer dan één jaar die binnen twaalf maanden vervallen, worden overgeboekt naar de vorderingen op lange termijn die binnen het jaar vervallen, vermeld in artikel 32, 5°.
Onder de overeenstemmende rubrieken van de vorderingen worden, naast de vorderingen waarvoor een titel bestaat, ook de te ontvangen opbrengsten opgenomen die tijdens het boekjaar of tijdens een vorig boekjaar zijn ontstaan en waarvoor er nog geen titel bestaat, op voorwaarde dat de schuldenaar vaststaat en het bedrag vaststaat of met nauwkeurigheid kan worden geschat.
De vorderingen, vermeld in het eerste en tweede lid, worden naargelang hun aard ondergebracht bij de vorderingen uit ruiltransacties of bij de vorderingen uit niet-ruiltransacties.
Art.42. § 1. De financiële vaste activa, vermeld in artikel 40, 2°, bestaan uit al de volgende elementen:
1° de extern verzelfstandigde agentschappen;
2° de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, intercommunales en soortgelijke samenwerkingsverbanden;
3° de OCMW-verenigingen;
4° de andere financiële vaste activa.
§ 2. Van de entiteiten, vermeld in paragraaf 1, worden de belangen opgenomen die het bestuur erin heeft en de vorderingen die het bestuur erop heeft.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° belangen: de maatschappelijke rechten die het bestuur heeft in die entiteiten;
2° vorderingen: de vorderingen die het bestuur heeft op die entiteiten, en die tot doel hebben de activiteit van de entiteiten op duurzame wijze te ondersteunen, ongeacht de contractuele looptijd, oorsprong of vorm ervan.
§ 3. De andere financiële vaste activa, vermeld in paragraaf 1, 4°, omvatten:
1° de aandelen;
2° de vorderingen;
3° de borgtochten in contanten.
Onder de aandelen komen de maatschappelijke rechten in andere entiteiten dan de entiteiten, vermeld in paragraaf 1, 1° tot en met 3°, die ertoe strekken het beleid van het bestuur te bevorderen door een duurzame en specifieke band met die entiteit te scheppen.
Onder de vorderingen komen de vorderingen die het gevolg zijn van de toekenning van terugvorderbare middelen aan andere entiteiten dan de entiteiten vermeld in paragraaf 1, 1° tot en met 3°, en die als doel hebben de werking van die entiteit duurzaam te steunen.
Onder de borgtochten in contanten worden de borgtochten opgenomen die in contanten gestort zijn als doorlopende waarborg.
§ 4. De niet-opgevraagde bedragen op belangen en aandelen worden vermeld in de toelichting bij de jaarrekening, per rubriek waarin de nog vol te storten belangen en aandelen zijn opgenomen.
Art.43. De materiële vaste activa, vermeld in artikel 40, 3°, bestaan uit al de volgende elementen:
1° de gemeenschapsgoederen;
2° de bedrijfsmatige materiële vaste activa;
3° de andere materiële vaste activa.
De gemeenschapsgoederen en de bedrijfsmatige materiële vaste activa zijn activa die aangewend worden om een maatschappelijke dienstverlening te vervullen, ongeacht wie die dienstverlening verzorgt.
Art.44. Gemeenschapsgoederen, vermeld in artikel 43, eerste lid, 1°, zijn materiële vaste activa waarbij de vervulling van de maatschappelijke dienstverlening minder ontvangsten genereert dan de uitgaven die nodig zijn om die activa te verkrijgen en om die dienstverlening te realiseren.
Art.45. De gemeenschapsgoederen, vermeld in artikel 43, eerste lid, 1°, bestaan uit al de volgende elementen:
1° de terreinen en de gebouwen;
2° de wegen en de andere infrastructuur;
3° de installaties, de machines en de uitrusting;
4° het meubilair, de kantooruitrusting en het rollend materieel;
5° de leasing en soortgelijke rechten;
6° het erfgoed.
Art.46. De bedrijfsmatige materiële vaste activa, vermeld in artikel 43, eerste lid, 2°, zijn materiële vaste activa waarbij de vervulling van de maatschappelijke dienstverlening voldoende ontvangsten genereert om de uitgaven te compenseren die nodig zijn om die activa te verkrijgen en om die dienstverlening te realiseren.
Art.47. De bedrijfsmatige materiële vaste activa, vermeld in artikel 43, eerste lid, 2°, bestaan uit al de volgende elementen:
1° de terreinen en de gebouwen;
2° de installaties, de machines en de uitrusting;
3° het meubilair, de kantooruitrusting en het rollend materieel;
4° de leasing en soortgelijke rechten.
Art.48. De andere materiële vaste activa, vermeld in artikel 43, eerste lid, 3°, zijn materiële vaste activa die worden aangewend om huuropbrengsten, een waardestijging of beide te realiseren en die niet aangewend worden om een maatschappelijke dienstverlening te vervullen.
De voormelde andere materiële vaste activa bestaan uit:
1° de terreinen en de gebouwen;
2° de roerende goederen.
Onder de voormelde andere materiële vaste activa worden de volgende bedragen opgenomen:
1° de roerende of onroerende goederen die niet tot de gemeenschapsgoederen of tot de bedrijfsmatige materiële vaste activa behoren, en die worden aangewend als roerende of onroerende reserve;
2° de buiten gebruik of buiten de exploitatie gestelde materiële vaste activa;
3° de roerende en onroerende goederen die niet tot de gemeenschapsgoederen of tot de bedrijfsmatige materiële vaste activa behoren, en die in erfpacht, opstal, huur, handelshuur of landpacht werden gegeven, behalve als de vorderingen die voortvloeien uit die contracten, geboekt worden onder de vorderingen van de vlottende of de vaste activa.
De onroerende goederen die werden aangekocht of gebouwd om onmiddellijk doorverkocht te worden, worden niet opgenomen onder de voormelde andere materiële vaste activa, maar worden afzonderlijk onder de voorraden vermeld.
Art.49. Onder de terreinen en de gebouwen, vermeld in artikel 45, 1°, en artikel 47, 1°, worden de volgende bedragen opgenomen:
1° de bebouwde en onbebouwde terreinen, de constructies daarop, en de inrichting ervan, waarvan het bestuur eigenaar is;
2° de andere zakelijke rechten die het bestuur bezit op een onroerend goed als de vergoedingen bij aanvang van het contract werden vooruitbetaald.
Art.50. Tot de wegen, vermeld in artikel 45, 2°, behoren de land- en de waterwegen.
Tot de landwegen behoren de grondwerken, de verharding en het toebehoren van de wegen.
Tot de andere infrastructuur, vermeld in artikel 45, 2°, behoren de riolen en de leidingen voor nutsvoorzieningen, de gronden van kunstwerken en de kunstwerken.
Art.51. Onder de installaties, de machines en de uitrusting, vermeld in artikel 45, 3°, en artikel 47, 2°, worden al de volgende bedragen opgenomen:
1° de materiële elementen, met uitzondering van meubilair, kantooruitrusting en rollend materieel, waarmee een gebouw wordt uitgerust omdat ze nodig zijn voor de werking, als ze niet onroerend zijn door bestemming;
2° de kleine gereedschappen die niet behoren tot de kantooruitrusting, als ze niet onmiddellijk in de staat van opbrengsten en kosten worden opgenomen.
Art.52. Onder leasing en soortgelijke rechten als vermeld in artikel 45, 5°, en artikel 47, 4°, worden de gebruiksrechten op lange termijn opgenomen waarover het bestuur beschikt op grond van leasing, erfpacht, recht van opstal of soortgelijke overeenkomsten.
Leasing is de overeenkomst waarbij de leasinggever aan de leasingnemer het recht overdraagt om een goed te gebruiken voor een welbepaalde periode, tegen betaling of een reeks van betalingen, en waarbij nagenoeg alle voor- en nadelen die aan de eigendom zijn verbonden, worden overgedragen aan de leasingnemer.
Art.53.Tot het erfgoed, vermeld in artikel 45, 6°, behoren de activa met historische, artistieke, wetenschappelijke, technologische of geofysische waarde en de activa die belangrijk zijn voor het behoud van het leefmilieu. Die activa worden hoofdzakelijk aangehouden voor hun bijdrage aan de algemene kennis en cultuur en worden niet alleen aangehouden vanwege het zuiver gemeentelijke belang.
Art.53 TOEKOMSTIG RECHT. Tot het erfgoed, vermeld in artikel 45, 6°, behoren de activa met historische, artistieke, wetenschappelijke, technologische of geofysische waarde en de activa die belangrijk zijn voor het behoud van het leefmilieu. Die activa worden hoofdzakelijk aangehouden voor hun bijdrage aan de algemene kennis en cultuur en worden niet alleen aangehouden vanwege het zuiver gemeentelijke [1 of provinciale]1 belang. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.54. § 1. Onder de immateriële vaste activa, vermeld in artikel 40, 4°, worden al de volgende bedragen opgenomen:
1° de kosten van ontwikkeling;
2° de concessies, octrooien, licenties, knowhow, merken en andere soortgelijke rechten;
3° de goodwill;
4° de vooruitbetalingen op immateriële vaste activa;
5° de plannen en studies ter voorbereiding van nieuwe projecten, die geen deel uitmaken van een materieel vast activum.
§ 2. In paragraaf 1, 1° wordt verstaan onder kosten van ontwikkeling: de kosten van vervaardiging en ontwikkeling van prototypes en van producten, uitvindingen en knowhow, die nuttig zijn voor de ontwikkeling van de toekomstige activiteiten van het bestuur.
In de toelichting bij de jaarrekening wordt het bedrag vermeld van de kosten van ontwikkeling die onder de immateriële vaste activa opgenomen zijn.
§ 3. In paragraaf 1, 2°, wordt verstaan onder concessies, octrooien, licenties, merken en andere soortgelijke rechten: enerzijds de octrooien, licenties, knowhow, merken en andere gelijkaardige rechten waarvan het bestuur eigenaar is, en anderzijds de rechten tot exploitatie van onroerende goederen, octrooien, licenties, merken en andere gelijkaardige rechten die eigendom zijn van derden, alsook de aanschaffingswaarde van het recht van het bestuur om van derden knowhow te verkrijgen, als die rechten door het bestuur onder bezwarende titel werden verworven.
§ 4. In paragraaf 1, 3°, wordt verstaan onder goodwill: de prijs die betaald is voor de verwerving van een andere entiteit of een onderdeel ervan, als die hoger is dan de nettowaarde van de actiefbestanddelen minus de passiefbestanddelen van de verworven entiteit of van het onderdeel ervan.
§ 5. In paragraaf 1, 4°, wordt verstaan onder de vooruitbetalingen op immateriële vaste activa: de voorschotten die betaald zijn met het oog op de verwerving van immateriële vaste activa.
HOOFDSTUK 3. - De passiva
Art.55. § 1. De schulden op korte termijn, vermeld in artikel 25, vierde lid, bestaan uit:
1° de schulden uit ruiltransacties;
2° de schulden uit niet-ruiltransacties;
3° de overlopende rekeningen van het passief;
4° de schulden op lange termijn die binnen het jaar vervallen.
De schulden uit ruiltransacties bestaan uit:
1° de voorzieningen voor risico's en kosten;
2° de financiële schulden;
3° niet-financiële schulden uit ruiltransacties.
§ 2. De schulden op lange termijn, vermeld in artikel 25, vijfde lid, bestaan uit:
1° de schulden uit ruiltransacties;
2° de schulden uit niet-ruiltransacties.
De schulden uit ruiltransacties bestaan uit:
1° de voorzieningen voor risico's en kosten;
2° de financiële schulden;
3° de niet-financiële schulden uit ruiltransacties.
§ 3. Onder de overeenkomstige rubrieken, vermeld in paragraaf 1 en 2, met uitzondering van paragraaf 1, eerste lid, 3°, en paragraaf 2, tweede lid, 1°, worden, naast de schulden waarvoor een titel bestaat, ook de te betalen kosten geboekt die in de loop van het boekjaar of van een vorig boekjaar werden gemaakt en waarvoor nog geen titel bestaat, maar waarvan de schuldeiser vaststaat en waarvan het bedrag vaststaat of nauwkeurig kan worden geschat.
Art.56. Onder de financiële schulden, vermeld in artikel 55, paragraaf 1, tweede lid, 2°, en paragraaf 2, tweede lid, 2°, worden de schulden aan de kredietinstellingen, de andere leningen en de verplichtingen die voortvloeien uit obligatieleningen, leasing of soortgelijke overeenkomsten opgenomen, ook al zijn ze aangegaan ten aanzien van leveranciers of worden ze door een handelseffect vertegenwoordigd.
Art.57. Onder de schulden voor de bezoldigingen en de sociale schulden worden de volgende bedragen opgenomen:
1° de nettobezoldigingen;
2° de ingehouden voorheffingen;
3° de bijdragen in het kader van de sociale zekerheid.
Art.58. § 1. Onder de voorzieningen voor risico's en kosten, vermeld in artikel 55, paragraaf 1, tweede lid, 1°, en paragraaf 2, tweede lid, 1°, worden de naar hun aard duidelijk omschreven schulden opgenomen die op de balansdatum zeker zijn, en waarvan het bedrag niet vaststaat, maar wel op betrouwbare wijze kan worden geschat. Het betreft schulden die voortvloeien uit gebeurtenissen in het verleden, waarvan de afwikkeling naar verwachting resulteert in een uitstroom van middelen.
De voormelde voorzieningen voor risico's en kosten bestaan uit:
1° pensioenen en soortgelijke verplichtingen;
2° andere risico's en kosten.
§ 2. De voorzieningen die door het bestuur werden gevormd om te voldoen aan de verplichtingen op het vlak van rust- en overlevingspensioenen, brugpensioenen en andere pensioenen en renten die het bestuur voor zijn actuele of gewezen burgemeesters, schepenen, voorzitters en ondervoorzitters van de raad voor maatschappelijk welzijn of personeelsleden heeft aangegaan, worden opgenomen onder de pensioenen en soortgelijke verplichtingen, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°.
§ 3. Onder de andere risico's en kosten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, worden de voorzieningen opgenomen die door het bestuur werden gevormd voor de risico's en kosten die voortvloeien uit:
1° persoonlijke of zakelijke zekerheden, verstrekt tot waarborg van schulden of verbintenissen van derden;
2° verbintenissen tot aan- of verkoop van vaste activa;
3° de uitvoering van geplaatste of ontvangen bestellingen;
4° termijnposities of -overeenkomsten in deviezen of betreffende goederen;
5° technische waarborgen die verbonden zijn aan een verkoop door het bestuur die al heeft plaatsgevonden, of diensten die al door het bestuur verricht zijn;
6° hangende geschillen;
7° legaten.
§ 4. De voorzieningen voor risico's en kosten, vermeld in artikel 55, worden geïndividualiseerd naargelang van de risico's en kosten met dezelfde aard die ze moeten dekken.
In het eerste lid wordt verstaan onder de risico's en kosten met dezelfde aard: de soorten van risico's en kosten, vermeld in paragraaf 2 en 3.
Art.58 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. Onder de voorzieningen voor risico's en kosten, vermeld in artikel 55, paragraaf 1, tweede lid, 1°, en paragraaf 2, tweede lid, 1°, worden de naar hun aard duidelijk omschreven schulden opgenomen die op de balansdatum zeker zijn, en waarvan het bedrag niet vaststaat, maar wel op betrouwbare wijze kan worden geschat. Het betreft schulden die voortvloeien uit gebeurtenissen in het verleden, waarvan de afwikkeling naar verwachting resulteert in een uitstroom van middelen.
De voormelde voorzieningen voor risico's en kosten bestaan uit:
1° pensioenen en soortgelijke verplichtingen;
2° andere risico's en kosten.
§ 2. De voorzieningen die door het bestuur werden gevormd om te voldoen aan de verplichtingen op het vlak van rust- en overlevingspensioenen, brugpensioenen en andere pensioenen en renten die het bestuur voor zijn actuele of gewezen burgemeesters, schepenen, [1 leden van de deputatie,]1 voorzitters en ondervoorzitters van de raad voor maatschappelijk welzijn of personeelsleden heeft aangegaan, worden opgenomen onder de pensioenen en soortgelijke verplichtingen, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°.
§ 3. Onder de andere risico's en kosten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, worden de voorzieningen opgenomen die door het bestuur werden gevormd voor de risico's en kosten die voortvloeien uit:
1° persoonlijke of zakelijke zekerheden, verstrekt tot waarborg van schulden of verbintenissen van derden;
2° verbintenissen tot aan- of verkoop van vaste activa;
3° de uitvoering van geplaatste of ontvangen bestellingen;
4° termijnposities of -overeenkomsten in deviezen of betreffende goederen;
5° technische waarborgen die verbonden zijn aan een verkoop door het bestuur die al heeft plaatsgevonden, of diensten die al door het bestuur verricht zijn;
6° hangende geschillen;
7° legaten.
§ 4. De voorzieningen voor risico's en kosten, vermeld in artikel 55, worden geïndividualiseerd naargelang van de risico's en kosten met dezelfde aard die ze moeten dekken.
In het eerste lid wordt verstaan onder de risico's en kosten met dezelfde aard: de soorten van risico's en kosten, vermeld in paragraaf 2 en 3. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.59. Naast de bedragen, vermeld in artikel 144, 161 en 163, bevatten de overlopende rekeningen van het passief, vermeld in artikel 55, paragraaf 1, eerste lid, 3°, al de volgende elementen:
1° de toe te rekenen kosten: de bedragen naar rata van de kosten die pas in een later boekjaar worden betaald, maar die betrekking hebben op een verstreken boekjaar;
2° de over te dragen opbrengsten: de bedragen naar rata van de opbrengsten die in de loop van het boekjaar of van een vorig boekjaar zijn geïnd, maar die betrekking hebben op een later boekjaar.
Art.60. Onder de schulden op lange termijn die binnen het jaar vervallen, vermeld in artikel 55, paragraaf 1, eerste lid, 4°, worden de schulden of de gedeelten van de schulden op meer dan één jaar opgenomen die binnen twaalf maanden vervallen.
Art.61. Onder het nettoactief, vermeld in artikel 25, tweede lid, 2°, worden al de volgende bedragen opgenomen:
1° de kapitaalssubsidies en de schenkingen;
2° het gecumuleerde overschot of tekort;
3° de herwaarderingsreserves;
4° het overige nettoactief.
Art.62. De kapitaalssubsidies, vermeld in artikel 61, 1°, omvatten de subsidies die van overheidswege werden verkregen voor investeringen in vaste activa.
De schenkingen, legaten en soortgelijke rechten die het bestuur verkrijgt in de vorm van vaste activa of voor investeringen in vaste activa, of die niet gekoppeld zijn aan de operationele activiteiten, worden opgenomen onder de schenkingen, vermeld in artikel 61, 1°.
Art.63. Het gecumuleerde overschot of tekort, vermeld in artikel 61, 2°, is de som van het gecumuleerde overschot of tekort van de vorige boekjaren en het overschot of tekort van het huidige boekjaar, vermeld in artikel 26, vierde lid.
Art.64. Onder de herwaarderingsreserves, vermeld in artikel 61, 3°, worden de in de algemene rekeningen geboekte niet-gerealiseerde meerwaarden op de vaste activa, vermeld in artikel 159, opgenomen.
Art.65. Het overige nettoactief, vermeld in artikel 61, 4°, is het verschil tussen enerzijds het totaal van de activa en anderzijds het totaal van de schulden en van de andere rubrieken van het nettoactief.
HOOFDSTUK 4. - De opbrengsten
Art.66. De operationele opbrengsten bestaan uit al de volgende elementen:
1° de opbrengsten uit de werking;
2° de fiscale opbrengsten en boetes;
3° de werkingssubsidies;
4° de recuperatie van individuele hulpverlening;
5° de meerwaarden bij de realisatie van vaste activa;
6° de andere operationele opbrengsten.
Art.67. Onder de opbrengsten uit de werking, vermeld in artikel 66, 1°, wordt het bedrag verstaan van de verkoop van goederen en de levering van diensten aan derden, in het kader van de maatschappelijke dienstverlening door het bestuur, na aftrek van de op de prijs toegestane kortingen. Die bedragen omvatten niet de belasting over de toegevoegde waarde, noch een andere belasting die rechtstreeks verbonden is aan de opbrengsten uit de werking.
Art.68. Onder de werkingssubsidies, vermeld in artikel 66, 3°, worden de subsidies, schenkingen en legaten geboekt die bij de verkrijging niet afhankelijk zijn van een investering in vaste activa.
De werkingssubsidies bestaan uit:
1° de algemene werkingssubsidies;
2° de specifieke werkingssubsidies.
Onder de algemene werkingssubsidies, vermeld in het tweede lid, 1°, worden de werkingssubsidies opgenomen die dienen voor de algemene financiering van de werking van het bestuur.
Onder de specifieke werkingssubsidies, vermeld in het tweede lid, 2°, worden de werkingssubsidies opgenomen die niet dienen voor de algemene financiering van de werking van het bestuur.
Art.69. Onder de andere operationele opbrengsten, vermeld in artikel 66, 6°, worden de opbrengsten opgenomen die niet vallen onder de elementen, vermeld in artikel 66, 1° tot en met 5°, en die niet als een financiële opbrengst kunnen worden aangemerkt.
Onder deze rubriek worden ook de terugnemingen van de waardeverminderingen opgenomen, die werden geboekt op financiële, materiële en immateriële vaste activa.
Art.70. Onder de financiële opbrengsten worden al de volgende bedragen opgenomen :
1° de opbrengsten uit financiële vaste activa;
2° de opbrengsten uit activa die opgenomen zijn onder de rubrieken liquide middelen en geldbeleggingen, vorderingen op korte termijn en vorderingen op lange termijn;
3° de andere financiële opbrengsten.
Onder de andere financiële opbrengsten, vermeld in het eerste lid, 3°, worden al de volgende bedragen opgenomen:
1° de meerwaarden bij de realisatie van liquide middelen en geldbeleggingen en de meerwaarde van andere vorderingen dan de werkingsvorderingen;
2° de als opbrengst geboekte investerings- en intrestsubsidies;
3° de wisselresultaten en de resultaten uit de omrekening van vreemde valuta, tenzij die specifiek verbonden zijn aan een andere rubriek van de staat van opbrengsten en kosten;
4° alle opbrengsten van financiële aard die geen verband houden met welbepaalde activa.
In het tweede lid, 1°, wordt verstaan onder werkingsvorderingen: de vorderingen die verband houden met de operationele opbrengsten.
HOOFDSTUK 5. - De kosten
Art.71. De operationele kosten bestaan uit al de volgende elementen:
1° goederen en diensten;
2° bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen;
3° afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen;
4° individuele hulpverlening door het OCMW;
5° toegestane werkingssubsidies;
6° toegestane investeringssubsidies;
7° minderwaarden bij de realisatie van vaste activa;
8° andere operationele kosten.
Art.72. Goederen en diensten als vermeld artikel 71, 1°, omvatten al de volgende goederen en diensten, na aftrek van de in de handel toegestane kortingen en van de belasting over de toegevoegde waarde, als die terugvorderbaar is:
1° de volgende goederen en diensten die rechtstreeks verband houden met de totstandkoming van de maatschappelijke dienstverlening door het bestuur:
a) de inkopen van handelsgoederen, grond- en hulpstoffen;
b) de ingekochte diensten, werken en studies;
c) de dienstverlening van het bestuur, uitgevoerd door derden;
d) de inkopen van onroerende goederen die bestemd zijn voor verkoop;
e) de voorraadwijzigingen;
2° de goederen en diensten die geen rechtstreeks verband houden met de totstandkoming van de maatschappelijke dienstverlening door het bestuur, tenzij die kosten onder bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen moeten worden geboekt.
De vergoedingen van uitzendkrachten en ter beschikking van het bestuur gestelde personen worden ook opgenomen onder de rubriek, vermeld in het eerste lid, 2°.
Art.73. Onder de afschrijvingen, de waardeverminderingen en de voorzieningen, vermeld in artikel 71, 3°, worden al de volgende bedragen opgenomen:
1° de afschrijvingen en de waardeverminderingen die werden geboekt op financiële, materiële en immateriële vaste activa;
2° de waardeverminderingen die werden geboekt op voorraden, op bestellingen in uitvoering of op werkingsvorderingen;
3° de terugnemingen van waardeverminderingen die geboekt zijn op voorraden of op werkingsvorderingen. Voor de voorraden vindt de terugneming niet plaats als de toepassing van een van de waarderingsmethoden, vermeld in artikel 137, paragraaf 3, ertoe leidt dat bij de waardebepaling van de uitgaande voorraden rekening wordt gehouden met waardeverminderingen die tijdens vorige boekjaren werden geboekt;
4° de voorzieningen die werden gevormd voor operationele risico's en verplichtingen;
5° de bestedingen van voorzieningen voor operationele risico's en kosten die vroeger werden gevormd, als die risico's en verplichtingen aanleiding hebben gegeven tot kosten;
6° de terugnemingen van voorzieningen voor operationele risico's en kosten die tijdens een vorig boekjaar werden gevormd en die overtollig zijn gebleken.
Art.74. Met individuele hulpverlening door het OCMW, vermeld in artikel 71, 4°, worden de individuele steunaanvragen bedoeld, vermeld in artikel 113 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur.
Art.75. De tussenkomsten in de werking van andere entiteiten worden opgenomen onder de toegestane werkingssubsidies, vermeld in artikel 71, 5°.
Art.76. Onder de andere operationele kosten, vermeld in artikel 71, 8°, worden de kosten opgenomen die niet vallen onder de elementen, vermeld in artikel 71, 1° tot en met 7°, en die niet als financiële kosten kunnen worden aangemerkt.
Onder de rubriek, vermeld in het eerste lid, worden al de volgende bedragen opgenomen:
1° de belastingen die als operationele kosten moeten worden aangemerkt;
2° de minderwaarden die werden geboekt bij de realisatie van de werkingsvorderingen, tenzij die minderwaarden gelijk zijn aan het disconto. Het disconto wordt geboekt onder de andere financiële kosten.
Art.77. Onder de financiële kosten worden al de volgende bedragen opgenomen:
1° de kosten van schulden;
2° de waardeverminderingen en de terugnemingen ervan op:
a) liquide middelen en geldbeleggingen;
b) andere vorderingen dan werkingsvorderingen;
3° de andere financiële kosten.
Art.78. Onder de kosten van schulden, vermeld in artikel 77, 1°, worden al de volgende bedragen opgenomen:
1° de intresten, de commissies en de kosten die verbonden zijn aan schulden;
2° de afschrijving van de kosten bij de uitgifte van leningen en van het disagio.
De geactiveerde intresten worden afgetrokken van het bedrag van de kosten die zijn opgenomen in de rubriek, vermeld in het eerste lid.
Art.79. Onder de andere financiële kosten, vermeld in artikel 77, 3°, worden alle kosten van financiële aard opgenomen die niet vallen onder de elementen, vermeld in artikel 77, 1° en 2°.
Onder deze rubriek worden al de volgende bedragen opgenomen:
1° de minderwaarden die werden verwezenlijkt bij de realisatie van liquide middelen en geldbeleggingen en van andere vorderingen dan werkingsvorderingen;
2° het disconto ten laste van het bestuur bij de verhandeling van vorderingen;
3° de wisselresultaten en de resultaten uit de omrekening van vreemde valuta, tenzij die specifiek verbonden zijn aan een andere rubriek van de staat van opbrengsten en kosten;
4° de commissies;
5° de voorzieningen die werden gevormd voor financiële risico's en verplichtingen;
6° de bestedingen van voorzieningen voor financiële risico's en kosten die vroeger werden gevormd, als die risico's en verplichtingen aanleiding hebben gegeven tot kosten;
7° de terugnemingen van voorzieningen voor financiële risico's en kosten die tijdens een vorig boekjaar werden gevormd en die overtollig zijn gebleken;
8° de kosten die verbonden zijn aan andere financiële verrichtingen dan schulden.
TITEL 5. - De boekhouding
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art.80. De boekhouding van het bestuur wordt in euro gevoerd door een stelsel van dagboeken en rekeningenstelsels.
Art.81. De minister stelt het minimum genormaliseerde stelsel van de algemene rekeningen vast, met inbegrip van de algemene rekeningen voor de budgettaire verrichtingen.
Het stelsel wordt zodanig opgesteld dat minimaal de financiële nota van het meerjarenplan en de financiële nota van de jaarrekening zonder toevoeging of weglating voortvloeien uit de saldi van de desbetreffende algemene rekeningen.
De minister stelt het minimum genormaliseerde stelsel van de beleidsvelden vast.
De minister stelt het minimum genormaliseerde stelsel van de economische sectorcodes vast. Die codes geven aan tot welke economische sector degene behoort met wie een transactie plaatsvindt of zal plaatsvinden.
De minimum genormaliseerde stelsels van de algemene rekeningen, van de beleidsvelden en van de economische sectorcodes maken een rapportering mogelijk in het kader van verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie.
De minister stelt het minimum genormaliseerde stelsel van de codes voor de budgettaire entiteiten vast.
Art.82. De minister bepaalt welke gegevens de besturen moeten aanleveren en de wijze waarop die gegevens elektronisch worden aangeleverd voor de kwartaalrapportering, vermeld in artikel 264 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur.
Art.82 TOEKOMSTIG RECHT. De minister bepaalt welke gegevens de besturen moeten aanleveren en de wijze waarop die gegevens elektronisch worden aangeleverd voor de kwartaalrapportering, vermeld in artikel 264 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur [1 en artikel 156 van het Provinciedecreet van 9 december 2005]1. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK 2. - De budgettaire verrichtingen
Art.83. Elke inschrijving in een dagboek of een hulpdagboek, vermeld in dit hoofdstuk, bevat minstens al de volgende elementen:
1° een doorlopend volgnummer per dagboek of hulpdagboek;
2° de invoerdatum;
3° het boekjaar;
4° de code voor de budgettaire entiteit;
5° de algemene rekening;
6° een verwijzing naar het beleidsveld;
7° in voorkomend geval, een verwijzing naar de economische sectorcode;
8° in voorkomend geval, een verwijzing naar de actie;
9° in voorkomend geval, het investeringsproject;
10° het bedrag;
11° een omschrijving van de verrichting.
De minister bepaalt de algemene rekeningen waarvoor in de budgettaire boekhouding een verwijzing naar de economischesectorcode, vermeld in het eerste lid, 7°, wordt opgenomen.
Art.84. Alle verwachte ontvangsten en uitgaven voor de periode van het meerjarenplan zijn ingeschreven in een budgettair dagboek van de verwachte ontvangsten en uitgaven.
Art.85. § 1. Een vastlegging van een transactie is de inschrijving, in een budgettair dagboek van de vastleggingen, van de verwachte uitgaven per boekjaar als gevolg van een voorgenomen of al aangegane verbintenis met een welbepaalde derde.
Het bestuur werkt de nodige regels uit in het organisatiebeheersingssysteem zodat het op basis van de inschrijvingen, vermeld in het eerste lid, permanent beschikt over een correct overzicht van de nog beschikbare kredieten.
§ 2. Alle vastleggingen van een transactie worden zonder uitstel, getrouw, volledig, naar tijdsorde en volgens doorlopende nummering ingeschreven in een budgettair dagboek van de vastleggingen.
Met behoud van de toepassing van artikel 83 bevat elke inschrijving in een budgettair dagboek van de vastleggingen de derde met wie de verbintenis wordt aangegaan.
§ 3. Dit artikel is niet van toepassing op de autonome gemeentebedrijven die eigen regels hebben vastgesteld over het aangaan van verbintenissen, de kredietbewaking, de wetmatigheidscontrole of de ondertekening van de girale betalingsorders.
Dit artikel is niet van toepassing op de welzijnsverenigingen en de projectverenigingen.
Art.85 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. Een vastlegging van een transactie is de inschrijving, in een budgettair dagboek van de vastleggingen, van de verwachte uitgaven per boekjaar als gevolg van een voorgenomen of al aangegane verbintenis met een welbepaalde derde.
Het bestuur werkt de nodige regels uit in het organisatiebeheersingssysteem zodat het op basis van de inschrijvingen, vermeld in het eerste lid, permanent beschikt over een correct overzicht van de nog beschikbare kredieten.
§ 2. Alle vastleggingen van een transactie worden zonder uitstel, getrouw, volledig, naar tijdsorde en volgens doorlopende nummering ingeschreven in een budgettair dagboek van de vastleggingen.
Met behoud van de toepassing van artikel 83 bevat elke inschrijving in een budgettair dagboek van de vastleggingen de derde met wie de verbintenis wordt aangegaan.
§ 3. Dit artikel is niet van toepassing op de autonome gemeentebedrijven [1 en de autonome provinciebedrijven]1 die eigen regels hebben vastgesteld over het aangaan van verbintenissen, de kredietbewaking, de wetmatigheidscontrole of de ondertekening van de girale betalingsorders.
Dit artikel is niet van toepassing op de welzijnsverenigingen en de projectverenigingen. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.86. Een aanrekening van een transactie is de inschrijving van de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven in een budgettair dagboek van de aanrekeningen.
Alle aanrekeningen worden zonder uitstel, getrouw, volledig, naar tijdsorde en volgens doorlopende nummering ingeschreven in een budgettair dagboek van de aanrekeningen.
Met behoud van de toepassing van artikel 83 bevat elke inschrijving in een budgettair dagboek van de aanrekeningen al de volgende elementen:
1° de derde met wie de verbintenis is aangegaan;
2° voor uitgaven: een verwijzing naar de vastlegging van de transactie.
De verplichting, vermeld in het derde lid, 2°, is niet van toepassing op de autonome gemeentebedrijven die eigen regels hebben vastgesteld over het aangaan van verbintenissen, de kredietbewaking, de wetmatigheidscontrole of de ondertekening van de girale betalingsorders.
De verplichting, vermeld in het derde lid, 2°, is niet van toepassing op de welzijnsverenigingen en de projectverenigingen.
Art.86 TOEKOMSTIG RECHT. Een aanrekening van een transactie is de inschrijving van de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven in een budgettair dagboek van de aanrekeningen.
Alle aanrekeningen worden zonder uitstel, getrouw, volledig, naar tijdsorde en volgens doorlopende nummering ingeschreven in een budgettair dagboek van de aanrekeningen.
Met behoud van de toepassing van artikel 83 bevat elke inschrijving in een budgettair dagboek van de aanrekeningen al de volgende elementen:
1° de derde met wie de verbintenis is aangegaan;
2° voor uitgaven: een verwijzing naar de vastlegging van de transactie.
De verplichting, vermeld in het derde lid, 2°, is niet van toepassing op de autonome gemeentebedrijven [1 en de autonome provinciebedrijven]1 die eigen regels hebben vastgesteld over het aangaan van verbintenissen, de kredietbewaking, de wetmatigheidscontrole of de ondertekening van de girale betalingsorders.
De verplichting, vermeld in het derde lid, 2°, is niet van toepassing op de welzijnsverenigingen en de projectverenigingen. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.87. Een transactie wordt op hetzelfde moment aangerekend in een budgettair dagboek van de aanrekeningen als ze ingeschreven wordt in een dagboek van de algemene boekhouding.
HOOFDSTUK 3. - De algemene boekhouding
Art.88. Alle transacties van het bestuur worden ingeschreven in een dagboek of een hulpdagboek van de algemene boekhouding.
Art.89. Een boeking is de inschrijving van een transactie in een dagboek of een hulpdagboek van de algemene boekhouding.
De boekingen worden zonder uitstel, getrouw, volledig, naar tijdsorde en volgens doorlopende nummering ingeschreven in de dagboeken waarop ze betrekking hebben.
Elke boeking wordt gedaan aan de hand van een gedateerd, doorlopend genummerd bewijsstuk, waarnaar ze verwijst. De bewijsstukken worden methodisch bewaard.
Art.90. Elke boeking bevat minstens al de volgende elementen:
1° een doorlopend volgnummer per dagboek of hulpdagboek;
2° de invoerdatum;
3° het boekjaar;
4° de code voor de budgettaire entiteit;
5° de te debiteren algemene rekeningen;
6° de te debiteren bedragen;
7° de te crediteren algemene rekeningen;
8° de te crediteren bedragen;
9° een omschrijving van de verrichting;
10° de boekhoudkundige periode, vermeld in artikel 91.
Het moment waarop de transactie plaatsvindt, bepaalt de boekhoudkundige periode.
Art.91. Per boekjaar wordt de algemene boekhouding ingedeeld in vier boekhoudkundige periodes van één kwartaal, een openingsperiode en een afsluitingsperiode, of in twaalf periodes van één maand, een openingsperiode en een afsluitingsperiode.
Art.92. Boekingen in een periode zijn alleen mogelijk als de periode niet is afgesloten. De boekhoudkundige periodes moeten afgesloten zijn bij de vaststelling door de raad van de jaarrekening van het boekjaar waartoe ze behoren.
In afwijking van het eerste lid mag de afsluitingsperiode geopend blijven tot de jaarrekening definitief is goedgekeurd en mag de openingsperiode geopend blijven tot de jaarrekening van het vorige boekjaar definitief is goedgekeurd.
In het tweede lid wordt verstaan onder definitief goedgekeurd: de procedure, vermeld in artikel 243, artikel 262, paragraaf 1, of artikel 490, paragraaf 2 tot en met 4, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, is afgerond.
De afsluiting van een periode houdt in dat die periode in alle dagboeken en hulpdagboeken afgesloten is.
Art.92 TOEKOMSTIG RECHT. Boekingen in een periode zijn alleen mogelijk als de periode niet is afgesloten. De boekhoudkundige periodes moeten afgesloten zijn bij de vaststelling door de raad van de jaarrekening van het boekjaar waartoe ze behoren.
In afwijking van het eerste lid mag de afsluitingsperiode geopend blijven tot de jaarrekening definitief is goedgekeurd en mag de openingsperiode geopend blijven tot de jaarrekening van het vorige boekjaar definitief is goedgekeurd.
In het tweede lid wordt verstaan onder definitief goedgekeurd: de procedure, vermeld in artikel 243, artikel 262, paragraaf 1, of artikel 490, paragraaf 2 tot en met 4, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur [1 of artikel 154, § 1, of artikel 236bis van het Provinciedecreet van 9 december 2005]1, is afgerond.
De afsluiting van een periode houdt in dat die periode in alle dagboeken en hulpdagboeken afgesloten is. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.93. Compensatie tussen tegoeden en schulden, tussen rechten en verplichtingen, en tussen kosten en opbrengsten is verboden.
HOOFDSTUK 4. - De openings- en afsluitingsverrichtingen
Art.94. De openingsverrichtingen worden geboekt in de openingsperiode en de afsluitingsverrichtingen worden geboekt in de afsluitingsperiode.
Art.95. Een boekjaar kan niet afgesloten worden als niet alle periodes van dat boekjaar afgesloten zijn.
HOOFDSTUK 5. - De uitgavencyclus
Art.96. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de autonome gemeentebedrijven die eigen regels hebben vastgesteld over het aangaan van verbintenissen, de kredietbewaking, de wetmatigheidscontrole of de ondertekening van de girale betalingsorders.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de welzijnsverenigingen en de projectverenigingen.
Art.96 TOEKOMSTIG RECHT. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de autonome gemeentebedrijven [1 en de autonome provinciebedrijven]1 die eigen regels hebben vastgesteld over het aangaan van verbintenissen, de kredietbewaking, de wetmatigheidscontrole of de ondertekening van de girale betalingsorders.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de welzijnsverenigingen en de projectverenigingen. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.97. Voordat een verbintenis wordt aangegaan of, in voorkomend geval, voordat de voorgenomen verbintenis aan de financieel directeur ter visering wordt voorgelegd, wordt:
1° nagegaan of er voor het lopende boekjaar voldoende kredieten beschikbaar zijn en of de verbintenis mogelijk is binnen het meerjarenplan;
2° de uitgave voor de boekjaren in kwestie vastgelegd.
Art.97 TOEKOMSTIG RECHT. Voordat een verbintenis wordt aangegaan of, in voorkomend geval, voordat de voorgenomen verbintenis aan de financieel directeur [1 vermeld in artikel 162, paragraaf 1, eerste lid, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, of de financieel beheerder, vermeld in artikel 74, eerste lid, van het Provinciedecreet van 9 december 2005,]1 ter visering wordt voorgelegd, wordt:
1° nagegaan of er voor het lopende boekjaar voldoende kredieten beschikbaar zijn en of de verbintenis mogelijk is binnen het meerjarenplan;
2° de uitgave voor de boekjaren in kwestie vastgelegd. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.98. Als dat nog niet gebeurd is, worden in het begin van het boekjaar de vastleggingen geregistreerd van de uitgaven die in de loop van het boekjaar gedaan worden als gevolg van verbintenissen uit vorige boekjaren.
Art.99. De volgende categorieën van verrichtingen kunnen niet worden uitgesloten van de visumverplichting:
1° de aanstelling van statutaire personeelsleden;
2° de aanstelling van contractuele personeelsleden voor onbepaalde duur;
3° de aanstelling van contractuele personeelsleden voor een periode van één jaar of meer;
4° de verbintenissen waarvan het bedrag hoger is dan vijftigduizend euro;
5° de verbintenissen die een contractuele looptijd hebben van meer dan één jaar en waarvan het jaarlijkse bedrag hoger is dan vijfentwintigduizend euro;
6° de investeringssubsidies waarvan het bedrag hoger is dan tienduizend euro.
Bij opeenvolgende contracten voor de aanstelling van contractuele personeelsleden voor dezelfde functie wordt de totale duur aangenomen voor de toepassing van het eerste lid.
In afwijking van het eerste lid, 3°, kunnen de aanstellingen van één jaar of meer in de volgende gevallen wel uitgesloten worden van de visumverplichting:
1° een tewerkstelling met toepassing van artikel 60, paragraaf 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
2° een tewerkstelling ter uitvoering van andere werkgelegenheidsmaatregelen van hogere overheden dan de werkgelegenheidsmaatregelen, vermeld in punt 1°, voor maximaal vier jaar, in het kader van de opdracht van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, vermeld in hoofdstuk IV, afdeling 1, van de voormelde wet, of in het kader van de opdracht van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, vermeld in artikel 8, 9 of 13, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
Art.100. Na de goedkeuring van de te betalen bedragen wordt, als dat nodig is, de vastlegging, vermeld in artikel 85, aangepast.
Art.101. Met uitzondering van de uitgaven die betaald worden via provisies, kan een uitgave alleen betaald worden na de vastlegging en de aanrekening ervan.
Een provisie kan pas aangezuiverd worden nadat de uitgaven die ermee betaald werden, vastgelegd en aangerekend zijn.
HOOFDSTUK 6. - De ontvangstencyclus
Art.102. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de autonome gemeentebedrijven die eigen regels hebben vastgesteld over het aangaan van verbintenissen, de kredietbewaking, de wetmatigheidscontrole of de ondertekening van de girale betalingsorders.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de welzijnsverenigingen en de projectverenigingen.
Art.102 TOEKOMSTIG RECHT. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de autonome gemeentebedrijven [1 en de autonome provinciebedrijven]1 die eigen regels hebben vastgesteld over het aangaan van verbintenissen, de kredietbewaking, de wetmatigheidscontrole of de ondertekening van de girale betalingsorders.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de welzijnsverenigingen en de projectverenigingen. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.103. De financieel directeur boekt de vorderingen waarvan de invorderbaarheid twijfelachtig is, over naar een rekening dubieuze debiteuren.
De financieel directeur boekt de bedragen die betaald moeten worden door schuldenaren van wie de insolvabiliteit bewezen is door om het even welke bewijsstukken, als oninvorderbare vorderingen.
Art.103 TOEKOMSTIG RECHT. De financieel directeur [1 , vermeld in artikel 162, paragraaf 1, eerste lid, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, of de financieel beheerder, vermeld in artikel 74, eerste lid, van het Provinciedecreet van 9 december 2005,]1 boekt de vorderingen waarvan de invorderbaarheid twijfelachtig is, over naar een rekening dubieuze debiteuren.
De financieel directeur [1 , vermeld in artikel 162, paragraaf 1, eerste lid, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, of de financieel beheerder, vermeld in artikel 74, eerste lid, van het Provinciedecreet van 9 december 2005,]1 boekt de bedragen die betaald moeten worden door schuldenaren van wie de insolvabiliteit bewezen is door om het even welke bewijsstukken, als oninvorderbare vorderingen. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.104. Het is niet toegestaan om gegevens van uitgaande facturen die al zijn ingeboekt, te wijzigen of om uitgaande facturen geheel of gedeeltelijk te annuleren. Annulaties of wijzigingen worden doorgevoerd met een creditnota of een bijkomende factuur.
HOOFDSTUK 7. - Vereisten voor de boekhoudsoftware
Art.105. De boekhoudsoftware biedt niet de mogelijkheid om de verplichte gegevens van inschrijvingen in de dagboeken te wijzigen of te verwijderen.
De boekhoudsoftware is zo ingesteld dat, na de afsluiting van een periode, de periode niet meer heropend kan worden en dat er in afgesloten perioden niet meer geboekt kan worden.
Art.106. Bij elke boeking voert de boekhoudsoftware al de volgende controles uit:
1° debet is gelijk aan credit;
2° de gebruikte algemene rekening komt voor in het algemeen rekeningenstelsel van het bestuur;
3° er worden in de algemene boekhouding geen negatieve bedragen gebruikt;
4° de gebruikte boekhoudperiode is nog niet afgesloten;
5° de datum van het verantwoordingsstuk valt niet na de invoerdatum.
Art.107. De boekhoudsoftware voert al de volgende controles uit op de dagboeken:
1° de chronologische volgorde van de inschrijvingen wordt niet verstoord;
2° debet en credit zijn gelijk voor elk dagboek en voor elke periode;
3° het totaal van de bewegingen op het debet en het totaal van de bewegingen op het credit van de rekeningenbalans zijn gelijk;
4° de totalen van de dagboeken en van de algemene rekeningen zijn gelijk;
5° de totalen van debet en credit van de rekeningen van klasse 0 zijn gelijk;
6° de totalen van debet en credit van de rekeningen van klasse 1 tot en met 7 zijn gelijk;
7° de budgettaire boekhouding sluit aan bij de algemene boekhouding.
Art.108. De boekhoudsoftware levert alle beleidsrapporten aan, de opvolgingsrapporteringen en de digitale rapporteringen.
Elk gegenereerd rapport dat betrekking heeft op volledig afgesloten periodes, kan op een later tijdstip op identieke wijze opnieuw worden gegenereerd.
Art.109. De boekhoudsoftware voorziet in de mogelijkheid om voor het bestuur of voor derden digitale rapportering op te maken, gebaseerd op open standaarden. Hij biedt de besturen ook de mogelijkheid om de data van hun boekhouding te exporteren, volgens open standaarden.
De boekhoudsoftware voorziet in de mogelijkheid om digitale gegevens van derden te verwerken die gebaseerd zijn op open standaarden.
De minister kan de open standaarden, vermeld in dit artikel, bepalen.
Art.110. De leverancier van de boekhoudsoftware ontwerpt een procedure om veiligheidskopieën te nemen van alle bestanden die nodig zijn om het boekhoudsysteem te herstellen, en brengt het bestuur daarvan op de hoogte.
De leverancier van de boekhoudsoftware ontwerpt een procedure om vanuit de veiligheidskopie het boekhoudsysteem te herstellen, en brengt het bestuur daarvan op de hoogte.
Art.111. De leverancier van de boekhoudsoftware ontwerpt een procedure die de gebruiker moet volgen bij de archivering van een boekjaar, en brengt het bestuur daarvan op de hoogte.
De leverancier zorgt ervoor dat het bestuur de gearchiveerde gegevens kan raadplegen zolang de bewaartermijn van de opgeslagen gegevens niet overschreden is.
Art.112. Het boekhoudsysteem is voldoende beveiligd tegen misbruiken en ongeoorloofde manipulatie van de opgeslagen gegevens, en tegen de schade die slecht werkende hard- of software kan veroorzaken.
Art.113. De boekhoudsoftware voorziet in de identificatie van elke gebruiker van het systeem, en in de identificatie van iedereen die rechtstreekse toegang krijgt tot de databanken waarvan het boekhoudsysteem gebruikmaakt.
Het systeem biedt de mogelijkheid om de toegang tot bepaalde gegevens of functies te beperken voor bepaalde gebruikers, overeenkomstig het organisatiebeheersingssysteem van het bestuur.
De databanken worden alleen rechtstreeks bewerkt om de nodige herstel- en onderhoudswerken uit te voeren, en dat is alleen mogelijk met het uitdrukkelijke akkoord van de persoon die aangewezen is via het organisatiebeheersingssysteem, of van zijn gemachtigde.
Art.114. Telkens als gegevens verwerkt worden, wordt al de volgende informatie geregistreerd in een bestand:
1° de identificatie van de auteur van de verwerking;
2° de datum en het tijdstip van de verwerking;
3° de soort verwerking.
Er wordt een bestand dat vergelijkbaar is met het bestand, vermeld in het eerste lid, bijgehouden van elke rechtstreekse toegang tot en elke verwerking van de onderliggende databanken. Dat bestand kan alleen verwijderd worden met het akkoord van twee personeelsleden die aangewezen zijn via het organisatiebeheersingssysteem van het bestuur.
Art.115. De leverancier van de boekhoudsoftware zorgt voor de nodige documentatie en opleiding bij zijn software.
HOOFDSTUK 8. - De waarderingsregels
Afdeling 1. - Algemene principes
Art.116. § 1. Het uitvoerend orgaan bepaalt conform de bepalingen van dit hoofdstuk, de regels die gelden voor:
1° de waardering van de inventaris van al de bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van het bestuur van welke aard ook;
2° de vorming en de aanpassing van afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen voor risico's en kosten;
3° de herwaarderingen.
In de toelichting bij de jaarrekening worden de waarderingsregels zo samengevat dat een voldoende nauwkeurig inzicht wordt verkregen in de toegepaste waarderingsmethoden.
§ 2. Bij de vaststelling en toepassing van de waarderingsregels wordt ervan uitgegaan dat het bestuur zijn activiteiten voortzet. Als dat voor bepaalde activiteiten niet het geval is, worden de waarderingsregels dienovereenkomstig aangepast en gelden de volgende verplichtingen:
1° voor de vlottende en de vaste activa wordt zo nodig tot aanvullende afschrijvingen of waardeverminderingen overgegaan om de boekhoudkundige waarde terug te brengen tot de vermoedelijke realisatiewaarde;
2° een voorziening wordt gevormd voor de kosten die verbonden zijn aan de beëindiging van de werkzaamheden en voor de vergoedingen die uitgekeerd moeten worden aan het personeel.
Art.117. De waarderingsregels, vermeld in artikel 116, paragraaf 1, eerste lid, zijn van het ene boekjaar op het andere identiek en worden stelselmatig toegepast.
In afwijking van het eerste lid worden de voormelde waarderingsregels gewijzigd als de vroeger gevolgde waarderingsregels niet langer zorgen voor een waar en getrouw beeld.
Een wijziging als vermeld in het tweede lid, wordt in de toelichting bij de jaarrekening vermeld en verantwoord.
De geraamde invloed van de wijziging, vermeld in het tweede lid, op het vermogen, op de financiële toestand en op de staat van opbrengsten en kosten wordt vermeld in de toelichting bij de jaarrekening over het boekjaar waarin de afwijkende waarderingsregel voor het eerst wordt toegepast.
Art.118. Elk bestanddeel van het vermogen wordt afzonderlijk gewaardeerd.
Art.119. Bij de waardering wordt rekening gehouden met alle voorzienbare risico's, mogelijke verliezen en ontwaardingen die ontstaan zijn tijdens het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft of tijdens voorgaande boekjaren, zelfs als die risico's, verliezen of ontwaardingen alleen bekend zijn tussen de balansdatum en het ogenblik waarop het ontwerp van de jaarrekening wordt vastgesteld.
In de gevallen waarin, bij gebrek aan objectieve beoordelingscriteria, de waardering van de voorzienbare risico's, de mogelijke verliezen en de ontwaardingen onvermijdelijk aleatoir is, wordt daarvan melding gemaakt in de toelichting bij de jaarrekening, als de bedragen in kwestie belangrijk zijn, rekening houdend met het ware en getrouwe beeld.
Art.120. Schattingswijzigingen zijn aanpassingen van de boekhoudkundige waarde van een actief of van een verplichting, of van het bedrag van het periodieke gebruik of verbruik van een actief, die voortvloeien uit de beoordeling van de balans en de verwachte toekomstige voordelen en verplichtingen.
Schattingswijzigingen worden verwerkt in de periode waarin de wijziging plaatsvindt en in de daaropvolgende perioden.
Art.121. Gebeurtenissen na de balansdatum zijn gebeurtenissen die plaatsvinden tussen de balansdatum en de datum waarop de jaarrekening voor vaststelling aan de raad wordt voorgelegd.
Gebeurtenissen na de balansdatum die nadere informatie geven over de feitelijke situatie op de balansdatum, worden verwerkt in de jaarrekening en worden opgenomen in de toelichting bij de jaarrekening. Gebeurtenissen na de balansdatum die geen nadere informatie geven over de feitelijke situatie op de balansdatum, worden niet verwerkt in de jaarrekening.
Art.122. De kosten en de opbrengsten die betrekking hebben op het boekjaar of op voorgaande boekjaren, worden verwerkt in het boekjaar, ongeacht de dag waarop die kosten en opbrengsten worden betaald of geïnd.
Al de volgende bedragen worden ten laste van het boekjaar geboekt:
1° de bezoldigingen, uitkeringen en andere sociale voordelen die in de loop van een volgend boekjaar zullen worden betaald voor diensten die tijdens het boekjaar of tijdens vorige boekjaren zijn verricht;
2° in voorkomend geval, het geraamde bedrag van de belastingen op het resultaat van het boekjaar of op het resultaat van de vorige boekjaren.
Als de opbrengsten of de kosten in belangrijke mate worden beïnvloed door opbrengsten of kosten die aan een ander boekjaar moeten worden toegerekend, wordt daarvan melding gemaakt in de toelichting bij de jaarrekening.
Art.123. Ontvangsten en uitgaven uit transacties in vreemde valuta worden omgerekend tegen de contante wisselkoers op de datum van de transactie.
Art.124. Met behoud van de toepassing van artikel 116, paragraaf 2, artikel 131, artikel 134 tot en met 137, artikel 144, 159 en 160 wordt elk actiefbestanddeel gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde en voor dat bedrag in de balans opgenomen, na aftrek van de desbetreffende afschrijvingen en waardeverminderingen.
Afdeling 2. - Aanschaffingswaarde
Onderafdeling 1. - Algemene principes
Art.125. Onder aanschaffingswaarde wordt een van de volgende waarden verstaan:
1° de aanschaffingsprijs, vermeld in artikel 126;
2° de ruilwaarde, vermeld in artikel 127;
3° de vervaardigingsprijs, vermeld in artikel 128;
4° de schenkingswaarde, vermeld in artikel 129;
5° de inbrengwaarde, vermeld in artikel 132.
Art.126. § 1. De aanschaffingsprijs omvat, naast de aankoopprijs, de niet-terugvorderbare belastingen, de vervoerkosten, de studiekosten en de andere bijkomende kosten.
§ 2. Voor de actiefbestanddelen die worden verkregen tegen betaling van een lijfrente, is de aanschaffingsprijs het kapitaal dat op het ogenblik van de aanschaffing nodig is om de rente te betalen, in voorkomend geval verhoogd met het bedrag dat bij de aanschaffing werd betaald, en met de kosten.
Er wordt een voorziening gevormd ten bedrage van het kapitaal, vermeld in het eerste lid. Die voorziening wordt jaarlijks aangepast.
Art.127. De aanschaffingswaarde van een door ruil verkregen actiefbestanddeel is de marktwaarde van de in ruil daarvoor overgedragen actiefbestanddelen. Als die waarde moeilijk vastgesteld kan worden, is de aanschaffingsprijs de marktwaarde van het door ruil verkregen actiefbestanddeel. Die waarden worden geschat op de datum van de ruil.
Art.128. De vervaardigingsprijs omvat, naast de aanschaffingskosten van de grondstoffen, verbruiksgoederen en hulpstoffen, de productiekosten die rechtstreeks aan het individuele product of aan de productengroep toegerekend kunnen worden, als die kosten op de normale productieperiode betrekking hebben. De productiekosten die niet rechtstreeks aan het individuele product of aan de productengroep toegerekend kunnen worden, maken geen deel uit van de vervaardigingsprijs.
Art.129. Met behoud van toepassing van artikel 141 is de schenkingswaarde de marktwaarde van de goederen die aan het bestuur geschonken worden of die in nalatenschap toegewezen worden, op het moment van de schenking of op de datum van het openvallen van de nalatenschap, alsook de daarmee samenhangende belastingen en kosten.
Het eerste lid is ook van toepassing op goederen die het bestuur verkrijgt door verjaring.
Art.130. In de aanschaffingswaarde van materiële en immateriële vaste activa mag de rente op vreemd vermogen dat wordt gebruikt voor de financiering ervan, worden opgenomen als die rente betrekking heeft op de periode die het gebruik van die vaste activa voorafgaat.
De opname van de rente op vreemd vermogen in de aanschaffingswaarde van materiële of immateriële vaste activa wordt bij de waarderingsregels in de toelichting bij de jaarrekening vermeld.
Art.131. In afwijking van artikel 118 en 124 mogen het meubilair, de kantooruitrusting, het klein materieel, alsook de grond- en hulpstoffen die bestendig worden hernieuwd en waarvan de aanschaffingswaarde te verwaarlozen is in verhouding tot het balanstotaal, op het actief worden opgenomen voor een vast bedrag als de hoeveelheid, de waarde en de samenstelling ervan niet aanmerkelijk veranderd zijn in een boekjaar. In dat geval wordt de prijs voor de hernieuwing van de bestanddelen opgenomen onder de operationele kosten.
Art.132. De inbrengwaarde stemt overeen met de bedongen waarde van de inbreng.
In geval van bestemming voor of inbreng in een entiteit die geen eigen rechtspersoonlijkheid heeft, wordt onder de inbrengwaarde de waarde van de goederen bij de inbreng of de bestemming verstaan. De inbrengwaarde mag niet hoger zijn dan de prijs die op het ogenblik van de inbreng of de bestemming voor de aankoop van de goederen in kwestie op de markt zou moeten worden betaald.
De belastingen en de kosten voor de inbreng zijn niet begrepen in de inbrengwaarde. Ze worden volledig ten laste gebracht van de staat van opbrengsten en kosten van het boekjaar in de loop waarvan de inbreng heeft plaatsgevonden.
Art.133. Bij de inbreng van een entiteit of een algemeenheid van goederen worden de ingebrachte activa, passiva, rechten en verplichtingen opgenomen in de boekhouding van het bestuur tegen de waarde waarvoor ze op het tijdstip van de inbreng in de boekhouding van de inbrengende entiteit waren opgenomen.
Onderafdeling 2. - Bijzondere regels
Art.134. De liquide middelen en de geldbeleggingen worden, met uitzondering van de vastrentende effecten, gewaardeerd tegen nominale waarde.
Art.135. De bijkomende kosten voor de aanschaffing van geldbeleggingen worden ten laste genomen van de staat van opbrengsten en kosten van het boekjaar in de loop waarvan ze werden aangegaan.
Art.136. Vorderingen worden in de balans opgenomen voor de nominale waarde ervan, met behoud van de toepassing van artikel 153, 161 en 162.
Art.137. § 1. Met behoud van de toepassing van het derde lid worden de voorraden die verworven zijn door ruiltransacties, gewaardeerd tegen de aanschaffingswaarde of tegen de marktwaarde op de balansdatum als die lager is.
De waardering tegen de lagere marktwaarde, met toepassing van het eerste lid, mag niet worden gehandhaafd als de marktwaarde achteraf hoger is dan de lagere waarde waartegen de voorraad werd gewaardeerd.
De voorraden van goederen die verworven zijn door ruiltransacties die gratis of tegen een symbolische prijs worden verdeeld, en de voorraden van goederen die verbruikt worden in het productieproces van goederen die gratis of tegen een symbolische prijs worden verdeeld, worden gewaardeerd tegen de aanschaffingswaarde. Als de huidige vervangingswaarde echter lager is dan de aanschaffingswaarde, worden ze gewaardeerd tegen de huidige vervangingswaarde.
§ 2. De voorraden die verworven zijn door niet-ruiltransacties, worden gewaardeerd tegen de marktwaarde op de datum van de verwerving.
De voorraden van goederen die verworven zijn door niet-ruiltransacties en die gratis of tegen een symbolische prijs worden verdeeld, en de voorraden van goederen die verbruikt worden in het productieproces van goederen die gratis of tegen een symbolische prijs worden verdeeld, worden niet gewaardeerd.
§ 3. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 wordt de aanschaffingswaarde van activa met identieke technische of juridische kenmerken, die opgenomen zijn onder de voorraden, bepaald door individualisering van elk bestanddeel, volgens de methode van de gewogen gemiddelde prijzen of volgens de FIFO-methode.
Als de waarderingsmethode wordt gewijzigd, mag de aanschaffingswaarde van de goederen die geacht worden eerst te zijn ingekomen, niet lager zijn dan de waarde waarvoor ze, voor de toepassing van de desbetreffende waardeverminderingen, opgenomen waren in de inventaris bij de afsluiting van het vorige boekjaar.
§ 4. De aanschaffingswaarde van de grond- en hulpstoffen, de handelsgoederen en de voor verkoop bestemde gebouwen is de aanschaffingsprijs.
De aanschaffingswaarde van goederen in bewerking en het gereed product wordt, met behoud van de toepassing van artikel 154, bepaald door de vervaardigingsprijs.
Art.138. De bestellingen in uitvoering worden gewaardeerd tegen de vervaardigingsprijs en:
1° vermeerderd, naarmate de productie of de werkzaamheden vorderen, met het verschil tussen de in de overeenkomst bepaalde prijs en de vervaardigingsprijs, als dat verschil met voldoende zekerheid als verworven mag worden beschouwd;
2° verminderd met de ontvangen vooruitbetalingen.
In afwijking van het eerste lid kan, met behoud van de toepassing van artikel 116, ook als regel aangenomen worden dat de bestellingen in uitvoering of bepaalde soorten daarvan op de balans geboekt worden tegen hun vervaardigingsprijs, verminderd met de ontvangen vooruitbetalingen.
In de toelichting bij de jaarrekening worden onder de waarderingsregels de methoden en criteria vermeld die voor de waardering van bestellingen in uitvoering zijn toegepast.
Art.139. De aanschaffingswaarde van belangen of aandelen, ontvangen als vergoeding voor inbrengen die niet bestaan in contanten of die voortkomen uit de omzetting van vorderingen, stemt overeen met de conventionele waarde van de ingebrachte goederen en waarden of van de omgezette vorderingen. Als die conventionele waarde echter lager is dan de marktwaarde van de ingebrachte goederen en waarden of van de omgezette vorderingen, stemt de aanschaffingswaarde overeen met de hogere marktwaarde.
Art.140. De bijkomende kosten voor de aanschaffing van financiële vaste activa worden ten laste genomen van de staat van opbrengsten en kosten van het boekjaar in de loop waarvan ze werden aangegaan.
Art.141. Als een activum dat behoort tot het erfgoed, verkregen werd door schenking of als de aanschaffingswaarde ervan niet bepaald kan worden, bedraagt de aanschaffingswaarde één euro.
Art.142. De gebruiksrechten voor materiële vaste activa waarover het bestuur beschikt op grond van leasing of gelijkaardige overeenkomsten, worden met behoud van de toepassing van artikel 145, 147, 148 en 156 onder de activa opgenomen voor het gedeelte van de volgens de overeenkomst te storten termijnen, dat strekt tot de wedersamenstelling van de kapitaalwaarde van het goed waarop de overeenkomst betrekking heeft.
De overeenkomstige verplichtingen aan de passiefzijde worden ieder jaar gewaardeerd ten bedrage van het gedeelte van de in de volgende boekjaren te storten termijnen, dat strekt tot de wedersamenstelling van de kapitaalwaarde van het goed waarop de overeenkomst betrekking heeft.
Art.143. Immateriële vaste activa die niet van derden verworven zijn, worden alleen tegen vervaardigingsprijs op het actief geboekt, als die niet hoger is dan een voorzichtige raming van de gebruikswaarde of van het toekomstige rendement of nut voor het bestuur van die vaste activa.
Art.144. Artikel 136 en artikel 160 tot en met 162 zijn van overeenkomstige toepassing op de schulden met een overeenstemmende aard en looptijd.
Afdeling 3. - Afschrijvingen en waardeverminderingen
Onderafdeling 1. - Algemene principes
Art.145. Afschrijvingen zijn de bedragen die ten laste genomen zijn van de staat van opbrengsten en kosten, met betrekking tot de materiële en immateriële vaste activa waarvan de gebruiksduur beperkt is, om het bedrag van de eventueel geherwaardeerde aanschaffingskosten van die vaste activa te spreiden over hun waarschijnlijke nuttigheids- of gebruiksduur, of om die kosten ten laste te nemen op het ogenblik waarop ze worden aangegaan.
Art.146. Het af te schrijven bedrag van een actief wordt per boekjaar bepaald door het verschil tussen de boekhoudkundige waarde en de restwaarde te delen door de resterende gebruiksduur.
De restwaarde en de gebruiksduur van een actief worden ten minste aan het einde van elk boekjaar herzien.
Art.147. Waardeverminderingen zijn andere correcties op de aanschaffingswaarde van de actiefbestanddelen dan de correcties, vermeld in artikel 145, om rekening te houden met al dan niet als definitief aan te merken ontwaardingen bij het afsluiten van het boekjaar.
Art.148. De gecumuleerde afschrijvingen en waardeverminderingen worden afgetrokken van de rubrieken van het actief waarop ze betrekking hebben.
Art.149. De afschrijvingen en waardeverminderingen zijn specifiek voor de actiefbestanddelen waarop ze betrekking hebben. Voor actiefbestanddelen met volkomen identieke technische of juridische kenmerken mogen echter globale afschrijvingen of waardeverminderingen gehanteerd worden.
Art.150. De afschrijvingen en de waardeverminderingen worden stelselmatig gevormd conform de waarderingsregels, vermeld in artikel 116, en mogen niet afhangen van het overschot of het tekort van het boekjaar.
Art.151. De waardeverminderingen mogen niet worden gehandhaafd als de boekhoudkundige waarde van het betreffende activum daardoor op het einde van het boekjaar lager is dan de gebruikswaarde ervan.
De gebruikswaarde van een activum stemt overeen met de toekomstige economische voordelen die of het dienstverleningspotentieel dat het activum voor het bestuur oplevert.
Onderafdeling 2. - Bijzondere regels
Art.152. Op liquide middelen en geldbeleggingen worden waardeverminderingen toegepast als de realisatiewaarde op de datum van de jaarafsluiting lager is dan de aanschaffingswaarde.
Er worden aanvullende waardeverminderingen geboekt om rekening te houden met de evolutie van hun realisatie- of marktwaarde of met de risico's die inherent zijn aan de aard van de producten in kwestie of van de uitgevoerde activiteit.
Art.153. Op de vorderingen worden waardeverminderingen toegepast als er voor het geheel of een gedeelte van de vordering onzekerheid bestaat over de betaling ervan op de vervaldag.
Op de vorderingen mogen ook waardeverminderingen worden toegepast als hun realisatiewaarde op de datum van de jaarafsluiting lager is dan hun boekhoudkundige waarde.
Art.154. Ten aanzien van de activa, vermeld in artikel 36, eerste lid, 2°, of artikel 37, worden waardeverminderingen toegepast als hun vervaardigingsprijs, vermeerderd met het geraamde bedrag van de nog te maken kosten, hoger is dan respectievelijk de nettoverkoopprijs op de datum van de jaarafsluiting of de in de overeenkomst bedongen prijs.
Er worden aanvullende waardeverminderingen geboekt op de activa, vermeld in artikel 36, eerste lid, 1° tot en met 5°, en op de activa, vermeld in artikel 37, om rekening te houden met de evolutie van hun realisatie- of marktwaarde, of met de risico's die inherent zijn aan de aard van de producten in kwestie of van de uitgevoerde activiteit.
Voor de risico's en kosten die verbonden zijn aan de verdere uitvoering van de bestellingen, worden voorzieningen gevormd als de risico's niet gedekt zijn door waardeverminderingen geboekt met toepassing van het eerste en het tweede lid.
Art.155. Met behoud van de toepassing van artikel 159, paragraaf 5, wordt voor de belangen en de aandelen die onder de financiële vaste activa zijn opgenomen, tot waardevermindering overgegaan in geval van duurzame minderwaarde of ontwaarding, verantwoord door de toestand, de rentabiliteit of de vooruitzichten van de entiteit waarin de belangen of de aandelen worden aangehouden.
Op de vorderingen, inclusief de vastrentende effecten, die in de financiële vaste activa zijn opgenomen, worden waardeverminderingen toegepast als er voor het geheel of een gedeelte van de vordering onzekerheid bestaat over de betaling ervan op de vervaldag.
Art.156. § 1. Met behoud van de toepassing van artikel 145 en 146 worden voor de activa die behoren tot de gemeenschapsgoederen, waardeverminderingen geboekt als hun boekhoudkundige waarde hoger is dan hun gebruikswaarde.
Als de gebruikswaarde van een activum dat behoort tot het erfgoed, niet bepaald kan worden, bedraagt ze één euro.
§ 2. Met behoud van de toepassing van artikel 145, 146 en artikel 159, paragraaf 6, worden voor de bedrijfsmatige materiële vaste activa en de andere materiële vaste activa waardeverminderingen geboekt als hun boekhoudkundige waarde hoger is dan de realiseerbare waarde.
In het eerste lid wordt verstaan onder realiseerbare waarde: de hoogste waarde van de bedrijfswaarde en de reële waarde, verminderd met de verkoopskosten.
In het tweede lid wordt verstaan onder:
1° bedrijfswaarde: de contante waarde van de ontvangsten en uitgaven waarvan verwacht wordt dat ze voortvloeien uit een actief;
2° reële waarde: het bedrag waarvoor een activum verhandeld zou kunnen worden tussen onafhankelijke partijen die ter zake goed geïnformeerd zijn, en die tot een transactie bereid zijn.
Art.157. Als in uitzonderlijke gevallen de afschrijving van kosten voor onderzoek en ontwikkeling over meer dan vijf jaar gespreid wordt, wordt dat verantwoord in de toelichting bij de jaarrekening.
Art.158. De ontvangen investeringssubsidies en schenkingen worden geleidelijk afgeboekt via overboeking naar de rubriek financiële opbrengsten van de staat van opbrengsten en kosten volgens hetzelfde ritme als de afschrijvingen of de waardeverminderingen op de vaste activa voor de verwerving waarvoor ze werden verkregen of, bij realisatie of buitengebruikstelling van de vaste activa in kwestie, ten bedrage van het saldo.
Afdeling 4. - Herwaarderingen
Art.159. § 1. In dit artikel wordt verstaan onder geherwaardeerde waarde: de reële waarde op het moment van de herwaardering, verminderd met eventuele latere geaccumuleerde afschrijvingen en latere geaccumuleerde waardeverminderingen.
§ 2. Na hun opname als een actief worden de financiële vaste activa en de andere materiële vaste activa, waarvan de reële waarde betrouwbaar kan worden bepaald, geboekt tegen de geherwaardeerde waarde.
De geherwaardeerde waarde die voor de vaste activa, vermeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen, wordt verantwoord in de toelichting bij de jaarrekening waarin de herwaardering voor het eerst werd toegepast.
De herwaardering wordt voldoende regelmatig uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de boekhoudkundige waarde niet beduidend verschilt van de reële waarde op de balansdatum.
§ 3. Bij de toepassing van paragraaf 2 wordt de volledige categorie van activa waartoe dat actief behoort, geherwaardeerd.
§ 4. De herwaarderingen zijn specifiek voor de actiefbestanddelen waarop ze betrekking hebben. Voor actiefbestanddelen met volkomen identieke technische of juridische kenmerken mogen echter globale herwaarderingen geboekt worden.
§ 5. Als de geherwaardeerde waarde groter blijkt dan de boekwaarde, wordt het verschil rechtstreeks geboekt op de herwaarderingsreserves, vermeld in artikel 61, 3°, tenzij het een verbetering betreft van vroeger in de staat van opbrengsten en kosten geboekte waardeverminderingen, en wordt het verschil daar behouden zolang de goederen waarop de herwaardering betrekking heeft, niet werden gerealiseerd. De herwaarderingen worden bij latere waardeverminderingen afgeboekt ten bedrage van het nog niet afgeschreven gedeelte van de meerwaarde.
Als de geherwaardeerde waarde kleiner blijkt dan de boekwaarde, wordt het verschil in de staat van opbrengsten en kosten ten laste gelegd. Als er vroeger al herwaarderingsmeerwaarden werden geboekt op het nettoactief, vermeld in artikel 25, tweede lid, 2°, worden die eerst tegengeboekt.
§ 6. Als de herwaardering betrekking heeft op andere materiële vaste activa met een beperkte gebruiksduur, wordt op basis van de geherwaardeerde waarde afgeschreven volgens een plan dat conform artikel 116, paragraaf 1, is opgemaakt en dat ertoe strekt de toerekening van de geherwaardeerde waarde te spreiden over de vermoedelijke residuele gebruiksduur van de activa in kwestie.
Afdeling 5. - Overige waarderingsregels
Art.160. § 1. Deze paragraaf is van toepassing op effecten met een rendement dat, volgens de uitgiftevoorwaarden, uitsluitend voortkomt uit het verschil tussen de uitgifteprijs en de terugbetalingswaarde.
Als het actuariële rendement van de vastrentende effecten, berekend bij de aankoop met inachtneming van hun terugbetalingswaarde op de vervaldag, verschilt van het nominale rendement, wordt het verschil tussen de aanschaffingswaarde en de terugbetalingswaarde pro rata temporis voor de resterende looptijd van de effecten opgenomen in de opbrengsten als bestanddeel van de renteopbrengst van die effecten en, naargelang van het geval, toegevoegd aan of afgetrokken van de aanschaffingswaarde van de effecten.
De opname in de opbrengsten van het verschil gebeurt op lineaire basis of op geactualiseerde basis, uitgaande van het actuariële rendement bij de aankoop.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, tweede en derde lid, mogen de vastrentende effecten voor hun aanschaffingswaarde in de balans behouden blijven als de weerslag van het actuariële rendement van de effecten ten opzichte van het louter nominale rendement te verwaarlozen is.
Art.161. Bij de boeking van een vordering in de balans voor haar nominale waarde worden de volgende bedragen in voorkomend geval in de overlopende rekeningen van het passief geboekt en pro rata temporis in de staat van opbrengsten en kosten opgenomen op grond van de samengestelde interesten:
1° de rente die op basis van de overeenkomst tussen partijen in de nominale waarde van de vordering begrepen is;
2° het verschil tussen de aanschaffingswaarde en de nominale waarde van de vordering;
3° het disconto op renteloze of abnormaal laagrentende vorderingen, als die vorderingen voldoen aan al de volgende vereisten:
a) ze zijn terugbetaalbaar na meer dan één jaar, te rekenen vanaf het ogenblik waarop ze in het vermogen zijn opgenomen;
b) ze hebben betrekking op bedragen die als opbrengst geboekt zijn, of op de prijs van de overdracht van vaste activa of van een activiteitsbranche.
Van de verplichting, vermeld in het eerste lid, 3°, kan worden afgeweken als de waarderingsregels dat mogelijk maken. Die afwijking wordt vermeld en verantwoord in de toelichting van de jaarrekening, die dan ook een overzicht bevat van de vorderingen waarop die afwijking betrekking heeft.
Het disconto, vermeld in het eerste lid, 3°, wordt berekend op basis van de voor dergelijke vorderingen geldende marktrente op het ogenblik waarop de vordering werd opgenomen in het vermogen van het bestuur.
Art.162. Bij vorderingen die in termijnen worden betaald of afbetaald en waarvan de rente of het lastenpercentage gedurende de gehele contractduur wordt toegepast op het oorspronkelijke bedrag van de financiering of van de lening, worden de respectieve bedragen van de gelopen rente en het lastenpercentage die in resultaat moeten worden genomen, en van de niet-gelopen rente en het lastenpercentage die moeten worden overgedragen naar een volgend boekjaar, bepaald door de toepassing van de reële rente op het saldo dat bij het begin van elke periode uitstaat.
De reële rente wordt berekend met inachtneming van de spreiding en de periodiciteit van de betalingen. Een andere methode mag alleen worden toegepast op voorwaarde dat ze, per boekjaar, een gelijkwaardig resultaat oplevert.
Het bedrag van de rente of het lastenpercentage mag niet worden gecompenseerd met de kosten en provisies in verband met de verrichtingen.
Art.163. De meer- of minderwaarde die wordt vastgesteld bij de overdracht van een afschrijfbaar materieel vast actief, waarbij de leasinggever een leasingovereenkomst afsluit die op hetzelfde goed slaat, wordt opgenomen in de overlopende rekeningen en wordt elk jaar in resultaat genomen naar verhouding van de afschrijving van het geleasede vast actief voor het boekjaar in kwestie.
Art.164. De voorzieningen voor risico's en kosten worden stelselmatig gevormd volgens de vastgelegde waarderingsregels, met behoud van de toepassing van artikel 116. Ze mogen niet afhangen van het overschot of het tekort van het boekjaar.
De voorzieningen voor risico's en kosten worden niet gehandhaafd als ze op het einde van het boekjaar hoger zijn dan wat vereist is volgens een actuele beoordeling van de risico's en kosten waarvoor ze werden gevormd.
Voorzieningen worden niet gebruikt voor waardecorrecties op activa.
TITEL 6. - Bijzondere bepaling voor autonome gemeentebedrijven, welzijnsverenigingen en projectverenigingen
TITEL 6. TOEKOMSTIG_RECHT.1 autonome provinciebedrijven,]1 welzijnsverenigingen en projectverenigingen
----------
(1)
Art.165. Autonome gemeentebedrijven, welzijnsverenigingen of projectverenigingen, die een jaarrekening moeten opmaken conform het Wetboek van Economisch Recht, kunnen ervoor kiezen om ook de volgende bepalingen van dit besluit niet toe te passen:
1° artikel 18, eerste lid, 4° en 5° ;
2° artikel 22 tot en met 26;
3° titel 4;
4° titel 5, hoofdstuk 3, 4, 7 en 8.
De mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt telkens voor de volledige duur van het meerjarenplan. Die autonome gemeentebedrijven, welzijnsverenigingen en projectverenigingen nemen in hun jaarrekening dan een balans en staat van opbrengsten en kosten op, opgemaakt conform het Wetboek van Economisch Recht.
De minister bepaalt de nadere detaillering die de autonome gemeentebedrijven, welzijnsverenigingen en projectverenigingen, vermeld in het eerste lid, moeten respecteren bij het aanpassen van de minimumindeling van het algemeen rekeningenstelsel opgenomen in het koninklijk besluit van 12 september 1983 tot bepaling van de minimumindeling van een algemeen rekeningenstelsel.
De minister bepaalt de afwijkingen die gelden voor de autonome gemeentebedrijven, welzijnsverenigingen en projectverenigingen, vermeld in het eerste lid, wat betreft de vorm en inhoud van de diverse onderdelen van de beleidsrapporten.
Art.165 TOEKOMSTIG RECHT. Autonome gemeentebedrijven, [1 autonome provinciebedrijven,]1 welzijnsverenigingen of projectverenigingen, die een jaarrekening moeten opmaken conform het Wetboek van Economisch Recht, kunnen ervoor kiezen om ook de volgende bepalingen van dit besluit niet toe te passen:
1° artikel 18, eerste lid, 4° en 5° ;
2° artikel 22 tot en met 26;
3° titel 4;
4° titel 5, hoofdstuk 3, 4, 7 en 8.
De mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt telkens voor de volledige duur van het meerjarenplan. Die autonome gemeentebedrijven, [1 autonome provinciebedrijven,]1 welzijnsverenigingen en projectverenigingen nemen in hun jaarrekening dan een balans en staat van opbrengsten en kosten op, opgemaakt conform het Wetboek van Economisch Recht.
De minister bepaalt de nadere detaillering die de autonome gemeentebedrijven [1 autonome provinciebedrijven,]1, welzijnsverenigingen en projectverenigingen, vermeld in het eerste lid, moeten respecteren bij het aanpassen van de minimumindeling van het algemeen rekeningenstelsel opgenomen in het koninklijk besluit van 12 september 1983 tot bepaling van de minimumindeling van een algemeen rekeningenstelsel.
De minister bepaalt de afwijkingen die gelden voor de autonome gemeentebedrijven, [1 autonome provinciebedrijven,]1 welzijnsverenigingen en projectverenigingen, vermeld in het eerste lid, wat betreft de vorm en inhoud van de diverse onderdelen van de beleidsrapporten. ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
TITEL 7. - Slotbepalingen
HOOFDSTUK 1. - Opheffingsbepalingen
Art.166. § 1. In het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, worden de volgende artikelen opgeheven met ingang van 1 januari 2019:
1° artikel 48;
2° artikel 49 en 124, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 november 2012;
3° artikel 126.
De overige bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de besluiten van 23 november 2012 en 22 november 2013, worden opgeheven met ingang van 1 januari 2020.
De bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn blijven evenwel van toepassing op de boekhoudkundige registraties die gebeuren en de jaarrekeningen die worden opgemaakt en vastgesteld vanaf 1 januari 2020, maar die betrekking hebben op het boekjaar 2019 of een boekjaar dat daaraan voorafgaat.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, worden de bepalingen, vermeld in dat tweede lid, opgeheven met ingang van 1 januari 2019, voor de besturen voor wie, met toepassing van artikel 594, artikel 597, of artikel 608 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, artikel 249, artikel 251, artikel 253, artikel 254, artikel 255, artikel 256, artikel 257, artikel 258, artikel 263, en artikel 368, wat betreft de toepassing van artikel 249, 251, 253 tot en met 258 en 263, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur in werking gesteld worden vanaf 1 januari 2019.
Voor de besturen, vermeld in het eerste lid, blijven de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van toepassing op de boekhoudkundige registraties die gebeuren en de jaarrekeningen die worden opgemaakt en vastgesteld vanaf 1 januari 2019, maar die betrekking hebben op het boekjaar 2018 of een boekjaar dat daaraan voorafgaat.
Art.166 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. In het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, worden de volgende artikelen opgeheven met ingang van 1 januari 2019:
1° artikel 48;
2° artikel 49 en 124, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 november 2012;
3° artikel 126.
De overige bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de besluiten van 23 november 2012 en 22 november 2013, worden opgeheven met ingang van 1 januari 2020.
De bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn blijven evenwel van toepassing op de boekhoudkundige registraties die gebeuren en de jaarrekeningen die worden opgemaakt en vastgesteld vanaf 1 januari 2020, maar die betrekking hebben op het boekjaar 2019 of een boekjaar dat daaraan voorafgaat.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, worden de bepalingen, vermeld in dat tweede lid, opgeheven met ingang van 1 januari 2019, voor de besturen voor wie, met toepassing van artikel 594, artikel 597, of artikel 608 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, artikel 249, artikel 251, artikel 253, artikel 254, artikel 255, artikel 256, artikel 257, artikel 258, artikel 263, en artikel 368, wat betreft de toepassing van artikel 249, 251, 253 tot en met 258 en 263, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur in werking gesteld worden vanaf 1 januari 2019.
Voor de besturen, vermeld in het eerste lid, blijven de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van toepassing op de boekhoudkundige registraties die gebeuren en de jaarrekeningen die worden opgemaakt en vastgesteld vanaf 1 januari 2019, maar die betrekking hebben op het boekjaar 2018 of een boekjaar dat daaraan voorafgaat.
[1§ 3. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, worden de bepalingen, vermeld in dat tweede lid, opgeheven met ingang van 1 januari 2019 voor de besturen waarvoor, met toepassing van artikel 224 en 227 van het decreet van 6 juli 2018 houdende wijziging van diverse bepalingen van het Provinciedecreet van 9 december 2005, artikel 141, 143, 145, 146, 147, 148, 149, 150 en 155 van het Provinciedecreet van 9 december 2005 in werking gesteld worden vanaf 1 januari 2019.
Voor de besturen, vermeld in het eerste lid, blijven de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van toepassing op de boekhoudkundige registraties die gedaan worden en de jaarrekeningen die worden opgemaakt en vastgesteld vanaf 1 januari 2019, maar die betrekking hebben op het boekjaar 2018 of een boekjaar dat daaraan voorafgaat. ]1 ----------
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK 2. - Inwerkingtredingsbepalingen
Art.167. § 1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020, met uitzondering van artikel 166, paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 2, die in werking treden op 1 januari 2019, en de artikelen 17 tot 28, die in werking treden op 1 januari 2021.
In afwijking van het eerste lid, zijn de bepalingen van dit besluit ook al van toepassing op het meerjarenplan dat wordt opgemaakt voor de periode van 2020 tot 2025, ook al wordt dat vastgesteld voor 1 januari 2020.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, treedt dit besluit al in werking op 1 januari 2019 voor de besturen voor wie, met toepassing van artikel 594, artikel 597, of artikel 608 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, artikel 249, artikel 251, artikel 253, artikel 254, artikel 255, artikel 256, artikel 257, artikel 258, artikel 263, en artikel 368, wat betreft de toepassing van artikel 249, 251, 253 tot en met 258 en 263, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur in werking gesteld worden vanaf 1 januari 2019.
Voor de besturen, vermeld in het eerste lid, treden de artikelen 17 tot 28 van dit besluit in werking op 1 januari 2020.
Art.167 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020, met uitzondering van artikel 166, paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 2, die in werking treden op 1 januari 2019, en de artikelen 17 tot 28, die in werking treden op 1 januari 2021.
In afwijking van het eerste lid, zijn de bepalingen van dit besluit ook al van toepassing op het meerjarenplan dat wordt opgemaakt voor de periode van 2020 tot 2025, ook al wordt dat vastgesteld voor 1 januari 2020.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, treedt dit besluit al in werking op 1 januari 2019 voor de besturen voor wie, met toepassing van artikel 594, artikel 597, of artikel 608 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, artikel 249, artikel 251, artikel 253, artikel 254, artikel 255, artikel 256, artikel 257, artikel 258, artikel 263, en artikel 368, wat betreft de toepassing van artikel 249, 251, 253 tot en met 258 en 263, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur in werking gesteld worden vanaf 1 januari 2019.
Voor de besturen, vermeld in het eerste lid, treden de artikelen 17 tot 28 van dit besluit in werking op 1 januari 2020. [1 § 3. In afwijking van paragraaf 1 treedt dit besluit al in werking op 1 januari 2019 voor de besturen waarvoor, met toepassing van artikel 224 en 227 van het decreet van 6 juli 2018 houdende wijziging van diverse bepalingen van het Provinciedecreet van 9 december 2005, artikel 141, 143, 145, 146, 147, 148, 149, 150 en 155 van het Provinciedecreet van 9 december 2005 in werking gesteld worden vanaf 1 januari 2019.
Voor de besturen, vermeld in het eerste lid, treden artikel 17 tot en met 28 van dit besluit in werking op 1 januari 2020.]1
(1)<BVR 2018-09-07/15, art. 24, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK 3. - Uitvoeringsbepaling
Art. 168. De Vlaamse minister, bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.