20 APRIL 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging en de bijzondere bepalingen voor het jaar 2018 van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014, wat betreft projectsubsidies
Art. 1-7
Artikel 1. In artikel 10.3.2 van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
"Een project heeft:
1° een duur van maximaal drie jaar;
2° het Vlaams Gewest als toepassingsgebied en heeft betrekking op onroerend erfgoed.".
Art.2. In artikel 10.3.4, § 1, van hetzelfde besluit wordt tussen het tweede en derde lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"In afwijking van het tweede lid bedraagt de projectsubsidie voor archeologisch syntheseonderzoek minimaal 60% en maximaal 90% van de totale aanvaardbare projectkosten.".
Art.3. In artikel 10.3.5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de zinsnede "jaarlijks een" wordt vervangen door de zinsnede "per projectoproep het subsidiepercentage en het";
2° de tweede zin wordt opgeheven.
Art.4. Aan artikel 10.3.6, tweede lid, van hetzelfde besluit worden een punt 3° en een punt 4° toegevoegd, die luiden als volgt:
"3° het subsidiepercentage;
4° de maximale duurtijd van de projecten.".
Art.5. Aan artikel 10.3.9 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De minister bepaalt de nadere regels over de aanwijzing, de werking en de organisatie van de jury".
Art.6. In afwijking van artikel 10.3.6, eerste lid, artikel 10.3.7, eerste lid, en 10.3.10, § 4, van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014 kan het agentschap in 2018 uiterlijk op 15 juni een projectoproep voor archeologisch syntheseonderzoek lanceren. De aanvraag wordt uiterlijk op 1 augustus 2018 ingediend bij het agentschap met een volledig ingevuld modelformulier, dat ter beschikking gesteld is op de website van het agentschap. De minister beslist uiterlijk op 1 december 2018 over de toekenning van de projectsubsidies voor archeologisch syntheseonderzoek en over eventuele specifieke voorwaarden.
Art. 7. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onroerend erfgoed, is belast met de uitvoering van dit besluit.