26 JANUARI 2018. - Koninklijk besluit tot vastlegging van de procedure voor geschillenbeslechting vermeld in artikel 4 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector
HOOFDSTUK 1. - Indiening van de procedure
Art. 1-7
HOOFDSTUK 2. - Het onderzoek
Art. 8-10
HOOFDSTUK 3. - Vertrouwelijkheid
Art. 11
HOOFDSTUK 4. - Keuze van verblijf- of woonplaats
Art. 12
HOOFDSTUK 5. - Slotbepaling
Art. 13
HOOFDSTUK 1. - Indiening van de procedure
Artikel 1. § 1. Elk verzoek tot geschillenbeslechting door het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (hierna : "het Instituut") wordt ingediend via een verzoekschrift, genotificeerd via afgifte in de zetel van het Instituut tegen ontvangstbewijs, via een aangetekende postzending tegen ontvangstbewijs of via een gekwalificeerde dienst van elektronische aangetekende zending aan de hand waarvan de datum van ontvangst kan worden aangetoond.
Het verzoekschrift vermeldt op straffe van onontvankelijkheid:
1° de naam, voornaam, woonplaats van de eiser en, in het geval van een rechtspersoon, de benaming en maatschappelijke zetel, alsook de naam, voornaam, woonplaats en hoedanigheid van de wettelijke vertegenwoordiger. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de eiser of een advocaat of, indien het om een rechtspersoon gaat, door de wettelijke vertegenwoordiger of een advocaat;
2° de naam en voornaam of benaming van de tegenpartij, alsook zijn adres;
3° het exacte voorwerp van het geschil en een toelichting van de gronden;
4° de datum van het gemotiveerd verzoek om onderhandelingen te starten;
5° een voorstel tot oplossing van het geschil;
Het verzoekschrift wordt op straffe van onontvankelijkheid vergezeld van:
1° het bewijs dat er een geschil bestaat;
2° de statuten van de vragende partij, indien het een rechtspersoon betreft.
Het verzoekschrift wordt genotificeerd in één origineel.
§ 2. Het verzoekschrift mag worden vergezeld van stukken die de vragende partij wenst voor te leggen. Ze worden genummerd en opgelijst. Indien bepaalde stukken vertrouwelijk zijn, wordt dat vermeld in de inventaris.
De stukken worden voorgelegd op een duurzame gegevensdrager.
§ 3. Op straffe van onontvankelijkheid van het verzoek stelt de vragende partij een niet-vertrouwelijke versie hiervan en van zijn stukken op en stuurt deze mee met zijn verzoekschrift.
Art.2. Het verzoekschrift wordt vanaf de ontvangst ervan door het Instituut geregistreerd en genotificeerd aan de partijen via een aangetekende postzending tegen ontvangstbewijs of via een gekwalificeerde dienst van elektronische aangetekende zending aan de hand waarvan de datum van ontvangst kan worden aangetoond. De tegenpartij krijgt de niet-vertrouwelijke versie van het verzoekschrift, alsook de niet-vertrouwelijke versie van de stukken. Zij beschikt over drie werkdagen, vanaf de notificatie, om haar opmerkingen in verband met de ontvankelijkheid aan het Instituut en aan de vragende partij mee te delen.
Het Instituut neemt binnen tien werkdagen vanaf de datum van registratie van het verzoekschrift, na de partijen te hebben gehoord, een besluit over de ontvankelijkheid. Het Instituut onderzoekt de vormvereisten, de kwaliteit van de partijen alsook of de onderhandelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Dit besluit wordt onmiddellijk genotificeerd aan de partijen.
Onder werkdagen moeten alle dagen worden verstaan behalve wettelijke feestdagen alsook zaterdagen en zondagen.
Art.3. Op straffe van onontvankelijkheid notificeert de tegenpartij aan het Instituut haar verweerschrift, binnen de vijftien dagen vanaf de kennisgeving beoogd in artikel 2, tweede lid, via afgifte in de zetel van het Instituut tegen ontvangstbewijs, via een aangetekende postzending tegen ontvangstbewijs of via een gekwalificeerde dienst van elektronische aangetekende zending aan de hand waarvan de datum van ontvangst kan worden aangetoond.
Het verweerschrift mag worden vergezeld van stukken die de tegenpartij wenst voor te leggen. Ze worden genummerd en opgelijst. Indien bepaalde stukken vertrouwelijk zijn, wordt dat vermeld in de inventaris.
De stukken worden voorgelegd op een duurzame gegevensdrager.
Op straffe van onontvankelijkheid notificeert de tegenpartij tegelijk aan het Instituut een niet-vertrouwelijke versie van haar verweerschrift en van haar stukken aan de vragende partij, via een aangetekende postzending.
Art.4. Het Instituut kan beslissen om verzoekschriften als samenhangend geheel te behandelen, indien ze onderling zo nauw verbonden zijn, dat het beter is om ze samen te onderzoeken en te beslechten, om tegenstrijdige oplossingen te voorkomen.
De samenvoeging van zaken mag niet leiden tot een vertraging in de beslechting van het geschil dat in eerste instantie is voorgelegd.
Art.5. Bij toepassing van artikel 4, vierde lid, van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, notificeert het Instituut zijn besluit onmiddellijk aan de partijen.
Art.6. Indien het geschil evolueert of wijzigt tijdens de procedure, brengt de meest gerede partij het Instituut daar onmiddellijk van op de hoogte. Dit brengt de andere partij op de hoogte en nodigt deze ook uit om zich te verantwoorden ter zake, binnen de termijn die het vastlegt.
Art.7. Er kan te allen tijde met akkoord van de partijen een eind worden gemaakt aan de procedure.
HOOFDSTUK 2. - Het onderzoek
Art.8. Het Instituut kan, met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor, elke onderzoeksmaatregel treffen. Het kan in het bijzonder de partijen of derden verzoeken om het de nodige inlichtingen te verschaffen om het geschil te beslechten. Het Instituut bepaalt de termijn binnen dewelke deze inlichtingen moeten worden verstrekt.
Art.9. § 1. Het Instituut kan de partijen en derden horen.
De partijen en de derden worden opgeroepen ten minste vijftien dagen voor de datum van de hoorzitting, via een aangetekende postzending met ontvangstbewijs of via een gekwalificeerde dienst van elektronische aangetekende zending aan de hand waarvan de datum van ontvangst kan worden aangetoond.
§ 2. De partijen en derden kunnen zich laten bijstaan door advocaten en deskundigen.
§ 3. Indien een derde wordt gehoord in afwezigheid van de partijen, wordt van de hoorzitting een proces-verbaal opgesteld.
Het proces-verbaal van verhoor wordt aan de partijen meegedeeld via een aangetekende postzending tegen ontvangstbewijs of via een gekwalificeerde dienst van elektronische aangetekende zending aan de hand waarvan de datum van ontvangst kan worden aangetoond. De partijen beschikken over vijf dagen om aan het Instituut en aan de tegenpartij een eventuele schriftelijke reactie in te dienen.
§ 4. In het geval de partijen, of een van de partijen, niet verschijnen ondanks hun oproep, neemt het Instituut zijn besluit op basis van de elementen in zijn bezit.
Art.10. § 1. Het Instituut kan beslissen tot een deskundigenonderzoek.
§ 2. Een partij mag een deskundigenonderzoek vragen. In het verzoek wordt het doel en de aard van het deskundigenonderzoek gespecificeerd. Ze mag een of meer deskundigen voorstellen.
§ 3. Indien het Instituut van oordeel is dat het verzoek gegrond is, wijst het de deskundige(n) van zijn keuze aan.
§ 4. Het Instituut definieert de opdracht van het deskundigenonderzoek en bepaalt de termijn van het eindrapport en in voorkomend geval van de tussentijdse rapporten. In geval van overschrijding van de termijn worden de deskundige en de partijen gehoord. Er kan een andere deskundige worden aangewezen ofwel kunnen de termijnen worden herzien.
§ 5. Het deskundigenonderzoek wordt verricht op tegenspraak.
§ 6. De honoraria en de kosten van het deskundigenonderzoek komen ten laste van de partij die dit aanvraagt.
Indien het deskundigenonderzoek werd gevraagd op het initiatief van het Instituut, worden de honoraria en de kosten van het deskundigenonderzoek gelijk verdeeld onder de partijen.
§ 7. In afwijking van § 6, eerste lid, kunnen de partijen op voorhand overeenkomen over de verdeling van de honoraria en de kosten.
HOOFDSTUK 3. - Vertrouwelijkheid
Art.11. Het Instituut, de deskundigen, de partijen en hun raadgevers, alsook de derden zijn onderworpen aan een vertrouwelijkheidsverplichting.
HOOFDSTUK 4. - Keuze van verblijf- of woonplaats
Art.12. De partijen kiezen een verblijf- of woonplaats in België.
HOOFDSTUK 5. - Slotbepaling
Art. 13. De minister bevoegd voor Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.