Nederlands (NL)
Français (FR)
Titel
28 OKTOBER 2016. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006 (aangehaald : VLAREME)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-02-2017 en tekstbijwerking tot 08-10-2025)
Titre
28 OCTOBRE 2016. - Arrêté du Gouvernement flamand portant exécution du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 (surnommé : VLAREME)(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 10-02-2017 et mise à jour au 08-10-2025)
Documentinformatie
Numac: 2017010386
Datum: 2016-10-28
Info du document
Numac: 2017010386
Date: 2016-10-28
Inhoud
HOOFDSTUK 1. - Definities en algemene bepalingen
Afdeling 1. - Definities
Afdeling 2. - Citeeropschrift
Afdeling 3. - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK 2. [1 - Aangiftes en registers]1
Afdeling 1. [1 - De aangiftes]1
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen over ...
Onderafdeling 2. [1 - De aangifteverplichtingen...
Onderafdeling 3. [1 - De aangifteverplichtingen...
Onderafdeling 4. [1 De aangifteverplichtingen v...
Onderafdeling 5. [1 - De aangifteverplichtingen...
Onderafdeling 6. [1 - De aangifteverplichtingen...
Onderafdeling 7. [1 - De aangifteverplichtingen...
Onderafdeling 8. [1 - De aangifteverplichtingen...
Afdeling 2. [1 - De registers]1
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen over ...
Art. 2.2.1.1. [1 De Mestbank stelt, voor de reg...
Art. 2.2.1.2. [1 Uiterlijk de dag na de dag waa...
Art. 2.2.1.3. [1 Het register wordt per exploit...
Art. 2.2.1.4. [1 In afwijking van artikel 2.2.1...
Onderafdeling 2. [1 - Het dierregister]1
Onderafdeling 3. [1 - Het register voor produce...
Onderafdeling 4. [1 - Het kunstmestregister voo...
HOOFDSTUK 3. [1 - Gebiedsspecifieke karakterist...
Afdeling 1. [1 - De indeling van de afstroomzon...
Afdeling 2. [1 - Landbouwgronden die gelegen zi...
Afdeling 3. [1 - Mogelijkheden voor individuele...
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen voor ...
Art. 3.3.1.3. [1 De Mestbank beoordeelt de ontv...
Art. 3.3.1.4. [1 Als de Mestbank, na de melding...
Onderafdeling 2. [1 - Het tijdstip waarop voor ...
Onderafdeling 3. [1 - Nadere bepalingen voor he...
Afdeling 4. [1 - Mogelijkheden voor individuele...
Afdeling 5. [1 Goede bodem-, teelt- en beme...
HOOFDSTUK 4. - Bemesting
Afdeling 1. - Het bemestingsplan en het bemesti...
Onderafdeling 1. - Het bemestingsplan
Afdeling 2. [1 - De indeling van percelen in ee...
Afdeling 3. [1 - Uitzonderlijke weersomstandigh...
Afdeling 4. [1 - Afwijking op de bepalingen van...
Afdeling 5. [1 - De invulling van de bemestings...
HOOFDSTUK 5. - Derogatie
Afdeling 1. - De aanvraag van derogatie
Afdeling 2. - Voorwaarden voor de percelen
Onderafdeling 1. - Bemesting
Onderafdeling 2. - Grondbewerking en bemestings...
Afdeling 3. [1 - De bewerking van meststoffen]1
Afdeling 4. - Voorwaarden voor de landbouwer
Onderafdeling 1. [1 Bemestingsplan]1
Onderafdeling 2. - Overzicht van het meststoffe...
Onderafdeling 3. - Bodemanalyse
Afdeling 5. - Sancties
Afdeling 6. - Bezwaarprocedures
HOOFDSTUK 6. [1 - Dieren]1
Afdeling 1. [1 - De bepaling van de stikstofver...
Afdeling 2. [1 - De berekening van de gemiddeld...
Onderafdeling 1. [1 - De totale gemiddelde veeb...
Onderafdeling 2. [1 - De gemiddelde veebezettin...
Onderafdeling 3. [1 - De gemiddelde veebezettin...
Onderafdeling 4. [1 - De gemiddelde veebezettin...
Onderafdeling 5. [1 - De gemiddelde veebezettin...
Afdeling 3. [1 - Het nutriëntenbalansstelsel]1
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Onderafdeling 2.
Onderafdeling 3. [1 - Het nutriëntenbalansstels...
Onderafdeling 4. [1 - Het nutriëntenbalansstels...
HOOFDSTUK 7. [1 - Nutriëntenemissierechten]1
Afdeling 1. [1 - De toekenning van TNER-D]1
Afdeling 2. [1 - De herkwalificatie]1
Afdeling 3. [1 - De aanwending van nutriëntenem...
Afdeling 4. [1 - Bepalingen aangaande de overna...
Onderafdeling 1. [1 - Beperkingen bij de overna...
Onderafdeling 2. [1 - De overname van nutriënte...
Onderafdeling 3. [1 - Reducties naar aanleiding...
Onderafdeling 4. [1 - Overname van nutriëntenem...
Afdeling 5. [1 - Bedrijfsontwikkeling na beweze...
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Onderafdeling 2.
Onderafdeling 3. [1 - De verplichtingen die voo...
Onderafdeling 4. [1 - Vrijwillige annulering]1
Onderafdeling 5. [1 - Gevolgen van nutriëntenem...
Onderafdeling 6. [1 - Bezwaarafhandeling]1
Afdeling 6. [1 - De tijdelijke stopzetting]1
HOOFDSTUK 8. - Mestverwerking
Afdeling 1. - Het uitreiken van mestverwerkings...
Onderafdeling 1. - De verschillende types van v...
Onderafdeling 2. - De wegingen van mest vereist...
Onderafdeling 3. - De analyses van mest vereist...
Onderafdeling 4. - De bepaling van het plafond ...
Onderafdeling 5. - De vermelding of de mestverw...
Onderafdeling 6. - Het tijdstip van uitreiking ...
Onderafdeling 7. - De procedure van uitreiking ...
Onderafdeling 8. - De annulering van de mestver...
Afdeling 2. - De verhandeling en de gebruiksmog...
Onderafdeling 1. - De verschillende types van o...
Onderafdeling 2. - De procedure van overdracht
Onderafdeling 3. - De termijnen om overdrachtsf...
Onderafdeling 4. - De gebruiksmogelijkheden voo...
Onderafdeling 5. - Het toewijzen van mestverwer...
Afdeling 3. - De mestverwerkingsplicht
Onderafdeling 1. - De berekening van de mestver...
Onderafdeling 2. - Het voldoen aan de mestverwe...
HOOFDSTUK 9. - Vervoer
Afdeling 1. - Het transportoverzicht
Afdeling 2. - Het inscharingscontract
Afdeling 3. - Het overdrachtsdocument
Afdeling 4. - De erkenning van mestvoerders
Onderafdeling 1. - Erkenningsvoorwaarden voor e...
Onderafdeling 1. - Voorwaarden aangaande de tra...
Onderafdeling 3. - De erkenningsaanvraag
Onderafdeling 4. - De behandeling van een erken...
Onderafdeling 5. - Gebruikseisen aan een erkenn...
Onderafdeling 6. - Sancties tegen erkende mestv...
Afdeling 5. - De verschillende types van transp...
Onderafdeling 1. - Transporten met een mestafze...
Onderafdeling 2. - De bepaling van de samenstel...
Onderafdeling 3. - De burenregeling
Onderafdeling 4. - Het register voor bepaalde t...
Onderafdeling 5. - Transporten voor grensboeren
Onderafdeling 6. - Transporten in uitvoering va...
Onderafdeling 7. - Invoer of uitvoer van dierli...
Onderafdeling 8. - Transportverboden opgelegd d...
Onderafdeling 9. - De erkende verzenders
Onderafdeling 10. [1 - Transporten voor gewestg...
HOOFDSTUK 10. [1 - Monstername en analyses]1
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Afdeling 2. [1 - Meststoffen]1
Onderafdeling 1. [1 - De keuze van het systeem ...
Onderafdeling 2. [1 - Het systeem van de forfai...
Onderafdeling 3. [1 - Het bepalen van de mestsa...
Onderafdeling 4. [1 - Het systeem waarbij de me...
Onderafdeling 5. [1 - De berekende mestsamenste...
Onderafdeling 6. [1 - De controle en de opvolgi...
Onderafdeling 7. [1 - Bezwaarbehandeling]1
HOOFDSTUK 11. - Voorschriften voor exploitaties
HOOFDSTUK 12. [1 - Organisatie]1
Afdeling 1. [1 - De Verificatiecommissie, verme...
Afdeling 2. [1 - De ambtenaren die belast zijn ...
Afdeling 3. [1 Het opvolgingsorgaan ]1
HOOFDSTUK 13. - Slotbepalingen
Afdeling 1. - Overgangsbepalingen
Afdeling 2. - Opheffingsbepalingen
Afdeling 3. - Bepalingen over de inwerkingtredi...
BIJLAGE.
Inhoud
CHAPITRE 1er. - Définitions et dispositions gén...
Section 1. - Définitions
Section 2. - Titre de citation
Section 3. - Dispositions générales
CHAPITRE 2. [1 - Déclarations et registres]1
Section 1re. [1 - Les déclarations]1
Sous-section 1re. [1 - Dispositions générales r...
Sous-section 2. [1 - Les obligations de déclara...
Sous-section 3. [1 - Les obligations de déclara...
Sous-section 4. [1 - Les obligations de déclara...
Sous-section 5. [1 - Les obligations de déclara...
Sous-section 6. [1 - Les obligations de déclara...
Sous-section 7. [1 - Les obligations de déclara...
Sous-section 8. [1 - Les obligations de déclara...
Section 2. [1 - Les registres]1
Sous-section 1re. [1 - Dispositions générales r...
Sous-section 2. [1 - Le registre des animaux]1
Sous-section 3. [1 - Le registre pour producteu...
Sous-section 4. [1 - Le registre d'engrais chim...
CHAPITRE 3. [1 - Caractéristiques spécifiques à...
Section 1re. [1 - La répartition des zones d'éc...
Section 2. [1 - Les terres agricoles situées da...
Section 3. [1 - Possibilités pour les parcelles...
Sous-section 1re. [1 - Dispositions générales r...
Sous-section 2. [1 - Calendrier d'entrée en vig...
Sous-section 3. [1 - Autres dispositions visant...
Section 4. [1 - Possibilités pour les parcelles...
Section 5. [1 Bonnes pratiques en matière d...
CHAPITRE 4. - Fertilisation
Section 1. - Le plan de fertilisation et le con...
Sous-section 1. - Le plan de fertilisation
Section 2. [1 - La subdivision de parcelles en ...
Section 3. [1 - Conditions climatiques exceptio...
Section 4. [1 - Dérogations aux dispositions du...
Section 5. [1 - La concrétisation des normes de...
CHAPITRE 5. - Dérogation
Section 1. - La demande de dérogation
Section 2. - Conditions pour les parcelles
Sous-section 1. - Epandage
Sous-section 2. - Labourage du sol et pratique ...
Section 3. [1 - Le traitement d'effluents]1
Section 4. - Conditions pour l'agriculteur
Sous-section 1. [1 - Plan d'épandage]1
Sous-section 2. - Aperçu de l'utilisation des e...
Sous-section 3. - Analyse du sol
Section 5. - Sanctions
Section 6. - Procédures de formation d'opposition
CHAPITRE 6. [1 - Animaux]1
Section 1re. [1 - La définition des pertes d'az...
Section 2. [1 - Calcul de la densité moyenne du...
Sous-section 1re. [1 - Densité moyenne totale d...
Sous-section 2. [1 - La densité moyenne du chep...
Sous-section 3. [1 - La densité moyenne du chep...
Sous-section 4. [1 - La densité moyenne du chep...
Sous-section 5. [1 - La densité moyenne du chep...
Section 3. [1 - Le régime du bilan nutritif]1
Sous-section 1. [1 - Dispositions générales]1
Sous-section 2.
Sous-section 3. [1 - Le régime du bilan nutriti...
Sous-section 4. [1 - Le régime du bilan nutriti...
CHAPITRE 7. [1 - Droits d'émission d'éléments f...
Section 1re. [1 - Octroi de TNER-D]1
Section 2. [1 - La requalification]1
Section 3. [1 - Utilisation des droits d'émissi...
Section 4. [1 - Dispositions relatives à la rep...
Sous-section 1re. [1 - Limitations lors d'une r...
Sous-section 2. [1 - Reprise de droits d'émissi...
Sous-section 3. [1 - Réductions dans le cadre d...
Sous-section 4. [1 - Reprise de droits d'émissi...
Section 5. [1 - Développement de l'entreprise a...
Sous-section 1re. [1 - Dispositions générales]1
Sous-section 2.
Sous-section 3. [1 - Obligations découlant d'un...
Sous-section 4. [1 - Annulation volontaire]1
Sous-section 5. [1 - Conséquences des droits d'...
Sous-section 6. [1 - Traitement des réclamations]1
Section 6. [1 - L'arrêt temporaire]1
CHAPITRE 8. - Traitement de lisier
Section 1. - La délivrance de certificats de tr...
Sous-section 1. - Les différents types de trait...
Sous-section 2. - Les pesées du lisier requises...
Sous-section 3. - Les analyses du lisier requis...
Sous-section 4. - La définition du plafond des ...
Sous-section 5. - La mention si les certificats...
Sous-section 6. - Le moment de délivrance des c...
Sous-section 7. - La procédure de délivrance et...
Sous-section 8. - L'annulation de certificats d...
Section 2. - La négociation et les possibilités...
Sous-section 1. - Les différents types de trans...
Sous-section 2. - La procédure de transfert
Sous-section 3. - Les délais dans lesquels les ...
Sous-section 4. - Les possibilités d'utilisatio...
Sous-section 5. - L'attribution de certificats ...
Section 3. - L'obligation de traitement d'efflu...
Sous-section 1. - Le calcul de l'obligation de ...
Sous-section 2. - Le respect de l'obligation de...
CHAPITRE 9. - Transport
Section 1. - Le relevé de transport
Section 2. - Le contrat de mise en pension
Section 3. - Le document de transfert
Section 4. - L'agrément des transporteurs d'eng...
Sous-section 1. - Conditions d'agrément pour de...
Sous-section 1. - Conditions relatives aux moye...
Sous-section 3. - La demande d'agrément
Sous-section 4. - Le traitement d'une demande d...
Sous-section 5. - Exigences d'utilisation relat...
Sous-section 6. - Sanctions contre des transpor...
Section 5. - Les différents types de transports
Sous-section 1. - Transports avec un document d...
Sous-section 2. - La détermination de la compos...
Sous-section 3. - Le régime de voisinage
Sous-section 4. - Le registre pour certains tra...
Sous-section 5. - Transports pour agriculteurs ...
Sous-section 6. - Transports en exécution du Rè...
Sous-section 7. - Importation ou exportation d'...
Sous-section 8. - Interdictions de transport im...
Sous-section 9. - Les expéditeurs agréés
Sous-section 10. [1 - Transports pour les agric...
CHAPITRE 10. [1 - Echantillonnage et analyse]1
Section 1re. [1 - Dispositions générales]1
Section 2. [1 - Engrais]1
Sous-section 1re. [1 - Choix du système de déte...
Sous-section 2. [1 - Le système des chiffres fo...
Sous-section 3. [1 - Détermination de la compos...
Sous-section 4. [1 - Le système en vertu duquel...
Sous-section 5. [1 - Composition des engrais ca...
Sous-section 6. [1 - Le contrôle et le suivi de...
Sous-section 7. [1 - Traitement des réclamations]1
CHAPITRE 11. - Prescriptions pour les exploitat...
CHAPITRE 12. [1 - Organisation]1
Section 1re. [1 - La Commission de vérification...
Section 2. [1 - Fonctionnaires responsables de ...
Section 3. [1 L'organe de suivi ]1
CHAPITRE 13. -Dispositions finales
Section 1. - Dispositions transitoires
Section 2. - Dispositions abrogatoires
Section 3. - Dispositions relatives à l'entrée ...
ANNEXE.
Tekst (481)
Texte (481)
HOOFDSTUK 1. - Definities en algemene bepalingen
CHAPITRE 1er. - Définitions et dispositions générales
Afdeling 1. - Definities
Section 1. - Définitions
Artikel 1.1.1. Voor de toepassing van dit besluit gelden de in deze afdeling opgenomen definities. Deze zijn thematisch gerangschikt.
Article 1.1.1. Pour l'application du présent arrêté, les définitions reprises dans la présente section sont applicables. Elles sont rangées par ordre thématique.
Art. 1.1.2. De in dit artikel vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "algemene definities". Het betreffen de volgende definities :
[2 1°[4 ...]4
[2 1° /1]2 een beveiligde zending : een van de hiernavolgende betekeningswijzen :
a) een aangetekend schrijven;
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
c) elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld;
[3 d) de plaatsing van een bericht op het Mestbankloket;]3
2° het compendium : het methodenboek, vermeld in artikel 61, § 8, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
[1 2° /1 Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem, afgekort GBCS: het GBCS, vermeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
2° /2 INBO: het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2015 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek;]1
3° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu;
[3 3° /1 strafrechtelijke veroordeling: een strafrechtelijke beslissing die in kracht van gewijsde is getreden of die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard]3
4° de Vlaamse Landmaatschappij : de VLM : de bij het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, opgerichte Vlaamse Landmaatschappij;
[1 5° werkdag: een dag in de week die niet valt op een zaterdag, een zondag, een wettelijke feestdag of in de periode tussen 25 december en 1 januari.]1
[2 1°[4 ...]4
[2 1° /1]2 een beveiligde zending : een van de hiernavolgende betekeningswijzen :
a) een aangetekend schrijven;
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
c) elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld;
[3 d) de plaatsing van een bericht op het Mestbankloket;]3
2° het compendium : het methodenboek, vermeld in artikel 61, § 8, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
[1 2° /1 Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem, afgekort GBCS: het GBCS, vermeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
2° /2 INBO: het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2015 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek;]1
3° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu;
[3 3° /1 strafrechtelijke veroordeling: een strafrechtelijke beslissing die in kracht van gewijsde is getreden of die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard]3
4° de Vlaamse Landmaatschappij : de VLM : de bij het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, opgerichte Vlaamse Landmaatschappij;
[1 5° werkdag: een dag in de week die niet valt op een zaterdag, een zondag, een wettelijke feestdag of in de periode tussen 25 december en 1 januari.]1
Art. 1.1.2. Les définitions reprises dans le présent article se rapportent au thème des " définitions générales ". Il s'agit des définitions suivantes :
[2 1°[4 ...]4;]2
[2 1°/1]2 un envoi sécurisé : un des modes de notification suivants :
a) une lettre recommandée;
b) une remise contre récépissé;
c) tout autre mode de notification autorisé par le Gouvernement flamand par laquelle la date de notification peut être établie avec certitude;
2° le compendium : le livre des méthodes, visé à l'article 61, § 8, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
[3 d) le placement d'un avis au guichet de la Banque des engrais;]3
[1 2° /1 Système intégré de gestion et de contrôle, en abrégé SIGC : le SIGC mentionné à l'article 2, 14° du décret du 22 décembre 2006 portant création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture ;
2° /2 INBO (Institut de Recherche des Forêts et de la Nature), institué par l'arrêté du Gouvernement flamand du 23 décembre 2015 portant création de l'agence autonomisée interne sans personnalité juridique " Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek " (Institut de Recherche des Forêts et de la Nature);]1
3° le Ministre : le Ministre flamand chargé de l'environnement;
[3 3° /1 condamnation pénale : d'une décision pénale ayant acquis l'autorité de la chose jugée ou ayant fait l'objet d'une déclaration constatant la force exécutoire.]3
4° la " Vlaamse Landmaatschappij " : la VLM : la Société flamande terrienne, créée par le décret du 21 décembre 1998 portant création de la " Vlaamse Landmaatschappij " (Société flamande terrienne);
[1 5° jour ouvrable : un jour de la semaine qui ne tombe pas un samedi, un dimanche, un jour férié légal ou au cours de la période située entre le 25 décembre et le 1er janvier.]1
[2 1°[4 ...]4;]2
[2 1°/1]2 un envoi sécurisé : un des modes de notification suivants :
a) une lettre recommandée;
b) une remise contre récépissé;
c) tout autre mode de notification autorisé par le Gouvernement flamand par laquelle la date de notification peut être établie avec certitude;
2° le compendium : le livre des méthodes, visé à l'article 61, § 8, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
[3 d) le placement d'un avis au guichet de la Banque des engrais;]3
[1 2° /1 Système intégré de gestion et de contrôle, en abrégé SIGC : le SIGC mentionné à l'article 2, 14° du décret du 22 décembre 2006 portant création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture ;
2° /2 INBO (Institut de Recherche des Forêts et de la Nature), institué par l'arrêté du Gouvernement flamand du 23 décembre 2015 portant création de l'agence autonomisée interne sans personnalité juridique " Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek " (Institut de Recherche des Forêts et de la Nature);]1
3° le Ministre : le Ministre flamand chargé de l'environnement;
[3 3° /1 condamnation pénale : d'une décision pénale ayant acquis l'autorité de la chose jugée ou ayant fait l'objet d'une déclaration constatant la force exécutoire.]3
4° la " Vlaamse Landmaatschappij " : la VLM : la Société flamande terrienne, créée par le décret du 21 décembre 1998 portant création de la " Vlaamse Landmaatschappij " (Société flamande terrienne);
[1 5° jour ouvrable : un jour de la semaine qui ne tombe pas un samedi, un dimanche, un jour férié légal ou au cours de la période située entre le 25 décembre et le 1er janvier.]1
Art. 1.1.3. De in dit artikel vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "derogatie". Het betreffen de volgende definities :
1° blijvend grasland : blijvend grasland als vermeld in artikel 4, lid 1, h), van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad;
2° derogatiebedrijf : een bedrijf dat conform artikel 5.1.1 een derogatie heeft aangevraagd;
3° [1 ...]1
4° derogatiegewas : een gewas dat of een gewascombinatie die behoort tot een van de volgende types :
a) grasland;
b) derogatiemaïs;
c) wintertarwe met vanggewas of triticale met vanggewas;
d) suikerbieten;
e) voederbieten;
5° derogatiemaïs : hetzij een hoofdteelt maïs, voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge, hetzij een hoofdteelt maïs met gras als onderzaai;
6° derogatiemest : de dierlijke mest die tot een van de volgende types behoort :
a) dierlijke mest die afkomstig is van runderen, op voorwaarde dat is voldaan aan de vereisten, vermeld in artikel 5.2.1.2, § 4, en met uitzondering van dierlijke mest die afkomstig is van mestkalveren;
b) dierlijke mest die afkomstig is van paarden, op voorwaarde dat is voldaan aan de vereisten, vermeld in artikel 5.2.1.2, § 4;
c) dierlijke mest die afkomstig is van geiten of schapen, op voorwaarde dat is voldaan aan de vereisten, vermeld in artikel 5.2.1.2, § 4;
d) dunne fractie [1 ...]1;
e) derogatie-effluent;
7° derogatieperceel : een perceel waarvoor derogatie is aangevraagd, conform artikel 5.1.1;
8° dikke fractie : het niet-vloeibare gedeelte van [1 dierlijke mest]1, na fysisch-mechanische scheiding;
9° dunne fractie : het vloeibare gedeelte van [1 dierlijke mest]1, na fysisch-mechanische scheiding, dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.3.1.1;
10° een toevoeging of wijziging : een toevoeging of wijziging als vermeld in artikel 18, § 1, eerste lid, van het ministerieel besluit van 23 juni 2015.
11° grasland : een perceel waarop als hoofdteelt grassen of andere kruidachtige voedergewassen als vermeld in artikel 4, lid 1, i), van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad, worden geteeld, met inbegrip van percelen waarop als hoofdteelt een mengsel van gras en klaver geteeld wordt, waarbij er minder dan 50% klaver in het zaaigoed aanwezig was;
12° ministerieel besluit van 23 juni 2015 : het ministerieel besluit van 23 juni 2015 houdende vaststelling van de verzamelaanvraag en de nadere regels voor de gemeenschappelijke identificatie van percelen, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
13° perceelsgroep : twee of meer percelen waarop hetzelfde gewas of dezelfde gewascombinatie wordt geteeld en die qua bodemtype en bemestingspraktijk homogeen zijn. Percelen waarop een verschillende periode voor het op of in de bodem brengen van meststoffen als vermeld in artikel 8 [1 ...]1 van het Mestdecreet van 22 december 2006, of verschillende maximale bemestingsnormen, [2 ...]2 conform artikel 13, 14, 16, 17, 18, 41bis, 41ter [2 en 42]2 van het voormelde decreet, van toepassing zijn, worden in ieder geval niet beschouwd als een perceelsgroep met een homogene bemestingspraktijk. Twee of meer percelen grasland kunnen alleen tot dezelfde perceelsgroep behoren als ze aan minstens een van de volgende voorwaarden voldoen :
a) ze worden allemaal alleen gemaaid;
b) ze worden allemaal begraasd, waarbij al dan niet een of meer sneden gemaaid worden.
1° blijvend grasland : blijvend grasland als vermeld in artikel 4, lid 1, h), van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad;
2° derogatiebedrijf : een bedrijf dat conform artikel 5.1.1 een derogatie heeft aangevraagd;
3° [1 ...]1
4° derogatiegewas : een gewas dat of een gewascombinatie die behoort tot een van de volgende types :
a) grasland;
b) derogatiemaïs;
c) wintertarwe met vanggewas of triticale met vanggewas;
d) suikerbieten;
e) voederbieten;
5° derogatiemaïs : hetzij een hoofdteelt maïs, voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge, hetzij een hoofdteelt maïs met gras als onderzaai;
6° derogatiemest : de dierlijke mest die tot een van de volgende types behoort :
a) dierlijke mest die afkomstig is van runderen, op voorwaarde dat is voldaan aan de vereisten, vermeld in artikel 5.2.1.2, § 4, en met uitzondering van dierlijke mest die afkomstig is van mestkalveren;
b) dierlijke mest die afkomstig is van paarden, op voorwaarde dat is voldaan aan de vereisten, vermeld in artikel 5.2.1.2, § 4;
c) dierlijke mest die afkomstig is van geiten of schapen, op voorwaarde dat is voldaan aan de vereisten, vermeld in artikel 5.2.1.2, § 4;
d) dunne fractie [1 ...]1;
e) derogatie-effluent;
7° derogatieperceel : een perceel waarvoor derogatie is aangevraagd, conform artikel 5.1.1;
8° dikke fractie : het niet-vloeibare gedeelte van [1 dierlijke mest]1, na fysisch-mechanische scheiding;
9° dunne fractie : het vloeibare gedeelte van [1 dierlijke mest]1, na fysisch-mechanische scheiding, dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.3.1.1;
10° een toevoeging of wijziging : een toevoeging of wijziging als vermeld in artikel 18, § 1, eerste lid, van het ministerieel besluit van 23 juni 2015.
11° grasland : een perceel waarop als hoofdteelt grassen of andere kruidachtige voedergewassen als vermeld in artikel 4, lid 1, i), van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad, worden geteeld, met inbegrip van percelen waarop als hoofdteelt een mengsel van gras en klaver geteeld wordt, waarbij er minder dan 50% klaver in het zaaigoed aanwezig was;
12° ministerieel besluit van 23 juni 2015 : het ministerieel besluit van 23 juni 2015 houdende vaststelling van de verzamelaanvraag en de nadere regels voor de gemeenschappelijke identificatie van percelen, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
13° perceelsgroep : twee of meer percelen waarop hetzelfde gewas of dezelfde gewascombinatie wordt geteeld en die qua bodemtype en bemestingspraktijk homogeen zijn. Percelen waarop een verschillende periode voor het op of in de bodem brengen van meststoffen als vermeld in artikel 8 [1 ...]1 van het Mestdecreet van 22 december 2006, of verschillende maximale bemestingsnormen, [2 ...]2 conform artikel 13, 14, 16, 17, 18, 41bis, 41ter [2 en 42]2 van het voormelde decreet, van toepassing zijn, worden in ieder geval niet beschouwd als een perceelsgroep met een homogene bemestingspraktijk. Twee of meer percelen grasland kunnen alleen tot dezelfde perceelsgroep behoren als ze aan minstens een van de volgende voorwaarden voldoen :
a) ze worden allemaal alleen gemaaid;
b) ze worden allemaal begraasd, waarbij al dan niet een of meer sneden gemaaid worden.
Art. 1.1.3. Les définitions reprises dans le présent article se rapportent au thème de la " dérogation ". Il s'agit des définitions suivantes :
1° prairie permanente : prairie permanente telle que visée à l'article 4, alinéa 1er, h), du règlement (UE) n° 1307/2013 du Parlement européen et du Conseil du 17 décembre 2013 établissant les règles relatives aux paiements directs en faveur des agriculteurs au titre des régimes de soutien relevant de la politique agricole commune et abrogeant le règlement (CE) n° 637/2008 du Conseil et le règlement (CE) n° 73/2009 du Conseil ;
2° entreprise couverte par une dérogation : une entreprise qui a demandé une dérogation conformément à l'article 5.1.1;
3° [1 effluents de dérogation : les effluents qui répondent aux conditions visées à l'article 5.3.2 ;]1
4° culture de dérogation : une culture ou une combinaison de cultures qui appartient à l'un des types suivants :
a) pâturage;
b) maïs de dérogation;
c) blé d'hiver avec culture piège ou triticale avec culture piège;
d) betteraves sucrières;
e) betteraves fourragères;
5° maïs de dérogation : soit une culture principale de maïs, précédée d'une coupe d'herbe ou d'une coupe de seigle fourrager, soit une culture principale de maïs avec sous-semis d'herbe;
6° effluents de dérogation : les effluents d'élevage qui appartiennent à l'un des types suivants :
a) les effluents d'élevage provenant de bovins, à l'exception de ceux provenant de veaux à l'engrais, à condition qu'il soit satisfait aux exigences telles que visées à l'article 5.2.1.2, § 4;
b) les effluents d'élevage provenant de chevaux, à condition qu'il soit satisfait aux exigences telles que visées à l'article 5.2.1.2, § 4;
c) les effluents d'élevage provenant d'ovins ou de caprins, à condition qu'il soit satisfait aux exigences telles que visées à l'article 5.2.1.2, § 4;
d) la fraction clarifiée [1 ...]1;
e) les effluents de dérogation;
7° parcelle de dérogation : une parcelle faisant l'objet d'une demande de dérogation, conformément à l'article 5.1.1;
8° fraction non clarifiée : la partie non liquide [1 des effluents d'élevage]1, après séparation physico-mécanique;
9° fraction clarifiée : la partie liquide [1 des effluents d'élevage]1, après séparation physico-mécanique, qui répond aux conditions visées à l'article 5.3.1.1;
10° un ajout ou une modification : un ajout ou une modification tel que visé à l'article 18, § 1er, alinéa 1er, de l'arrêté ministériel du 23 juin 2015.
11° pâturage : une parcelle portant comme culture principale de l'herbe ou d'autres plantes fourragères herbacées telles que visées à l'article 4, alinéa 1er, point i), du Règlement (UE) n° 1307/2013 du Parlement européen et du Conseil du 17 décembre 2013 établissant les règles relatives aux paiements directs en faveur des agriculteurs au titre des régimes de soutien relevant de la politique agricole commune et abrogeant le Règlement (CE) n° 637/2008 du Conseil et le Règlement (CE) n° 73/2009 du Conseil, en ce compris les parcelles portant comme culture principale un mélange d'herbe et de trèfle, pour autant que les semences contiennent moins de 50 % de trèfle;
12° arrêté ministériel du 23 juin 2015 : l'arrêté ministériel du 23 juin 2015 fixant la demande unique et les modalités de l'identification commune de parcelles, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture;
13° groupe de parcelles : deux ou plusieurs parcelles sur lesquelles est cultivée une même culture ou combinaison de cultures et qui sont homogènes quant au type de sol et à la pratique de fertilisation. Des parcelles régies par différentes périodes quant à l'épandage ou l'enfouissement d'engrais, telles que visées à l'article 8 [1 ...]1 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, ou diverses normes de fertilisation maximales, [2 ...]2 aux articles 13, 14, 16, 17, 18, 41bis, 41ter [2 et 42]2 du Décret précité, ne sont en tout cas pas considérées comme un groupe de parcelles à la pratique de fertilisation homogène. Deux ou plusieurs parcelles de pâturages ne peuvent appartenir au même groupe de parcelles que lorsqu'elles répondent au moins à l'une des conditions suivantes :
a) elles sont toutes uniquement fauchées;
b) elles sont toutes pâturées et fauchées ou non en une ou plusieurs coupes.
1° prairie permanente : prairie permanente telle que visée à l'article 4, alinéa 1er, h), du règlement (UE) n° 1307/2013 du Parlement européen et du Conseil du 17 décembre 2013 établissant les règles relatives aux paiements directs en faveur des agriculteurs au titre des régimes de soutien relevant de la politique agricole commune et abrogeant le règlement (CE) n° 637/2008 du Conseil et le règlement (CE) n° 73/2009 du Conseil ;
2° entreprise couverte par une dérogation : une entreprise qui a demandé une dérogation conformément à l'article 5.1.1;
3° [1 effluents de dérogation : les effluents qui répondent aux conditions visées à l'article 5.3.2 ;]1
4° culture de dérogation : une culture ou une combinaison de cultures qui appartient à l'un des types suivants :
a) pâturage;
b) maïs de dérogation;
c) blé d'hiver avec culture piège ou triticale avec culture piège;
d) betteraves sucrières;
e) betteraves fourragères;
5° maïs de dérogation : soit une culture principale de maïs, précédée d'une coupe d'herbe ou d'une coupe de seigle fourrager, soit une culture principale de maïs avec sous-semis d'herbe;
6° effluents de dérogation : les effluents d'élevage qui appartiennent à l'un des types suivants :
a) les effluents d'élevage provenant de bovins, à l'exception de ceux provenant de veaux à l'engrais, à condition qu'il soit satisfait aux exigences telles que visées à l'article 5.2.1.2, § 4;
b) les effluents d'élevage provenant de chevaux, à condition qu'il soit satisfait aux exigences telles que visées à l'article 5.2.1.2, § 4;
c) les effluents d'élevage provenant d'ovins ou de caprins, à condition qu'il soit satisfait aux exigences telles que visées à l'article 5.2.1.2, § 4;
d) la fraction clarifiée [1 ...]1;
e) les effluents de dérogation;
7° parcelle de dérogation : une parcelle faisant l'objet d'une demande de dérogation, conformément à l'article 5.1.1;
8° fraction non clarifiée : la partie non liquide [1 des effluents d'élevage]1, après séparation physico-mécanique;
9° fraction clarifiée : la partie liquide [1 des effluents d'élevage]1, après séparation physico-mécanique, qui répond aux conditions visées à l'article 5.3.1.1;
10° un ajout ou une modification : un ajout ou une modification tel que visé à l'article 18, § 1er, alinéa 1er, de l'arrêté ministériel du 23 juin 2015.
11° pâturage : une parcelle portant comme culture principale de l'herbe ou d'autres plantes fourragères herbacées telles que visées à l'article 4, alinéa 1er, point i), du Règlement (UE) n° 1307/2013 du Parlement européen et du Conseil du 17 décembre 2013 établissant les règles relatives aux paiements directs en faveur des agriculteurs au titre des régimes de soutien relevant de la politique agricole commune et abrogeant le Règlement (CE) n° 637/2008 du Conseil et le Règlement (CE) n° 73/2009 du Conseil, en ce compris les parcelles portant comme culture principale un mélange d'herbe et de trèfle, pour autant que les semences contiennent moins de 50 % de trèfle;
12° arrêté ministériel du 23 juin 2015 : l'arrêté ministériel du 23 juin 2015 fixant la demande unique et les modalités de l'identification commune de parcelles, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture;
13° groupe de parcelles : deux ou plusieurs parcelles sur lesquelles est cultivée une même culture ou combinaison de cultures et qui sont homogènes quant au type de sol et à la pratique de fertilisation. Des parcelles régies par différentes périodes quant à l'épandage ou l'enfouissement d'engrais, telles que visées à l'article 8 [1 ...]1 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, ou diverses normes de fertilisation maximales, [2 ...]2 aux articles 13, 14, 16, 17, 18, 41bis, 41ter [2 et 42]2 du Décret précité, ne sont en tout cas pas considérées comme un groupe de parcelles à la pratique de fertilisation homogène. Deux ou plusieurs parcelles de pâturages ne peuvent appartenir au même groupe de parcelles que lorsqu'elles répondent au moins à l'une des conditions suivantes :
a) elles sont toutes uniquement fauchées;
b) elles sont toutes pâturées et fauchées ou non en une ou plusieurs coupes.
Art. 1.1.4. De in dit artikel vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "mestverwerking". Het betreffen de volgende definities :
1° een bij het bedrijf betrokken exploitatie : een exploitatie die deel uitmaakt van het bedrijf in kwestie;
2° de totale netto stikstofproductie van het bedrijf : de som van de netto stikstofproductie van alle exploitaties die bij het bedrijf betrokken zijn;
3° de mestverwerkingsplicht : de mestverwerkingsplicht, vermeld in artikel 29, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
4° Vlaamse dierlijke mest : dierlijke mest die geproduceerd is op een exploitatie in het Vlaamse Gewest.
1° een bij het bedrijf betrokken exploitatie : een exploitatie die deel uitmaakt van het bedrijf in kwestie;
2° de totale netto stikstofproductie van het bedrijf : de som van de netto stikstofproductie van alle exploitaties die bij het bedrijf betrokken zijn;
3° de mestverwerkingsplicht : de mestverwerkingsplicht, vermeld in artikel 29, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
4° Vlaamse dierlijke mest : dierlijke mest die geproduceerd is op een exploitatie in het Vlaamse Gewest.
Art. 1.1.4. Les définitions reprises dans le présent article se rapportent au thème du " traitement d'engrais ". Il s'agit des définitions suivantes :
1° une exploitation associée à l'entreprise : une exploitation qui fait partie de l'entreprise en question;
2° la production nette totale d'azote de l'entreprise : la somme de la production nette totale d'azote de toutes les exploitations associées à l'entreprise;
3° l'obligation de traitement d'effluents : l'obligation de traitement d'effluents, visée à l'article 29, § 2, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
4° les effluents d'élevage flamands : les effluents d'élevage produits dans une exploitation en Région flamande.
1° une exploitation associée à l'entreprise : une exploitation qui fait partie de l'entreprise en question;
2° la production nette totale d'azote de l'entreprise : la somme de la production nette totale d'azote de toutes les exploitations associées à l'entreprise;
3° l'obligation de traitement d'effluents : l'obligation de traitement d'effluents, visée à l'article 29, § 2, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
4° les effluents d'élevage flamands : les effluents d'élevage produits dans une exploitation en Région flamande.
Art. 1.1.5. [1 De definities, vermeld in dit artikel, zijn gerelateerd aan het thema "vervoer". Het betreffen de volgende definities:
1° AGR-GPS: het Automatische Gegevens Registratie-Global Positioning System;
[2 1° /1 AGR-GPS-app: een app die op een toestel geïnstalleerd kan worden en die op een automatische en voorgeprogrammeerde wijze de gegevens van mesttransporten registreert en doorstuurt naar een GPS-dienstverlener;]2
2° AGR-GPS-apparaat: het apparaat dat vast aanwezig is op het transportmiddel en dat op een automatische en voorgeprogrammeerde wijze de gegevens van mesttransporten registreert en doorstuurt naar een GPS-dienstverlener;
3° AGR-GPS-apparatuur: het geheel van apparaten, sensoren en instrumenten aanwezig op de transportmiddelen dat gegevens van mesttransporten registreert en doorstuurt;
4° [2 AGR-GPS-systeem: het systeem dat gebruikt worden om de nodige gegevens van mesttransporten vanaf het transportmiddel via de GPS-dienstverlener ter beschikking te stellen van de Mestbank, en dat:
a) onder meer bestaat uit AGR-GPS-apparatuur, software, processen en protocollen voor de systemen die de erkende mestvoerders gebruiken;
b) onder meer bestaat uit een toestel dat met een AGR-GPS-app is uitgerust, software, processen en protocollen voor de systemen die andere personen dan de erkende mestvoerders gebruiken;]2
5° burenregeling: een schriftelijke overeenkomst als vermeld in artikel 49, § 1, tweede lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
6° erkende mestvoerder: een door de Mestbank erkende mestvoerder als vermeld in artikel 48, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
7° erkend verzender: een door de Mestbank erkende aanbieder van meststoffen als vermeld in artikel 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
8° gewestgrensoverschrijdend bedrijf: de exploitatie waar dieren als vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, worden gehouden en die landbouwactiviteiten uitoefent op het grondgebied van het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest, waarbij de afstand in vogelvlucht:
a) van de exploitatie en van de percelen waarop mest wordt uitgereden, tot de gewestgrens minder dan 25 kilometer bedraagt;
b) tussen de exploitatie enerzijds en de percelen anderzijds niet groter mag zijn dan 40 kilometer;
9° gewest van bestemming: het gewest waarbinnen het geografische grondgebied ligt waarop de dierlijke mest van het gewestgrensoverschrijdende bedrijf wordt gespreid;
10° gewest van oorsprong: het gewest waarbinnen het geografische grondgebied ligt waar de dierlijke productie van het gewestgrensoverschrijdende bedrijf zich bevindt;
11° [2 GPS-dienstverlener: de aanbieder van een van de volgende diensten:
a) onafhankelijk van de erkende mestvoerder en de Mestbank, via een onlineverbinding gegevens van de AGR-GPS-apparatuur ontvangen en doorsturen naar de Mestbank;
b) via een onlineverbinding gegevens van de AGR-GPS-app ontvangen en doorsturen naar de Mestbank. De GPS-dienstverlener is onafhankelijk van de Mestbank en van de aanbieder of afnemer die de AGR-GPS-app gebruikt bij de burenregeling die hij uitvoert;]2
12° transportdocument: een document als vermeld in artikel 47 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
13° vracht: één rit van aanbieder naar afnemer met een volledige vervoerscombinatie.]1
1° AGR-GPS: het Automatische Gegevens Registratie-Global Positioning System;
[2 1° /1 AGR-GPS-app: een app die op een toestel geïnstalleerd kan worden en die op een automatische en voorgeprogrammeerde wijze de gegevens van mesttransporten registreert en doorstuurt naar een GPS-dienstverlener;]2
2° AGR-GPS-apparaat: het apparaat dat vast aanwezig is op het transportmiddel en dat op een automatische en voorgeprogrammeerde wijze de gegevens van mesttransporten registreert en doorstuurt naar een GPS-dienstverlener;
3° AGR-GPS-apparatuur: het geheel van apparaten, sensoren en instrumenten aanwezig op de transportmiddelen dat gegevens van mesttransporten registreert en doorstuurt;
4° [2 AGR-GPS-systeem: het systeem dat gebruikt worden om de nodige gegevens van mesttransporten vanaf het transportmiddel via de GPS-dienstverlener ter beschikking te stellen van de Mestbank, en dat:
a) onder meer bestaat uit AGR-GPS-apparatuur, software, processen en protocollen voor de systemen die de erkende mestvoerders gebruiken;
b) onder meer bestaat uit een toestel dat met een AGR-GPS-app is uitgerust, software, processen en protocollen voor de systemen die andere personen dan de erkende mestvoerders gebruiken;]2
5° burenregeling: een schriftelijke overeenkomst als vermeld in artikel 49, § 1, tweede lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
6° erkende mestvoerder: een door de Mestbank erkende mestvoerder als vermeld in artikel 48, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
7° erkend verzender: een door de Mestbank erkende aanbieder van meststoffen als vermeld in artikel 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
8° gewestgrensoverschrijdend bedrijf: de exploitatie waar dieren als vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, worden gehouden en die landbouwactiviteiten uitoefent op het grondgebied van het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest, waarbij de afstand in vogelvlucht:
a) van de exploitatie en van de percelen waarop mest wordt uitgereden, tot de gewestgrens minder dan 25 kilometer bedraagt;
b) tussen de exploitatie enerzijds en de percelen anderzijds niet groter mag zijn dan 40 kilometer;
9° gewest van bestemming: het gewest waarbinnen het geografische grondgebied ligt waarop de dierlijke mest van het gewestgrensoverschrijdende bedrijf wordt gespreid;
10° gewest van oorsprong: het gewest waarbinnen het geografische grondgebied ligt waar de dierlijke productie van het gewestgrensoverschrijdende bedrijf zich bevindt;
11° [2 GPS-dienstverlener: de aanbieder van een van de volgende diensten:
a) onafhankelijk van de erkende mestvoerder en de Mestbank, via een onlineverbinding gegevens van de AGR-GPS-apparatuur ontvangen en doorsturen naar de Mestbank;
b) via een onlineverbinding gegevens van de AGR-GPS-app ontvangen en doorsturen naar de Mestbank. De GPS-dienstverlener is onafhankelijk van de Mestbank en van de aanbieder of afnemer die de AGR-GPS-app gebruikt bij de burenregeling die hij uitvoert;]2
12° transportdocument: een document als vermeld in artikel 47 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
13° vracht: één rit van aanbieder naar afnemer met een volledige vervoerscombinatie.]1
Art. 1.1.5. [1 Les définitions reprises dans le présent article sont liées au thème " Transport ". Il s'agit des définitions suivantes :
1° AGR-GPS : l'Enregistrement automatique de Données - Global Positioning System ;
[2 1° /1 appli AGR-GPS " : une application qui peut être installée sur un appareil et qui enregistre automatiquement et de manière préprogrammée les données relatives au transport d'engrais et les transmet à un prestataire de services GPS ;]2
2° Appareil AGR-GPS : l'appareil installé dans le moyen de transport et qui enregistre et transmet de manière automatique et préprogrammée des données sur les transports d'engrais à un prestataire de services GPS ;
3° Appareillage AGR-GPS : l'ensemble d'appareils, de capteurs et d'instruments installés dans les moyens de transport, qui enregistre et transmet des données sur les transports d'engrais ;
4° [2 système AGR-GPS : le système utilisé pour mettre à la disposition de la Banque d'engrais les données nécessaires des transports d'engrais à partir du moyen de transport via le prestataire de services GPS, et qui :
a) comprend entre autres l'équipement AGR-GPS, les logiciels, les processus et les protocoles pour les systèmes utilisés par les transporteurs d'engrais agréés ;
b) comprend entre autres un appareil équipé d'une appli AGR-GPS, les logiciels, les processus et les protocoles pour les systèmes utilisés par des personnes autres que les transporteurs d'engrais agréés ;]2
5° régime de voisinage : un accord écrit tel que visé à l'article 49, § 1er, alinéa deux, 1°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
6° transporteur d'engrais agréé : un transporteur d'engrais agréé par la banque d'engrais, tel que visé à l'article 48, § 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
7° expéditeur agréé : un fournisseur d'engrais agréé par la " banque d'engrais, tel que visé à l'article 60, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
8° entreprise transrégionale : l'exploitation où sont détenus les animaux visés à l'article 27, § 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et qui exerce des activités agricoles sur le territoire de la Région flamande et de la Région wallonne, où les distances à vol d'oiseau :
a) de l'exploitation et des parcelles sur lesquelles est épandu l'engrais à la frontière régionale, s'élèvent à moins de 25 kilomètres ;
b) entre l'exploitation, d'une part, et les parcelles, d'autre part, ne peuvent excéder 40 kilomètres ;
9° commune de destination : la commune dans laquelle se trouve le territoire géographique sur lequel l'engrais animal de l'entreprise transrégionale est épandu ;
10° commune d'origine : la commune dans laquelle se trouve le territoire géographique qui inclut la production animale de l'entreprise transrégionale ;
11° [2 prestataire de services GPS : le prestataire d'un des services suivants :
a) recevoir et transmettre les données de l'équipement AGR-GPS à la Banque d'engrais via une connexion en ligne, indépendamment du transporteur d'engrais agréé et de la Banque d'engrais ;
b) recevoir des données de l'application AGR-GPS via une connexion en ligne et les transmettre à la Banque d'engrais. Le fournisseur de services GPS est indépendant de la Banque d'engrais et de l'offreur ou du preneur qui utilise l'application AGR-GPS dans cadre du régime de voisinage qu'il exécute ;]2
12° document de transport : un document tel que visé aux articles 47 à 60 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
13° chargement : un trajet de l'offreur au preneur à l'aide d'une combinaison de transport complète.]1
1° AGR-GPS : l'Enregistrement automatique de Données - Global Positioning System ;
[2 1° /1 appli AGR-GPS " : une application qui peut être installée sur un appareil et qui enregistre automatiquement et de manière préprogrammée les données relatives au transport d'engrais et les transmet à un prestataire de services GPS ;]2
2° Appareil AGR-GPS : l'appareil installé dans le moyen de transport et qui enregistre et transmet de manière automatique et préprogrammée des données sur les transports d'engrais à un prestataire de services GPS ;
3° Appareillage AGR-GPS : l'ensemble d'appareils, de capteurs et d'instruments installés dans les moyens de transport, qui enregistre et transmet des données sur les transports d'engrais ;
4° [2 système AGR-GPS : le système utilisé pour mettre à la disposition de la Banque d'engrais les données nécessaires des transports d'engrais à partir du moyen de transport via le prestataire de services GPS, et qui :
a) comprend entre autres l'équipement AGR-GPS, les logiciels, les processus et les protocoles pour les systèmes utilisés par les transporteurs d'engrais agréés ;
b) comprend entre autres un appareil équipé d'une appli AGR-GPS, les logiciels, les processus et les protocoles pour les systèmes utilisés par des personnes autres que les transporteurs d'engrais agréés ;]2
5° régime de voisinage : un accord écrit tel que visé à l'article 49, § 1er, alinéa deux, 1°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
6° transporteur d'engrais agréé : un transporteur d'engrais agréé par la banque d'engrais, tel que visé à l'article 48, § 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
7° expéditeur agréé : un fournisseur d'engrais agréé par la " banque d'engrais, tel que visé à l'article 60, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
8° entreprise transrégionale : l'exploitation où sont détenus les animaux visés à l'article 27, § 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et qui exerce des activités agricoles sur le territoire de la Région flamande et de la Région wallonne, où les distances à vol d'oiseau :
a) de l'exploitation et des parcelles sur lesquelles est épandu l'engrais à la frontière régionale, s'élèvent à moins de 25 kilomètres ;
b) entre l'exploitation, d'une part, et les parcelles, d'autre part, ne peuvent excéder 40 kilomètres ;
9° commune de destination : la commune dans laquelle se trouve le territoire géographique sur lequel l'engrais animal de l'entreprise transrégionale est épandu ;
10° commune d'origine : la commune dans laquelle se trouve le territoire géographique qui inclut la production animale de l'entreprise transrégionale ;
11° [2 prestataire de services GPS : le prestataire d'un des services suivants :
a) recevoir et transmettre les données de l'équipement AGR-GPS à la Banque d'engrais via une connexion en ligne, indépendamment du transporteur d'engrais agréé et de la Banque d'engrais ;
b) recevoir des données de l'application AGR-GPS via une connexion en ligne et les transmettre à la Banque d'engrais. Le fournisseur de services GPS est indépendant de la Banque d'engrais et de l'offreur ou du preneur qui utilise l'application AGR-GPS dans cadre du régime de voisinage qu'il exécute ;]2
12° document de transport : un document tel que visé aux articles 47 à 60 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
13° chargement : un trajet de l'offreur au preneur à l'aide d'une combinaison de transport complète.]1
Art. 1.1.6. [1 De definities, vermeld in dit artikel, zijn gerelateerd aan het thema "stallen". Het betreffen de volgende definities:
1° P-lijst: de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen voor pluimvee, vermeld in hoofdstuk 4 van bijlage I bij het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;
2° S-lijst: de lijst van technieken die de uitgaande stallucht zuiveren, vermeld in hoofdstuk 5 van bijlage I bij het voormelde ministerieel besluit;
3° stallenlijst: de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen voor pluimvee of varkens, vermeld in hoofdstuk 3 of 4 van bijlage I bij het voormelde ministerieel besluit;
4° V-lijst: de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen voor varkens, vermeld in hoofdstuk 3 van bijlage I bij het voormelde ministerieel besluit.]1
1° P-lijst: de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen voor pluimvee, vermeld in hoofdstuk 4 van bijlage I bij het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;
2° S-lijst: de lijst van technieken die de uitgaande stallucht zuiveren, vermeld in hoofdstuk 5 van bijlage I bij het voormelde ministerieel besluit;
3° stallenlijst: de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen voor pluimvee of varkens, vermeld in hoofdstuk 3 of 4 van bijlage I bij het voormelde ministerieel besluit;
4° V-lijst: de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen voor varkens, vermeld in hoofdstuk 3 van bijlage I bij het voormelde ministerieel besluit.]1
Art. 1.1.6. [1 Les définitions, mentionnées dans le présent article, se rapportent au thème " étables ". Il s'agit des définitions suivantes :
1° Liste P : la liste des systèmes d'étables pauvres en émissions ammoniacales, reprise au chapitre 4 de l'annexe Ire de l'arrêté ministériel du 19 mars 2004 établissant la liste des systèmes d'étables pauvres en émissions ammoniacales en exécution des articles 1.1.2 et 5.9.2.1bis de l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er juin 1995 fixant les dispositions générales et sectorielles en matière d'hygiène de l'environnement ;
2° Liste S : la liste des techniques systèmes pour la purification de l'odeur d'étable sortante, mentionnée au chapitre 5 de l'Annexe Ire à l'arrêté ministériel susmentionné ;
3° Liste d'étables : liste des systèmes d'étables pauvres en émissions ammoniacales pour la volaille ou les porcs, mentionnée au chapitre 3 ou 4 à l'Annexe Ire de l'arrêté ministériel susmentionné ;
4° Liste V : liste des systèmes d'étables pauvres en émissions ammoniacales pour les porcs, mentionnée au chapitre 3 de l'Annexe Ire à l'arrêté ministériel susmentionné.]1
1° Liste P : la liste des systèmes d'étables pauvres en émissions ammoniacales, reprise au chapitre 4 de l'annexe Ire de l'arrêté ministériel du 19 mars 2004 établissant la liste des systèmes d'étables pauvres en émissions ammoniacales en exécution des articles 1.1.2 et 5.9.2.1bis de l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er juin 1995 fixant les dispositions générales et sectorielles en matière d'hygiène de l'environnement ;
2° Liste S : la liste des techniques systèmes pour la purification de l'odeur d'étable sortante, mentionnée au chapitre 5 de l'Annexe Ire à l'arrêté ministériel susmentionné ;
3° Liste d'étables : liste des systèmes d'étables pauvres en émissions ammoniacales pour la volaille ou les porcs, mentionnée au chapitre 3 ou 4 à l'Annexe Ire de l'arrêté ministériel susmentionné ;
4° Liste V : liste des systèmes d'étables pauvres en émissions ammoniacales pour les porcs, mentionnée au chapitre 3 de l'Annexe Ire à l'arrêté ministériel susmentionné.]1
Art. 1.1.7. [1 De definitie, vermeld in het tweede lid, is gerelateerd aan het thema "bemesting".
Onder perceelnummer wordt verstaan: het unieke referentienummer van het perceel, vermeld op een verzamelaanvraag, en het kalenderjaar waarop die verzamelaanvraag betrekking heeft.]1
Onder perceelnummer wordt verstaan: het unieke referentienummer van het perceel, vermeld op een verzamelaanvraag, en het kalenderjaar waarop die verzamelaanvraag betrekking heeft.]1
Art. 1.1.7. [1 La définition, reprise à l'alinéa 2, est liée au thème " épandage ".
Par numéro de parcelle, il a lieu d'entendre : le numéro de référence unique de la parcelle, mentionné dans une demande unique, et l'année civile à laquelle se rapporte cette demande unique.]1
Par numéro de parcelle, il a lieu d'entendre : le numéro de référence unique de la parcelle, mentionné dans une demande unique, et l'année civile à laquelle se rapporte cette demande unique.]1
Art. 1.1.8. [1 De definities, vermeld in dit artikel, zijn gerelateerd aan het thema "bemonstering en analyses". Het betreffen de volgende definities:
1° BAM: het door de minister, ter uitvoering van artikel 4, § 1, 20°, van het VLAREL van 19 november 2010, goedgekeurde compendium bemonsterings- en analysemethodes in het kader van het Mestdecreet, vermeld in artikel 45, § 1, 4°, van het voormelde besluit;
2° BOC: het door de minister, ter uitvoering van artikel 4, § 1, 20°, van het VLAREL van 19 november 2010, goedgekeurde compendium voor de monsterneming, meting en analyse in het kader van bodembescherming, vermeld in artikel 45, § 1, 3°, van het voormelde besluit.]1
1° BAM: het door de minister, ter uitvoering van artikel 4, § 1, 20°, van het VLAREL van 19 november 2010, goedgekeurde compendium bemonsterings- en analysemethodes in het kader van het Mestdecreet, vermeld in artikel 45, § 1, 4°, van het voormelde besluit;
2° BOC: het door de minister, ter uitvoering van artikel 4, § 1, 20°, van het VLAREL van 19 november 2010, goedgekeurde compendium voor de monsterneming, meting en analyse in het kader van bodembescherming, vermeld in artikel 45, § 1, 3°, van het voormelde besluit.]1
Art. 1.1.8. [1 Les définitions, reprises dans le présent article, sont liées au thème " échantillonnage et analyses ". Il s'agit des définitions suivantes :
1° BAM : le compendium des méthodes d'échantillonnage et d'analyse dans le cadre du décret sur les engrais, approuvé par le Ministre en exécution de l'article 4, § 1er, 20°, du VLAREL du 19 novembre 2010, mentionné à l'article 45, § 1er, 4°, de l'arrêté précité ;
2° BOC : le compendium pour l'échantillonnage, la mesure et l'analyse dans le cadre de la protection du sol, approuvé par le Ministre en exécution de l'article 4, § 1er, 20°, du VLAREL du 19 novembre 2010, mentionné à l'article 45, § 1er, 3°, de l'arrêté précité.]1
1° BAM : le compendium des méthodes d'échantillonnage et d'analyse dans le cadre du décret sur les engrais, approuvé par le Ministre en exécution de l'article 4, § 1er, 20°, du VLAREL du 19 novembre 2010, mentionné à l'article 45, § 1er, 4°, de l'arrêté précité ;
2° BOC : le compendium pour l'échantillonnage, la mesure et l'analyse dans le cadre de la protection du sol, approuvé par le Ministre en exécution de l'article 4, § 1er, 20°, du VLAREL du 19 novembre 2010, mentionné à l'article 45, § 1er, 3°, de l'arrêté précité.]1
Afdeling 2. - Citeeropschrift
Section 2. - Titre de citation
Art. 1.2. Dit besluit wordt aangehaald als : de VLAREME van 28 oktober 2016.
Art. 1.2. Le présent arrêté est cité comme : le VLAREME du 28 octobre 2016.
Afdeling 3. - Algemene bepalingen
Section 3. - Dispositions générales
Art. 1.3.1. Alle documenten die opgemaakt worden in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006 en alle bewijsstukken, worden door de betrokkene vijf kalenderjaren bewaard en ter inzage gehouden, vanaf 1 januari die volgt op de datum waarop het document of bewijsstuk is opgemaakt.
Art. 1.3.1. Tous les documents qui doivent être établis dans le cadre du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, ainsi que toutes les pièces justificatives, doivent être conservés par la personne concernée, et tenus à la disposition pendant 5 années calendaires, à compter à partir du 1er janvier suivant la date à laquelle le document ou la pièce justificative a été établi.
Art. 1.3.2. De Mestbank kan modelformulieren opstellen voor alle administratieve verplichtingen die voortvloeien uit het Mestdecreet van 22 december 2006 en uit dit besluit.
Art. 1.3.2. La Mestbank peut établir des formulaires modèles pour toutes les obligations administratives découlant du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et du présent arrêté.
Art. 1.3.3. De minister kan, in afwijking van de bepalingen van dit besluit, voor bepaalde administratieve verplichtingen in het kader van dit besluit of voor bepaalde communicatie tussen de Mestbank en de betrokken burgers, die gebeurt ter uitvoering van dit besluit, bepalen dat deze verplichtingen of deze communicatie mag of moet gebeuren via e-mail, een internetloket of een andere vorm van gegevensuitwisseling, en kan daarvoor de nadere regels bepalen.
Art. 1.3.3. Par dérogation aux dispositions du présent décret et pour certaines obligations administratives dans le cadre du présent arrêté, ou pour certaines formes de communication entre la Mestbank et les citoyens concernés, qui a lieu dans le cadre du présent arrêté, le Ministre peut arrêter que ces obligations ou cette communication peut ou doit se faire par e-mail, un guichet Internet ou une autre forme d'échange de données, et peut en arrêter les modalités.
HOOFDSTUK 2. [1 - Aangiftes en registers]1
CHAPITRE 2. [1 - Déclarations et registres]1
Afdeling 1. [1 - De aangiftes]1
Section 1re. [1 - Les déclarations]1
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen over de aangiftes]1
Sous-section 1re. [1 - Dispositions générales relatives aux déclarations]1
Art. 2.1.1.1.. [1 De aangifteplichtigen, vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doen uiterlijk op 15 [2 maart]2 aangifte bij de Mestbank via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
De minister kan bepalen dat een of meer aangiftegegevens als vermeld in artikel 23, § 5, van het voormelde decreet, of in deze afdeling, door de Mestbank, op een andere wijze dan vermeld in deze afdeling, verkregen zullen worden.
De minister kan nadere regels vastleggen voor de werking van het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.]1
De minister kan bepalen dat een of meer aangiftegegevens als vermeld in artikel 23, § 5, van het voormelde decreet, of in deze afdeling, door de Mestbank, op een andere wijze dan vermeld in deze afdeling, verkregen zullen worden.
De minister kan nadere regels vastleggen voor de werking van het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.]1
Art. 2.1.1.1.. [1 Les déclarants, mentionnés à l'article 23, § 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, déposent une déclaration à la banque d'engrais le 15 [2 mars]2 au plus tard, par le biais d'un guichet Internet mis à disposition par la Banque d'engrais.
Le ministre peut autoriser la Banque d'engrais à fournir une ou plusieurs informations de la déclaration, comme prévu à l'article 23, § 5 du décret précité, ou de cette section, d'une manière autre que celle qui est prévue dans la présente section.
Le ministre a le droit de définir d'autres règles visant à garantir le fonctionnement du guichet Internet mis à disposition par la Banque d'engrais.]1
Le ministre peut autoriser la Banque d'engrais à fournir une ou plusieurs informations de la déclaration, comme prévu à l'article 23, § 5 du décret précité, ou de cette section, d'une manière autre que celle qui est prévue dans la présente section.
Le ministre a le droit de définir d'autres règles visant à garantir le fonctionnement du guichet Internet mis à disposition par la Banque d'engrais.]1
Art. 2.1.1.2. [1 Iedereen die een uitbating of delen van een uitbating opstart of overneemt, of die zijn uitbating dermate uitbreidt dat hij aangifteplichtig wordt conform artikel 23 van het voormelde decreet, brengt de Mestbank daarvan op de hoogte voor de opstart, de overname of de uitbreiding.
De aangifteplichtige levert op vraag van de Mestbank alle identificatiegegevens die de Mestbank nodig heeft.]1
De aangifteplichtige levert op vraag van de Mestbank alle identificatiegegevens die de Mestbank nodig heeft.]1
Art. 2.1.1.2. [1 Toute personne qui commence ou reprend une exploitation ou des parties d'exploitation, ou qui élargit son exploitation de manière telle qu'elle devient déclarant conformément à l'article 23 du décret précité, en informe la Banque d'engrais, et ce qu'il s'agisse d'un lancement, d'une reprise ou d'une extension.
A la demande de la Banque d'engrais, le déclarant fournit à cette dernière toutes les données d'identification dont elle a besoin.]1
A la demande de la Banque d'engrais, le déclarant fournit à cette dernière toutes les données d'identification dont elle a besoin.]1
Art. 2.1.1.3. [1 Voor aangiftegegevens waarvoor een specificatie gevraagd wordt naar de soort, de vorm, het type of een andere eigenschap van het aangiftegegeven, maakt de Mestbank, per aangiftegegeven, lijsten op van de verschillende soorten, vormen, types of andere eigenschappen van dat aangiftegegevens en stelt die ter beschikking van de aangifteplichtigen. Als de aangifteplichtige bij het invullen van de aangifte de soort, de vorm, het type of een andere eigenschap van een aangiftegegeven moet specificeren, gebruikt de aangifteplichtige de voormelde lijsten.]1
Art. 2.1.1.3. [1 Pour les données de déclaration pour lesquelles une spécification est demandée au niveau de la sorte, de la forme, du type ou d'une autre caractéristique, la Banque d'engrais dresse, pour chaque donnée de la déclaration, des listes des différents types, sortes, formes et autres propriétés de ces données de déclaration, et les met à la disposition des déclarants. Si, lors du remplissage de la déclaration, le déclarant est invité à spécifier la sorte, la forme, le type ou une autre propriété d'une donnée de la déclaration, il est tenu d'utiliser les listes susmentionnées.]1
Art. 2.1.1.4. [1 Tenzij het expliciet anders bepaald is, hebben de aangiftegegevens, vermeld in dit hoofdstuk, betrekking op het afgelopen kalenderjaar.]1
Art. 2.1.1.4. [1 Sauf mention explicite contraire, les données de la déclaration reprises dans le présent chapitre concernent l'année civile écoulée.]1
Onderafdeling 2. [1 - De aangifteverplichtingen van landbouwers]1
Sous-section 2. [1 - Les obligations de déclaration des agriculteurs]1
Art. 2.1.2.1. [1 § 1. Elke landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1° of 7°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per exploitatie, naast de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, van het voormelde decreet, minstens aangifte bij de Mestbank van de gegevens, vermeld in deze onderafdeling.
Elke landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1° of 7°, van het voormelde decreet, moet op unieke wijze als landbouwer geïdentificeerd zijn in het GBCS.
§ 2. Elke aangifte vermeldt de identificatiegegevens, opgenomen in het GBCS, van:
1° de exploitatie waarop de aangifte betrekking heeft. Daaronder wordt minstens verstaan het exploitatienummer en het adres;
2° de exploitant van de exploitatie, vermeld in punt 1°. Daaronder wordt minstens verstaan de naam, het adres, het exploitantnummer en het ondernemingsnummer van de exploitant van de betrokken exploitatie;
3° de landbouwer waartoe de exploitant, vermeld in punt 2°, behoort. Daaronder wordt minstens verstaan de naam, het adres en het landbouwernummer.
§ 3. Iedereen die in de loop van een kalenderjaar, door het opstarten of overnemen van een exploitatie of delen van een exploitatie of door het uitbreiden van zijn exploitatie, een aangifteplichtige landbouwer als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt, laat zich als landbouwer identificeren in het GBCS of past zijn bestaande identificatie in het GBCS aan.
Na de identificatie in het GBCS ontvangen de betrokken landbouwers een verzamelaanvraag waarop ze voor het betreffende kalenderjaar aangifte doen van de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, eerste lid, 6° en 7°, van het voormelde decreet. De betrokken landbouwer dient die ingevulde en ondertekende verzamelaanvraag in conform de bepalingen van het ministerieel besluit van 23 juni 2015 houdende vaststelling van de verzamelaanvraag en de nadere regels voor de gemeenschappelijke identificatie van percelen, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid.]1
Elke landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1° of 7°, van het voormelde decreet, moet op unieke wijze als landbouwer geïdentificeerd zijn in het GBCS.
§ 2. Elke aangifte vermeldt de identificatiegegevens, opgenomen in het GBCS, van:
1° de exploitatie waarop de aangifte betrekking heeft. Daaronder wordt minstens verstaan het exploitatienummer en het adres;
2° de exploitant van de exploitatie, vermeld in punt 1°. Daaronder wordt minstens verstaan de naam, het adres, het exploitantnummer en het ondernemingsnummer van de exploitant van de betrokken exploitatie;
3° de landbouwer waartoe de exploitant, vermeld in punt 2°, behoort. Daaronder wordt minstens verstaan de naam, het adres en het landbouwernummer.
§ 3. Iedereen die in de loop van een kalenderjaar, door het opstarten of overnemen van een exploitatie of delen van een exploitatie of door het uitbreiden van zijn exploitatie, een aangifteplichtige landbouwer als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt, laat zich als landbouwer identificeren in het GBCS of past zijn bestaande identificatie in het GBCS aan.
Na de identificatie in het GBCS ontvangen de betrokken landbouwers een verzamelaanvraag waarop ze voor het betreffende kalenderjaar aangifte doen van de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, eerste lid, 6° en 7°, van het voormelde decreet. De betrokken landbouwer dient die ingevulde en ondertekende verzamelaanvraag in conform de bepalingen van het ministerieel besluit van 23 juni 2015 houdende vaststelling van de verzamelaanvraag en de nadere regels voor de gemeenschappelijke identificatie van percelen, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid.]1
Art. 2.1.2.1. [1 § 1er. Chaque agriculteur, visé à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 1° ou 7°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, déclare à la Banque d'engrais, et ce au moins chaque année et pour chaque exploitation, les données mentionnées dans la présente sous-section, en plus des données visées à l'article 23, § 5 du décret sur les engrais.
Chaque agriculteur, repris à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 1° ou 7°, du décret précité, doit être identifié de manière unique dans le SIGC.
§ 2. Chaque déclaration reprend les données d'identification reprises dans le SIGC :
1° l'exploitation sur laquelle porte la déclaration. On entend notamment ici le numéro d'exploitation et l'adresse ;
2° l'exploitant de l'exploitation, mentionné au point 1°. Il s'agit notamment du nom, de l'adresse, du numéro d'exploitant et du numéro d'entreprise de l'exploitant de l'exploitation concernée ;
3° l'agriculteur dont relève l'exploitant ainsi que mentionné au point 2°. Il s'agit notamment du nom, de l'adresse et du numéro d'agriculteur.
§ 3. Toute personne qui, au cours d'une année civile, devient un agriculteur soumis à déclaration, tel que visé à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 1° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, par la mise en service ou la reprise d'une exploitation ou parties d'une exploitation ou par l'extension de celle-ci, doit se faire identifier en tant qu'agriculteur ou adapter son identification existante dans le SIGC.
Après identification dans le SIGC, les agriculteurs concernés reçoivent une demande unique dans laquelle ils doivent déclarer, pour l'année civile en question, les données visées à l'article 23, § 5, alinéa 1er, 6° et 7° du décret précité. L'agriculteur concerné introduit auprès de l'instance compétente la demande unique précitée complétée et signée, conformément aux dispositions de l'arrêté ministériel du 23 juin 2015 fixant la demande unique et les modalités de l'identification commune de parcelles, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture.]1
Chaque agriculteur, repris à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 1° ou 7°, du décret précité, doit être identifié de manière unique dans le SIGC.
§ 2. Chaque déclaration reprend les données d'identification reprises dans le SIGC :
1° l'exploitation sur laquelle porte la déclaration. On entend notamment ici le numéro d'exploitation et l'adresse ;
2° l'exploitant de l'exploitation, mentionné au point 1°. Il s'agit notamment du nom, de l'adresse, du numéro d'exploitant et du numéro d'entreprise de l'exploitant de l'exploitation concernée ;
3° l'agriculteur dont relève l'exploitant ainsi que mentionné au point 2°. Il s'agit notamment du nom, de l'adresse et du numéro d'agriculteur.
§ 3. Toute personne qui, au cours d'une année civile, devient un agriculteur soumis à déclaration, tel que visé à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 1° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, par la mise en service ou la reprise d'une exploitation ou parties d'une exploitation ou par l'extension de celle-ci, doit se faire identifier en tant qu'agriculteur ou adapter son identification existante dans le SIGC.
Après identification dans le SIGC, les agriculteurs concernés reçoivent une demande unique dans laquelle ils doivent déclarer, pour l'année civile en question, les données visées à l'article 23, § 5, alinéa 1er, 6° et 7° du décret précité. L'agriculteur concerné introduit auprès de l'instance compétente la demande unique précitée complétée et signée, conformément aux dispositions de l'arrêté ministériel du 23 juin 2015 fixant la demande unique et les modalités de l'identification commune de parcelles, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture.]1
Art. 2.1.2.2. [1 § 1. Als op de exploitatie waarop de aangifte betrekking heeft, dieren als vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, werden gehouden, worden de volgende gegevens aangegeven:
1° voor alle dieren, vermeld in artikel 27, § 1, van het voormelde decreet, die op de betrokken exploitatie werden gehouden: het staltype of de staltypes waarin de dieren op de betrokken exploitatie worden gehouden. In voorkomend geval, het staltype, vermeld in de stallenlijst. Per staltype wordt het gemiddelde aantal dieren vermeld, gespecificeerd naar diercategorie, dat in het betrokken staltype werd gehouden;
2° als de dieren die door de landbouwer gehouden werden een bepaalde tijd van het kalenderjaar graasden: het percentage van de tijd dat de dieren aan begrazing deden, gespecificeerd naar diercategorie;
3° als op de betrokken exploitatie, melkvee als vermeld in artikel 27, § 1, 1°, a), van het voormelde decreet, werd gehouden: de hoeveelheid melk, uitgedrukt in liter, die door de betrokken dieren werd geproduceerd;
4° als de landbouwer op een exploitatie gekozen heeft voor het nutriëntenbalansstelsel van het type andere voeders of voedertechnieken, vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 3° : de gegevens vermeld in artikel 6.3.4.2 van dit besluit;
5° in voorkomend geval, de vermelding van het soort luchtwassysteem, vermeld op de S-lijst, dat op de exploitatie gebruikt wordt;
6° in voorkomend geval, de gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van de op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid spuiwater, uitgedrukt in kg N;
7° als het op de exploitatie geproduceerde spuiwater een nabehandeling ondergaat op de exploitatie waardoor de stikstof in het spuiwater omgezet wordt in N2: de gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van het aantal liter spuiwater dat nabehandeld is en van het resultaat van die nabehandeling;
8° in voorkomend geval, de op de eigen exploitatie geproduceerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, en gespecificeerd naar mestsoort, die op de eigen exploitatie verwerkt werd.
§ 2. Voor de berekening in een bepaald kalenderjaar van de op de betrokken exploitatie geproduceerde hoeveelheid spuiwater, uitgedrukt in kg N, vermeld in paragraaf 1, 6°, wordt het verschil tussen de stand van de spuiwatermeter op 1 januari van dat bepaalde kalenderjaar en 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar, in voorkomend geval omgerekend naar liter, vermenigvuldigd met de gemiddelde concentratie aan stikstof in het spuiwater, zoals blijkt uit de analyses, uitgevoerd overeenkomstig de S-lijst, van dat kalenderjaar.
Voor de berekening in een bepaald kalenderjaar van het resultaat van de nabehandeling, vermeld in paragraaf 1, 7°, wordt de hoeveelheid vloeistof die de landbouwer overhield na de nabehandeling, uitgedrukt in liter, vermenigvuldigd met de overeenkomstige concentratie aan stikstof. Voor het bepalen van de overeenkomstige concentratie aan stikstof, gebruikt de landbouwer het gemiddelde van minstens twee door een erkend laboratorium, in het betreffende kalenderjaar, conform het compendium uitgevoerde analyses.
Voor de berekening in een bepaald kalenderjaar van de op de eigen exploitatie geproduceerde hoeveelheid dierlijke mest die op de eigen exploitatie verwerkt werd, vermeld in paragraaf 1, 8°, maakt de landbouwer een balans op die gestaafd is door analyses, uitgevoerd door een erkend laboratorium, in het betreffende kalenderjaar, conform het compendium. De minister kan nadere regels bepalen voor de balans en de analyses die nodig zijn voor de staving van die balans.]1
1° voor alle dieren, vermeld in artikel 27, § 1, van het voormelde decreet, die op de betrokken exploitatie werden gehouden: het staltype of de staltypes waarin de dieren op de betrokken exploitatie worden gehouden. In voorkomend geval, het staltype, vermeld in de stallenlijst. Per staltype wordt het gemiddelde aantal dieren vermeld, gespecificeerd naar diercategorie, dat in het betrokken staltype werd gehouden;
2° als de dieren die door de landbouwer gehouden werden een bepaalde tijd van het kalenderjaar graasden: het percentage van de tijd dat de dieren aan begrazing deden, gespecificeerd naar diercategorie;
3° als op de betrokken exploitatie, melkvee als vermeld in artikel 27, § 1, 1°, a), van het voormelde decreet, werd gehouden: de hoeveelheid melk, uitgedrukt in liter, die door de betrokken dieren werd geproduceerd;
4° als de landbouwer op een exploitatie gekozen heeft voor het nutriëntenbalansstelsel van het type andere voeders of voedertechnieken, vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 3° : de gegevens vermeld in artikel 6.3.4.2 van dit besluit;
5° in voorkomend geval, de vermelding van het soort luchtwassysteem, vermeld op de S-lijst, dat op de exploitatie gebruikt wordt;
6° in voorkomend geval, de gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van de op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid spuiwater, uitgedrukt in kg N;
7° als het op de exploitatie geproduceerde spuiwater een nabehandeling ondergaat op de exploitatie waardoor de stikstof in het spuiwater omgezet wordt in N2: de gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van het aantal liter spuiwater dat nabehandeld is en van het resultaat van die nabehandeling;
8° in voorkomend geval, de op de eigen exploitatie geproduceerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, en gespecificeerd naar mestsoort, die op de eigen exploitatie verwerkt werd.
§ 2. Voor de berekening in een bepaald kalenderjaar van de op de betrokken exploitatie geproduceerde hoeveelheid spuiwater, uitgedrukt in kg N, vermeld in paragraaf 1, 6°, wordt het verschil tussen de stand van de spuiwatermeter op 1 januari van dat bepaalde kalenderjaar en 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar, in voorkomend geval omgerekend naar liter, vermenigvuldigd met de gemiddelde concentratie aan stikstof in het spuiwater, zoals blijkt uit de analyses, uitgevoerd overeenkomstig de S-lijst, van dat kalenderjaar.
Voor de berekening in een bepaald kalenderjaar van het resultaat van de nabehandeling, vermeld in paragraaf 1, 7°, wordt de hoeveelheid vloeistof die de landbouwer overhield na de nabehandeling, uitgedrukt in liter, vermenigvuldigd met de overeenkomstige concentratie aan stikstof. Voor het bepalen van de overeenkomstige concentratie aan stikstof, gebruikt de landbouwer het gemiddelde van minstens twee door een erkend laboratorium, in het betreffende kalenderjaar, conform het compendium uitgevoerde analyses.
Voor de berekening in een bepaald kalenderjaar van de op de eigen exploitatie geproduceerde hoeveelheid dierlijke mest die op de eigen exploitatie verwerkt werd, vermeld in paragraaf 1, 8°, maakt de landbouwer een balans op die gestaafd is door analyses, uitgevoerd door een erkend laboratorium, in het betreffende kalenderjaar, conform het compendium. De minister kan nadere regels bepalen voor de balans en de analyses die nodig zijn voor de staving van die balans.]1
Art. 2.1.2.2. [1 § 1er. Si des animaux tels que visés à l'article 27, § 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, sont élevés sur l'exploitation sur laquelle porte la déclaration, les informations suivantes sont communiquées :
1° pour tous les animaux visés à l'article l'article 27, § 1er, du décret précité, qui sont élevés dans l'exploitation concernée : le ou les types d'étable dans lequel/lesquels ils sont élevés dans l'exploitation concernée. Le cas échéant, le type d'étable, mentionné dans la liste des étables. Pour chaque type d'étable, il y a lieu de mentionner le nombre moyen d'animaux, précisé pour chaque catégorie animale, qui y ont été élevés ;
2° si les animaux élevés par l'agriculteur ont brouté pendant une période déterminée de l'année civile : le pourcentage de temps passé à brouter, précisé pour chaque catégorie animale ;
3° si du bétail laitier, tel que mentionné à l'article 27, § 1er, 1°, a), du décret précité, a été élevé sur l'exploitation concernée : la quantité de lait, exprimée en litres, produite par les animaux concernés ;
4° si sur une exploitation, un agriculteur a opté pour le régime du bilan nutritif du type autres alimentations animales ou techniques d'alimentation animale, mentionné à l'article 6.3.1.1, alinéa premier, 3° : les données reprises à l'article 6.3.4.2 du présent arrêté ;
5° le cas échéant, la mention du type de système de nettoyage de l'air, mentionné dans la liste S, utilisé sur l'exploitation ;
6° le cas échéant, les données nécessaires pour le calcul de la quantité d'eau de drainage, exprimée en kg N, produite sur l'exploitation ;
7° si les eaux de drainage produites sur l'exploitation subissent un post-traitement sur l'exploitation entraînant la transformation de l'azote qui y est présent en N2 : les données nécessaires au calcul du nombre de litres d'eau de drainage traités et le résultat dudit post-traitement ;
8° le cas échéant, la quantité d'engrais animal produite par l'exploitation propre, exprimée en N, et précisée pour chaque type d'engrais, traité sur ladite exploitation.
§ 2. Pour le calcul dans une année civile déterminée des quantités d'eaux d'évacuation produites dans l'exploitation concernée, exprimées en kg N, ainsi que prévu au paragraphe 1er, 6°, la différence entre l'indication du compteur d'eaux d'évacuation le 1er janvier de cette année civile et le 1er janvier de l'année suivante, le cas échéant convertie en litres, est multipliée par la concentration moyenne en azote dans les eaux d'évacuation, telle qu'elle résulte des analyses effectuées conformément à la liste S, de l'année civile en question.
Pour le calcul, au cours d'une année civile donnée, du résultat du post-traitement visé au paragraphe 1, 7°, la quantité de liquide résultant du post-traitement, exprimée en litres, est multipliée par la concentration correspondante en azote. Pour la détermination de la concentration en azote correspondante, l'agriculteur doit faire usage de la moyenne d'au moins deux analyses effectuées au cours de l'année civile concernée par un laboratoire agréé, conformément au compendium.
Pour le calcul, au cours d'une année civile donnée, d'une quantité d'engrais animal produit dans la propre exploitation et transformé dans cette dernière, repris au paragraphe 1er, 8°, l'agriculteur est tenu d'établir un bilan, étayé par des analyses effectuées au cours de l'année civile concernée par un laboratoire agréé, conformément au compendium. Le Ministre peut arrêter des modalités pour le bilan et les analyses nécessaires afin d'étayer ce dernier.]1
1° pour tous les animaux visés à l'article l'article 27, § 1er, du décret précité, qui sont élevés dans l'exploitation concernée : le ou les types d'étable dans lequel/lesquels ils sont élevés dans l'exploitation concernée. Le cas échéant, le type d'étable, mentionné dans la liste des étables. Pour chaque type d'étable, il y a lieu de mentionner le nombre moyen d'animaux, précisé pour chaque catégorie animale, qui y ont été élevés ;
2° si les animaux élevés par l'agriculteur ont brouté pendant une période déterminée de l'année civile : le pourcentage de temps passé à brouter, précisé pour chaque catégorie animale ;
3° si du bétail laitier, tel que mentionné à l'article 27, § 1er, 1°, a), du décret précité, a été élevé sur l'exploitation concernée : la quantité de lait, exprimée en litres, produite par les animaux concernés ;
4° si sur une exploitation, un agriculteur a opté pour le régime du bilan nutritif du type autres alimentations animales ou techniques d'alimentation animale, mentionné à l'article 6.3.1.1, alinéa premier, 3° : les données reprises à l'article 6.3.4.2 du présent arrêté ;
5° le cas échéant, la mention du type de système de nettoyage de l'air, mentionné dans la liste S, utilisé sur l'exploitation ;
6° le cas échéant, les données nécessaires pour le calcul de la quantité d'eau de drainage, exprimée en kg N, produite sur l'exploitation ;
7° si les eaux de drainage produites sur l'exploitation subissent un post-traitement sur l'exploitation entraînant la transformation de l'azote qui y est présent en N2 : les données nécessaires au calcul du nombre de litres d'eau de drainage traités et le résultat dudit post-traitement ;
8° le cas échéant, la quantité d'engrais animal produite par l'exploitation propre, exprimée en N, et précisée pour chaque type d'engrais, traité sur ladite exploitation.
§ 2. Pour le calcul dans une année civile déterminée des quantités d'eaux d'évacuation produites dans l'exploitation concernée, exprimées en kg N, ainsi que prévu au paragraphe 1er, 6°, la différence entre l'indication du compteur d'eaux d'évacuation le 1er janvier de cette année civile et le 1er janvier de l'année suivante, le cas échéant convertie en litres, est multipliée par la concentration moyenne en azote dans les eaux d'évacuation, telle qu'elle résulte des analyses effectuées conformément à la liste S, de l'année civile en question.
Pour le calcul, au cours d'une année civile donnée, du résultat du post-traitement visé au paragraphe 1, 7°, la quantité de liquide résultant du post-traitement, exprimée en litres, est multipliée par la concentration correspondante en azote. Pour la détermination de la concentration en azote correspondante, l'agriculteur doit faire usage de la moyenne d'au moins deux analyses effectuées au cours de l'année civile concernée par un laboratoire agréé, conformément au compendium.
Pour le calcul, au cours d'une année civile donnée, d'une quantité d'engrais animal produit dans la propre exploitation et transformé dans cette dernière, repris au paragraphe 1er, 8°, l'agriculteur est tenu d'établir un bilan, étayé par des analyses effectuées au cours de l'année civile concernée par un laboratoire agréé, conformément au compendium. Le Ministre peut arrêter des modalités pour le bilan et les analyses nécessaires afin d'étayer ce dernier.]1
Art. 2.1.2.3. [1 § 1. In afwijking van artikel 2.1.1.1, eerste lid, van dit besluit, worden de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, eerste lid, 6° en 7°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, via de verzamelaanvraag aangegeven.
In afwijking van het eerste lid doet een exploitant die gewassen teelt op groeimedium:
1° via de verzamelaanvraag aangifte van de oppervlakte van de gebouwen of bedrijfsruimtes waarin hij gewassen op groeimedium teelt en duidt hij die aan op cartografisch materiaal;
2° via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket, vermeld in artikel 2.1.1.1, eerste lid, van dit besluit, aangifte van de effectieve oppervlakte groeimedium, vermeld in artikel 23, § 1, derde lid, van het voormelde decreet.
§ 2. Als de aangifte betrekking heeft op een landbouwer die gevestigd is buiten het Vlaamse Gewest maar waarvan een gedeelte van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond binnen het Vlaamse Gewest gelegen is, worden al de volgende gegevens aangegeven:
1° de dierlijke mest die geproduceerd werd op een van de tot het bedrijf behorende exploitaties, gelegen buiten het Vlaamse Gewest, en die opgebracht werd, inclusief opbrenging via rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest. De landbouwer vermeldt de soort dierlijke mest, en per soort dierlijke mest, de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in ton, en de naam en het adres van de betrokken mestvoerder of de betrokken mestvoerders;
2° de andere meststoffen die geproduceerd werden op een van de tot het bedrijf behorende exploitaties, gelegen buiten het Vlaamse Gewest, en die opgebracht werden op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest. De landbouwer vermeldt de soort andere meststoffen en per soort andere meststoffen de hoeveelheid andere meststoffen, uitgedrukt in ton, en de naam en het adres van de betrokken mestvoerder of de betrokken mestvoerders.
De gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, eerste lid, 9°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, hebben alleen betrekking op de hoeveelheid dierlijke mest, andere meststoffen of kunstmest, die nog niet vermeld is op een of meer transportdocumenten.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2, eerste lid, 1°, doet de landbouwer die als grensboer is geregistreerd als vermeld in artikel 9.5.5.1, of de landbouwer die een gewestgrensboer is als vermeld in artikel 9.5.10.1, geen aangifte van de dierlijke mest die geproduceerd werd op een van de tot het bedrijf behorende exploitaties en die opgebracht werd op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest.]1
In afwijking van het eerste lid doet een exploitant die gewassen teelt op groeimedium:
1° via de verzamelaanvraag aangifte van de oppervlakte van de gebouwen of bedrijfsruimtes waarin hij gewassen op groeimedium teelt en duidt hij die aan op cartografisch materiaal;
2° via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket, vermeld in artikel 2.1.1.1, eerste lid, van dit besluit, aangifte van de effectieve oppervlakte groeimedium, vermeld in artikel 23, § 1, derde lid, van het voormelde decreet.
§ 2. Als de aangifte betrekking heeft op een landbouwer die gevestigd is buiten het Vlaamse Gewest maar waarvan een gedeelte van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond binnen het Vlaamse Gewest gelegen is, worden al de volgende gegevens aangegeven:
1° de dierlijke mest die geproduceerd werd op een van de tot het bedrijf behorende exploitaties, gelegen buiten het Vlaamse Gewest, en die opgebracht werd, inclusief opbrenging via rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest. De landbouwer vermeldt de soort dierlijke mest, en per soort dierlijke mest, de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in ton, en de naam en het adres van de betrokken mestvoerder of de betrokken mestvoerders;
2° de andere meststoffen die geproduceerd werden op een van de tot het bedrijf behorende exploitaties, gelegen buiten het Vlaamse Gewest, en die opgebracht werden op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest. De landbouwer vermeldt de soort andere meststoffen en per soort andere meststoffen de hoeveelheid andere meststoffen, uitgedrukt in ton, en de naam en het adres van de betrokken mestvoerder of de betrokken mestvoerders.
De gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, eerste lid, 9°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, hebben alleen betrekking op de hoeveelheid dierlijke mest, andere meststoffen of kunstmest, die nog niet vermeld is op een of meer transportdocumenten.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2, eerste lid, 1°, doet de landbouwer die als grensboer is geregistreerd als vermeld in artikel 9.5.5.1, of de landbouwer die een gewestgrensboer is als vermeld in artikel 9.5.10.1, geen aangifte van de dierlijke mest die geproduceerd werd op een van de tot het bedrijf behorende exploitaties en die opgebracht werd op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest.]1
Art. 2.1.2.3. [1 § 1er. Par dérogation à l'article 2.1.1.1, alinéa 1er, du présent arrêté, les données mentionnées à l'article 23, § 5, alinéa 1er, 6° et 7°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, sont communiquées par le biais de la demande unique.
Par dérogation à l'alinéa 1er, l'exploitant qui cultive des plantes dans un milieu de culture :
1° déclare la superficie des bâtiments ou des sites d'activité économique dans lesquels il cultive des plantes dans un milieu de culture par le biais de la déclaration unique et les indique sur du matériel cartographique ;
2° déclare la superficie effective du milieu de culture, mentionné à l'article 23, § 1er, alinéa 3, du décret précité, par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Banque d'engrais, mentionné à l'article 2.1.1.1, alinéa 1er.
§ 2. Si la déclaration concerne un agriculteur établi hors de la Région flamande, mais dont une partie des terres agricoles appartenant à l'entreprise est située en Région flamande, il y a lieu d'indiquer au moins les données suivantes :
1° les données relatives à l'engrais animal produit dans l'une des exploitations appartenant à l'entreprise, située hors de la Région flamande, et épandu - y compris par excrétion directe lors du broutement - sur des terres agricoles appartenant à l'entreprise qui sont situées en Région flamande. L'agriculteur mentionne à cet effet les types d'engrais animal et, pour chaque type d'engrais, la quantité exprimée en tonnes, ainsi que le nom et l'adresse du ou des transporteurs d'engrais concernés ;
2° les autres engrais produits dans l'une des exploitations appartenant à l'entreprise, située hors de la Région flamande, et épandus sur des terres agricoles appartenant à l'entreprise qui sont situées en Région flamande. L'agriculteur mentionne à cet effet les types d'autres engrais et, pour chaque type d'engrais, la quantité exprimée en tonnes, ainsi que le nom et l'adresse du ou des transporteurs d'engrais concernés ;
Les informations mentionnées à l'article 23, § 5, alinéa 1er, 9°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, concernent uniquement la quantité d'engrais animal, d'autres engrais ou engrais chimiques non repris sur un ou plusieurs document(s) de transport.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 2, alinéa 1er, 1°, l'agriculteur enregistré comme agriculteur frontalier tel que visé à l'article 9.5.5.1, ou l'agriculteur qui est un agriculteur transrégional tel que visé à l'article 9.5.10.1, n'introduit aucune déclaration de l'engrais animal produit dans l'une des exploitations appartenant à l'entreprise et épandu sur des terres agricoles appartenant à cette dernière et situées en Région flamande.]1
Par dérogation à l'alinéa 1er, l'exploitant qui cultive des plantes dans un milieu de culture :
1° déclare la superficie des bâtiments ou des sites d'activité économique dans lesquels il cultive des plantes dans un milieu de culture par le biais de la déclaration unique et les indique sur du matériel cartographique ;
2° déclare la superficie effective du milieu de culture, mentionné à l'article 23, § 1er, alinéa 3, du décret précité, par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Banque d'engrais, mentionné à l'article 2.1.1.1, alinéa 1er.
§ 2. Si la déclaration concerne un agriculteur établi hors de la Région flamande, mais dont une partie des terres agricoles appartenant à l'entreprise est située en Région flamande, il y a lieu d'indiquer au moins les données suivantes :
1° les données relatives à l'engrais animal produit dans l'une des exploitations appartenant à l'entreprise, située hors de la Région flamande, et épandu - y compris par excrétion directe lors du broutement - sur des terres agricoles appartenant à l'entreprise qui sont situées en Région flamande. L'agriculteur mentionne à cet effet les types d'engrais animal et, pour chaque type d'engrais, la quantité exprimée en tonnes, ainsi que le nom et l'adresse du ou des transporteurs d'engrais concernés ;
2° les autres engrais produits dans l'une des exploitations appartenant à l'entreprise, située hors de la Région flamande, et épandus sur des terres agricoles appartenant à l'entreprise qui sont situées en Région flamande. L'agriculteur mentionne à cet effet les types d'autres engrais et, pour chaque type d'engrais, la quantité exprimée en tonnes, ainsi que le nom et l'adresse du ou des transporteurs d'engrais concernés ;
Les informations mentionnées à l'article 23, § 5, alinéa 1er, 9°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, concernent uniquement la quantité d'engrais animal, d'autres engrais ou engrais chimiques non repris sur un ou plusieurs document(s) de transport.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 2, alinéa 1er, 1°, l'agriculteur enregistré comme agriculteur frontalier tel que visé à l'article 9.5.5.1, ou l'agriculteur qui est un agriculteur transrégional tel que visé à l'article 9.5.10.1, n'introduit aucune déclaration de l'engrais animal produit dans l'une des exploitations appartenant à l'entreprise et épandu sur des terres agricoles appartenant à cette dernière et situées en Région flamande.]1
Art. 2.1.2.4. [1 Voor wat betreft de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006, gelden de volgende aanvullingen of wijzigingen.
De gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, 3° en 4°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, moeten gespecificeerd per soort mest aangegeven worden.
De gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, 6° en 7° van het Mestdecreet van 22 december 2006, moeten alleen via de verzamelaanvraag aangegeven worden als ze betrekking hebben op onroerende goederen die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest.]1
De gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, 3° en 4°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, moeten gespecificeerd per soort mest aangegeven worden.
De gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, 6° en 7° van het Mestdecreet van 22 december 2006, moeten alleen via de verzamelaanvraag aangegeven worden als ze betrekking hebben op onroerende goederen die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest.]1
Art. 2.1.2.4. [1 S'agissant des données mentionnées à l'article 23, § 5, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, les compléments ou modifications suivants s'appliquent.
Les données mentionnées à l'article 23, § 5, 3° et 4°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, doivent être spécifiées pour chaque type d'engrais.
Les données mentionnées à l'article 23, § 5, 6° et 7°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, doivent uniquement être communiquées par l'intermédiaire de la demande unique si elles concernent des biens immobiliers situés en Région flamande.]1
Les données mentionnées à l'article 23, § 5, 3° et 4°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, doivent être spécifiées pour chaque type d'engrais.
Les données mentionnées à l'article 23, § 5, 6° et 7°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, doivent uniquement être communiquées par l'intermédiaire de la demande unique si elles concernent des biens immobiliers situés en Région flamande.]1
Art. 2.1.2.5. [1 Elke landbouwer die niet aangifteplichtig is conform artikel 23, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kan eenmalig, via de verzamelaanvraag, een aangifte doen van de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, eerste lid, 6° en 7°, van het voormelde decreet. Hij moet daarvoor op unieke wijze als landbouwer geïdentificeerd zijn in het GBCS.
Als de niet-aangifteplichtige landbouwer die eenmalig een aangifte heeft gedaan, vermeld in het eerste lid, de tot zijn exploitatie behorende oppervlakte landbouwgrond wijzigt of als hij zijn exploitatie stopzet, brengt hij op eigen initiatief de bevoegde instantie, vermeld in artikel 2, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 houdende bepalingen tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid, daarvan binnen drie maanden na de wijziging of de stopzetting, op de hoogte. Als de tot de exploitatie behorende oppervlakte landbouwgrond wijzigt, moet de landbouwer opnieuw een verzamelaanvraag indienen.]1
Als de niet-aangifteplichtige landbouwer die eenmalig een aangifte heeft gedaan, vermeld in het eerste lid, de tot zijn exploitatie behorende oppervlakte landbouwgrond wijzigt of als hij zijn exploitatie stopzet, brengt hij op eigen initiatief de bevoegde instantie, vermeld in artikel 2, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 houdende bepalingen tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid, daarvan binnen drie maanden na de wijziging of de stopzetting, op de hoogte. Als de tot de exploitatie behorende oppervlakte landbouwgrond wijzigt, moet de landbouwer opnieuw een verzamelaanvraag indienen.]1
Art. 2.1.2.5. [1 Chaque agriculteur qui n'est pas soumis à déclaration, aux termes de l'article 23, § 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, peut déclarer à titre unique les données visées à l'article 23, § 5, alinéa 1er, 6° et 7° du décret précité. A cet effet, il doit être identifié en tant qu'agriculteur de manière unique dans le SIGC.
Au cas où l'agriculteur non déclarant, qui a fait une déclaration à titre unique, ainsi que prévu à l'alinéa 1er, modifierait la superficie des terres agricoles appartenant à son exploitation ou arrêterait son exploitation, il est tenu d'en avertir spontanément l'instance compétente, visée à l'article 2, § 1er de l'arrêté de la Région flamande du 9 février 2007 contenant des dispositions relatives à la création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture, dans les trois mois de la modification ou de l'arrêt. En cas de modification de la superficie des terres agricoles appartenant à l'exploitation, l'agriculteur doit à nouveau introduire une demande unique.]1
Au cas où l'agriculteur non déclarant, qui a fait une déclaration à titre unique, ainsi que prévu à l'alinéa 1er, modifierait la superficie des terres agricoles appartenant à son exploitation ou arrêterait son exploitation, il est tenu d'en avertir spontanément l'instance compétente, visée à l'article 2, § 1er de l'arrêté de la Région flamande du 9 février 2007 contenant des dispositions relatives à la création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture, dans les trois mois de la modification ou de l'arrêt. En cas de modification de la superficie des terres agricoles appartenant à l'exploitation, l'agriculteur doit à nouveau introduire une demande unique.]1
Onderafdeling 3. [1 - De aangifteverplichtingen van de uitbaters van een mestverzamelpunt, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006]1
Sous-section 3. [1 - Les obligations de déclaration des exploitants d'un point de rassemblement d'engrais, visé à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 2° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006]1
Art. 2.1.3.1. [1 De uitbater van een mestverzamelpunt, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per mestverzamelpunt, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van het mestverzamelpunt;
2° de soorten meststoffen die in het mestverzamelpunt opgeslagen worden;
3° de opslagcapaciteit van meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort meststoffen;
4° de opgeslagen hoeveelheid meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide. De opgeslagen hoeveelheid mest, uitgedrukt in kg stikstof en in kg difosforpentoxide, wordt bepaald op basis van de samenstelling, opgenomen in het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het voormelde decreet;
5° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen, en de sector van bestemming van de betrokken meststoffen;
6° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen.
De aangifteplichtige voegt bij zijn aangifte een kopie van het register, vermeld in artikel 9.5.4.1 van dit besluit.]1
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van het mestverzamelpunt;
2° de soorten meststoffen die in het mestverzamelpunt opgeslagen worden;
3° de opslagcapaciteit van meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort meststoffen;
4° de opgeslagen hoeveelheid meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide. De opgeslagen hoeveelheid mest, uitgedrukt in kg stikstof en in kg difosforpentoxide, wordt bepaald op basis van de samenstelling, opgenomen in het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het voormelde decreet;
5° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen, en de sector van bestemming van de betrokken meststoffen;
6° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen.
De aangifteplichtige voegt bij zijn aangifte een kopie van het register, vermeld in artikel 9.5.4.1 van dit besluit.]1
Art. 2.1.3.1. [1 Chaque exploitant d'un point de rassemblement, visé à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 2° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, déclare chaque année à la Banque d'engrais, pour chaque point de rassemblement d'engrais, au moins les données suivantes :
1° le nom, l'adresse, le cas échéant la date de naissance, le numéro de téléphone et le numéro d'entreprise de l'exploitant du point de rassemblement d'engrais concerné ;
2° les types d'engrais qui sont stockés dans le point de rassemblement d'engrais concerné ;
3° la capacité de stockage d'engrais au 1er janvier de l'année civile en cours, exprimée en m3 et précisée pour chaque type d'engrais ;
4° la quantité d'engrais stockée au 1er janvier de l'année civile en cours, précisée pour chaque type d'engrais et exprimée en m3, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore. Pour la détermination de la quantité d'engrais stockée, exprimée en m3, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore, il est tenu compte de la composition mentionnée dans le registre visé à l'article 24, § 3, du décret précité ;
5° le cas échéant, les engrais qui, en exécution de l'article 9.5.4.1 du présent arrêté, ont été évacués de l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore et répartis par type d'engrais, ainsi que le secteur de destination des engrais en question ;
6° le cas échéant, les engrais qui, en exécution de l'article 9.5.4.1 du présent arrêté, ont été réceptionnés à l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore et répartis par type d'engrais.
Le déclarant joint à sa déclaration une copie du registre visé à l'article 9.5.4.1 du présent arrêté.]1
1° le nom, l'adresse, le cas échéant la date de naissance, le numéro de téléphone et le numéro d'entreprise de l'exploitant du point de rassemblement d'engrais concerné ;
2° les types d'engrais qui sont stockés dans le point de rassemblement d'engrais concerné ;
3° la capacité de stockage d'engrais au 1er janvier de l'année civile en cours, exprimée en m3 et précisée pour chaque type d'engrais ;
4° la quantité d'engrais stockée au 1er janvier de l'année civile en cours, précisée pour chaque type d'engrais et exprimée en m3, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore. Pour la détermination de la quantité d'engrais stockée, exprimée en m3, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore, il est tenu compte de la composition mentionnée dans le registre visé à l'article 24, § 3, du décret précité ;
5° le cas échéant, les engrais qui, en exécution de l'article 9.5.4.1 du présent arrêté, ont été évacués de l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore et répartis par type d'engrais, ainsi que le secteur de destination des engrais en question ;
6° le cas échéant, les engrais qui, en exécution de l'article 9.5.4.1 du présent arrêté, ont été réceptionnés à l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore et répartis par type d'engrais.
Le déclarant joint à sa déclaration une copie du registre visé à l'article 9.5.4.1 du présent arrêté.]1
Onderafdeling 4. [1 De aangifteverplichtingen van de uitbaters van een bewerkings- of verwerkingseenheid, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 december 2006]1
Sous-section 4. [1 - Les obligations de déclaration des exploitants d'une unité de traitement ou de transformation, visée à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 3° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006]1
Art. 2.1.4.1. [1 Elke aangifteplichtige uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per bewerkings- of verwerkingseenheid, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken bewerkings- of verwerkingseenheid;
2° het type van activiteit dat op de betrokken uitbating uitgeoefend wordt;
3° de soorten meststoffen die op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
4° de soorten grondstoffen, andere dan meststoffen, die op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
5° de afgewerkte producten die vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort afgewerkte producten, de regio van bestemming en de sector van bestemming van de betrokken afgewerkte producten;
6° de opslagcapaciteit van meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort meststoffen;
7° de opgeslagen hoeveelheid meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
8° de opslagcapaciteit van grondstoffen, andere dan meststoffen, op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort grondstoffen, andere dan meststoffen;
9° de opgeslagen hoeveelheid grondstoffen, andere dan meststoffen, op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort grondstoffen, andere dan meststoffen, en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
10° de opslagcapaciteit van afgewerkte producten op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort afgewerkte producten;
11° de opgeslagen hoeveelheid afgewerkte producten op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort afgewerkte producten en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
12° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen, en de sector van bestemming van de betrokken meststoffen;
13° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen.
De aangifteplichtige voegt bij zijn aangifte een kopie van de nutriëntenbalans, vermeld in artikel 8.1.1.4, § 2, van dit besluit, en in voorkomend geval, een kopie van het register, vermeld in artikel 9.5.4.1 van dit besluit.]1
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken bewerkings- of verwerkingseenheid;
2° het type van activiteit dat op de betrokken uitbating uitgeoefend wordt;
3° de soorten meststoffen die op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
4° de soorten grondstoffen, andere dan meststoffen, die op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
5° de afgewerkte producten die vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort afgewerkte producten, de regio van bestemming en de sector van bestemming van de betrokken afgewerkte producten;
6° de opslagcapaciteit van meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort meststoffen;
7° de opgeslagen hoeveelheid meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
8° de opslagcapaciteit van grondstoffen, andere dan meststoffen, op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort grondstoffen, andere dan meststoffen;
9° de opgeslagen hoeveelheid grondstoffen, andere dan meststoffen, op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort grondstoffen, andere dan meststoffen, en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
10° de opslagcapaciteit van afgewerkte producten op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort afgewerkte producten;
11° de opgeslagen hoeveelheid afgewerkte producten op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort afgewerkte producten en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
12° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen, en de sector van bestemming van de betrokken meststoffen;
13° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen.
De aangifteplichtige voegt bij zijn aangifte een kopie van de nutriëntenbalans, vermeld in artikel 8.1.1.4, § 2, van dit besluit, en in voorkomend geval, een kopie van het register, vermeld in artikel 9.5.4.1 van dit besluit.]1
Art. 2.1.4.1. [1 Chaque déclarant exploitant d'une unité de traitement ou de transformation, visée à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 3° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, déclare chaque année à la Banque d'engrais, pour chaque unité de traitement ou de transformation, au moins les données suivantes :
1° le nom, l'adresse, le cas échéant la date de naissance, le numéro de téléphone et le numéro d'entreprise de l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation ;
2° le type d'activité exercé dans l'exploitation concernée ;
3° les types d'engrais réceptionnés à l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore ;
4° les types de matières premières autres que des engrais, réceptionnés à l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore ;
5° les produits finis évacués de l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore et répartis par type de produit fini, la région de destination et le secteur de destination des produits finis en question ;
6° la capacité de stockage d'engrais au 1er janvier de l'année civile en cours, exprimée en m3 et précisée pour chaque type d'engrais ;
7° la quantité d'engrais stockée au 1er janvier de l'année civile en cours, précisée pour chaque type d'engrais et exprimée en m3, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore ;
8° la capacité de stockage de matières premières autres que des engrais au 1er janvier de l'année civile en cours, exprimée en m3 et précisée pour chaque type de matières premières autres que des engrais ;
9° la quantité de matières premières stockées autres que des engrais au 1er janvier de l'année civile en cours, précisée pour chaque type de matières premières autres que des engrais et exprimée en m3, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore ;
10° la capacité de stockage de produits finis au 1er janvier de l'année civile en cours, exprimée en m3 et précisée pour chaque type de produits finis ;
11° la quantité de produits finis stockée au 1er janvier de l'année civile en cours, précisée pour chaque type de produits finis et exprimée en m3, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore ;
12° le cas échéant, les engrais qui, en exécution de l'article 9.5.4.1 du présent arrêté, ont été évacués de l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore et répartis par type d'engrais, ainsi que le secteur de destination des engrais en question ;
13° le cas échéant, les engrais qui, en exécution de l'article 9.5.4.1 du présent arrêté, ont été réceptionnés à l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore et répartis par type d'engrais.
Le déclarant joint à sa déclaration une copie du bilan nutritif mentionné à l'article 8.1.1.4, § 2, du présent arrêté et, le cas échéant, une copie du registre mentionné à l'article 9.5.4.1 du présent arrêté.]1
1° le nom, l'adresse, le cas échéant la date de naissance, le numéro de téléphone et le numéro d'entreprise de l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation ;
2° le type d'activité exercé dans l'exploitation concernée ;
3° les types d'engrais réceptionnés à l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore ;
4° les types de matières premières autres que des engrais, réceptionnés à l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore ;
5° les produits finis évacués de l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore et répartis par type de produit fini, la région de destination et le secteur de destination des produits finis en question ;
6° la capacité de stockage d'engrais au 1er janvier de l'année civile en cours, exprimée en m3 et précisée pour chaque type d'engrais ;
7° la quantité d'engrais stockée au 1er janvier de l'année civile en cours, précisée pour chaque type d'engrais et exprimée en m3, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore ;
8° la capacité de stockage de matières premières autres que des engrais au 1er janvier de l'année civile en cours, exprimée en m3 et précisée pour chaque type de matières premières autres que des engrais ;
9° la quantité de matières premières stockées autres que des engrais au 1er janvier de l'année civile en cours, précisée pour chaque type de matières premières autres que des engrais et exprimée en m3, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore ;
10° la capacité de stockage de produits finis au 1er janvier de l'année civile en cours, exprimée en m3 et précisée pour chaque type de produits finis ;
11° la quantité de produits finis stockée au 1er janvier de l'année civile en cours, précisée pour chaque type de produits finis et exprimée en m3, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore ;
12° le cas échéant, les engrais qui, en exécution de l'article 9.5.4.1 du présent arrêté, ont été évacués de l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore et répartis par type d'engrais, ainsi que le secteur de destination des engrais en question ;
13° le cas échéant, les engrais qui, en exécution de l'article 9.5.4.1 du présent arrêté, ont été réceptionnés à l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore et répartis par type d'engrais.
Le déclarant joint à sa déclaration une copie du bilan nutritif mentionné à l'article 8.1.1.4, § 2, du présent arrêté et, le cas échéant, une copie du registre mentionné à l'article 9.5.4.1 du présent arrêté.]1
Onderafdeling 5. [1 - De aangifteverplichtingen van producenten of verdelers van andere meststoffen als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 4°, van het Mestdecreet van 22 december 2006]1
Sous-section 5. [1 - Les obligations de déclaration des producteurs ou distributeurs d'autres engrais, visés à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 4° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006]1
Art. 2.1.5.1. [1 Elke aangifteplichtige producent of verdeler van andere meststoffen, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 4°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per uitbating, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken uitbating;
2° de hoeveelheid andere meststoffen die in het vorige kalenderjaar op de betrokken uitbating geproduceerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide, gespecificeerd naar de soort andere meststoffen en met vermelding van de overeenkomstige meststofcode;
3° de opslagcapaciteit van andere meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort andere meststoffen;
4° de opgeslagen hoeveelheid andere meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort andere meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide.]1
[2 Voor het bepalen van de geproduceerde hoeveelheid vloeibare andere meststoffen, uitgedrukt in ton, als vermeld in het eerste lid, 2°, plaatst en gebruikt de uitbater debietmeters die geplaatst zijn op elk afvoerpunt van vloeibare andere meststoffen. Op deze debietmeters zijn de bepalingen van artikel 2.2.3.4, van overeenkomstige toepassing.]2
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken uitbating;
2° de hoeveelheid andere meststoffen die in het vorige kalenderjaar op de betrokken uitbating geproduceerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide, gespecificeerd naar de soort andere meststoffen en met vermelding van de overeenkomstige meststofcode;
3° de opslagcapaciteit van andere meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort andere meststoffen;
4° de opgeslagen hoeveelheid andere meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort andere meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide.]1
[2 Voor het bepalen van de geproduceerde hoeveelheid vloeibare andere meststoffen, uitgedrukt in ton, als vermeld in het eerste lid, 2°, plaatst en gebruikt de uitbater debietmeters die geplaatst zijn op elk afvoerpunt van vloeibare andere meststoffen. Op deze debietmeters zijn de bepalingen van artikel 2.2.3.4, van overeenkomstige toepassing.]2
Art. 2.1.5.1. [1 Chaque déclarant producteur ou distributeur d'autres engrais, visé à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 4° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, déclare chaque année à la Banque d'engrais, pour chaque exploitation, au moins les données suivantes :
1° le nom, l'adresse, le cas échéant la date de naissance, le numéro de téléphone et le numéro d'entreprise de l'exploitant de l'exploitation concernée ;
2° la quantité d'autres engrais produite au cours de l'année civile précédente dans l'exploitation concernée, exprimée en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore, précisée pour chaque type d'autres engrais, avec mention du code d'engrais correspondant ;
3° la capacité de stockage d'autres engrais au 1er janvier de l'année civile en cours, exprimée en m3 et précisée pour chaque type d'autres engrais ;
4° la quantité d'autres engrais stockés au 1er janvier de l'année civile en cours, précisée pour chaque type d'autres engrais et exprimée en m3, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore.]1
[2 Pour déterminer la quantité produite d'autres engrais liquides, exprimée en tonnes, telle que visée à l'alinéa 1er, 2°, l'exploitant installe et utilise des débitmètres qui sont placés à chaque point d'évacuation d'autres engrais liquides. Les dispositions de l'article 2.2.3.4 s'appliquent par analogie à ces débitmètres. ]2
1° le nom, l'adresse, le cas échéant la date de naissance, le numéro de téléphone et le numéro d'entreprise de l'exploitant de l'exploitation concernée ;
2° la quantité d'autres engrais produite au cours de l'année civile précédente dans l'exploitation concernée, exprimée en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore, précisée pour chaque type d'autres engrais, avec mention du code d'engrais correspondant ;
3° la capacité de stockage d'autres engrais au 1er janvier de l'année civile en cours, exprimée en m3 et précisée pour chaque type d'autres engrais ;
4° la quantité d'autres engrais stockés au 1er janvier de l'année civile en cours, précisée pour chaque type d'autres engrais et exprimée en m3, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore.]1
[2 Pour déterminer la quantité produite d'autres engrais liquides, exprimée en tonnes, telle que visée à l'alinéa 1er, 2°, l'exploitant installe et utilise des débitmètres qui sont placés à chaque point d'évacuation d'autres engrais liquides. Les dispositions de l'article 2.2.3.4 s'appliquent par analogie à ces débitmètres. ]2
Onderafdeling 6. [1 - De aangifteverplichtingen van producenten, verdelers, importeurs of exporteurs van kunstmest als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006]1
Sous-section 6. [1 - Les obligations de déclaration des producteurs, distributeurs, importateurs ou exportateurs d'engrais chimiques visés à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 5° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006]1
Art. 2.1.6.1. [1 Elke aangifteplichtige producent, verdeler, importeur of exporteur van kunstmest, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per uitbating, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken uitbating of van de betrokken importeur of exporteur;
2° de soorten kunstmest die vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort kunstmest, de regio van bestemming en de sector van bestemming van de betrokken afgewerkte producten.
De aangifteplichtige voegt bij zijn aangifte een kopie van het register, vermeld in artikel 24, § 2, van het voormelde decreet.]1
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken uitbating of van de betrokken importeur of exporteur;
2° de soorten kunstmest die vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort kunstmest, de regio van bestemming en de sector van bestemming van de betrokken afgewerkte producten.
De aangifteplichtige voegt bij zijn aangifte een kopie van het register, vermeld in artikel 24, § 2, van het voormelde decreet.]1
Art. 2.1.6.1. [1 Chaque déclarant producteur, distributeur, importateur ou exportateur d'engrais chimiques, visés à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 5° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, déclare chaque année à la Banque d'engrais, pour chaque exploitation, au moins les données suivantes :
1° le nom, l'adresse, le cas échéant la date de naissance, le numéro de téléphone et le numéro d'entreprise de l'exploitant de l'exploitation concernée ou de l'importateur ou exportateur concernés ;
2° les types d'engrais chimiques évacués de l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore et précisés pour chaque type d'engrais chimiques, la région de destination ainsi que le secteur de destination des produits finis en question.
Le déclarant joint à sa déclaration une copie du registre mentionné à l'article 24, § 2 du décret précité.]1
1° le nom, l'adresse, le cas échéant la date de naissance, le numéro de téléphone et le numéro d'entreprise de l'exploitant de l'exploitation concernée ou de l'importateur ou exportateur concernés ;
2° les types d'engrais chimiques évacués de l'exploitation concernée au cours de l'année civile précédente, exprimés en tonnes, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore et précisés pour chaque type d'engrais chimiques, la région de destination ainsi que le secteur de destination des produits finis en question.
Le déclarant joint à sa déclaration une copie du registre mentionné à l'article 24, § 2 du décret précité.]1
Onderafdeling 7. [1 - De aangifteverplichtingen van producenten, invoerders of verkopers van diervoeders als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 6°, van het Mestdecreet van 22 december 2006]1
Sous-section 7. [1 - Les obligations de déclaration des producteurs, importateurs ou vendeurs d'engrais chimiques visés à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 6° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006]1
Art. 2.1.7.1. [1 Ter uitvoering van artikel 23, § 7, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt de aangifteplicht voor producenten, invoerders of verkopers van diervoeders, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 6°, van het voormelde decreet, beperkt tot iedereen die diervoeders of bestanddelen voor diervoeders levert aan landbouwers en die aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° diervoeders produceren op een in het Vlaamse Gewest gelegen uitbating en in het kader van de verordening (EG) Nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne bij het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen erkend of geregistreerd zijn als producent van diervoeders;
2° diervoeders invoeren die geproduceerd zijn door een producent die in het kader van de voormelde verordening hetzij bij het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, hetzij bij de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, erkend of geregistreerd zijn als producent van diervoeders;
3° diervoeders of bestanddelen voor diervoeders verkopen die geproduceerd zijn door een producent van diervoeders als vermeld in punt 1°, 2°, 5° en 6° ;
4° perspulp van suikerbieten leveren aan landbouwers, van wie de exploitatie gelegen is in het Vlaamse Gewest;
5° diervoeders produceren in de vorm van brijvoeders;
6° diervoeders produceren in de vorm van producten uit de voedingsindustrie.]1
1° diervoeders produceren op een in het Vlaamse Gewest gelegen uitbating en in het kader van de verordening (EG) Nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne bij het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen erkend of geregistreerd zijn als producent van diervoeders;
2° diervoeders invoeren die geproduceerd zijn door een producent die in het kader van de voormelde verordening hetzij bij het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, hetzij bij de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, erkend of geregistreerd zijn als producent van diervoeders;
3° diervoeders of bestanddelen voor diervoeders verkopen die geproduceerd zijn door een producent van diervoeders als vermeld in punt 1°, 2°, 5° en 6° ;
4° perspulp van suikerbieten leveren aan landbouwers, van wie de exploitatie gelegen is in het Vlaamse Gewest;
5° diervoeders produceren in de vorm van brijvoeders;
6° diervoeders produceren in de vorm van producten uit de voedingsindustrie.]1
Art. 2.1.7.1. [1 En exécution de l'article 23, § 7, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, l'obligation de déclaration pour les producteurs, les importateurs ou vendeurs d'aliments pour animaux visés à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 6°, du décret sur les engrais, est limitée à toute personne qui livre des aliments pour animaux ou des composants d'aliments pour animaux aux agriculteurs et qui :
1° produit des aliments pour animaux dans une exploitation située en Région flamande et est agréé ou enregistré en tant que producteur d'aliments pour animaux auprès de l'Agence fédérale pour la Sécurité de la Chaîne alimentaire dans le cadre du Règlement (CE) n° 183/2005 du Parlement européen et du Conseil du 12 janvier 2005 établissant des exigences en matière d'hygiène des aliments pour animaux ;
2° importe des aliments pour animaux produits par un producteur agréé ou enregistré comme producteur d'aliments pour animaux, soit auprès de l'Agence fédérale pour la Sécurité de la Chaîne alimentaire, soit auprès de l'autorité compétente d'un autre Etat membre, dans le cadre du règlement précité ;
3° vend des aliments pour animaux ou des composants d'aliments pour animaux qui sont produits par un producteur d'aliments pour animaux, visés aux points 1°, 2°, 5° et 6° ;
4° livre de la pulpe pressée de betteraves sucrières aux agriculteurs ont l'exploitation se trouve en Région flamande ;
5° produit des aliments pour animaux sous la forme d'aliments pâteux ;
6° produit des aliments pour animaux sous la forme de produits issus de l'industrie alimentaire.]1
1° produit des aliments pour animaux dans une exploitation située en Région flamande et est agréé ou enregistré en tant que producteur d'aliments pour animaux auprès de l'Agence fédérale pour la Sécurité de la Chaîne alimentaire dans le cadre du Règlement (CE) n° 183/2005 du Parlement européen et du Conseil du 12 janvier 2005 établissant des exigences en matière d'hygiène des aliments pour animaux ;
2° importe des aliments pour animaux produits par un producteur agréé ou enregistré comme producteur d'aliments pour animaux, soit auprès de l'Agence fédérale pour la Sécurité de la Chaîne alimentaire, soit auprès de l'autorité compétente d'un autre Etat membre, dans le cadre du règlement précité ;
3° vend des aliments pour animaux ou des composants d'aliments pour animaux qui sont produits par un producteur d'aliments pour animaux, visés aux points 1°, 2°, 5° et 6° ;
4° livre de la pulpe pressée de betteraves sucrières aux agriculteurs ont l'exploitation se trouve en Région flamande ;
5° produit des aliments pour animaux sous la forme d'aliments pâteux ;
6° produit des aliments pour animaux sous la forme de produits issus de l'industrie alimentaire.]1
Art. 2.1.7.2. [1 De producenten, invoerders of verkopers van diervoeders, vermeld in artikel 2.1.7.1 van dit besluit, doen elk kalenderjaar, per uitbating of per invoerder, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken uitbating of van de betrokken invoerder;
2° de aanduiding of het gaat om een uitbating waar diervoeders worden geproduceerd, om een uitbating waar diervoeders worden verkocht of om een invoerder van diervoeders;
3° de diervoeders die vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden naar landbouwers, uitgedrukt in ton, in kg ruw eiwit en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de identiteit van de afnemer. Daarbij wordt ook vermeld of het een voeder betreft waarvan de fabrikant in het kader van de productnormering een wijziging van de P2O5- of N-uitscheiding heeft gewaarborgd als vermeld in artikel 26, § 2, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
In het eerste lid, 3°, wordt verstaan onder identiteit van de afnemer: de naam, het adres en in voorkomend getal het exploitatienummer van de landbouwer die de betrokken diervoeders heeft ontvangen.]1
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken uitbating of van de betrokken invoerder;
2° de aanduiding of het gaat om een uitbating waar diervoeders worden geproduceerd, om een uitbating waar diervoeders worden verkocht of om een invoerder van diervoeders;
3° de diervoeders die vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden naar landbouwers, uitgedrukt in ton, in kg ruw eiwit en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de identiteit van de afnemer. Daarbij wordt ook vermeld of het een voeder betreft waarvan de fabrikant in het kader van de productnormering een wijziging van de P2O5- of N-uitscheiding heeft gewaarborgd als vermeld in artikel 26, § 2, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
In het eerste lid, 3°, wordt verstaan onder identiteit van de afnemer: de naam, het adres en in voorkomend getal het exploitatienummer van de landbouwer die de betrokken diervoeders heeft ontvangen.]1
Art. 2.1.7.2. [1 Les producteurs, importateurs ou vendeurs d'aliments pour animaux visés à l'article 2.1.7.1 du présent arrêté, déclarent chaque année à la Banque d'engrais, pour chaque exploitation ou importateur, au moins les données suivantes :
1° le nom, l'adresse, le cas échéant la date de naissance, le numéro de téléphone et le numéro d'entreprise de l'exploitant de l'exploitation concernée ou de l'importateur concerné ;
2° la mention qu'il s'agit d'une exploitation qui produit des aliments pour animaux, d'une exploitation qui vend des aliments pour animaux ou d'un importateur d'aliments pour animaux ;
3° les aliments pour animaux qui ont été évacués au cours de l'année civile précédente de l'exploitation concernée à destination des agriculteurs, exprimés en tonnes, en kg de protéines brutes et en kg de pentaoxyde de diphosphore et ventilés selon l'identité du preneur. Il y a lieu également de notifier qu'il s'agit d'un aliment dont le fabricant a garanti une modification des effluents P2O5 ou N, visée à l'article 26, § 2, 1° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, dans le cadre d'une norme de produit.
Par identité du preneur, telle que visée à l'alinéa 1er, 3°, l'on entend le nom, l'adresse et, le cas échéant, le numéro d'exploitation de l'agriculteur qui a reçu les aliments pour animaux concernés.]1
1° le nom, l'adresse, le cas échéant la date de naissance, le numéro de téléphone et le numéro d'entreprise de l'exploitant de l'exploitation concernée ou de l'importateur concerné ;
2° la mention qu'il s'agit d'une exploitation qui produit des aliments pour animaux, d'une exploitation qui vend des aliments pour animaux ou d'un importateur d'aliments pour animaux ;
3° les aliments pour animaux qui ont été évacués au cours de l'année civile précédente de l'exploitation concernée à destination des agriculteurs, exprimés en tonnes, en kg de protéines brutes et en kg de pentaoxyde de diphosphore et ventilés selon l'identité du preneur. Il y a lieu également de notifier qu'il s'agit d'un aliment dont le fabricant a garanti une modification des effluents P2O5 ou N, visée à l'article 26, § 2, 1° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, dans le cadre d'une norme de produit.
Par identité du preneur, telle que visée à l'alinéa 1er, 3°, l'on entend le nom, l'adresse et, le cas échéant, le numéro d'exploitation de l'agriculteur qui a reçu les aliments pour animaux concernés.]1
Onderafdeling 8. [1 - De aangifteverplichtingen van erkende mestvoerders als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 8°, van het Mestdecreet van 22 december 2006]1
Sous-section 8. [1 - Les obligations de déclaration des transporteurs d'engrais, visés à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 8° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006]1
Art. 2.1.8.1. [1 Elke erkende mestvoerder, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 8°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per uitbating, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de opslagcapaciteit van meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort meststoffen, en voor elke tijdelijk verplaatsbare opslag, de gemeente waar die gelegen is, en het nummer, vermeld in artikel 9.4.5.2 van dit besluit, dat aan die opslag is toegekend;
2° de opgeslagen hoeveelheid meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd per opslag.]1
1° de opslagcapaciteit van meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort meststoffen, en voor elke tijdelijk verplaatsbare opslag, de gemeente waar die gelegen is, en het nummer, vermeld in artikel 9.4.5.2 van dit besluit, dat aan die opslag is toegekend;
2° de opgeslagen hoeveelheid meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd per opslag.]1
Art. 2.1.8.1. [1 Chaque transporteur d'engrais agréé visé à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 8°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, déclare chaque année à la Banque d'engrais, pour chaque exploitation, au moins les données suivantes :
1° la capacité de stockage des engrais au 1er janvier de l'année civile en cours, exprimée en m3 et répartie par type d'engrais, et pour les stocks mobiles temporaires, la commune dans laquelle ils se situent, ainsi que le numéro d'agrément visé à l'article 9.4.5.2. du présent arrêté ;
2° la quantité d'engrais stockée au 1er janvier de l'année civile en cours, précisée pour chaque type d'engrais et exprimée en m3, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore et ventilée par stockage.]1
1° la capacité de stockage des engrais au 1er janvier de l'année civile en cours, exprimée en m3 et répartie par type d'engrais, et pour les stocks mobiles temporaires, la commune dans laquelle ils se situent, ainsi que le numéro d'agrément visé à l'article 9.4.5.2. du présent arrêté ;
2° la quantité d'engrais stockée au 1er janvier de l'année civile en cours, précisée pour chaque type d'engrais et exprimée en m3, en kg d'azote et en kg de pentaoxyde de diphosphore et ventilée par stockage.]1
Afdeling 2. [1 - De registers]1
Section 2. [1 - Les registres]1
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen over de registers]1
Sous-section 1re. [1 - Dispositions générales relatives aux registres]1
Art. 2.2.1.1. [1 De Mestbank stelt, voor de registers, vermeld in deze afdeling, een model digitaal ter beschikking van de registerplichtigen, vermeld in artikel 24 van het Mestdecreet van 22 december 2006. De betrokkene is verantwoordelijk voor het bijhouden van het register.
Art. 2.2.1.1. [1 Pour les registres mentionnés dans la présente section, la banque d'engrais met un modèle numérique à la disposition des personnes soumises à registre telles que visées à l'article 24 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006. L'intéressé est responsable de la tenue du registre.
Art. 2.2.1.2. [1 Uiterlijk de dag na de dag waarin de feiten die in het register vermeld moeten worden, gebeurden, wordt het register ingevuld.
Art. 2.2.1.2. [1 Le registre est complété au plus tard le lendemain du jour où les faits consignés dans le registre se sont déroulés.
Art. 2.2.1.3. [1 Het register wordt per exploitatie of per uitbating bijgehouden op de plaats waar de registerplichtige activiteit uitgevoerd wordt. Voor het bemestingsregister op perceelsniveau wordt daaronder het adres van de exploitatie waar de betrokken percelen toe behoren, verstaan.
Art. 2.2.1.3. [1 Le registre doit être tenu, pour chaque exploitation, à l'endroit où l'activité soumise à registre est exercée. Pour le registre de fertilisation au niveau des parcelles, l'on entend par là l'adresse de l'exploitation à laquelle appartiennent les parcelles en question.
Art. 2.2.1.4. [1 In afwijking van artikel 2.2.1.1 tot en met 2.2.1.3 zijn het tweede tot en met het negende lid van toepassing voor het register voor producenten, verdelers, importeurs of exporteurs van kunstmest, vermeld in artikel 2.2.3.1, en voor het kunstmestregister voor landbouwers, vermeld in artikel 2.2.4.1.
Art.2.2.1.4. [1 Par dérogation aux articles 2.2.1.1 à 2.2.1.3, les alinéas 2 à 9 s'appliquent au registre pour producteurs, distributeurs, importateurs et exportateurs d'engrais chimiques, visé à l'article 2.2.3.1, et au registre d'engrais chimiques pour agriculteurs, visé à l'article 2.2.4.1.
Onderafdeling 2. [1 - Het dierregister]1
Sous-section 2. [1 - Le registre des animaux]1
Art. 2.2.2.1. [1 Ter uitvoering van artikel 24, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006 houdt elke landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, voor elk van zijn exploitaties waar hij dieren houdt, voor elk van de diersoorten die hij gedurende het afgelopen kalenderjaar op zijn exploitatie heeft gehouden, met uitzondering van de dieren die behoren tot de diersoort rundvee, per kalenderjaar, een dierregister bij. De landbouwer heeft daarbij de keuze tussen de volgende types van dierregister:
1° een maandregister;
2° een ronderegister;
3° een veranderingsregister.
Het ronderegister, vermeld in het eerste lid, 2°, kan alleen gebruikt worden voor diercategorieën die gehouden worden volgens een rondesysteem.]1
1° een maandregister;
2° een ronderegister;
3° een veranderingsregister.
Het ronderegister, vermeld in het eerste lid, 2°, kan alleen gebruikt worden voor diercategorieën die gehouden worden volgens een rondesysteem.]1
Art. 2.2.2.1. [1 En exécution de l'article 24, § 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, chaque agriculteur visé à l'article 23, § 1er, dudit décret, doit, pour chaque année civile, tenir un registre des animaux pour chacune de ses exploitations et pour chacune des espèces animales qu'il a détenues dans son exploitation au cours de l'année civile écoulée, à l'exception des animaux qui appartiennent à l'espèce bovine. A cet effet, l'agriculteur peut choisir entre les types de registre suivants :
1° un registre mensuel ;
2° un registre des cycles ;
3° un registre des changements.
Le registre des cycles visé à l'alinéa 1er, 2°, ne peut être utilisé que pour les catégories d'animaux détenus suivant un système de cycles.]1
1° un registre mensuel ;
2° un registre des cycles ;
3° un registre des changements.
Le registre des cycles visé à l'alinéa 1er, 2°, ne peut être utilisé que pour les catégories d'animaux détenus suivant un système de cycles.]1
Art. 2.2.2.2. [1 De landbouwer die gekozen heeft voor een maandregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 1°, noteert na afloop van elke maand, per diercategorie, hoeveel dieren van die diercategorie er de voorbije maand gemiddeld op de exploitatie aanwezig waren.]1
Art. 2.2.2.2. [1 L'agriculteur qui a opté pour le registre mensuel, tel que visé à l'article 2.2.2.1, alinéa 1er, 1°, note, à l'issue de chaque mois et pour chaque catégorie d'animaux, le nombre moyen d'animaux de cette catégorie présents dans l'exploitation au cours du mois écoulé.]1
Art. 2.2.2.3. [1 § 1. De landbouwer die gekozen heeft voor een ronderegister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 2°, noteert per ronde:
1° de startdatum van de betrokken ronde;
2° het aantal dieren dat bij de start van de ronde opgezet werd;
3° de einddatum van de betrokken ronde;
4° het aantal dieren dat op het einde van de ronde nog aanwezig was.
Als er op 1 januari een ronde lopende is, noteert de landbouwer in het dierregister het aantal dieren dat op 1 januari in de exploitatie aanwezig is. Als er op 31 december een ronde lopende is, noteert de landbouwer in het dierregister het aantal dieren dat op 31 december in de exploitatie aanwezig is.
§ 2. Als een landbouwer op zijn exploitatie meerdere stallen of delen van stallen heeft waarin hij een rondesysteem toepast, moet hij voor elke stal of elk deel van een stal een ronderegister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 2°, bijhouden, als de rondes in de verschillende stallen of delen van stallen een van de volgende kenmerken hebben:
1° de rondes starten niet op hetzelfde tijdstip;
2° de rondes stoppen niet op hetzelfde tijdstip;
3° de rondes hebben geen betrekking op dezelfde diercategorieën.]1
1° de startdatum van de betrokken ronde;
2° het aantal dieren dat bij de start van de ronde opgezet werd;
3° de einddatum van de betrokken ronde;
4° het aantal dieren dat op het einde van de ronde nog aanwezig was.
Als er op 1 januari een ronde lopende is, noteert de landbouwer in het dierregister het aantal dieren dat op 1 januari in de exploitatie aanwezig is. Als er op 31 december een ronde lopende is, noteert de landbouwer in het dierregister het aantal dieren dat op 31 december in de exploitatie aanwezig is.
§ 2. Als een landbouwer op zijn exploitatie meerdere stallen of delen van stallen heeft waarin hij een rondesysteem toepast, moet hij voor elke stal of elk deel van een stal een ronderegister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 2°, bijhouden, als de rondes in de verschillende stallen of delen van stallen een van de volgende kenmerken hebben:
1° de rondes starten niet op hetzelfde tijdstip;
2° de rondes stoppen niet op hetzelfde tijdstip;
3° de rondes hebben geen betrekking op dezelfde diercategorieën.]1
Art. 2.2.2.3. [1 § 1er. L'agriculteur qui a opté pour le registre des cycles tel que visé à l'article 2.2.2.1, alinéa 1er, 2°, note pour chaque cycle :
1° la date de début du cycle concerné ;
2° le nombre d'animaux présents au début du cycle ;
3° la date de fin du cycle concerné ;
4° le nombre d'animaux encore présents à la fin du cycle.
Lorsqu'un cycle est opérationnel au 1er janvier, l'agriculteur note dans le registre des animaux le nombre d'animaux présents dans l'exploitation au 1er janvier. Lorsqu'un cycle est opérationnel au 31 décembre, l'agriculteur note sur le registre des animaux le nombre d'animaux présents dans l'exploitation au 31 décembre.
§ 2. Lorsqu'un agriculteur a plusieurs étables ou parties d'étables dans son exploitation qui font l'objet d'un système des cycles, il doit tenir un registre des cycles, tel que visé à l'article 2.2.2.1, alinéa 1er, 2°, lorsque les cycles dans les étables ou parties d'étables présentent l'une des caractéristiques suivantes :
1° les cycles ne commencent pas au même moment ;
2° les cycles ne s'arrêtent pas au même moment ;
3° les cycles ne concernent pas les mêmes catégories d'animaux.]1
1° la date de début du cycle concerné ;
2° le nombre d'animaux présents au début du cycle ;
3° la date de fin du cycle concerné ;
4° le nombre d'animaux encore présents à la fin du cycle.
Lorsqu'un cycle est opérationnel au 1er janvier, l'agriculteur note dans le registre des animaux le nombre d'animaux présents dans l'exploitation au 1er janvier. Lorsqu'un cycle est opérationnel au 31 décembre, l'agriculteur note sur le registre des animaux le nombre d'animaux présents dans l'exploitation au 31 décembre.
§ 2. Lorsqu'un agriculteur a plusieurs étables ou parties d'étables dans son exploitation qui font l'objet d'un système des cycles, il doit tenir un registre des cycles, tel que visé à l'article 2.2.2.1, alinéa 1er, 2°, lorsque les cycles dans les étables ou parties d'étables présentent l'une des caractéristiques suivantes :
1° les cycles ne commencent pas au même moment ;
2° les cycles ne s'arrêtent pas au même moment ;
3° les cycles ne concernent pas les mêmes catégories d'animaux.]1
Art. 2.2.2.4. [1 § 1. De landbouwer die gekozen heeft voor een veranderingsregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 3°, noteert in het dierregister het aantal dieren en de overeenkomstige diercategorieën die op 1 januari op de exploitatie aanwezig zijn en elke verandering van het aantal dieren en de diercategorieën die op de exploitatie aanwezig zijn.
Als een verandering van het aantal dieren en de diercategorieën die op de exploitatie aanwezig zijn, worden beschouwd:
1° elk dier dat de exploitatie levend verlaat;
2° elk dier dat op de exploitatie arriveert;
3° elke geboorte van een dier op de exploitatie;
4° elke dood van een dier op de exploitatie, met inbegrip van het slachten op de exploitatie zelf;
5° elke overgang van de ene diercategorie naar de andere.
§ 2. Voor elk van de veranderingen, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, noteert de landbouwer de datum, het aantal betrokken dieren, de betrokken diercategorie en de aard van de verandering. Bij de overgang van de ene diercategorie naar de andere noteert de landbouwer de diercategorie waartoe het betrokken dier na de overgang behoort.]1
Als een verandering van het aantal dieren en de diercategorieën die op de exploitatie aanwezig zijn, worden beschouwd:
1° elk dier dat de exploitatie levend verlaat;
2° elk dier dat op de exploitatie arriveert;
3° elke geboorte van een dier op de exploitatie;
4° elke dood van een dier op de exploitatie, met inbegrip van het slachten op de exploitatie zelf;
5° elke overgang van de ene diercategorie naar de andere.
§ 2. Voor elk van de veranderingen, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, noteert de landbouwer de datum, het aantal betrokken dieren, de betrokken diercategorie en de aard van de verandering. Bij de overgang van de ene diercategorie naar de andere noteert de landbouwer de diercategorie waartoe het betrokken dier na de overgang behoort.]1
Art. 2.2.2.4. [1 § 1er. L'agriculteur qui a opté pour le registre des changements, tel que visé à l'article 2.2.2.1., alinéa 1er, 3°, note dans le registre des animaux le nombre d'animaux et les catégories d'animaux correspondantes présents dans l'exploitation au 1er janvier ainsi que tout changement dans le nombre d'animaux et les catégories d'animaux présents dans l'exploitation.
Est considéré comme un changement dans le nombre d'animaux et les catégories d'animaux qui sont présents dans l'exploitation :
1° chaque animal qui quitte l'exploitation à l'état vivant ;
2° chaque animal qui arrive dans l'exploitation ;
3° chaque naissance d'un animal dans l'exploitation ;
4° chaque décès d'un animal dans l'exploitation, y compris l'abattage dans l'exploitation elle-même ;
5° chaque passage d'une catégorie d'animaux à une autre.
§ 2. Pour chacun des changements visés au paragraphe 1er, alinéa 2, l'agriculteur note la date, le nombre d'animaux concernés, la catégorie d'animaux concernée et la nature du changement. Lors du passage d'une catégorie d'animaux à une autre, l'agriculteur note la catégorie à laquelle appartient l'animal après son passage.]1
Est considéré comme un changement dans le nombre d'animaux et les catégories d'animaux qui sont présents dans l'exploitation :
1° chaque animal qui quitte l'exploitation à l'état vivant ;
2° chaque animal qui arrive dans l'exploitation ;
3° chaque naissance d'un animal dans l'exploitation ;
4° chaque décès d'un animal dans l'exploitation, y compris l'abattage dans l'exploitation elle-même ;
5° chaque passage d'une catégorie d'animaux à une autre.
§ 2. Pour chacun des changements visés au paragraphe 1er, alinéa 2, l'agriculteur note la date, le nombre d'animaux concernés, la catégorie d'animaux concernée et la nature du changement. Lors du passage d'une catégorie d'animaux à une autre, l'agriculteur note la catégorie à laquelle appartient l'animal après son passage.]1
Onderafdeling 3. [1 - Het register voor producenten, verdelers, importeurs en exporteurs van kunstmest en voor uitbaters van een mestverzamelpunt, een bewerkings- of verwerkingseenheid]1
Sous-section 3. [1 - Le registre pour producteurs, distributeurs, importateurs et exportateurs d'engrais chimiques et pour les exploitants d'un point de rassemblement d'engrais, d'une unité de traitement ou de transformation]1
Art. 2.2.3.1. [1 Iedereen die een register als vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, moet bijhouden, noteert de volgende gegevens, per uitbating, voor alle meststoffen die vanuit de uitbating vertrekken:
1° de exploitatie of de uitbating waar de meststoffen geproduceerd werden en de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 van de betrokken landbouwer of uitbater als de betrokken meststoffen niet op de uitbating zelf geproduceerd zijn;
2° de exploitatie of de uitbating naar waar de meststoffen vertrekken en de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 van de betrokken landbouwer of uitbater. Als de meststoffen naar verschillende exploitaties of uitbatingen vertrekken, wordt voor elk van de betrokken exploitaties of uitbatingen, het adres en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater genoteerd;
3° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
4° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die vanuit de uitbating vertrokken is en de soort meststoffen die vanuit de uitbating vertrokken is. Als de meststoffen op verschillende plaatsen gelost zijn, wordt voor elke losplaats vermeld hoeveel meststoffen er gelost zijn;
5° [2 ...]2
Iedereen die een register als vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, moet bijhouden, noteert de volgende gegevens, per uitbating, voor alle meststoffen die op de uitbating worden ontvangen:
1° de exploitatie of de uitbating waar de ontvangen meststoffen geproduceerd werden en de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 van de betrokken landbouwer of uitbater;
2° de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 en het adres van de aanbieder van de meststoffen als de aanbieder van de meststoffen niet de persoon, vermeld in punt 1°, is;
3° de laadplaats of, als de meststoffen op verschillende plaatsen geladen zijn, de laadplaatsen;
4° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
5° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die ontvangen is en de soort ontvangen meststoffen;
6° [2 ...]2
Iedereen die een register als vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, moet bijhouden, noteert de volgende gegevens voor elke import van meststoffen:
1° de exploitatie of de uitbating van waar de meststoffen afkomstig zijn en de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 van de betrokken landbouwer of uitbater;
2° de exploitatie of de uitbating naar waar de meststoffen vertrekken en de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 van de betrokken landbouwer of uitbater. Als de meststoffen naar verschillende exploitaties of uitbatingen vertrekken, wordt voor elk van de betrokken exploitaties of uitbatingen, het adres en de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 van de betrokken landbouwer of uitbater genoteerd;
3° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
4° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die geïmporteerd is en de aard en de vorm van de geïmporteerde meststoffen. Als de meststoffen op verschillende plaatsen gelost zijn, wordt voor elke losplaats vermeld hoeveel meststoffen er gelost zijn;
5° [2 ...]2
Iedereen die een register als vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, moet bijhouden, noteert de volgende gegevens, voor elke export van meststoffen:
1° de exploitatie of de uitbating van waar de meststoffen afkomstig zijn en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater;
2° de exploitatie of de uitbating naar waar de meststoffen vertrekken en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater. Als de meststoffen naar verschillende exploitaties of uitbatingen vertrekken, wordt voor elk van de betrokken exploitaties of uitbatingen, het adres en de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 van de betrokken landbouwer of uitbater genoteerd;
3° de laadplaats of, als de meststoffen op verschillende plaatsen geladen zijn, de laadplaatsen;
4° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
5° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die geëxporteerd is en de soort geëxporteerde meststoffen;
6° [2 ...]2]1
[2 In afwijking van het eerste tot en met het vierde lid wordt, voor de identificatie van de aanbieder, de producent of de ontvanger van meststoffen die niet over een landbouwernummer of uitbatingsnummer beschikt, in het register het ondernemingsnummer van de aanbieder, de producent of de ontvanger van meststoffen in kwestie genoteerd.]2
1° de exploitatie of de uitbating waar de meststoffen geproduceerd werden en de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 van de betrokken landbouwer of uitbater als de betrokken meststoffen niet op de uitbating zelf geproduceerd zijn;
2° de exploitatie of de uitbating naar waar de meststoffen vertrekken en de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 van de betrokken landbouwer of uitbater. Als de meststoffen naar verschillende exploitaties of uitbatingen vertrekken, wordt voor elk van de betrokken exploitaties of uitbatingen, het adres en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater genoteerd;
3° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
4° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die vanuit de uitbating vertrokken is en de soort meststoffen die vanuit de uitbating vertrokken is. Als de meststoffen op verschillende plaatsen gelost zijn, wordt voor elke losplaats vermeld hoeveel meststoffen er gelost zijn;
5° [2 ...]2
Iedereen die een register als vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, moet bijhouden, noteert de volgende gegevens, per uitbating, voor alle meststoffen die op de uitbating worden ontvangen:
1° de exploitatie of de uitbating waar de ontvangen meststoffen geproduceerd werden en de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 van de betrokken landbouwer of uitbater;
2° de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 en het adres van de aanbieder van de meststoffen als de aanbieder van de meststoffen niet de persoon, vermeld in punt 1°, is;
3° de laadplaats of, als de meststoffen op verschillende plaatsen geladen zijn, de laadplaatsen;
4° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
5° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die ontvangen is en de soort ontvangen meststoffen;
6° [2 ...]2
Iedereen die een register als vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, moet bijhouden, noteert de volgende gegevens voor elke import van meststoffen:
1° de exploitatie of de uitbating van waar de meststoffen afkomstig zijn en de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 van de betrokken landbouwer of uitbater;
2° de exploitatie of de uitbating naar waar de meststoffen vertrekken en de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 van de betrokken landbouwer of uitbater. Als de meststoffen naar verschillende exploitaties of uitbatingen vertrekken, wordt voor elk van de betrokken exploitaties of uitbatingen, het adres en de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 van de betrokken landbouwer of uitbater genoteerd;
3° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
4° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die geïmporteerd is en de aard en de vorm van de geïmporteerde meststoffen. Als de meststoffen op verschillende plaatsen gelost zijn, wordt voor elke losplaats vermeld hoeveel meststoffen er gelost zijn;
5° [2 ...]2
Iedereen die een register als vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, moet bijhouden, noteert de volgende gegevens, voor elke export van meststoffen:
1° de exploitatie of de uitbating van waar de meststoffen afkomstig zijn en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater;
2° de exploitatie of de uitbating naar waar de meststoffen vertrekken en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater. Als de meststoffen naar verschillende exploitaties of uitbatingen vertrekken, wordt voor elk van de betrokken exploitaties of uitbatingen, het adres en de naam [2 en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer]2 van de betrokken landbouwer of uitbater genoteerd;
3° de laadplaats of, als de meststoffen op verschillende plaatsen geladen zijn, de laadplaatsen;
4° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
5° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die geëxporteerd is en de soort geëxporteerde meststoffen;
6° [2 ...]2]1
[2 In afwijking van het eerste tot en met het vierde lid wordt, voor de identificatie van de aanbieder, de producent of de ontvanger van meststoffen die niet over een landbouwernummer of uitbatingsnummer beschikt, in het register het ondernemingsnummer van de aanbieder, de producent of de ontvanger van meststoffen in kwestie genoteerd.]2
Art. 2.2.3.1. [1 Chaque personne qui doit tenir un registre visé à l'article 24, § 2 ou § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, note les données suivantes, pour chaque exploitation et pour tous les engrais qui quittent son exploitation :
1° l'exploitation d'où proviennent les engrais ainsi que le nom [2 et le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitation]2 de l'agriculteur ou de l'exploitant intéressé si les engrais concernés n'ont pas été produits dans l'exploitation ;
2° l'exploitation destinataire des engrais et le nom [2 et le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitation]2 de l'agriculteur ou de l'exploitant concerné. Lorsque les engrais sont destinés à plusieurs exploitations, l'adresse et le nom de l'agriculteur ou de l'exploitant intéressé doivent être notés pour chacune des exploitations concernées ;
3° la date du transport. Lorsque la date de début et de fin du transport diffèrent, elles doivent être mentionnées toutes les deux ;
4° la quantité d'engrais, exprimée en kg P2O5, en kg N et en tonnes ainsi que le type d'engrais qui a quitté l'exploitation. Lorsque les engrais ont été déchargés à plusieurs endroits, il y a lieu de mentionner la quantité d'engrais déchargée pour chaque lieu de déchargement ;
5° [2 ...]2
Chaque personne qui doit tenir un registre visé à l'article 24, § 2 ou § 3, du décret précité, doit noter dans un registre, les données suivantes pour tous les engrais reçus à l'exploitation :
1° l'exploitation où ont été produits les engrais reçus ainsi que le nom de l'agriculteur ou de l'exploitant concerné ;
2° le nom [2 et le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitation]2 et l'adresse de l'offreur des engrais, s'il ne s'agit pas de la personne mentionnée au point 1° ;
3° le lieu de chargement ou les lieux de chargement lorsque les engrais ont été chargés à divers endroits ;
4° la date du transport. Lorsque la date de début et de fin du transport diffèrent, elles doivent être mentionnées toutes les deux ;
5° la quantité d'engrais réceptionnée, exprimée en kg P2O5, en kg N et en tonnes, ainsi que la nature des engrais réceptionnés ;
6° [2 ...]2
Chaque personne qui doit tenir un registre visé à l'article 24, § 2 ou § 3, du décret précité, doit noter dans un registre les données suivantes pour toute importation d'engrais :
1° l'exploitation d'où est originaire l'engrais et le nom de l'agriculteur ou exploitant concerné ;
2° l'exploitation destinataire des engrais et le nom [2 et le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitation]2 de l'agriculteur ou de l'exploitant concerné. Lorsque les engrais sont destinés à plusieurs exploitations, l'adresse et le nom de l'agriculteur ou de l'exploitant intéressé doivent être notés pour chacune des exploitations concernées ;
3° la date du transport. Lorsque la date de début et de fin du transport diffèrent, elles doivent être mentionnées toutes les deux ;
4° la quantité d'engrais, exprimée en kg P2O5, en kg N et en tonnes, ainsi que le type d'engrais ayant quitté l'exploitation. Lorsque les engrais ont été déchargés à plusieurs endroits, il y a lieu de mentionner la quantité d'engrais déchargée pour chaque lieu de déchargement ;
5° [2 ...]2
Chaque personne qui doit tenir un registre visé à l'article 24, § 2 ou § 3, du décret précité, doit noter dans un registre les données suivantes pour toute exportation d'engrais :
1° l'exploitation d'où est originaire l'engrais et le nom de l'agriculteur ou exploitant concerné ;
2° l'exploitation destinataire des engrais et le nom [2 et le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitation]2 de l'agriculteur ou de l'exploitant concerné. Lorsque les engrais sont destinés à plusieurs exploitations, l'adresse et le nom [2 et le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitation]2 de l'agriculteur ou de l'exploitant intéressé doivent être notés pour chacune des exploitations concernées ;
3° le lieu de chargement ou les lieux de chargement lorsque les engrais ont été chargés à divers endroits ;
4° la date du transport. Lorsque la date de début et de fin du transport diffèrent, elles doivent être mentionnées toutes les deux ;
5° la quantité d'engrais exportée, exprimée en kg P2O5, en kg N et en tonnes, ainsi que la nature et la forme des engrais exportés ;
6° [2 ...]2]1
[2 Par dérogation aux alinéas 1 à 4, pour l'identification de l'offreur, du producteur ou du receveur d'engrais qui ne dispose pas d'un numéro d'agriculteur ou d'un numéro d'exploitation, le numéro d'entreprise de l'offreur, du producteur ou du receveur d'engrais en question est noté dans le registre.]2
1° l'exploitation d'où proviennent les engrais ainsi que le nom [2 et le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitation]2 de l'agriculteur ou de l'exploitant intéressé si les engrais concernés n'ont pas été produits dans l'exploitation ;
2° l'exploitation destinataire des engrais et le nom [2 et le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitation]2 de l'agriculteur ou de l'exploitant concerné. Lorsque les engrais sont destinés à plusieurs exploitations, l'adresse et le nom de l'agriculteur ou de l'exploitant intéressé doivent être notés pour chacune des exploitations concernées ;
3° la date du transport. Lorsque la date de début et de fin du transport diffèrent, elles doivent être mentionnées toutes les deux ;
4° la quantité d'engrais, exprimée en kg P2O5, en kg N et en tonnes ainsi que le type d'engrais qui a quitté l'exploitation. Lorsque les engrais ont été déchargés à plusieurs endroits, il y a lieu de mentionner la quantité d'engrais déchargée pour chaque lieu de déchargement ;
5° [2 ...]2
Chaque personne qui doit tenir un registre visé à l'article 24, § 2 ou § 3, du décret précité, doit noter dans un registre, les données suivantes pour tous les engrais reçus à l'exploitation :
1° l'exploitation où ont été produits les engrais reçus ainsi que le nom de l'agriculteur ou de l'exploitant concerné ;
2° le nom [2 et le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitation]2 et l'adresse de l'offreur des engrais, s'il ne s'agit pas de la personne mentionnée au point 1° ;
3° le lieu de chargement ou les lieux de chargement lorsque les engrais ont été chargés à divers endroits ;
4° la date du transport. Lorsque la date de début et de fin du transport diffèrent, elles doivent être mentionnées toutes les deux ;
5° la quantité d'engrais réceptionnée, exprimée en kg P2O5, en kg N et en tonnes, ainsi que la nature des engrais réceptionnés ;
6° [2 ...]2
Chaque personne qui doit tenir un registre visé à l'article 24, § 2 ou § 3, du décret précité, doit noter dans un registre les données suivantes pour toute importation d'engrais :
1° l'exploitation d'où est originaire l'engrais et le nom de l'agriculteur ou exploitant concerné ;
2° l'exploitation destinataire des engrais et le nom [2 et le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitation]2 de l'agriculteur ou de l'exploitant concerné. Lorsque les engrais sont destinés à plusieurs exploitations, l'adresse et le nom de l'agriculteur ou de l'exploitant intéressé doivent être notés pour chacune des exploitations concernées ;
3° la date du transport. Lorsque la date de début et de fin du transport diffèrent, elles doivent être mentionnées toutes les deux ;
4° la quantité d'engrais, exprimée en kg P2O5, en kg N et en tonnes, ainsi que le type d'engrais ayant quitté l'exploitation. Lorsque les engrais ont été déchargés à plusieurs endroits, il y a lieu de mentionner la quantité d'engrais déchargée pour chaque lieu de déchargement ;
5° [2 ...]2
Chaque personne qui doit tenir un registre visé à l'article 24, § 2 ou § 3, du décret précité, doit noter dans un registre les données suivantes pour toute exportation d'engrais :
1° l'exploitation d'où est originaire l'engrais et le nom de l'agriculteur ou exploitant concerné ;
2° l'exploitation destinataire des engrais et le nom [2 et le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitation]2 de l'agriculteur ou de l'exploitant concerné. Lorsque les engrais sont destinés à plusieurs exploitations, l'adresse et le nom [2 et le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitation]2 de l'agriculteur ou de l'exploitant intéressé doivent être notés pour chacune des exploitations concernées ;
3° le lieu de chargement ou les lieux de chargement lorsque les engrais ont été chargés à divers endroits ;
4° la date du transport. Lorsque la date de début et de fin du transport diffèrent, elles doivent être mentionnées toutes les deux ;
5° la quantité d'engrais exportée, exprimée en kg P2O5, en kg N et en tonnes, ainsi que la nature et la forme des engrais exportés ;
6° [2 ...]2]1
[2 Par dérogation aux alinéas 1 à 4, pour l'identification de l'offreur, du producteur ou du receveur d'engrais qui ne dispose pas d'un numéro d'agriculteur ou d'un numéro d'exploitation, le numéro d'entreprise de l'offreur, du producteur ou du receveur d'engrais en question est noté dans le registre.]2
Art. 2.2.3.2. [1 Als voor een vertrek, een ontvangst, een import of een export van meststoffen een transportdocument is opgemaakt, worden, in afwijking van artikel 2.2.3.1 in het register alleen de volgende gegevens genoteerd:
1° het nummer van het betrokken transportdocument;
2° in voorkomend geval, de datum waarop dat transportdocument bij de Mestbank is aangemeld;
3° de gegevens die conform artikel 2.2.3.1 in het register genoteerd moeten worden en die niet op het betrokken document vermeld zijn.]1
1° het nummer van het betrokken transportdocument;
2° in voorkomend geval, de datum waarop dat transportdocument bij de Mestbank is aangemeld;
3° de gegevens die conform artikel 2.2.3.1 in het register genoteerd moeten worden en die niet op het betrokken document vermeld zijn.]1
Art. 2.2.3.2. [1 Lorsqu'un document de transport a été rédigé pour un départ, une réception, une importation ou une exportation d'engrais, seules les données suivantes doivent être consignées dans le registre, par dérogation à l'article 2.2.3.1 :
1° le numéro du document de transport concerné ;
2° le cas échéant, la date à laquelle le document de transport en question a été notifié à la Banque d'engrais ;
3° les données qui, conformément à l'article 2.2.3.1, doivent être consignées dans le registre et ne sont pas mentionnées dans le document concerné.]1
1° le numéro du document de transport concerné ;
2° le cas échéant, la date à laquelle le document de transport en question a été notifié à la Banque d'engrais ;
3° les données qui, conformément à l'article 2.2.3.1, doivent être consignées dans le registre et ne sont pas mentionnées dans le document concerné.]1
Art. 2.2.3.4. [1 § 1. Ter staving van de werking van een bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register, vermeld in artikel 24, § 3 van het Mestdecreet van 22 december 2006, plaatsen en gebruiken de uitbaters van een bewerkings- of verwerkingseenheid debietmeters die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in dit artikel.
Op elke bewerkings- of verwerkingseenheid wordt een debietmeter geplaatst op elk aanvoer- of afvoerpunt van vloeibare meststromen.
Op elke bewerkings- of verwerkingseenheid wordt een debietmeter geplaatst op elke relevante interne overgang binnen de bewerkings- of verwerkingseenheid. Onder een relevante interne overgang wordt een interne overgang verstaan die de werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid staaft. Hieronder wordt begrepen dat uit de gegevens die door de debietmeters geregistreerd worden, blijkt dat de mest verwerkt of bewerkt is volgens het ontwerp van de betrokken bewerkings- of verwerkingseenheid. De relevante interne overgangen binnen de installatie worden voor elke bewerkings- of verwerkingseenheid door de Mestbank in overleg met de betrokken uitbater bepaald in het kader van de aanvraag tot registratie van de betrokken debietmeters, als vermeld in paragraaf 6.
§ 2. De debietmeters die gebruikt worden ter staving van de werking van een bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register, voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° ze registreren het begin- en eindmoment van de weging;
2° ze registreren de debietmeterstand bij het begin- en eindmoment van de weging;
3° ze beschikken over een uniek identificatienummer als vermeld in paragraaf 6, derde lid;
4° ze zijn verbonden met het internet op een manier waardoor de gegevens die de debietmeter registreert, automatisch verzonden worden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
5° ze controleren continu hun werking en geven automatisch een signaal naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, als de debietmeter niet operationeel is of als de debietmeter vaststelt dat hij niet langer correct werkt.
§ 3. De debietmeter registreert tijdens elke weging minstens de volgende gegevens:
1° het begin- en eindmoment van de weging. Als de weging betrekking heeft op een vracht, kan ze altijd maar op één vracht betrekking hebben;
2° de debietmeterstand bij het begin- en eindmoment van de weging;
3° het identificatienummer van de debietmeter in kwestie;
4° in geval van debietmetingen waar tussen het begin- en eindmoment van de weging meer dan zeven dagen zitten, de debietmeterstand na elke zeven dagen, tot het eindmoment van de weging.
Als de weging betrekking heeft op een aanvoer of afvoer waarvoor een transportdocument is opgemaakt, wordt het nummer van het transportdocument in kwestie geregistreerd. Dat nummer wordt samen met de gegevens van de weging, vermeld in het eerste lid, op digitale wijze verzonden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De gegevens vermeld in het eerste lid en, in voorkomend geval, de gegevens vermeld in het tweede lid, worden op digitale wijze rechtstreeks door de debietmeter of als deel van een systeem dat in staat is die gegevens digitaal te verzenden, verzonden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De gegevens vermeld in het eerste lid, en, in voorkomend geval, de gegevens vermeld in het tweede lid, worden onmiddellijk vanaf het moment dat ze geregistreerd zijn, automatisch verzonden.
§ 4. In afwijking van paragraaf 1 kan de Mestbank toestaan dat de uitbater van een bewerkings-of verwerkingseenheid voor de registratie en verzending, vermeld in paragraaf 3, van de aanvoer van ruwe dierlijke mest gebruikmaakt van een weegbrug. In dat geval is ten minste aan al de volgende voorwaarden voldaan:
1° de weegbrug controleert continu haar werking en geeft automatisch een signaal naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, als de weegbrug niet operationeel is of als zij vaststelt dat zij niet correct werkt;
2° de weegbrug kan de gegevens van de weging registreren en verzenden conform paragraaf 3;
3° er is een debietmeter geplaatst tussen de opslag van ruwe mest en de verwerkingseenheid;
4° de ruwe dierlijke mest is aangevoerd met een transport waarbij wordt gebruikgemaakt van het AGR-GPS-systeem;
5° de weegbrug in kwestie is vóór 1 januari 2020 geïnstalleerd en in gebruik genomen op de bewerkings- of verwerkingseenheid in kwestie.
De uitbater die van een afwijking als vermeld in deze paragraaf wil gebruikmaken, mailt daarvoor een aanvraag naar het afdelingshoofd van de Mestbank. Die aanvraag vermeldt minstens al de volgende gegevens en bevat de volgende documenten:
1° het uitbatingsnummer van de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid;
2° een overzicht van de bewerkings- of verwerkingseenheid waarop aangeduid is op welke plaatsen een debietmeter geplaatst is en waar de weegbrug zich bevindt;
3° documenten die aantonen dat de weegbrug al vóór 1 januari 2020 geïnstalleerd was en in gebruik genomen was.
Bij de beoordeling van de aanvraag vermeld in het tweede lid, houdt de Mestbank onder meer rekening met:
1° de bedrijfsvoering van de uitbater;
2° desgevallend de door haar reeds gedane vaststellingen;
3° de specifieke eigenschappen van de bewerkings- of verwerkingseenheid.
Binnen dertig dagen na de dag waarop de Mestbank de aanvraag, vermeld in het tweede lid, heeft ontvangen, brengt de Mestbank de aanvrager met een beveiligde zending op de hoogte van haar beslissing.
Als de Mestbank een vorm van misbruik vaststelt, kan ze de instemming met de afwijking intrekken of bijkomende maatregelen opleggen ter staving van de goede werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid en de notities in het register.
§ 5. De debietmeter vermeld in paragraaf 1, werkt altijd correct. Bij elke weging en minstens een keer per week wordt gecontroleerd of de debietmeter correct werkt. Als de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid in kwestie vaststelt dat een debietmeter niet of niet correct werkt, wordt dat uiterlijk de volgende werkdag via mail aan de Mestbank gemeld. In de melding staan de volgende gegevens:
1° het identificatienummer van de debietmeter in kwestie, vermeld in paragraaf 6, derde lid;
2° een omschrijving van het probleem;
3° het tijdstip van de laatste correcte meting en de waarden die toen gemeten zijn;
4° een inschatting van het tijdstip waarop de debietmeter in kwestie hersteld of vervangen zal zijn;
5° eventueel alternatieven die de uitbater, na instemming van de Mestbank, zal toepassen ter vervanging van de weging of wegingen die niet correct uitgevoerd kunnen worden.
Na een melding als vermeld in het eerste lid, kan de Mestbank, in afwachting van een herstelling of vervanging van de debietmeter in kwestie, de aan- en afvoer van dierlijke mest verbieden of andere alternatieven opleggen met het oog op de staving van de werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register.
Als na de melding van het probleem vermeld in het eerste lid, het probleem opgelost is, meldt de uitbater dat binnen een werkdag via mail aan de Mestbank.
Als de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid een probleem als vermeld in het eerste lid, niet of niet binnen de termijn vermeld in het eerste lid, aan de Mestbank meldt, kan de Mestbank onder meer de volgende maatregelen opleggen:
1° de verplichte plaatsing van bijkomende debietmeters;
2° een aan- of afvoerverbod, of een combinatie van beide.
De bepalingen van deze paragraaf gelden ook voor de weegbrug, vermeld in paragraaf 4.
§ 6. De uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid dient via brief of mail vóór de ingebruikname van de debietmeters, vermeld in paragraaf 1, een aanvraag tot registratie in bij de Mestbank.
Bij de aanvraag tot registratie, vermeld in het eerste lid, worden minstens de volgende gegevens aan de Mestbank meegedeeld:
1° het uitbatingsnummer van de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid, vermeld in het eerste lid;
2° een overzicht van de bewerkings- of verwerkingseenheid waarop aangeduid is op welke plaatsen een debietmeter geplaatst is of zal worden;
3° de serienummers van de debietmeters in kwestie en de gegevens die de debietmeters registreren. Als de uitbater op het moment waarop hij de aanvraag indient nog niet over de serienummers beschikt, kan hij zelf een uniek nummer doorgeven ter vervanging van die nummers. Op het moment dat de uitbater over die serienummers beschikt, deelt hij die mee aan de Mestbank.
De Mestbank registreert de gegevens, vermeld in het tweede lid, en kent een identificatienummer toe aan de debietmeters opgenomen in de aanvraag tot registratie, vermeld in het eerste lid, binnen dertig dagen vanaf de dag dat de Mestbank de aanvraag tot registratie via mail of via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, heeft ontvangen.
Als de gegevens vermeld in het tweede lid wijzigen, meldt de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid dat zo snel mogelijk aan de Mestbank, uiterlijk een week na de wijziging. Hij stuurt daarvoor een mail met vermelding van de gegevens, vermeld in het tweede lid, die gewijzigd zijn.
§ 7. Als de Mestbank vaststelt dat op een bewerkings- of verwerkingseenheid de bepalingen van dit artikel niet zijn nageleefd of dat de gebruikte debietmeters de werking of de notities in het register onvoldoende staven, kan de Mestbank onder meer een of meer van de volgende maatregelen opleggen:
1° de verplichte plaatsing van bijkomende debietmeters op plaatsen die de Mestbank aanwijst;
2° een tijdelijk aan- of afvoerverbod van meststoffen.
Het afdelingshoofd van de Mestbank meldt de maatregelen, vermeld in het eerste lid, met een beveiligde zending aan de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid in kwestie.
Voor de hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest die verwerkt zijn op een bewerkings- of verwerkingseenheid waar de bepalingen van dit artikel niet zijn nageleefd op het moment van de verwerking, kan de Mestbank de toekenning van mestverwerkingscertificaten weigeren of beperken.
§ 8. Bewerkings- of verwerkingseenheden die geen vloeibare meststoffen aanvoeren of afvoeren, zijn niet onderworpen aan de bepalingen van dit artikel.
§ 9. De uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid kan tegen elke beslissing over debietmeters of het gebruik van een weegbrug bezwaar indienen bij het afdelingshoofd van de Mestbank binnen dertig dagen vanaf de dag dat hij die beslissing heeft ontvangen. De voormelde uitbater bezorgt zijn bezwaar met een beveiligde zending aan het afdelingshoofd van de Mestbank.
Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen negentig dagen vanaf de dag dat de voormelde uitbater de beveiligde zending heeft verzonden. De Mestbank bezorgt de beslissing met een beveiligde zending aan de indiener van het bezwaar. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
§ 10. De minister kan nadere regels bepalen voor de uitvoering van dit artikel, meer bepaald over:
1° de wijze waarop de gegevens over wegingen geregistreerd moeten worden en verzonden moeten worden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt;
2° de technische vereisten van de debietmeters, rekening houdend met de best beschikbare technieken ter zake. De minister kan bij het vaststellen van deze vereisten een onderscheid maken naargelang de plaats van een debietmeter op een installatie, evenals naargelang het type installatie of de soorten stromen op een installatie die de debietmeter moet registreren;
3° de wijze waarop de correcte werking van de debietmeter gecontroleerd moet worden, met inbegrip van de mogelijkheid tot gehele of gedeeltelijke automatische controle. ]1
Op elke bewerkings- of verwerkingseenheid wordt een debietmeter geplaatst op elk aanvoer- of afvoerpunt van vloeibare meststromen.
Op elke bewerkings- of verwerkingseenheid wordt een debietmeter geplaatst op elke relevante interne overgang binnen de bewerkings- of verwerkingseenheid. Onder een relevante interne overgang wordt een interne overgang verstaan die de werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid staaft. Hieronder wordt begrepen dat uit de gegevens die door de debietmeters geregistreerd worden, blijkt dat de mest verwerkt of bewerkt is volgens het ontwerp van de betrokken bewerkings- of verwerkingseenheid. De relevante interne overgangen binnen de installatie worden voor elke bewerkings- of verwerkingseenheid door de Mestbank in overleg met de betrokken uitbater bepaald in het kader van de aanvraag tot registratie van de betrokken debietmeters, als vermeld in paragraaf 6.
§ 2. De debietmeters die gebruikt worden ter staving van de werking van een bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register, voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° ze registreren het begin- en eindmoment van de weging;
2° ze registreren de debietmeterstand bij het begin- en eindmoment van de weging;
3° ze beschikken over een uniek identificatienummer als vermeld in paragraaf 6, derde lid;
4° ze zijn verbonden met het internet op een manier waardoor de gegevens die de debietmeter registreert, automatisch verzonden worden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
5° ze controleren continu hun werking en geven automatisch een signaal naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, als de debietmeter niet operationeel is of als de debietmeter vaststelt dat hij niet langer correct werkt.
§ 3. De debietmeter registreert tijdens elke weging minstens de volgende gegevens:
1° het begin- en eindmoment van de weging. Als de weging betrekking heeft op een vracht, kan ze altijd maar op één vracht betrekking hebben;
2° de debietmeterstand bij het begin- en eindmoment van de weging;
3° het identificatienummer van de debietmeter in kwestie;
4° in geval van debietmetingen waar tussen het begin- en eindmoment van de weging meer dan zeven dagen zitten, de debietmeterstand na elke zeven dagen, tot het eindmoment van de weging.
Als de weging betrekking heeft op een aanvoer of afvoer waarvoor een transportdocument is opgemaakt, wordt het nummer van het transportdocument in kwestie geregistreerd. Dat nummer wordt samen met de gegevens van de weging, vermeld in het eerste lid, op digitale wijze verzonden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De gegevens vermeld in het eerste lid en, in voorkomend geval, de gegevens vermeld in het tweede lid, worden op digitale wijze rechtstreeks door de debietmeter of als deel van een systeem dat in staat is die gegevens digitaal te verzenden, verzonden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De gegevens vermeld in het eerste lid, en, in voorkomend geval, de gegevens vermeld in het tweede lid, worden onmiddellijk vanaf het moment dat ze geregistreerd zijn, automatisch verzonden.
§ 4. In afwijking van paragraaf 1 kan de Mestbank toestaan dat de uitbater van een bewerkings-of verwerkingseenheid voor de registratie en verzending, vermeld in paragraaf 3, van de aanvoer van ruwe dierlijke mest gebruikmaakt van een weegbrug. In dat geval is ten minste aan al de volgende voorwaarden voldaan:
1° de weegbrug controleert continu haar werking en geeft automatisch een signaal naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, als de weegbrug niet operationeel is of als zij vaststelt dat zij niet correct werkt;
2° de weegbrug kan de gegevens van de weging registreren en verzenden conform paragraaf 3;
3° er is een debietmeter geplaatst tussen de opslag van ruwe mest en de verwerkingseenheid;
4° de ruwe dierlijke mest is aangevoerd met een transport waarbij wordt gebruikgemaakt van het AGR-GPS-systeem;
5° de weegbrug in kwestie is vóór 1 januari 2020 geïnstalleerd en in gebruik genomen op de bewerkings- of verwerkingseenheid in kwestie.
De uitbater die van een afwijking als vermeld in deze paragraaf wil gebruikmaken, mailt daarvoor een aanvraag naar het afdelingshoofd van de Mestbank. Die aanvraag vermeldt minstens al de volgende gegevens en bevat de volgende documenten:
1° het uitbatingsnummer van de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid;
2° een overzicht van de bewerkings- of verwerkingseenheid waarop aangeduid is op welke plaatsen een debietmeter geplaatst is en waar de weegbrug zich bevindt;
3° documenten die aantonen dat de weegbrug al vóór 1 januari 2020 geïnstalleerd was en in gebruik genomen was.
Bij de beoordeling van de aanvraag vermeld in het tweede lid, houdt de Mestbank onder meer rekening met:
1° de bedrijfsvoering van de uitbater;
2° desgevallend de door haar reeds gedane vaststellingen;
3° de specifieke eigenschappen van de bewerkings- of verwerkingseenheid.
Binnen dertig dagen na de dag waarop de Mestbank de aanvraag, vermeld in het tweede lid, heeft ontvangen, brengt de Mestbank de aanvrager met een beveiligde zending op de hoogte van haar beslissing.
Als de Mestbank een vorm van misbruik vaststelt, kan ze de instemming met de afwijking intrekken of bijkomende maatregelen opleggen ter staving van de goede werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid en de notities in het register.
§ 5. De debietmeter vermeld in paragraaf 1, werkt altijd correct. Bij elke weging en minstens een keer per week wordt gecontroleerd of de debietmeter correct werkt. Als de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid in kwestie vaststelt dat een debietmeter niet of niet correct werkt, wordt dat uiterlijk de volgende werkdag via mail aan de Mestbank gemeld. In de melding staan de volgende gegevens:
1° het identificatienummer van de debietmeter in kwestie, vermeld in paragraaf 6, derde lid;
2° een omschrijving van het probleem;
3° het tijdstip van de laatste correcte meting en de waarden die toen gemeten zijn;
4° een inschatting van het tijdstip waarop de debietmeter in kwestie hersteld of vervangen zal zijn;
5° eventueel alternatieven die de uitbater, na instemming van de Mestbank, zal toepassen ter vervanging van de weging of wegingen die niet correct uitgevoerd kunnen worden.
Na een melding als vermeld in het eerste lid, kan de Mestbank, in afwachting van een herstelling of vervanging van de debietmeter in kwestie, de aan- en afvoer van dierlijke mest verbieden of andere alternatieven opleggen met het oog op de staving van de werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register.
Als na de melding van het probleem vermeld in het eerste lid, het probleem opgelost is, meldt de uitbater dat binnen een werkdag via mail aan de Mestbank.
Als de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid een probleem als vermeld in het eerste lid, niet of niet binnen de termijn vermeld in het eerste lid, aan de Mestbank meldt, kan de Mestbank onder meer de volgende maatregelen opleggen:
1° de verplichte plaatsing van bijkomende debietmeters;
2° een aan- of afvoerverbod, of een combinatie van beide.
De bepalingen van deze paragraaf gelden ook voor de weegbrug, vermeld in paragraaf 4.
§ 6. De uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid dient via brief of mail vóór de ingebruikname van de debietmeters, vermeld in paragraaf 1, een aanvraag tot registratie in bij de Mestbank.
Bij de aanvraag tot registratie, vermeld in het eerste lid, worden minstens de volgende gegevens aan de Mestbank meegedeeld:
1° het uitbatingsnummer van de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid, vermeld in het eerste lid;
2° een overzicht van de bewerkings- of verwerkingseenheid waarop aangeduid is op welke plaatsen een debietmeter geplaatst is of zal worden;
3° de serienummers van de debietmeters in kwestie en de gegevens die de debietmeters registreren. Als de uitbater op het moment waarop hij de aanvraag indient nog niet over de serienummers beschikt, kan hij zelf een uniek nummer doorgeven ter vervanging van die nummers. Op het moment dat de uitbater over die serienummers beschikt, deelt hij die mee aan de Mestbank.
De Mestbank registreert de gegevens, vermeld in het tweede lid, en kent een identificatienummer toe aan de debietmeters opgenomen in de aanvraag tot registratie, vermeld in het eerste lid, binnen dertig dagen vanaf de dag dat de Mestbank de aanvraag tot registratie via mail of via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, heeft ontvangen.
Als de gegevens vermeld in het tweede lid wijzigen, meldt de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid dat zo snel mogelijk aan de Mestbank, uiterlijk een week na de wijziging. Hij stuurt daarvoor een mail met vermelding van de gegevens, vermeld in het tweede lid, die gewijzigd zijn.
§ 7. Als de Mestbank vaststelt dat op een bewerkings- of verwerkingseenheid de bepalingen van dit artikel niet zijn nageleefd of dat de gebruikte debietmeters de werking of de notities in het register onvoldoende staven, kan de Mestbank onder meer een of meer van de volgende maatregelen opleggen:
1° de verplichte plaatsing van bijkomende debietmeters op plaatsen die de Mestbank aanwijst;
2° een tijdelijk aan- of afvoerverbod van meststoffen.
Het afdelingshoofd van de Mestbank meldt de maatregelen, vermeld in het eerste lid, met een beveiligde zending aan de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid in kwestie.
Voor de hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest die verwerkt zijn op een bewerkings- of verwerkingseenheid waar de bepalingen van dit artikel niet zijn nageleefd op het moment van de verwerking, kan de Mestbank de toekenning van mestverwerkingscertificaten weigeren of beperken.
§ 8. Bewerkings- of verwerkingseenheden die geen vloeibare meststoffen aanvoeren of afvoeren, zijn niet onderworpen aan de bepalingen van dit artikel.
§ 9. De uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid kan tegen elke beslissing over debietmeters of het gebruik van een weegbrug bezwaar indienen bij het afdelingshoofd van de Mestbank binnen dertig dagen vanaf de dag dat hij die beslissing heeft ontvangen. De voormelde uitbater bezorgt zijn bezwaar met een beveiligde zending aan het afdelingshoofd van de Mestbank.
Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen negentig dagen vanaf de dag dat de voormelde uitbater de beveiligde zending heeft verzonden. De Mestbank bezorgt de beslissing met een beveiligde zending aan de indiener van het bezwaar. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
§ 10. De minister kan nadere regels bepalen voor de uitvoering van dit artikel, meer bepaald over:
1° de wijze waarop de gegevens over wegingen geregistreerd moeten worden en verzonden moeten worden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt;
2° de technische vereisten van de debietmeters, rekening houdend met de best beschikbare technieken ter zake. De minister kan bij het vaststellen van deze vereisten een onderscheid maken naargelang de plaats van een debietmeter op een installatie, evenals naargelang het type installatie of de soorten stromen op een installatie die de debietmeter moet registreren;
3° de wijze waarop de correcte werking van de debietmeter gecontroleerd moet worden, met inbegrip van de mogelijkheid tot gehele of gedeeltelijke automatische controle. ]1
Art.2.2.3.4. [1 Afin d'étayer le fonctionnement d'une unité de traitement ou de transformation et les notes au registre, visé à l'article 24, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, les exploitants d'une unité de traitement ou de transformation installent et utilisent des débitmètres remplissant les conditions visées au présent article.
Sur chaque unité de traitement ou de transformation, un débitmètre est placé à chaque point d'apport ou d'évacuation de flux d'engrais liquides.
Sur chaque unité de traitement ou de transformation, un débitmètre est placé à chaque passage interne pertinent au sein de l'unité de traitement ou de transformation. On entend par passage interne pertinent : un passage interne qui étaye le fonctionnement de l'unité de traitement ou de transformation. Cela signifie que les données enregistrées par les débitmètres montrent que l'engrais a été transformé ou traité conformément au projet de l'unité de traitement ou de transformation concernée. Pour chaque unité de traitement ou de transformation, les passages internes pertinents au sein de l'installation sont déterminés par la Banque d'engrais, en concertation avec l'exploitant concerné dans le cadre de la demande d'enregistrement des débitmètres en question, telle que visée au paragraphe 6.
§ 2. Les débitmètres utilisés à l'appui du fonctionnement d'une unité de traitement ou de transformation et des notes au registre, remplissent toutes les conditions suivantes :
1° ils enregistrent le début et la fin de la pesée ;
2° ils enregistrent le niveau du débitmètre lors du début et de la fin de la pesée ;
3° ils disposent d'une numéro d'identification unique telle que visée au paragraphe 6, alinéa 3 ;
4° ils sont connectés à l'internet de manière à ce que les données enregistrées par le débitmètre soient automatiquement envoyées au guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
5° ils vérifient en permanence leur fonctionnement et envoient automatiquement un signal au guichet internet fourni par la Banque d'engrais, dès que le débitmètre n'est pas opérationnel ou si le débitmètre détecte qu'il ne fonctionne plus correctement.
§ 3. Le débitmètre enregistre pendant chaque pesée au moins les données suivantes :
1° le début et la fin de la pesée. Lorsque la pesée porte sur un chargement, elle ne peut porter que sur un seul chargement à la fois ;
2° le niveau du débitmètre lors du début et de la fin de la pesée ;
3° le numéro d'identification du débitmètre en question ;
4° pour les mesures de débit dont l'intervalle entre le début et la fin de la pesée est supérieur à sept jours, le niveau du débitmètre après chaque période de sept jours jusqu'à la fin de la pesée.
Lorsque la pesée porte sur un apport ou une évacuation pour lequel un document de transport a été établi, le numéro du document de transport en question est enregistré. Ce numéro, accompagné des données de la pesée visées à l'alinéa 1er, sont envoyés par voie électronique au guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
Les données visées à l'alinéa 1er et, le cas échéant, les données visées à l'alinéa 2, sont envoyées directement par voie électronique par le débitmètre ou comme partie d'un système capable de transmettre ces données par voie électronique, au guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
Les données visées à l'alinéa 1er et, le cas échéant, les données visées à l'alinéa 2, sont envoyées automatiquement dès qu'ils sont enregistrées.
§ 4. Par dérogation au paragraphe 1er, la Banque d'engrais peut autoriser l'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation à utiliser un pont-bascule pour l'enregistrement et l'envoi, visés au paragraphe 3, de l'apport d'effluents d'élevage bruts. Dans ce cas, au moins toutes les conditions suivantes sont remplies :
1° le pont-bascule vérifie en permanence son fonctionnement et envoie automatiquement un signal au guichet internet fourni par la Banque d'engrais, dès que le pont-bascule n'est pas opérationnel ou s'il détecte qu'il ne fonctionne plus correctement ;
2° le pont-bascule peut enregistrer et envoyer les données de la pesée conformément au paragraphe 3 ;
3° un débitmètre est installé entre le stockage d'engrais brut et l'unité de transformation ;
4° les effluents d'élevage bruts sont livrés par transport, faisant usage du système AGR-GPS ;
5° le pont-bascule concerné a été installé avant le 1er janvier 2020 et mis en service dans l'unité de traitement ou de transformation en question.
L'exploitant qui souhaite faire usage d'une dérogation telle que visée au présent paragraphe, envoie à cet effet une demande au chef de la division de la Banque d'engrais par e-mail. Cette demande mentionne au moins les données suivantes et comprend les documents suivants :
1° le numéro d'exploitation de l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation ;
2° une liste des unités de traitement ou de transformation indiquant les emplacements des débitmètres et des ponts-bascules ;
3° les documents démontrant que le pont-bascule a déjà été installé et utilisé avant le 1er janvier 2020.
Lors de l'évaluation de la demande visée à l'alinéa 2, la Banque d'engrais tient entre autres compte :
1° de la gestion de l'entreprise de l'exploitant ;
2° le cas échéant, des constats qu'elle a déjà fait ;
3° des propriétés spécifiques de l'unité de traitement ou de transformation.
Dans les trente jours suivant le jour où elle a reçu la demande visée à l'alinéa 2, la Banque d'engrais notifie sa décision au demandeur par envoi sécurisé.
Si la Banque d'engrais constate une forme d'abus, elle peut retirer l'accord à la dérogation ou imposer des mesures supplémentaires à l'appui du bon fonctionnement de l'unité de traitement ou de transformation et des notes au registre.
§ 5. Le débitmètre visé au paragraphe 1er fonctionne toujours correctement. Le fonctionnement correct du débitmètre est vérifié à chaque pesée et au moins une fois par semaine. Si l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation concernée constate qu'un débitmètre ne fonctionne pas ou pas correctement, il le signale à la Banque d'engrais par e-mail au plus tard le jour ouvrable suivant. La notification contient les données suivantes :
1° le numéro d'identification du débitmètre en question, visé au paragraphe 6, alinéa 3 ;
2° une description du problème ;
3° le moment de la dernière mesure correcte et les valeurs mesurées à ce moment-là ;
4° une estimation du moment auquel le débitmètre concerné sera réparé ou remplacé ;
5° éventuellement des alternatives que l'exploitant, après consentement de la Banque d'engrais, appliquera en remplacement de la pesée ou des pesées qui ne peut/ne peuvent pas être effectuée(s) correctement.
Après une notification telle que visée à l'alinéa 1er, la Banque d'engrais peut, en attendant une réparation ou un remplacement du débitmètre concerné, interdire l'apport et l'évacuation d'effluents d'élevage ou imposer d'autres alternatives à l'appui du fonctionnement de l'unité de traitement ou de transformation et des notes au registre.
Si le problème est résolu après la notification visée à l'alinéa 1er, l'exploitant en notifie la Banque d'engrais par e-mail dans un jour ouvrable.
Si l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation ne signale pas à la Banque d'engrais un problème tel que visé à l'alinéa 1er, ou ne le fait pas dans le délai prévu à l'alinéa 1er, la Banque d'engrais peut imposer, entre autres, les mesures suivantes :
1° l'installation obligatoire de débitmètres supplémentaires ;
2° une interdiction d'apport ou d'évacuation, ou une combinaison des deux.
Les dispositions du présent paragraphe s'appliquent également au pont-bascule visé au paragraphe 4.
§ 6. L'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation introduit par lettre ou par e-mail une demande d'enregistrement auprès de la Banque d'engrais, avant la mise en service des débitmètres visés au paragraphe 1er.
La demande d'enregistrement visée à l'alinéa 1er comprend au moins les données suivantes :
1° le numéro d'exploitation de l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation, visé à l'alinéa 1er ;
2° une liste des unités de traitement ou de transformation indiquant les endroits où les débitmètres ont été ou seront installés ;
3° les numéros de série des débitmètres concernés et les données enregistrées par les débitmètres. Si l'exploitant ne dispose pas encore des numéros de série au moment de l'introduction de la demande, il peut lui-même transmettre un numéro unique pour les remplacer. Dès que l'exploitant dispose de ces numéros de série, il les communique à la Banque d'engrais.
La Banque d'engrais enregistre les données visées à l'alinéa 2 et attribue un numéro d'identification aux débitmètres repris dans la demande d'enregistrement visée à l'alinéa 1er, dans les trente jours à partir de la date à laquelle la Banque d'engrais a reçu la demande d'enregistrement par e-mail ou par le biais du guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
Lorsque les données visées à l'alinéa 2 modifient, l'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation le signale à la Banque d'engrais dans les meilleurs délais, au plus tard une semaine après le changement. A cette fin, il envoie un e-mail en indiquant les données modifiées, visées à l'alinéa 2.
§ 7. Si la Banque d'engrais constate que les dispositions du présent article n'ont pas été respectées dans une unité de traitement ou de transformation ou que les débitmètres utilisés ne justifient pas suffisamment le fonctionnement ou les notes au registre, la Banque d'engrais peut imposer, entre autres, une ou plusieurs des mesures suivantes :
1° l'installation obligatoire de débitmètres supplémentaires aux endroits désignés par la Banque d'engrais ;
2° une interdiction temporaire d'apport ou d'évacuation d'engrais.
Le chef de division de la Banque d'engrais informe l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation en question des mesures visées à l'alinéa 1er par envoi sécurisé.
En ce qui concerne les quantités d'effluents d'élevage flamands transformées dans une unité de traitement ou de transformation où les dispositions du présent article n'ont pas été respectées au moment de la transformation, la Banque d'engrais peut refuser ou limiter l'octroi de certificats de transformation d'engrais.
§ 8. Les unités de traitement ou de transformation n'apportant pas ou n'évacuant pas d'engrais liquides, ne sont pas soumises aux dispositions du présent article.
§ 9. L'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation peut introduire une réclamation auprès du chef de division de la Banque d'engrais contre chaque décision sur les débitmètres ou l'utilisation d'un pont-bascule, dans les trente jours à partir de la date de réception de cette décision. L'exploitant précité transmet sa réclamation au chef de division de la Banque d'engrais par envoi sécurisé.
Le chef de division de la Banque d'engrais prend une décision dans les nonante jours à partir du jour auquel l'exploitant précité a envoyé l'envoi sécurisé. La Banque d'engrais transmet la décision par envoi sécurisé à l'auteur de la réclamation. L'introduction d'une réclamation ne suspend pas la décision contestée.
§ 10. Le ministre peut arrêter des modalités pour l'exécution du présent article, notamment en ce qui concerne :
1° la façon dont les données relatives aux pesées doivent être enregistrées et envoyées au guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais ;
2° les exigences techniques des débitmètres, en tenant compte des meilleures techniques disponibles en la matière. Lors de l'établissement de ces exigences, le ministre peut faire une distinction en fonction de l'emplacement d'un débitmètre sur une installation, ainsi qu'en fonction du type d'installation ou des types de flux sur une installation à enregistrer par le débitmètre ;
3° la façon dont le fonctionnement correct du débitmètre doit être vérifié, y compris la possibilité d'un contrôle automatique total ou partiel. ]1
Sur chaque unité de traitement ou de transformation, un débitmètre est placé à chaque point d'apport ou d'évacuation de flux d'engrais liquides.
Sur chaque unité de traitement ou de transformation, un débitmètre est placé à chaque passage interne pertinent au sein de l'unité de traitement ou de transformation. On entend par passage interne pertinent : un passage interne qui étaye le fonctionnement de l'unité de traitement ou de transformation. Cela signifie que les données enregistrées par les débitmètres montrent que l'engrais a été transformé ou traité conformément au projet de l'unité de traitement ou de transformation concernée. Pour chaque unité de traitement ou de transformation, les passages internes pertinents au sein de l'installation sont déterminés par la Banque d'engrais, en concertation avec l'exploitant concerné dans le cadre de la demande d'enregistrement des débitmètres en question, telle que visée au paragraphe 6.
§ 2. Les débitmètres utilisés à l'appui du fonctionnement d'une unité de traitement ou de transformation et des notes au registre, remplissent toutes les conditions suivantes :
1° ils enregistrent le début et la fin de la pesée ;
2° ils enregistrent le niveau du débitmètre lors du début et de la fin de la pesée ;
3° ils disposent d'une numéro d'identification unique telle que visée au paragraphe 6, alinéa 3 ;
4° ils sont connectés à l'internet de manière à ce que les données enregistrées par le débitmètre soient automatiquement envoyées au guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
5° ils vérifient en permanence leur fonctionnement et envoient automatiquement un signal au guichet internet fourni par la Banque d'engrais, dès que le débitmètre n'est pas opérationnel ou si le débitmètre détecte qu'il ne fonctionne plus correctement.
§ 3. Le débitmètre enregistre pendant chaque pesée au moins les données suivantes :
1° le début et la fin de la pesée. Lorsque la pesée porte sur un chargement, elle ne peut porter que sur un seul chargement à la fois ;
2° le niveau du débitmètre lors du début et de la fin de la pesée ;
3° le numéro d'identification du débitmètre en question ;
4° pour les mesures de débit dont l'intervalle entre le début et la fin de la pesée est supérieur à sept jours, le niveau du débitmètre après chaque période de sept jours jusqu'à la fin de la pesée.
Lorsque la pesée porte sur un apport ou une évacuation pour lequel un document de transport a été établi, le numéro du document de transport en question est enregistré. Ce numéro, accompagné des données de la pesée visées à l'alinéa 1er, sont envoyés par voie électronique au guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
Les données visées à l'alinéa 1er et, le cas échéant, les données visées à l'alinéa 2, sont envoyées directement par voie électronique par le débitmètre ou comme partie d'un système capable de transmettre ces données par voie électronique, au guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
Les données visées à l'alinéa 1er et, le cas échéant, les données visées à l'alinéa 2, sont envoyées automatiquement dès qu'ils sont enregistrées.
§ 4. Par dérogation au paragraphe 1er, la Banque d'engrais peut autoriser l'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation à utiliser un pont-bascule pour l'enregistrement et l'envoi, visés au paragraphe 3, de l'apport d'effluents d'élevage bruts. Dans ce cas, au moins toutes les conditions suivantes sont remplies :
1° le pont-bascule vérifie en permanence son fonctionnement et envoie automatiquement un signal au guichet internet fourni par la Banque d'engrais, dès que le pont-bascule n'est pas opérationnel ou s'il détecte qu'il ne fonctionne plus correctement ;
2° le pont-bascule peut enregistrer et envoyer les données de la pesée conformément au paragraphe 3 ;
3° un débitmètre est installé entre le stockage d'engrais brut et l'unité de transformation ;
4° les effluents d'élevage bruts sont livrés par transport, faisant usage du système AGR-GPS ;
5° le pont-bascule concerné a été installé avant le 1er janvier 2020 et mis en service dans l'unité de traitement ou de transformation en question.
L'exploitant qui souhaite faire usage d'une dérogation telle que visée au présent paragraphe, envoie à cet effet une demande au chef de la division de la Banque d'engrais par e-mail. Cette demande mentionne au moins les données suivantes et comprend les documents suivants :
1° le numéro d'exploitation de l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation ;
2° une liste des unités de traitement ou de transformation indiquant les emplacements des débitmètres et des ponts-bascules ;
3° les documents démontrant que le pont-bascule a déjà été installé et utilisé avant le 1er janvier 2020.
Lors de l'évaluation de la demande visée à l'alinéa 2, la Banque d'engrais tient entre autres compte :
1° de la gestion de l'entreprise de l'exploitant ;
2° le cas échéant, des constats qu'elle a déjà fait ;
3° des propriétés spécifiques de l'unité de traitement ou de transformation.
Dans les trente jours suivant le jour où elle a reçu la demande visée à l'alinéa 2, la Banque d'engrais notifie sa décision au demandeur par envoi sécurisé.
Si la Banque d'engrais constate une forme d'abus, elle peut retirer l'accord à la dérogation ou imposer des mesures supplémentaires à l'appui du bon fonctionnement de l'unité de traitement ou de transformation et des notes au registre.
§ 5. Le débitmètre visé au paragraphe 1er fonctionne toujours correctement. Le fonctionnement correct du débitmètre est vérifié à chaque pesée et au moins une fois par semaine. Si l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation concernée constate qu'un débitmètre ne fonctionne pas ou pas correctement, il le signale à la Banque d'engrais par e-mail au plus tard le jour ouvrable suivant. La notification contient les données suivantes :
1° le numéro d'identification du débitmètre en question, visé au paragraphe 6, alinéa 3 ;
2° une description du problème ;
3° le moment de la dernière mesure correcte et les valeurs mesurées à ce moment-là ;
4° une estimation du moment auquel le débitmètre concerné sera réparé ou remplacé ;
5° éventuellement des alternatives que l'exploitant, après consentement de la Banque d'engrais, appliquera en remplacement de la pesée ou des pesées qui ne peut/ne peuvent pas être effectuée(s) correctement.
Après une notification telle que visée à l'alinéa 1er, la Banque d'engrais peut, en attendant une réparation ou un remplacement du débitmètre concerné, interdire l'apport et l'évacuation d'effluents d'élevage ou imposer d'autres alternatives à l'appui du fonctionnement de l'unité de traitement ou de transformation et des notes au registre.
Si le problème est résolu après la notification visée à l'alinéa 1er, l'exploitant en notifie la Banque d'engrais par e-mail dans un jour ouvrable.
Si l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation ne signale pas à la Banque d'engrais un problème tel que visé à l'alinéa 1er, ou ne le fait pas dans le délai prévu à l'alinéa 1er, la Banque d'engrais peut imposer, entre autres, les mesures suivantes :
1° l'installation obligatoire de débitmètres supplémentaires ;
2° une interdiction d'apport ou d'évacuation, ou une combinaison des deux.
Les dispositions du présent paragraphe s'appliquent également au pont-bascule visé au paragraphe 4.
§ 6. L'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation introduit par lettre ou par e-mail une demande d'enregistrement auprès de la Banque d'engrais, avant la mise en service des débitmètres visés au paragraphe 1er.
La demande d'enregistrement visée à l'alinéa 1er comprend au moins les données suivantes :
1° le numéro d'exploitation de l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation, visé à l'alinéa 1er ;
2° une liste des unités de traitement ou de transformation indiquant les endroits où les débitmètres ont été ou seront installés ;
3° les numéros de série des débitmètres concernés et les données enregistrées par les débitmètres. Si l'exploitant ne dispose pas encore des numéros de série au moment de l'introduction de la demande, il peut lui-même transmettre un numéro unique pour les remplacer. Dès que l'exploitant dispose de ces numéros de série, il les communique à la Banque d'engrais.
La Banque d'engrais enregistre les données visées à l'alinéa 2 et attribue un numéro d'identification aux débitmètres repris dans la demande d'enregistrement visée à l'alinéa 1er, dans les trente jours à partir de la date à laquelle la Banque d'engrais a reçu la demande d'enregistrement par e-mail ou par le biais du guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
Lorsque les données visées à l'alinéa 2 modifient, l'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation le signale à la Banque d'engrais dans les meilleurs délais, au plus tard une semaine après le changement. A cette fin, il envoie un e-mail en indiquant les données modifiées, visées à l'alinéa 2.
§ 7. Si la Banque d'engrais constate que les dispositions du présent article n'ont pas été respectées dans une unité de traitement ou de transformation ou que les débitmètres utilisés ne justifient pas suffisamment le fonctionnement ou les notes au registre, la Banque d'engrais peut imposer, entre autres, une ou plusieurs des mesures suivantes :
1° l'installation obligatoire de débitmètres supplémentaires aux endroits désignés par la Banque d'engrais ;
2° une interdiction temporaire d'apport ou d'évacuation d'engrais.
Le chef de division de la Banque d'engrais informe l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation en question des mesures visées à l'alinéa 1er par envoi sécurisé.
En ce qui concerne les quantités d'effluents d'élevage flamands transformées dans une unité de traitement ou de transformation où les dispositions du présent article n'ont pas été respectées au moment de la transformation, la Banque d'engrais peut refuser ou limiter l'octroi de certificats de transformation d'engrais.
§ 8. Les unités de traitement ou de transformation n'apportant pas ou n'évacuant pas d'engrais liquides, ne sont pas soumises aux dispositions du présent article.
§ 9. L'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation peut introduire une réclamation auprès du chef de division de la Banque d'engrais contre chaque décision sur les débitmètres ou l'utilisation d'un pont-bascule, dans les trente jours à partir de la date de réception de cette décision. L'exploitant précité transmet sa réclamation au chef de division de la Banque d'engrais par envoi sécurisé.
Le chef de division de la Banque d'engrais prend une décision dans les nonante jours à partir du jour auquel l'exploitant précité a envoyé l'envoi sécurisé. La Banque d'engrais transmet la décision par envoi sécurisé à l'auteur de la réclamation. L'introduction d'une réclamation ne suspend pas la décision contestée.
§ 10. Le ministre peut arrêter des modalités pour l'exécution du présent article, notamment en ce qui concerne :
1° la façon dont les données relatives aux pesées doivent être enregistrées et envoyées au guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais ;
2° les exigences techniques des débitmètres, en tenant compte des meilleures techniques disponibles en la matière. Lors de l'établissement de ces exigences, le ministre peut faire une distinction en fonction de l'emplacement d'un débitmètre sur une installation, ainsi qu'en fonction du type d'installation ou des types de flux sur une installation à enregistrer par le débitmètre ;
3° la façon dont le fonctionnement correct du débitmètre doit être vérifié, y compris la possibilité d'un contrôle automatique total ou partiel. ]1
Onderafdeling 4. [1 - Het kunstmestregister voor landbouwers]1
Sous-section 4. [1 - Le registre d'engrais chimiques pour agriculteurs]1
Art. 2.2.4.1. [1 § 1. Ter uitvoering van artikel 24, § 6, van het Mestdecreet van 22 december 2006 houdt elke landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet, per kalenderjaar, een kunstmestregister bij.
Het kunstmestregister, vermeld in het eerste lid, bestaat uit twee delen, namelijk:
1° een gebruiksregister waarin het gebruik van kunstmest op perceelsniveau genoteerd wordt conform paragraaf 2;
2° een verhandelingsregister waarin de landbouwer de kunstmeststromen op zijn bedrijf verantwoordt conform paragraaf 3.
§ 2. De landbouwer zorgt dat in het gebruiksregister, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, het gebruik van kunstmest op al de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond genoteerd wordt.
De landbouwer zorgt dat, per tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond, elk gebruik van kunstmest wordt genoteerd. Daarbij worden voor elk gebruik van kunstmest, per bemesting, al de volgende gegevens genoteerd:
1° de identificatie van het perceel of de percelen waarop de kunstmest gebruikt is;
2° de datum waarop de kunstmest gebruikt is;
3° de identificatie van de soort kunstmest die gebruikt is. Daaronder wordt verstaan: de samenstelling, uitgedrukt in percentage N en percentage P2O5, van de gebruikte kunstmest en de naam van de gebruikte kunstmest;
4° de hoeveelheid kunstmest die gebruikt is, uitgedrukt in kilogram of in liter.
Een notitie in het register mag alleen betrekking hebben op een bemesting op verschillende percelen landbouwgrond als de opgebrachte kunstmest op dezelfde dag opgebracht is en gelijkmatig verspreid is over de verschillende percelen in kwestie.
In afwijking van het eerste tot en met het derde lid hoeft het gebruik van kunstmest op een teelt op groeimedium niet genoteerd te worden in het gebruiksregister.
De minister kan in afwijking van het eerste tot en met het derde lid bepalen op welke wijze het gebruik van kunstmest op permanent overkapte landbouwgronden in het gebruiksregister genoteerd moet worden.
§ 3. De landbouwer verantwoordt in het verhandelingsregister, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, de kunstmeststromen op het bedrijf van de landbouwer.
In het verhandelingsregister noteert de landbouwer alle kunstmest die op zijn bedrijf ontvangen wordt of overgedragen wordt aan een derde.
De landbouwer noteert, voor elke ontvangst van kunstmest van een derde, al de volgende gegevens:
1° de identificatie van de soort kunstmest die ontvangen is. Daaronder wordt verstaan: de samenstelling, uitgedrukt in percentage N en percentage P2O5, van de ontvangen kunstmest en de naam van de ontvangen kunstmest;
2° de hoeveelheid kunstmest die ontvangen wordt, uitgedrukt in kilogram of in liter;
3° de datum waarop de kunstmest op het bedrijf van de landbouwer ontvangen is;
4° de identificatie van het bedrijf of de uitbating vanwaar de kunstmest afkomstig is.
De landbouwer noteert, voor elke overdracht van kunstmest aan een derde, al de volgende gegevens:
1° de identificatie van de soort kunstmest die overgedragen is. Daaronder wordt verstaan: de samenstelling, uitgedrukt in percentage N en percentage P2O5, van de overgedragen kunstmest en de naam van de overgedragen kunstmest;
2° de hoeveelheid kunstmest die overgedragen is, uitgedrukt in kilogram of in liter;
3° de datum waarop de kunstmest het bedrijf van de landbouwer verlaten heeft;
4° de identificatie van het bedrijf of de uitbating naar waar de kunstmest overgedragen is.
De landbouwer die kunstmest gebruikt of laat gebruiken op een perceel landbouwgrond dat niet tot zijn bedrijf behoort, noteert de gegevens, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, in het gebruiksregister voor het perceel in kwestie. Van zodra uit de gegevens van de verzamelaanvraag voor het jaar in kwestie blijkt wie de landbouwer is tot wiens bedrijf het perceel in kwestie behoort, zullen de genoteerde gegevens door de Mestbank aan de landbouwer in kwestie doorgegeven worden en voor de landbouwer zichtbaar zijn in het gebruiksregister voor het perceel in kwestie.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een overdracht van kunstmest tussen verschillende exploitanten die deel uitmaken van dezelfde landbouwer, niet beschouwd als een overdracht van kunstmest aan een derde.
Voor de identificatie van het bedrijf of de uitbating vanwaar de kunstmest afkomstig is, vermeld in het derde lid, 4°, en voor de identificatie van het bedrijf of de uitbating naar waar de kunstmest overgedragen is, vermeld in het vierde lid, 4°, worden de naam en het adres vermeld van de landbouwer of uitbater in kwestie, en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer. Als de landbouwer of uitbater in kwestie niet over een landbouwernummer of uitbatingsnummer beschikt, wordt in het register het ondernemingsnummer van de landbouwer of uitbater in kwestie genoteerd.]1
Het kunstmestregister, vermeld in het eerste lid, bestaat uit twee delen, namelijk:
1° een gebruiksregister waarin het gebruik van kunstmest op perceelsniveau genoteerd wordt conform paragraaf 2;
2° een verhandelingsregister waarin de landbouwer de kunstmeststromen op zijn bedrijf verantwoordt conform paragraaf 3.
§ 2. De landbouwer zorgt dat in het gebruiksregister, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, het gebruik van kunstmest op al de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond genoteerd wordt.
De landbouwer zorgt dat, per tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond, elk gebruik van kunstmest wordt genoteerd. Daarbij worden voor elk gebruik van kunstmest, per bemesting, al de volgende gegevens genoteerd:
1° de identificatie van het perceel of de percelen waarop de kunstmest gebruikt is;
2° de datum waarop de kunstmest gebruikt is;
3° de identificatie van de soort kunstmest die gebruikt is. Daaronder wordt verstaan: de samenstelling, uitgedrukt in percentage N en percentage P2O5, van de gebruikte kunstmest en de naam van de gebruikte kunstmest;
4° de hoeveelheid kunstmest die gebruikt is, uitgedrukt in kilogram of in liter.
Een notitie in het register mag alleen betrekking hebben op een bemesting op verschillende percelen landbouwgrond als de opgebrachte kunstmest op dezelfde dag opgebracht is en gelijkmatig verspreid is over de verschillende percelen in kwestie.
In afwijking van het eerste tot en met het derde lid hoeft het gebruik van kunstmest op een teelt op groeimedium niet genoteerd te worden in het gebruiksregister.
De minister kan in afwijking van het eerste tot en met het derde lid bepalen op welke wijze het gebruik van kunstmest op permanent overkapte landbouwgronden in het gebruiksregister genoteerd moet worden.
§ 3. De landbouwer verantwoordt in het verhandelingsregister, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, de kunstmeststromen op het bedrijf van de landbouwer.
In het verhandelingsregister noteert de landbouwer alle kunstmest die op zijn bedrijf ontvangen wordt of overgedragen wordt aan een derde.
De landbouwer noteert, voor elke ontvangst van kunstmest van een derde, al de volgende gegevens:
1° de identificatie van de soort kunstmest die ontvangen is. Daaronder wordt verstaan: de samenstelling, uitgedrukt in percentage N en percentage P2O5, van de ontvangen kunstmest en de naam van de ontvangen kunstmest;
2° de hoeveelheid kunstmest die ontvangen wordt, uitgedrukt in kilogram of in liter;
3° de datum waarop de kunstmest op het bedrijf van de landbouwer ontvangen is;
4° de identificatie van het bedrijf of de uitbating vanwaar de kunstmest afkomstig is.
De landbouwer noteert, voor elke overdracht van kunstmest aan een derde, al de volgende gegevens:
1° de identificatie van de soort kunstmest die overgedragen is. Daaronder wordt verstaan: de samenstelling, uitgedrukt in percentage N en percentage P2O5, van de overgedragen kunstmest en de naam van de overgedragen kunstmest;
2° de hoeveelheid kunstmest die overgedragen is, uitgedrukt in kilogram of in liter;
3° de datum waarop de kunstmest het bedrijf van de landbouwer verlaten heeft;
4° de identificatie van het bedrijf of de uitbating naar waar de kunstmest overgedragen is.
De landbouwer die kunstmest gebruikt of laat gebruiken op een perceel landbouwgrond dat niet tot zijn bedrijf behoort, noteert de gegevens, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, in het gebruiksregister voor het perceel in kwestie. Van zodra uit de gegevens van de verzamelaanvraag voor het jaar in kwestie blijkt wie de landbouwer is tot wiens bedrijf het perceel in kwestie behoort, zullen de genoteerde gegevens door de Mestbank aan de landbouwer in kwestie doorgegeven worden en voor de landbouwer zichtbaar zijn in het gebruiksregister voor het perceel in kwestie.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een overdracht van kunstmest tussen verschillende exploitanten die deel uitmaken van dezelfde landbouwer, niet beschouwd als een overdracht van kunstmest aan een derde.
Voor de identificatie van het bedrijf of de uitbating vanwaar de kunstmest afkomstig is, vermeld in het derde lid, 4°, en voor de identificatie van het bedrijf of de uitbating naar waar de kunstmest overgedragen is, vermeld in het vierde lid, 4°, worden de naam en het adres vermeld van de landbouwer of uitbater in kwestie, en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer. Als de landbouwer of uitbater in kwestie niet over een landbouwernummer of uitbatingsnummer beschikt, wordt in het register het ondernemingsnummer van de landbouwer of uitbater in kwestie genoteerd.]1
Art.2.2.4.1. [1 § 1er. En exécution de l'article 24, § 6, du décret relatif aux engrais du 22 décembre 2006, chaque agriculteur visé à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 1°, du décret précité tient un registre d'engrais chimiques pour chaque année calendaire.
Le registre d'engrais chimiques, visé à l'alinéa 1er, est composé de deux parties, à savoir :
1° un registre d'utilisation dans lequel l'utilisation d'engrais chimiques est notée au niveau de la parcelle conformément au paragraphe 2 ;
2° un registre de négociation dans lequel l'agriculteur justifie les flux d'engrais chimiques sur son exploitation conformément au paragraphe 3.
§ 2. L'agriculteur veille à ce que l'utilisation d'engrais chimiques sur toutes les parcelles appartenant à l'exploitation soit consignée dans le registre d'utilisation, visé au paragraphe 1er, alinéa 2.
L'agriculteur veille à ce que chaque utilisation d'engrais chimiques soit notée par parcelle de terre agricole appartenant à l'exploitation. Les données suivantes sont notées pour chaque utilisation d'engrais chimiques, par fertilisation :
1° l'identification de la parcelle ou des parcelles sur lesquelles les engrais chimiques ont été utilisés ;
2° la date d'utilisation des engrais chimiques ;
3° l'identification du type d'engrais chimique utilisé. Cela comprend : la composition, exprimée en pourcentage de N et en pourcentage de P2O5, de l'engrais chimique utilisé et le nom de l'engrais chimique utilisé ;
4° la quantité d'engrais chimiques utilisée, exprimée en kilogrammes ou en litres.
Une note dans le registre ne peut concerner une fertilisation sur plusieurs parcelles de terres agricoles que si les engrais chimiques épandus ont été épandus le même jour et ont été répartis de manière égale sur les différentes parcelles en question.
Par dérogation aux alinéas 1er à 3, l'utilisation d'engrais chimiques sur une culture sur milieu de culture ne doit pas être notée dans le registre d'utilisation.
Par dérogation aux alinéas 1er à 3, le Ministre peut déterminer la manière dont l'utilisation d'engrais chimiques sur des terres agricoles couvertes en permanence doit être notée dans le registre d'utilisation.
§ 3. Dans le registre de négociation, visé au paragraphe 1er, alinéa 2, 2°, l'agriculteur justifie les flux d'engrais chimiques sur l'exploitation de l'agriculteur.
Dans le registre de négociation, l'agriculteur note tous les engrais chimiques reçus sur son exploitation ou transférés à un tiers.
Pour chaque réception d'engrais chimiques d'un tiers, l'agriculteur note toutes les données suivantes :
1° l'identification du type d'engrais chimique reçu. Cela comprend : la composition, exprimée en pourcentage de N et en pourcentage de P2O5, de l'engrais chimique reçu et le nom de l'engrais chimique reçu ;
2° la quantité d'engrais chimique reçue, exprimée en kilogrammes ou en litres ;
3° la date de réception de l'engrais chimique dans l'exploitation de l'agriculteur ;
4° l'identification de l'exploitation ou de l'opération d'où provient l'engrais chimique.
Pour chaque transfert d'engrais chimiques à un tiers, l'agriculteur note toutes les données suivantes :
1° l'identification du type d'engrais chimique transféré. Cela comprend : la composition, exprimée en pourcentage de N et en pourcentage de P2O5, de l'engrais chimique transféré et le nom de l'engrais chimique transféré ;
2° la quantité d'engrais transférée, exprimée en kilogrammes ou en litres ;
3° la date à laquelle l'engrais chimique a quitté l'exploitation de l'agriculteur ;
4° l'identification de l'exploitation ou de l'opération à laquelle l'engrais chimique a été transféré.
L'agriculteur qui utilise ou fait utiliser des engrais chimiques sur une parcelle de terre agricole n'appartenant pas à son exploitation consigne les données visées au paragraphe 2, alinéa 2, dans le registre d'utilisation pour la parcelle concernée. Dès que les données de la demande unique de l'année en question révèlent l'identité de l'agriculteur à l'exploitation duquel appartient la parcelle en question, les données consignées seront transmises par la Banque d'engrais à l'agriculteur en question et seront visibles par l'agriculteur dans le registre d'utilisation pour la parcelle concernée.
Pour l'application du présent paragraphe, un transfert d'engrais entre différents exploitants qui font partie du même agriculteur n'est pas considéré comme un transfert d'engrais chimiques à un tiers.
Pour l'identification de l'exploitation ou de l'opération d'où provient l'engrais chimique, visée à l'alinéa 3, 4°, et pour l'identification de l'exploitation ou de l'opération à laquelle l'engrais a été transféré, visée à l'alinéa 4, 4°, sont indiqués le nom et l'adresse de l'agriculteur ou de l'exploitant en question, ainsi que le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitation. Si l'agriculteur ou l'exploitant en question ne dispose pas d'un numéro d'agriculteur ou d'un numéro d'exploitation, le registre indique le numéro d'entreprise de l'agriculteur ou de l'exploitant en question.]1
Le registre d'engrais chimiques, visé à l'alinéa 1er, est composé de deux parties, à savoir :
1° un registre d'utilisation dans lequel l'utilisation d'engrais chimiques est notée au niveau de la parcelle conformément au paragraphe 2 ;
2° un registre de négociation dans lequel l'agriculteur justifie les flux d'engrais chimiques sur son exploitation conformément au paragraphe 3.
§ 2. L'agriculteur veille à ce que l'utilisation d'engrais chimiques sur toutes les parcelles appartenant à l'exploitation soit consignée dans le registre d'utilisation, visé au paragraphe 1er, alinéa 2.
L'agriculteur veille à ce que chaque utilisation d'engrais chimiques soit notée par parcelle de terre agricole appartenant à l'exploitation. Les données suivantes sont notées pour chaque utilisation d'engrais chimiques, par fertilisation :
1° l'identification de la parcelle ou des parcelles sur lesquelles les engrais chimiques ont été utilisés ;
2° la date d'utilisation des engrais chimiques ;
3° l'identification du type d'engrais chimique utilisé. Cela comprend : la composition, exprimée en pourcentage de N et en pourcentage de P2O5, de l'engrais chimique utilisé et le nom de l'engrais chimique utilisé ;
4° la quantité d'engrais chimiques utilisée, exprimée en kilogrammes ou en litres.
Une note dans le registre ne peut concerner une fertilisation sur plusieurs parcelles de terres agricoles que si les engrais chimiques épandus ont été épandus le même jour et ont été répartis de manière égale sur les différentes parcelles en question.
Par dérogation aux alinéas 1er à 3, l'utilisation d'engrais chimiques sur une culture sur milieu de culture ne doit pas être notée dans le registre d'utilisation.
Par dérogation aux alinéas 1er à 3, le Ministre peut déterminer la manière dont l'utilisation d'engrais chimiques sur des terres agricoles couvertes en permanence doit être notée dans le registre d'utilisation.
§ 3. Dans le registre de négociation, visé au paragraphe 1er, alinéa 2, 2°, l'agriculteur justifie les flux d'engrais chimiques sur l'exploitation de l'agriculteur.
Dans le registre de négociation, l'agriculteur note tous les engrais chimiques reçus sur son exploitation ou transférés à un tiers.
Pour chaque réception d'engrais chimiques d'un tiers, l'agriculteur note toutes les données suivantes :
1° l'identification du type d'engrais chimique reçu. Cela comprend : la composition, exprimée en pourcentage de N et en pourcentage de P2O5, de l'engrais chimique reçu et le nom de l'engrais chimique reçu ;
2° la quantité d'engrais chimique reçue, exprimée en kilogrammes ou en litres ;
3° la date de réception de l'engrais chimique dans l'exploitation de l'agriculteur ;
4° l'identification de l'exploitation ou de l'opération d'où provient l'engrais chimique.
Pour chaque transfert d'engrais chimiques à un tiers, l'agriculteur note toutes les données suivantes :
1° l'identification du type d'engrais chimique transféré. Cela comprend : la composition, exprimée en pourcentage de N et en pourcentage de P2O5, de l'engrais chimique transféré et le nom de l'engrais chimique transféré ;
2° la quantité d'engrais transférée, exprimée en kilogrammes ou en litres ;
3° la date à laquelle l'engrais chimique a quitté l'exploitation de l'agriculteur ;
4° l'identification de l'exploitation ou de l'opération à laquelle l'engrais chimique a été transféré.
L'agriculteur qui utilise ou fait utiliser des engrais chimiques sur une parcelle de terre agricole n'appartenant pas à son exploitation consigne les données visées au paragraphe 2, alinéa 2, dans le registre d'utilisation pour la parcelle concernée. Dès que les données de la demande unique de l'année en question révèlent l'identité de l'agriculteur à l'exploitation duquel appartient la parcelle en question, les données consignées seront transmises par la Banque d'engrais à l'agriculteur en question et seront visibles par l'agriculteur dans le registre d'utilisation pour la parcelle concernée.
Pour l'application du présent paragraphe, un transfert d'engrais entre différents exploitants qui font partie du même agriculteur n'est pas considéré comme un transfert d'engrais chimiques à un tiers.
Pour l'identification de l'exploitation ou de l'opération d'où provient l'engrais chimique, visée à l'alinéa 3, 4°, et pour l'identification de l'exploitation ou de l'opération à laquelle l'engrais a été transféré, visée à l'alinéa 4, 4°, sont indiqués le nom et l'adresse de l'agriculteur ou de l'exploitant en question, ainsi que le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitation. Si l'agriculteur ou l'exploitant en question ne dispose pas d'un numéro d'agriculteur ou d'un numéro d'exploitation, le registre indique le numéro d'entreprise de l'agriculteur ou de l'exploitant en question.]1
HOOFDSTUK 3. [1 - Gebiedsspecifieke karakteristieken]1
CHAPITRE 3. [1 - Caractéristiques spécifiques à la zone]1
Afdeling 1. [1 - De indeling van de afstroomzones in gebiedstypes, de afbakening van de fosfaatverzadigde gebieden en de bepaling van de gemeentelijke productiedruk]1
Section 1re. [1 - La répartition des zones d'écoulement en types de zones, la délimitation des zones saturées en phosphates ainsi que la définition de la charge de production communale]1
Art. 3.1.1.. [1 Ter uitvoering van artikel 14, § 2, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, geldt, vanaf 1 januari 2021, in afwijking van de indeling, vermeld in de lijst die is opgenomen in bijlage 4, die bij het voormelde decreet is gevoegd, de indeling van de afstroomzones in gebiedstypes, die is opgenomen in bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd.]1
[2 Vanaf 1 januari 2023 geldt, in afwijking van de indeling, vermeld in de lijst die is opgenomen in bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd, de indeling van afstroomzones in gebiedstypes, die is opgenomen in bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd.
Ter uitvoering van artikel 14, § 4, zevende lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 wordt het referentiepercentage van een landbouwer vanaf 2023 berekend conform de wijze, vermeld in artikel 14, § 4, van het Mestdecreet van 22 december 2006, waarbij voor de afstroomzones, vermeld in de volgende tabel, het referentiepercentage geldt dat is opgenomen in de volgende tabel:
[2 Vanaf 1 januari 2023 geldt, in afwijking van de indeling, vermeld in de lijst die is opgenomen in bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd, de indeling van afstroomzones in gebiedstypes, die is opgenomen in bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd.
Ter uitvoering van artikel 14, § 4, zevende lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 wordt het referentiepercentage van een landbouwer vanaf 2023 berekend conform de wijze, vermeld in artikel 14, § 4, van het Mestdecreet van 22 december 2006, waarbij voor de afstroomzones, vermeld in de volgende tabel, het referentiepercentage geldt dat is opgenomen in de volgende tabel:
Art. 3.1.1.. [1 En exécution de l'article 14, § 2, alinéa 2, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, à partir du 1er janvier 2021, et par dérogation à la répartition visée à la liste reprise en annexe 4 jointe au décret précité, la répartition des zones d'écoulement en types de zones qui est reprise en annexe 7 jointe au présent arrêté, sera d'application.]1
[2 A partir du 1er janvier 2023, par dérogation à la répartition mentionnée dans la liste figurant à l'annexe 7, jointe au présent arrêté, la répartition des zones d'écoulement en zones de type, figurant à l'annexe 9, jointe au présent arrêté, s'applique.
En application de l'article 14, § 4, alinéa 7, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, le pourcentage de référence d'un agriculteur à partir de 2023 est calculé de la manière visée à l'article 14, § 4, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, le pourcentage de référence repris dans le tableau suivant s'appliquant aux zones d'écoulement reprises dans le tableau suivant :
[2 A partir du 1er janvier 2023, par dérogation à la répartition mentionnée dans la liste figurant à l'annexe 7, jointe au présent arrêté, la répartition des zones d'écoulement en zones de type, figurant à l'annexe 9, jointe au présent arrêté, s'applique.
En application de l'article 14, § 4, alinéa 7, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, le pourcentage de référence d'un agriculteur à partir de 2023 est calculé de la manière visée à l'article 14, § 4, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, le pourcentage de référence repris dans le tableau suivant s'appliquant aux zones d'écoulement reprises dans le tableau suivant :
| A0-code van betreffende afstroomzone | Gebiedstype vanaf 2023 | Referentiepercentage |
| A0_VL20_96 | 3 | 49% |
| A0_VL21_33 | 3 | 43% |
| A0_VL21_1 | 3 | 38% |
| A0_VL22_221 | 3 | 57% |
| A0_G_L222_5465 | 2 | 48% |
| A0_VL22_215 | 3 | 45% |
| A0_VL22_217 | 2 | 63% |
| A0_VL22_218 | 3 | 63% |
| A0_VL22_219 | 2 | 47% |
van betreffende afstroomzone Gebiedstype vanaf 2023 Referentiepercentage A0_VL20_96 3 49% A0_VL21_33 3 43% A0_VL21_1 3 38% A0_VL22_221 3 57% A0_G_L222_5465 2 48% A0_VL22_215 3 45% A0_VL22_217 2 63% A0_VL22_218 3 63% A0_VL22_219 2 47%
]2
| code A0 de la zone d'écoulement concernée | Type de zone à partir de 2023 | Pourcentage de référence |
| A0_VL20_96 | 3 | 49 % |
| A0_VL21_33 | 3 | 43 % |
| A0_VL21_1 | 3 | 38 % |
| A0_VL22_221 | 3 | 57 % |
| A0_G_L222_5465 | 2 | 48 % |
| A0_VL22_215 | 3 | 45 % |
| A0_VL22_217 | 2 | 63 % |
| A0_VL22_218 | 3 | 63 % |
| A0_VL22_219 | 2 | 47 % |
de la zone d'écoulement concernée Type de zone à partir de 2023 Pourcentage de référence A0_VL20_96 3 49 % A0_VL21_33 3 43 % A0_VL21_1 3 38 % A0_VL22_221 3 57 % A0_G_L222_5465 2 48 % A0_VL22_215 3 45 % A0_VL22_217 2 63 % A0_VL22_218 3 63 % A0_VL22_219 2 47 %
]2
Art. 3.1.2. [1 Ter uitvoering van artikel 17, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, worden de gebieden die aangeduid zijn op de kaart, opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd, als fosfaatverzadigde gebieden afgebakend.]1
Art. 3.1.2. [1 ]1
Art. 3.1.3. [1 Ter uitvoering van artikel 29, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006 wordt de gemeentelijke productiedruk vastgesteld in de lijst, opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.
De lijst, vermeld in het eerste lid, wordt ten minste om de acht jaar geëvalueerd en als dat nodig is aangepast.]1
De lijst, vermeld in het eerste lid, wordt ten minste om de acht jaar geëvalueerd en als dat nodig is aangepast.]1
Art. 3.1.3. [1 En exécution de l'article 29, § 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la charge de production communale est déterminée dans la liste reprise à l'annexe 2, jointe au présent arrêté.
La liste visée à l'alinéa 1er est évaluée au moins tous les 8 ans et adaptée si nécessaire.]1
La liste visée à l'alinéa 1er est évaluée au moins tous les 8 ans et adaptée si nécessaire.]1
Afdeling 2. [1 - Landbouwgronden die gelegen zijn in gebieden die aangewezen zijn op gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en ressorteren onder de categorie van gebiedsaanduiding "bos" of "reservaat en natuur", ter uitvoering van artikel 41bis van het Mestdecreet van 22 december 2006]1
Section 2. [1 - Les terres agricoles situées dans des zones reprises sur des plans d'exécution spatiaux régionaux et relevant de la catégorie d'affectation de zone " bois " ou " réserves et nature ", en exécution de l'article 41bis du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006]1
Art. 3.2.1. [1 Voor elk perceel grasland in de gebieden, vermeld in artikel 41bis, § 1, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, vermeldt de Mestbank in zijn databank of het perceel een intensief grasland is of niet.
De Mestbank gebruikt voor de vermelding, vermeld in het eerste lid, de recentste biologische waarderingskaart van het INBO, in voorkomend geval aangevuld met de gegevens naar aanleiding van een recent plaatsbezoek door een deskundige in opdracht van de Mestbank.
De deskundige maakt van het plaatsbezoek een verslag op, waarin hij de biologische waardering van het betrokken perceel vermeldt. Dat verslag wordt bezorgd aan het INBO. Als het INBO binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag geen bezwaar maakt, wordt de in het verslag van de deskundige opgenomen kwalificatie aanvaard. Als het INBO wel bezwaar heeft tegen de in het verslag vermelde kwalificatie, meldt het dat binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag. Binnen zeven werkdagen na ontvangst van het verslag deelt het INBO aan de VLM zijn kwalificatie van het betrokken perceel mee, samen met de gegevens waarop die kwalificatie is gebaseerd.]1
De Mestbank gebruikt voor de vermelding, vermeld in het eerste lid, de recentste biologische waarderingskaart van het INBO, in voorkomend geval aangevuld met de gegevens naar aanleiding van een recent plaatsbezoek door een deskundige in opdracht van de Mestbank.
De deskundige maakt van het plaatsbezoek een verslag op, waarin hij de biologische waardering van het betrokken perceel vermeldt. Dat verslag wordt bezorgd aan het INBO. Als het INBO binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag geen bezwaar maakt, wordt de in het verslag van de deskundige opgenomen kwalificatie aanvaard. Als het INBO wel bezwaar heeft tegen de in het verslag vermelde kwalificatie, meldt het dat binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag. Binnen zeven werkdagen na ontvangst van het verslag deelt het INBO aan de VLM zijn kwalificatie van het betrokken perceel mee, samen met de gegevens waarop die kwalificatie is gebaseerd.]1
Art. 3.2.1. [1 Pour chaque parcelle d'herbage située dans les zones visées à l'article 41bis, § 1er, premier alinéa, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la banque d'engrais mentionne dans sa banque de données si la parcelle est un herbage intensif ou non.
A cet effet, la banque d'engrais utilise la carte d'évaluation biologique la plus récente de l'" Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek " (Institut de Recherche des Forêts et de la Nature, en abrégé INBO), complétée le cas échéant par les données résultant d'une visite des lieux effectuée récemment par un expert pour le compte de la Banque d'engrais.
L'expert fait rapport de sa visite des lieux, avec mention de l'évaluation biologique de la parcelle concernée. Le rapport est transmis à l'INBO. Lorsque l'INBO n'émet pas d'objection dans les deux jours ouvrables de la réception du rapport, la qualification reprise au rapport de l'expert est acceptée. Si, par contre, l'INBO formule des objections vis-à-vis de la qualification mentionnée dans le rapport, il le notifie dans les deux jours ouvrables de la réception de ce dernier. Dans les sept jours ouvrables de la réception du rapport, l'INBO communique à la VLM sa qualification de la parcelle concernée. Sa communication comprend également les données sur lesquelles est basée ladite qualification.]1
A cet effet, la banque d'engrais utilise la carte d'évaluation biologique la plus récente de l'" Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek " (Institut de Recherche des Forêts et de la Nature, en abrégé INBO), complétée le cas échéant par les données résultant d'une visite des lieux effectuée récemment par un expert pour le compte de la Banque d'engrais.
L'expert fait rapport de sa visite des lieux, avec mention de l'évaluation biologique de la parcelle concernée. Le rapport est transmis à l'INBO. Lorsque l'INBO n'émet pas d'objection dans les deux jours ouvrables de la réception du rapport, la qualification reprise au rapport de l'expert est acceptée. Si, par contre, l'INBO formule des objections vis-à-vis de la qualification mentionnée dans le rapport, il le notifie dans les deux jours ouvrables de la réception de ce dernier. Dans les sept jours ouvrables de la réception du rapport, l'INBO communique à la VLM sa qualification de la parcelle concernée. Sa communication comprend également les données sur lesquelles est basée ladite qualification.]1
Art. 3.2.2. [1 Voor elk perceel landbouwgrond, vermeld in artikel 41bis, § 3, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, controleert de Mestbank welke landbouwers het betrokken perceel in gebruik hadden. Die controle wordt uitgevoerd op basis van de recentst beschikbare gegevens van de verzamelaanvraag. Op basis van die gegevens bepaalt de Mestbank de vermoedelijke gebruiker van het perceel op 1 januari van het kalenderjaar vanaf wanneer er op het betrokken perceel een bemestingsverbod geldt, conform artikel 41bis, § 1, eerste lid, van het voormelde decreet. De Mestbank stuurt die landbouwer een kennisgeving als vermeld in artikel 41bis, § 3, van het voormelde decreet.]1
Art. 3.2.2. [1 Pour chaque parcelle de terre agricole visée à l'article 41bis, § 3, alinéa 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la Banque d'engrais vérifie quels sont les agriculteurs qui utilisaient la parcelle concernée. Le contrôle précité est effectué sur la base des données les plus récentes de la demande unique. Sur la base de ces données, la Banque d'engrais détermine l'utilisateur probable de la parcelle au 1er janvier de l'année à partir de laquelle la parcelle concernée fait l'objet d'une interdiction de fertilisation, conformément à l'article 41bis, § 1er, alinéa 1er, du décret précité. La Banque d'engrais transmet à l'agriculteur en question une notification telle que visée à l'article 41bis, § 3 du décret précité.]1
Art. 3.2.3. [1 § 1. Als de landbouwer niet akkoord gaat met de kennisgeving, vermeld in artikel 3.2.2, kan hij een aanvraag tot correctie indienen.
§ 2. De Mestbank kan een deskundige opdracht geven om via een plaatsbezoek recente gegevens te verzamelen over een perceel waarvoor er een aanvraag tot correctie als vermeld in paragraaf 1, is ingediend.
Als de deskundige gegevens over de biologische kwalificatie van een perceel moet verzamelen, wordt het plaatsbezoek uitgevoerd in een periode waarin de vegetatie herkenbaar is.
De deskundige maakt van het plaatsbezoek een verslag op, waarin hij de biologische waardering van het betrokken perceel vermeldt, en bezorgt het verslag aan de Mestbank. De Mestbank bezorgt dat verslag aan het INBO. Als het INBO binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag geen bezwaar maakt, wordt de in het verslag van de deskundige opgenomen kwalificatie aanvaard. Als het INBO wel bezwaar heeft tegen de in het verslag vermelde kwalificatie, meldt het dat binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag. Binnen zeven werkdagen na ontvangst van het verslag deelt het INBO aan de VLM zijn kwalificatie van het betrokken perceel mee, samen met de gegevens waarop die kwalificatie is gebaseerd.
§ 3. De Mestbank maakt voor elke aanvraag tot correctie een dossier op dat minstens de volgende stukken bevat:
1° een kopie van de kennisgeving;
2° een kopie van de aanvraag tot correctie;
3° de gegevens over de biologische waardering van het perceel, die de Mestbank gebruikt heeft om te bepalen of het perceel een intensief grasland is of niet;
4° in voorkomend geval, een kopie van het verslag van de deskundige, vermeld in paragraaf 2, derde lid;
5° in voorkomend geval, een kopie van de kwalificatie van het betrokken perceel door het INBO en van de gegevens waarop het INBO zich voor zijn kwalificatie heeft gebaseerd, vermeld in paragraaf 2, derde lid.]1
§ 2. De Mestbank kan een deskundige opdracht geven om via een plaatsbezoek recente gegevens te verzamelen over een perceel waarvoor er een aanvraag tot correctie als vermeld in paragraaf 1, is ingediend.
Als de deskundige gegevens over de biologische kwalificatie van een perceel moet verzamelen, wordt het plaatsbezoek uitgevoerd in een periode waarin de vegetatie herkenbaar is.
De deskundige maakt van het plaatsbezoek een verslag op, waarin hij de biologische waardering van het betrokken perceel vermeldt, en bezorgt het verslag aan de Mestbank. De Mestbank bezorgt dat verslag aan het INBO. Als het INBO binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag geen bezwaar maakt, wordt de in het verslag van de deskundige opgenomen kwalificatie aanvaard. Als het INBO wel bezwaar heeft tegen de in het verslag vermelde kwalificatie, meldt het dat binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag. Binnen zeven werkdagen na ontvangst van het verslag deelt het INBO aan de VLM zijn kwalificatie van het betrokken perceel mee, samen met de gegevens waarop die kwalificatie is gebaseerd.
§ 3. De Mestbank maakt voor elke aanvraag tot correctie een dossier op dat minstens de volgende stukken bevat:
1° een kopie van de kennisgeving;
2° een kopie van de aanvraag tot correctie;
3° de gegevens over de biologische waardering van het perceel, die de Mestbank gebruikt heeft om te bepalen of het perceel een intensief grasland is of niet;
4° in voorkomend geval, een kopie van het verslag van de deskundige, vermeld in paragraaf 2, derde lid;
5° in voorkomend geval, een kopie van de kwalificatie van het betrokken perceel door het INBO en van de gegevens waarop het INBO zich voor zijn kwalificatie heeft gebaseerd, vermeld in paragraaf 2, derde lid.]1
Art. 3.2.3. [1 § 1er. Lorsque l'agriculteur n'est pas d'accord avec la notification visée à l'article 3.2.2, il peut introduire une demande de correction.
§ 2. La banque d'engrais peut charger un expert de rassembler, par le biais d'une visite des lieux, des données récentes sur une parcelle faisant l'objet d'une demande de correction telle que visée au paragraphe 1er.
Lorsque l'expert doit rassembler des données relatives à la qualification biologique de la parcelle, la visite des lieux est effectuée dans une période où la végétation est identifiable.
L'expert établit un rapport de la visite des lieux, dans lequel il mentionne la qualification biologique de la parcelle concernée, et le transmet à la banque d'engrais. Celle-ci communique le rapport à l'INBO. Lorsque l'INBO n'émet pas d'objection dans les deux jours ouvrables de la réception du rapport, la qualification reprise au rapport de l'expert est acceptée. Si, par contre, l'INBO formule des objections vis-à-vis de la qualification mentionnée dans le rapport, il le notifie dans les deux jours ouvrables de la réception de ce dernier. Dans les sept jours ouvrables de la réception du rapport, l'INBO communique à la VLM sa qualification de la parcelle concernée. Sa communication comprend également les données sur lesquelles est basée ladite qualification.
§ 3. La Banque d'engrais établit pour chaque demande de correction un dossier qui comprend au moins les pièces suivantes :
1° une copie de la notification ;
2° une copie de la demande de correction ;
3° les données relatives à la qualification biologique de la parcelle, utilisées par la banque de données pour déterminer si la parcelle est un herbage intensif ou non ;
4° le cas échéant, une copie du rapport de l'expert, visé au § 2, alinéa trois ;
5° le cas échéant, une copie de la qualification de la parcelle concernée par l'INBO et des données sur lesquelles celui-ci s'est basé, telles que visées au § 2, alinéa trois.]1
§ 2. La banque d'engrais peut charger un expert de rassembler, par le biais d'une visite des lieux, des données récentes sur une parcelle faisant l'objet d'une demande de correction telle que visée au paragraphe 1er.
Lorsque l'expert doit rassembler des données relatives à la qualification biologique de la parcelle, la visite des lieux est effectuée dans une période où la végétation est identifiable.
L'expert établit un rapport de la visite des lieux, dans lequel il mentionne la qualification biologique de la parcelle concernée, et le transmet à la banque d'engrais. Celle-ci communique le rapport à l'INBO. Lorsque l'INBO n'émet pas d'objection dans les deux jours ouvrables de la réception du rapport, la qualification reprise au rapport de l'expert est acceptée. Si, par contre, l'INBO formule des objections vis-à-vis de la qualification mentionnée dans le rapport, il le notifie dans les deux jours ouvrables de la réception de ce dernier. Dans les sept jours ouvrables de la réception du rapport, l'INBO communique à la VLM sa qualification de la parcelle concernée. Sa communication comprend également les données sur lesquelles est basée ladite qualification.
§ 3. La Banque d'engrais établit pour chaque demande de correction un dossier qui comprend au moins les pièces suivantes :
1° une copie de la notification ;
2° une copie de la demande de correction ;
3° les données relatives à la qualification biologique de la parcelle, utilisées par la banque de données pour déterminer si la parcelle est un herbage intensif ou non ;
4° le cas échéant, une copie du rapport de l'expert, visé au § 2, alinéa trois ;
5° le cas échéant, une copie de la qualification de la parcelle concernée par l'INBO et des données sur lesquelles celui-ci s'est basé, telles que visées au § 2, alinéa trois.]1
Art. 3.2.4. [1 § 1 Van elk dossier, vermeld in artikel 3.2.3, § 3, wordt een kopie bezorgd aan de voorzitter van de Verificatiecommissie, vermeld in artikel 12.1.1, met het verzoek om over het betreffende dossier een advies te verlenen.
Bij de ontvangst van het dossier stelt de voorzitter van de voormelde Verificatiecommissie een zittingsdag vast. Hij deelt de datum van de zittingsdag mee aan de leden van de voormelde Verificatiecommissie en bezorgt hun een kopie van de stukken, vermeld in artikel 3.2.3, § 3, 3° en 4°
§ 2. De voormelde Verificatiecommissie beraadslaagt met gesloten deuren.
De voormelde Verificatiecommissie beraadslaagt geldig als minstens de helft van de effectieve of plaatsvervangende leden aanwezig is. De plaatsvervanger mag alleen zetelen als het effectieve lid verhinderd is.
§ 3. De voormelde Verificatiecommissie beslist over haar advies bij meerderheid van de aanwezige leden. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
§ 4. Het advies van de voormelde Verificatiecommissie wordt samen met het dossier aan de Mestbank bezorgd.
§ 5. Van elke vergadering van de voormelde Verificatiecommissie stelt de secretaris een verslag op. Elk commissielid kan op eenvoudig verzoek een kopie van het verslag krijgen.
§ 6. De voormelde Verificatiecommissie kan een huishoudelijk reglement opstellen.]1
Bij de ontvangst van het dossier stelt de voorzitter van de voormelde Verificatiecommissie een zittingsdag vast. Hij deelt de datum van de zittingsdag mee aan de leden van de voormelde Verificatiecommissie en bezorgt hun een kopie van de stukken, vermeld in artikel 3.2.3, § 3, 3° en 4°
§ 2. De voormelde Verificatiecommissie beraadslaagt met gesloten deuren.
De voormelde Verificatiecommissie beraadslaagt geldig als minstens de helft van de effectieve of plaatsvervangende leden aanwezig is. De plaatsvervanger mag alleen zetelen als het effectieve lid verhinderd is.
§ 3. De voormelde Verificatiecommissie beslist over haar advies bij meerderheid van de aanwezige leden. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
§ 4. Het advies van de voormelde Verificatiecommissie wordt samen met het dossier aan de Mestbank bezorgd.
§ 5. Van elke vergadering van de voormelde Verificatiecommissie stelt de secretaris een verslag op. Elk commissielid kan op eenvoudig verzoek een kopie van het verslag krijgen.
§ 6. De voormelde Verificatiecommissie kan een huishoudelijk reglement opstellen.]1
Art. 3.2.4. [1 § 1er Une copie de chaque dossier, visé à l'article 3.2.3, § 3, est transmise au président de la commission de vérification visée à l'article 12.1.1, l'invitant à émettre un avis sur le dossier en question.
Lors de la réception du dossier, le président de la commission de vérification fixe une date de séance. Il communique cette date aux membres de la commission de vérification précitée et leur remet une copie des pièces reprises à l'article 3.2.3, § 3, 3° et 4°.
§ 2. La commission de vérification délibère à huis clos.
Elle délibère valablement lorsqu'au moins la moitié des membres effectifs ou suppléants sont présents. Le suppléant ne peut siéger que lorsque le membre effectif est empêché.
§ 3. La commission de vérification précitée statue sur son avis à la majorité de ses membres présents. En cas de partage des voix, la voix du président est prépondérante.
§ 4. L'avis de la commission de vérification précitée est transmis avec le dossier à la Banque d'engrais.
§ 5. Le secrétaire établit un rapport de chaque réunion de la commission de vérification précitée. Chaque membre de la commission peut obtenir une copie du rapport sur simple demande.
§ 6. La commission de vérification précitée peut établir un règlement d'ordre intérieur.]1
Lors de la réception du dossier, le président de la commission de vérification fixe une date de séance. Il communique cette date aux membres de la commission de vérification précitée et leur remet une copie des pièces reprises à l'article 3.2.3, § 3, 3° et 4°.
§ 2. La commission de vérification délibère à huis clos.
Elle délibère valablement lorsqu'au moins la moitié des membres effectifs ou suppléants sont présents. Le suppléant ne peut siéger que lorsque le membre effectif est empêché.
§ 3. La commission de vérification précitée statue sur son avis à la majorité de ses membres présents. En cas de partage des voix, la voix du président est prépondérante.
§ 4. L'avis de la commission de vérification précitée est transmis avec le dossier à la Banque d'engrais.
§ 5. Le secrétaire établit un rapport de chaque réunion de la commission de vérification précitée. Chaque membre de la commission peut obtenir une copie du rapport sur simple demande.
§ 6. La commission de vérification précitée peut établir un règlement d'ordre intérieur.]1
Art. 3.2.5. [1 De beslissing van de Mestbank over een aanvraag tot correctie wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket aan de betrokken landbouwer bezorgd. Bij de beslissing van de Mestbank is een kopie gevoegd van het advies van de Verificatiecommissie, vermeld in artikel 12.1.1.]1
Art. 3.2.5. [1 La décision de la Banque d'engrais qui fait suite à une demande de correction est transmise à l'agriculteur concerné par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Banque d'engrais. La décision de la Banque d'engrais est accompagnée d'une copie de l'avis de la commission de vérification visée à l'article 12.1.1.]1
Art.3.2.6. [1 § 1. De Mestbank duidt in zijn databank de percelen landbouwgrond aan waarop de verruimde of versnelde invoering van de bemestingsverboden, vermeld in artikel 41bis en 41ter van het Mestdecreet van 22 december 2006, door het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, van toepassing is.
Voor de percelen, vermeld in het eerste lid:
1А bepaalt de Mestbank de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel in kwestie, overeenkomstig de gegevens van de verzamelaanvraag, in 2023 behoorde. In afwijking daarvan worden, voor percelen die aangeduid worden op basis van ruimtelijke uitvoeringsplannen die definitief zijn vastgesteld na 1 januari 2025 maar vѓѓr 1 januari 2028, de gegevens gebruikt van de verzamelaanvraag van het jaar vѓѓr het jaar van definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan in kwestie;
2А duidt de Mestbank in zijn databank aan of de percelen in kwestie een huiskavel vormen.
De Mestbank brengt de landbouwer, vermeld in het tweede lid, 1А, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, op de hoogte van het feit dat op het perceel in kwestie de verruimde of versnelde invoering van de bemestingsverboden, vermeld in het eerste lid, van toepassing is, en of het perceel in kwestie een huiskavel vormt.
§ 2. Een landbouwer, als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1А, die meent dat de gegevens, vermeld in de kennisgeving, vermeld in paragraaf 1, derde lid, incorrect zijn, kan, binnen negentig dagen nadat die landbouwer die kennisgeving heeft ontvangen, via beveiligde zending een aanvraag tot correctie indienen bij de Mestbank.
Het afdelingshoofd van de Mestbank onderzoekt de ingediende aanvragen tot correctie, vermeld in het eerste lid, en brengt de landbouwer die een aanvraag tot correctie heeft ingediend, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, op de hoogte van zijn beslissing binnen zes maanden nadat de Mestbank de aanvraag tot correctie heeft ontvangen. Het afdelingshoofd van de Mestbank kan die termijn één keer verlengen met een periode van zes maanden.]1
Voor de percelen, vermeld in het eerste lid:
1А bepaalt de Mestbank de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel in kwestie, overeenkomstig de gegevens van de verzamelaanvraag, in 2023 behoorde. In afwijking daarvan worden, voor percelen die aangeduid worden op basis van ruimtelijke uitvoeringsplannen die definitief zijn vastgesteld na 1 januari 2025 maar vѓѓr 1 januari 2028, de gegevens gebruikt van de verzamelaanvraag van het jaar vѓѓr het jaar van definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan in kwestie;
2А duidt de Mestbank in zijn databank aan of de percelen in kwestie een huiskavel vormen.
De Mestbank brengt de landbouwer, vermeld in het tweede lid, 1А, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, op de hoogte van het feit dat op het perceel in kwestie de verruimde of versnelde invoering van de bemestingsverboden, vermeld in het eerste lid, van toepassing is, en of het perceel in kwestie een huiskavel vormt.
§ 2. Een landbouwer, als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1А, die meent dat de gegevens, vermeld in de kennisgeving, vermeld in paragraaf 1, derde lid, incorrect zijn, kan, binnen negentig dagen nadat die landbouwer die kennisgeving heeft ontvangen, via beveiligde zending een aanvraag tot correctie indienen bij de Mestbank.
Het afdelingshoofd van de Mestbank onderzoekt de ingediende aanvragen tot correctie, vermeld in het eerste lid, en brengt de landbouwer die een aanvraag tot correctie heeft ingediend, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, op de hoogte van zijn beslissing binnen zes maanden nadat de Mestbank de aanvraag tot correctie heeft ontvangen. Het afdelingshoofd van de Mestbank kan die termijn één keer verlengen met een periode van zes maanden.]1
Art.3.2.6. [1 § 1er. La Mestbank désigne dans sa base de données les parcelles de terres agricoles faisant l'objet de la mise en oeuvre prolongée ou accélérée des interdictions d'épandage mentionnées dans les articles 41bis et 41ter du décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 par le décret du 26 janvier 2024 sur l'approche programmatique de l'azote.
Pour les parcelles mentionnées à l'alinéa 1er :
1° la Mestbank détermine l'agriculteur à l'exploitation duquel la parcelle en question appartenait en 2023 conformément aux données de la demande unique. Par dérogation, pour les parcelles désignées sur la base des plans d'exécution spatiaux adoptés définitivement après le 1er janvier 2025 mais avant le 1er janvier 2028, les données utilisées sont celles de la demande unique de l'année précédant celle de l'adoption définitive du plan d'exécution spatial en question ;
2° la Mestbank indique dans sa base de données si les parcelles en question constituent un parcellaire regroupé autour de la ferme.
La Mestbank informe l'agriculteur mentionné à l'alinéa 2, 1°, par le biais du guichet internet qu'elle met à disposition, du fait que la parcelle en question fait l'objet de la mise en oeuvre prolongée ou accélérée des interdictions d'épandage mentionnées à l'alinéa 1er et lui fait savoir si la parcelle en question constitue un parcellaire regroupé autour de la ferme.
§ 2. Un agriculteur tel que mentionné dans le paragraphe 1er, alinéa 2, 1°, qui estime que les données figurant dans la notification mentionnée dans le paragraphe 1er, alinéa 3, sont incorrectes peut introduire une demande de rectification auprès de la Mestbank par envoi sécurisé dans les nonante jours de la réception de cette notification.
Le chef de division de la Mestbank examine les demandes de rectification introduites mentionnées à l'alinéa 1er et informe l'agriculteur qui a introduit une demande de rectification, par le biais du guichet internet mis à disposition par la Mestbank, de sa décision dans les six mois de la réception de la demande de rectification par la Mestbank. Le chef de division de la Mestbank peut prolonger ce délai une seule fois pour une période de six mois.]1
Pour les parcelles mentionnées à l'alinéa 1er :
1° la Mestbank détermine l'agriculteur à l'exploitation duquel la parcelle en question appartenait en 2023 conformément aux données de la demande unique. Par dérogation, pour les parcelles désignées sur la base des plans d'exécution spatiaux adoptés définitivement après le 1er janvier 2025 mais avant le 1er janvier 2028, les données utilisées sont celles de la demande unique de l'année précédant celle de l'adoption définitive du plan d'exécution spatial en question ;
2° la Mestbank indique dans sa base de données si les parcelles en question constituent un parcellaire regroupé autour de la ferme.
La Mestbank informe l'agriculteur mentionné à l'alinéa 2, 1°, par le biais du guichet internet qu'elle met à disposition, du fait que la parcelle en question fait l'objet de la mise en oeuvre prolongée ou accélérée des interdictions d'épandage mentionnées à l'alinéa 1er et lui fait savoir si la parcelle en question constitue un parcellaire regroupé autour de la ferme.
§ 2. Un agriculteur tel que mentionné dans le paragraphe 1er, alinéa 2, 1°, qui estime que les données figurant dans la notification mentionnée dans le paragraphe 1er, alinéa 3, sont incorrectes peut introduire une demande de rectification auprès de la Mestbank par envoi sécurisé dans les nonante jours de la réception de cette notification.
Le chef de division de la Mestbank examine les demandes de rectification introduites mentionnées à l'alinéa 1er et informe l'agriculteur qui a introduit une demande de rectification, par le biais du guichet internet mis à disposition par la Mestbank, de sa décision dans les six mois de la réception de la demande de rectification par la Mestbank. Le chef de division de la Mestbank peut prolonger ce délai une seule fois pour une période de six mois.]1
Art.3.2.7. [1 § 1. In dit artikel wordt verstaan onder compensatievergoeding: een compensatievergoeding als vermeld in artikel 41bis, § 10, tweede lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
§ 2. De landbouwer, vermeld in artikel 3.2.6, § 1, tweede lid, 1°, kan, voor de percelen in kwestie, een compensatievergoeding aanvragen met een beveiligde zending bij de Vlaamse Landmaatschappij.
§ 3. Een landbouwer als vermeld in artikel 3.2.6, § 1, tweede lid, 1°, van dit besluit, kan, voor het gedeelte van het perceel dat gelegen is in groen Habitatrichtlijngebied, een compensatievergoeding verkrijgen, als op het moment van de aanvraag al de volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° de landbouwer is geen overheidsinstelling, erkende terreinbeherende natuurvereniging, universiteit of hogeschool;
2° het perceel of de percelen waarvoor een compensatievergoeding gevraagd wordt, behoren sinds 2023 ononderbroken tot het bedrijf van de landbouwer in kwestie;
3° op het perceel of de percelen waarvoor een compensatievergoeding gevraagd wordt, waren in 2023 de stikstofbemestingsnormen, vermeld in artikel 13, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van toepassing;
4° op het perceel of de percelen waarvoor een compensatievergoeding gevraagd wordt, is op het moment van de aanvraag van de compensatievergoeding de bemesting nog niet beperkt tot een bemesting met 2 GVE per hectare via rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, eventueel verhoogd met een supplementaire bemesting van maximaal 100 kg stikstof uit kunstmest per ha, conform artikel 41bis, § 1, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
5° het perceel of de percelen waarvoor een compensatievergoeding gevraagd wordt, zijn geen huiskavel.
[2 Voor aanvragen voor het verkrijgen van een compensatievergoeding waarvoor het bemestingsverbod zal ingaan vanaf het kalenderjaar 2025 of een volgend kalenderjaar, is, aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2°, ook voldaan als het perceel of de percelen waarvoor een compensatievergoeding gevraagd wordt, in 2023 tot het bedrijf van een landbouwer behoorden en waarbij het perceel of de percelen in kwestie:
1° hetzij sindsdien behoren tot het bedrijf van een andere landbouwer door een overdracht die behoort tot een van de overdrachten, als vermeld in artikel 41bis, § 4, tweede, derde, vierde of zevende lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006. In geval van een overdracht in kwestie, wordt:
a) ook de mogelijkheid om een compensatievergoeding te verkrijgen, overgedragen aan de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel sindsdien behoort;
b) moet, als deze landbouwer een aanvraag tot het bekomen van een compensatievergoeding indient, in afwijking van het eerste lid, de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, voldaan zijn in hoofde van de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel sindsdien behoort;
c) moeten, als deze landbouwer een aanvraag tot het bekomen van een compensatievergoeding indient, in afwijking van het vierde lid, de identificatiegegevens, vermeld in het vierde lid, 1°, van de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel sindsdien behoort, bij de aanvraag gevoegd worden evenals, in voorkomend geval, het rekeningnummer, vermeld in het vierde lid, 3° ;
2° hetzij in de jaren 2023 tot en met 2027 in maximaal 3 niet opeenvolgende kalenderjaren, behoorde tot het bedrijf van een andere landbouwer ten gevolge van een seizoenspacht. In geval het perceel of de percelen in kwestie in het jaar 2023 of het jaar 2024 tot het bedrijf van een verschillende landbouwer behoorden, ten gevolge van een seizoenspacht, wordt, bij de aanvraag tot het bekomen van een compensatievergoeding, een verklaring gevoegd, ondertekend door de beide betrokken landbouwers, waarin vermeld wordt in welk jaar, door welke landbouwer, het perceel tot het bedrijf van de landbouwer in kwestie behoorde ten gevolge van een seizoenspacht. In geval het perceel of de percelen in kwestie, in het jaar 2023 tot het bedrijf van een landbouwer behoorden ten gevolge van een seizoenspacht, wordt:
a) ook de mogelijkheid om een compensatievergoeding te verkrijgen, overgedragen aan de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel in 2024 behoorde;
b) moet, als de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel in 2024 behoorde een aanvraag tot het bekomen van een compensatievergoeding indient, in afwijking van het eerste lid, de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, voldaan zijn in hoofde van de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel in 2024 behoorde;
c) moeten, als de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel in 2024 behoorde een aanvraag tot het bekomen van een compensatievergoeding indient, in afwijking van het vierde lid, de identificatiegegevens, vermeld in het vierde lid, 1°, van de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel in 2024 behoorde, bij de aanvraag gevoegd worden evenals, in voorkomend geval, het rekeningnummer, vermeld in het vierde lid, 3°]2.
[2 In afwijking van het eerste lid, 2° en 3°, en het tweede lid, 2°, wordt, voor percelen die aangeduid zijn op basis van ruimtelijke uitvoeringsplannen die definitief zijn vastgesteld na 1 januari 2025 maar vóór 1 januari 2028, als vermeld in artikel 3.2.6, § 1, tweede lid, 1°, het jaar 2023 vervangen door het jaar vóór het jaar van de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan in kwestie en het jaar 2024 vervangen door het jaar van de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan in kwestie]2.
De landbouwer voegt bij de aanvraag van een compensatievergoeding al de volgende informatie of de volgende stukken:
1° de identificatiegegevens van de landbouwer, vermeld in artikel 3.2.6, § 1, tweede lid, 1°, als vermeld in het GBCS, namelijk de naam, het adres, het landbouwernummer, het ondernemingsnummer en in voorkomend geval het rijksregisternummer;
2° het perceelsnummer of de perceelsnummers van de percelen die onder het toepassingsgebied van artikel 3.2.6, § 1, vallen en waarvoor een compensatievergoeding gevraagd wordt;
3° als in het GBCS voor de landbouwer, vermeld in artikel 3.2.6, § 1, tweede lid, 1°, geen rekeningnummer opgenomen is of de compensatievergoeding op een ander rekeningnummer uitbetaald moet worden, het rekeningnummer waarop de compensatievergoeding uitbetaald mag worden.
De aanvraag om een compensatievergoeding te verkrijgen, wordt uiterlijk op 30 september van een bepaald kalenderjaar ingediend, waarna het bemestingsverbod ingaat vanaf het volgende kalenderjaar.
In afwijking van het [2 vijfde]2 lid kan:
1° voor aanvragen voor een compensatievergoeding die uiterlijk op 15 maart 2025 ingediend worden, de landbouwer in kwestie het bemestingsverbod al laten ingaan vanaf 1 januari 2024;
2° als de landbouwer in kwestie na 1 augustus van een bepaald kalenderjaar door de Mestbank op de hoogte is gebracht van het feit dat op het perceel in kwestie de verruimde of versnelde invoering van de bemestingsverboden van toepassing is, als vermeld in art. 3.2.6, paragraaf 1, derde lid, en de landbouwer in kwestie het bemestingsverbod al wil laten ingaan vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar, dan kunnen aanvragen voor een compensatievergoeding uiterlijk op 30 september van het volgende kalenderjaar ingediend worden.
[2 voor aanvragen voor een compensatievergoeding die uiterlijk op 31 oktober 2025 ingediend worden, de landbouwer in kwestie het bemestingsverbod al laten ingaan vanaf 1 januari 2025 of 1 januari 2026]2
§ 4. Via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, informeert de Mestbank de landbouwer die de compensatievergoeding heeft aangevraagd, over het feit of al dan niet is voldaan aan de voorwaarden om recht te hebben op een compensatievergoeding en, in het positieve geval, over de berekening van de vergoeding in kwestie.
Voor de aanvragen voor een compensatievergoeding die zijn ingediend vóór 30 september van een bepaald kalenderjaar, wordt de beslissing van de Mestbank over die aanvraag uiterlijk op 31 december van het betreffende kalenderjaar geplaatst op het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De landbouwer kan tegen de beslissing, vermeld in het tweede lid, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, bezwaar indienen uiterlijk op 1 maart van het volgende kalenderjaar.
Voor de aanvragen voor een compensatievergoeding die zijn ingediend vóór 15 maart 2025 en betrekking hebben op het ingaan van het bemestingsverbod vanaf 1 januari 2024, wordt de beslissing van de Mestbank over die aanvraag uiterlijk op 15 juni 2025 van het betreffende kalenderjaar geplaatst op het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De landbouwer kan tegen de beslissing, vermeld in het vierde lid, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, bezwaar indienen uiterlijk op 15 september 2025.
Het afdelingshoofd van de Mestbank brengt de indiener van het bezwaar, vermeld in het derde of vijfde lid, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, op de hoogte van zijn beslissing over dat bezwaar binnen negentig dagen nadat de Mestbank het bezwaar heeft ontvangen.
Het afdelingshoofd van de Mestbank kan de termijn, vermeld in het zesde lid, één keer verlengen met een periode van negentig dagen. Het afdelingshoofd brengt de indiener van het bezwaar op de hoogte van die verlenging met een melding op het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
§ 5. Als de Mestbank een compensatievergoeding toekent, wordt de toegekende vergoeding betaald binnen zestig dagen na de dag waarop de aanvrager op de hoogte is gebracht van de beslissing, vermeld in paragraaf 4, zesde lid, of, als er geen bezwaar is ingediend, binnen zestig dagen nadat de termijn, vermeld in paragraaf 4, derde of vijfde lid, is verstreken.]1
§ 2. De landbouwer, vermeld in artikel 3.2.6, § 1, tweede lid, 1°, kan, voor de percelen in kwestie, een compensatievergoeding aanvragen met een beveiligde zending bij de Vlaamse Landmaatschappij.
§ 3. Een landbouwer als vermeld in artikel 3.2.6, § 1, tweede lid, 1°, van dit besluit, kan, voor het gedeelte van het perceel dat gelegen is in groen Habitatrichtlijngebied, een compensatievergoeding verkrijgen, als op het moment van de aanvraag al de volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° de landbouwer is geen overheidsinstelling, erkende terreinbeherende natuurvereniging, universiteit of hogeschool;
2° het perceel of de percelen waarvoor een compensatievergoeding gevraagd wordt, behoren sinds 2023 ononderbroken tot het bedrijf van de landbouwer in kwestie;
3° op het perceel of de percelen waarvoor een compensatievergoeding gevraagd wordt, waren in 2023 de stikstofbemestingsnormen, vermeld in artikel 13, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van toepassing;
4° op het perceel of de percelen waarvoor een compensatievergoeding gevraagd wordt, is op het moment van de aanvraag van de compensatievergoeding de bemesting nog niet beperkt tot een bemesting met 2 GVE per hectare via rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, eventueel verhoogd met een supplementaire bemesting van maximaal 100 kg stikstof uit kunstmest per ha, conform artikel 41bis, § 1, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
5° het perceel of de percelen waarvoor een compensatievergoeding gevraagd wordt, zijn geen huiskavel.
[2 Voor aanvragen voor het verkrijgen van een compensatievergoeding waarvoor het bemestingsverbod zal ingaan vanaf het kalenderjaar 2025 of een volgend kalenderjaar, is, aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2°, ook voldaan als het perceel of de percelen waarvoor een compensatievergoeding gevraagd wordt, in 2023 tot het bedrijf van een landbouwer behoorden en waarbij het perceel of de percelen in kwestie:
1° hetzij sindsdien behoren tot het bedrijf van een andere landbouwer door een overdracht die behoort tot een van de overdrachten, als vermeld in artikel 41bis, § 4, tweede, derde, vierde of zevende lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006. In geval van een overdracht in kwestie, wordt:
a) ook de mogelijkheid om een compensatievergoeding te verkrijgen, overgedragen aan de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel sindsdien behoort;
b) moet, als deze landbouwer een aanvraag tot het bekomen van een compensatievergoeding indient, in afwijking van het eerste lid, de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, voldaan zijn in hoofde van de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel sindsdien behoort;
c) moeten, als deze landbouwer een aanvraag tot het bekomen van een compensatievergoeding indient, in afwijking van het vierde lid, de identificatiegegevens, vermeld in het vierde lid, 1°, van de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel sindsdien behoort, bij de aanvraag gevoegd worden evenals, in voorkomend geval, het rekeningnummer, vermeld in het vierde lid, 3° ;
2° hetzij in de jaren 2023 tot en met 2027 in maximaal 3 niet opeenvolgende kalenderjaren, behoorde tot het bedrijf van een andere landbouwer ten gevolge van een seizoenspacht. In geval het perceel of de percelen in kwestie in het jaar 2023 of het jaar 2024 tot het bedrijf van een verschillende landbouwer behoorden, ten gevolge van een seizoenspacht, wordt, bij de aanvraag tot het bekomen van een compensatievergoeding, een verklaring gevoegd, ondertekend door de beide betrokken landbouwers, waarin vermeld wordt in welk jaar, door welke landbouwer, het perceel tot het bedrijf van de landbouwer in kwestie behoorde ten gevolge van een seizoenspacht. In geval het perceel of de percelen in kwestie, in het jaar 2023 tot het bedrijf van een landbouwer behoorden ten gevolge van een seizoenspacht, wordt:
a) ook de mogelijkheid om een compensatievergoeding te verkrijgen, overgedragen aan de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel in 2024 behoorde;
b) moet, als de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel in 2024 behoorde een aanvraag tot het bekomen van een compensatievergoeding indient, in afwijking van het eerste lid, de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, voldaan zijn in hoofde van de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel in 2024 behoorde;
c) moeten, als de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel in 2024 behoorde een aanvraag tot het bekomen van een compensatievergoeding indient, in afwijking van het vierde lid, de identificatiegegevens, vermeld in het vierde lid, 1°, van de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel in 2024 behoorde, bij de aanvraag gevoegd worden evenals, in voorkomend geval, het rekeningnummer, vermeld in het vierde lid, 3°]2.
[2 In afwijking van het eerste lid, 2° en 3°, en het tweede lid, 2°, wordt, voor percelen die aangeduid zijn op basis van ruimtelijke uitvoeringsplannen die definitief zijn vastgesteld na 1 januari 2025 maar vóór 1 januari 2028, als vermeld in artikel 3.2.6, § 1, tweede lid, 1°, het jaar 2023 vervangen door het jaar vóór het jaar van de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan in kwestie en het jaar 2024 vervangen door het jaar van de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan in kwestie]2.
De landbouwer voegt bij de aanvraag van een compensatievergoeding al de volgende informatie of de volgende stukken:
1° de identificatiegegevens van de landbouwer, vermeld in artikel 3.2.6, § 1, tweede lid, 1°, als vermeld in het GBCS, namelijk de naam, het adres, het landbouwernummer, het ondernemingsnummer en in voorkomend geval het rijksregisternummer;
2° het perceelsnummer of de perceelsnummers van de percelen die onder het toepassingsgebied van artikel 3.2.6, § 1, vallen en waarvoor een compensatievergoeding gevraagd wordt;
3° als in het GBCS voor de landbouwer, vermeld in artikel 3.2.6, § 1, tweede lid, 1°, geen rekeningnummer opgenomen is of de compensatievergoeding op een ander rekeningnummer uitbetaald moet worden, het rekeningnummer waarop de compensatievergoeding uitbetaald mag worden.
De aanvraag om een compensatievergoeding te verkrijgen, wordt uiterlijk op 30 september van een bepaald kalenderjaar ingediend, waarna het bemestingsverbod ingaat vanaf het volgende kalenderjaar.
In afwijking van het [2 vijfde]2 lid kan:
1° voor aanvragen voor een compensatievergoeding die uiterlijk op 15 maart 2025 ingediend worden, de landbouwer in kwestie het bemestingsverbod al laten ingaan vanaf 1 januari 2024;
2° als de landbouwer in kwestie na 1 augustus van een bepaald kalenderjaar door de Mestbank op de hoogte is gebracht van het feit dat op het perceel in kwestie de verruimde of versnelde invoering van de bemestingsverboden van toepassing is, als vermeld in art. 3.2.6, paragraaf 1, derde lid, en de landbouwer in kwestie het bemestingsverbod al wil laten ingaan vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar, dan kunnen aanvragen voor een compensatievergoeding uiterlijk op 30 september van het volgende kalenderjaar ingediend worden.
[2 voor aanvragen voor een compensatievergoeding die uiterlijk op 31 oktober 2025 ingediend worden, de landbouwer in kwestie het bemestingsverbod al laten ingaan vanaf 1 januari 2025 of 1 januari 2026]2
§ 4. Via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, informeert de Mestbank de landbouwer die de compensatievergoeding heeft aangevraagd, over het feit of al dan niet is voldaan aan de voorwaarden om recht te hebben op een compensatievergoeding en, in het positieve geval, over de berekening van de vergoeding in kwestie.
Voor de aanvragen voor een compensatievergoeding die zijn ingediend vóór 30 september van een bepaald kalenderjaar, wordt de beslissing van de Mestbank over die aanvraag uiterlijk op 31 december van het betreffende kalenderjaar geplaatst op het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De landbouwer kan tegen de beslissing, vermeld in het tweede lid, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, bezwaar indienen uiterlijk op 1 maart van het volgende kalenderjaar.
Voor de aanvragen voor een compensatievergoeding die zijn ingediend vóór 15 maart 2025 en betrekking hebben op het ingaan van het bemestingsverbod vanaf 1 januari 2024, wordt de beslissing van de Mestbank over die aanvraag uiterlijk op 15 juni 2025 van het betreffende kalenderjaar geplaatst op het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De landbouwer kan tegen de beslissing, vermeld in het vierde lid, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, bezwaar indienen uiterlijk op 15 september 2025.
Het afdelingshoofd van de Mestbank brengt de indiener van het bezwaar, vermeld in het derde of vijfde lid, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, op de hoogte van zijn beslissing over dat bezwaar binnen negentig dagen nadat de Mestbank het bezwaar heeft ontvangen.
Het afdelingshoofd van de Mestbank kan de termijn, vermeld in het zesde lid, één keer verlengen met een periode van negentig dagen. Het afdelingshoofd brengt de indiener van het bezwaar op de hoogte van die verlenging met een melding op het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
§ 5. Als de Mestbank een compensatievergoeding toekent, wordt de toegekende vergoeding betaald binnen zestig dagen na de dag waarop de aanvrager op de hoogte is gebracht van de beslissing, vermeld in paragraaf 4, zesde lid, of, als er geen bezwaar is ingediend, binnen zestig dagen nadat de termijn, vermeld in paragraaf 4, derde of vijfde lid, is verstreken.]1
Art.3.2.7. [1 § 1er. Dans le présent article, on entend par indemnité compensatoire : une indemnité compensatoire telle que mentionnée dans l'article 41bis, § 10, alinéa 2, 1°, du décret sur les Engrais du 22 décembre 2006.
§ 2. L'agriculteur mentionné dans l'article 3.2.6, § 1er, alinéa 2, 1°, peut demander une indemnité compensatoire pour les parcelles en question par envoi sécurisé auprès de l'Agence flamande terrienne (" Vlaamse Landmaatschappij ").
§ 3. Un agriculteur tel que mentionné dans l'article 3.2.6, § 1er, alinéa 2, 1°, du présent arrêté peut obtenir, pour la partie de la parcelle sise en zone d'espaces verts soumise à la directive Habitats, une indemnité compensatoire si toutes les conditions suivantes sont remplies au moment de la demande :
1° l'agriculteur n'est pas un organisme public, une association de défense de la nature agréée pour la gestion de terrains, une université ou une haute école ;
2° la ou les parcelles pour lesquelles une indemnité compensatoire est demandée appartiennent de façon ininterrompue à l'exploitation de l'agriculteur en question depuis 2023 ;
3° la ou les parcelles pour lesquelles une indemnité compensatoire est demandée étaient soumises en 2023 aux normes de fertilisation azotée mentionnées dans l'article 13, § 2, du décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 ;
4° sur la ou les parcelles pour lesquelles une indemnité compensatoire est demandée, la fertilisation n'a pas encore été limitée, au moment de la demande de l'indemnité compensatoire, à une fertilisation, pour une densité de 2 UGB à l'hectare, par déjections d'animaux aux pâturages, éventuellement augmentée d'une fertilisation supplémentaire de 100 kg maximum d'azote par épandage d'engrais chimiques par ha, conformément à l'article 41bis, § 1er, alinéa 2, du décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 ;
5° la ou les parcelles pour lesquelles une indemnité compensatoire est demandée ne constituent pas un parcellaire regroupé autour de la ferme.
[2 Pour les demandes visant à obtenir une indemnité compensatoire dans le cadre de l'interdiction d'épandage applicable à partir de l'année calendaire 2025 ou d'une année calendaire ultérieure, la condition, visée à l'alinéa 1er, 2°, est également satisfaite si la ou les parcelle(s) pour laquelle/lesquelles une indemnité compensatoire est demandée appartenait/appartenaient en 2023 à l'exploitation d'un agriculteur et si la ou les parcelle(s) en question :
1° soit appartient/appartiennent depuis lors à l'exploitation d'un autre agriculteur à la suite d'un transfert relevant de l'un des transferts tels que visés à l'article 41bis, § 4, alinéas 2, 3, 4 et 7, du décret sur les engrais du 22 décembre 2006. Dans le cas de l'un des transferts en question :
a) la possibilité d'obtenir une indemnité compensatoire est également transférée à l'agriculteur dont l'exploitation comprend depuis lors la parcelle ;
b) si cet agriculteur introduit une demande visant à obtenir une indemnité compensatoire par dérogation à l'alinéa 1er, la condition, visée à l'alinéa 1er, 1°, doit être satisfaite par l'agriculteur dont l'exploitation comprend depuis lors la parcelle ;
c) si cet agriculteur introduit une demande visant à obtenir une indemnité compensatoire, par dérogation à l'alinéa 4, les données d'identification, visées à l'alinéa 4, 1°, de l'agriculteur dont l'exploitation comprend depuis lors la parcelle, doivent être jointes à la demande ainsi que, le cas échéant, le numéro de compte visé à l'alinéa 4, 3° ;
2° soit appartient/appartiennent au cours de la période 2023 à 2027 à l'exploitation d'un autre agriculteur pendant au maximum trois années calendaires non consécutives dans le cadre d'un bail saisonnier. Si la ou les parcelle(s) en question appartenait/appartenaient en 2023 ou 2024 à l'exploitation d'un autre agriculteur dans le cadre d'un bail saisonnier, la demande visant à obtenir une indemnité compensatoire est accompagnée d'une déclaration signée par les deux agriculteurs concernés, précisant l'année et l'identité de l'agriculteur auquel la parcelle appartenait dans le cadre d'un bail saisonnier. Si la ou les parcelle(s) en question appartenait/appartenaient en 2023 à l'exploitation d'un agriculteur dans le cadre d'un bail saisonnier :
a) la possibilité d'obtenir une indemnité compensatoire est également transférée à l'agriculteur dont l'exploitation comprenait la parcelle en 2024 ;
b) si l'agriculteur dont l'exploitation comprenait la parcelle en 2024 introduit une demande visant à obtenir une indemnité compensatoire, par dérogation à l'alinéa 1er, la condition, visée à l'alinéa 1er, 1°, doit être satisfaite par l'agriculteur dont l'exploitation comprenait la parcelle en 2024 ;
c) si l'agriculteur dont l'exploitation comprenait la parcelle en 2024 introduit une demande visant à obtenir une indemnité compensatoire, par dérogation à l'alinéa 4, la demande est accompagnée des données d'identification, visées à l'alinéa 4, 1°, de l'agriculteur dont l'exploitation comprenait la parcelle en 2024, ainsi que, le cas échéant, le numéro de compte, visé à l'alinéa 4, 3°.]2
[2 Par dérogation à l'alinéa 1er, 2° et 3°, et à l'alinéa 2, 2°, pour les parcelles désignées sur la base des plans d'exécution spatiaux adoptés définitivement après le 1er janvier 2025 mais avant le 1er janvier 2028, tel que visé à l'article 3.2.6, § 1er, alinéa 2, 1°, l'année 2023 est remplacée par l'année précédant celle de l'adoption définitive du plan d'exécution spatial en question et l'année 2024 est remplacée par l'année de l'adoption définitive du plan d'exécution spatial en question]2.
L'agriculteur joint à la demande d'indemnité compensatoire l'ensemble des informations suivantes ou les pièces suivantes :
1° les données d'identification de l'agriculteur mentionné dans l'article 3.2.6, § 1er, alinéa 2, 1°, telles que figurant dans le SIGC, à savoir le nom, l'adresse, le numéro d'agriculteur, le numéro d'entreprise et, le cas échéant, le numéro de registre national ;
2° le ou les numéros des parcelles relevant du champ d'application de l'article 3.2.6, § 1er, et pour lesquelles une indemnité compensatoire est demandée ;
3° si aucun numéro de compte ne figure dans le SIGC pour l'agriculteur mentionné dans l'article 3.2.6, § 1er, alinéa 2, 1°, ou si l'indemnité compensatoire doit être versée sur un autre numéro de compte, le numéro de compte sur lequel l'indemnité compensatoire peut être versée.
La demande en vue d'obtenir une indemnité compensatoire est introduite au plus tard le 30 septembre d'une année civile donnée, après quoi l'interdiction d'épandage prend effet à partir de l'année civile suivante.
Par dérogation à [2 l'alinéa 5 ]2:
1° pour les demandes d'indemnité compensatoire introduites au plus tard le 15 mars 2025, l'agriculteur en question peut déjà faire courir l'interdiction d'épandage à partir du 1er janvier 2024 ;
2° si l'agriculteur en question a été informé par la Mestbank après le 1er août d'une année civile donnée du fait que la parcelle en question fait l'objet de la mise en oeuvre prolongée ou accélérée des interdictions d'épandage mentionnées dans l'article 3.2.6, paragraphe 1er, alinéa 3, et que l'agriculteur en question souhaite déjà faire courir l'interdiction d'épandage à partir du 1er janvier de l'année civile suivante, les demandes d'indemnité compensatoire peuvent être introduites au plus tard le 30 septembre de l'année civile suivante.
[2 3° pour les demandes d'indemnité compensatoire introduites au plus tard le 31 octobre 2025, l'agriculteur en question peut déjà faire courir l'interdiction d'épandage à partir du 1er janvier 2025 ou du 1er janvier 2026. ]2
§ 4. La Mestbank informe l'agriculteur qui a demandé l'indemnité compensatoire, par le biais du guichet internet qu'elle met à disposition, du respect ou non des conditions pour avoir droit à une indemnité compensatoire et, dans l'affirmative, du calcul de l'indemnité en question.
Pour les demandes d'indemnité compensatoire introduites avant le 30 septembre d'une année civile donnée, la décision de la Mestbank au sujet de cette demande est publiée au plus tard le 31 décembre de l'année civile concernée sur le guichet internet mis à disposition par la Mestbank.
L'agriculteur peut introduire une réclamation à l'encontre de la décision mentionnée à l'alinéa 2, par le biais du guichet internet mis à disposition par la Mestbank, au plus tard le 1er mars de l'année civile suivante.
Pour les demandes d'indemnité compensatoire introduites avant le 15 mars 2025 et concernant la prise d'effet de l'interdiction d'épandage à partir du 1er janvier 2024, la décision de la Mestbank au sujet de cette demandée est publiée au plus tard le 15 juin 2025 sur le guichet internet mis à disposition par la Mestbank.
L'agriculteur peut introduire une réclamation à l'encontre de la décision mentionnée à l'alinéa 4, par le biais du guichet internet mis à disposition par la Mestbank, au plus tard le 15 septembre 2025.
Le chef de division de la Mestbank informe le réclamant mentionné à l'alinéa 3 ou 5, par le biais du guichet internet mis à disposition par la Mestbank, de sa décision au sujet de cette réclamation dans les nonante jours de la réception de l'objection par la Mestbank.
Le chef de division de la Mestbank peut prolonger le délai mentionné à l'alinéa 6 une seule fois pour une période de nonante jours. Le chef de division informe le réclamant de cette prolongation au moyen d'un avis publié sur le guichet internet mis à disposition par la Mestbank.
§ 5. Si la Mestbank octroie une indemnité compensatoire, l'indemnité octroyée est payée dans les soixante jours à compter du jour où le demandeur a été informé de la décision mentionnée dans le paragraphe 4, alinéa 6, ou, si aucune réclamation n'a été introduite, dans les soixante jours de l'expiration du délai mentionné dans le paragraphe 4, alinéa 3 ou 5. ]1
§ 2. L'agriculteur mentionné dans l'article 3.2.6, § 1er, alinéa 2, 1°, peut demander une indemnité compensatoire pour les parcelles en question par envoi sécurisé auprès de l'Agence flamande terrienne (" Vlaamse Landmaatschappij ").
§ 3. Un agriculteur tel que mentionné dans l'article 3.2.6, § 1er, alinéa 2, 1°, du présent arrêté peut obtenir, pour la partie de la parcelle sise en zone d'espaces verts soumise à la directive Habitats, une indemnité compensatoire si toutes les conditions suivantes sont remplies au moment de la demande :
1° l'agriculteur n'est pas un organisme public, une association de défense de la nature agréée pour la gestion de terrains, une université ou une haute école ;
2° la ou les parcelles pour lesquelles une indemnité compensatoire est demandée appartiennent de façon ininterrompue à l'exploitation de l'agriculteur en question depuis 2023 ;
3° la ou les parcelles pour lesquelles une indemnité compensatoire est demandée étaient soumises en 2023 aux normes de fertilisation azotée mentionnées dans l'article 13, § 2, du décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 ;
4° sur la ou les parcelles pour lesquelles une indemnité compensatoire est demandée, la fertilisation n'a pas encore été limitée, au moment de la demande de l'indemnité compensatoire, à une fertilisation, pour une densité de 2 UGB à l'hectare, par déjections d'animaux aux pâturages, éventuellement augmentée d'une fertilisation supplémentaire de 100 kg maximum d'azote par épandage d'engrais chimiques par ha, conformément à l'article 41bis, § 1er, alinéa 2, du décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 ;
5° la ou les parcelles pour lesquelles une indemnité compensatoire est demandée ne constituent pas un parcellaire regroupé autour de la ferme.
[2 Pour les demandes visant à obtenir une indemnité compensatoire dans le cadre de l'interdiction d'épandage applicable à partir de l'année calendaire 2025 ou d'une année calendaire ultérieure, la condition, visée à l'alinéa 1er, 2°, est également satisfaite si la ou les parcelle(s) pour laquelle/lesquelles une indemnité compensatoire est demandée appartenait/appartenaient en 2023 à l'exploitation d'un agriculteur et si la ou les parcelle(s) en question :
1° soit appartient/appartiennent depuis lors à l'exploitation d'un autre agriculteur à la suite d'un transfert relevant de l'un des transferts tels que visés à l'article 41bis, § 4, alinéas 2, 3, 4 et 7, du décret sur les engrais du 22 décembre 2006. Dans le cas de l'un des transferts en question :
a) la possibilité d'obtenir une indemnité compensatoire est également transférée à l'agriculteur dont l'exploitation comprend depuis lors la parcelle ;
b) si cet agriculteur introduit une demande visant à obtenir une indemnité compensatoire par dérogation à l'alinéa 1er, la condition, visée à l'alinéa 1er, 1°, doit être satisfaite par l'agriculteur dont l'exploitation comprend depuis lors la parcelle ;
c) si cet agriculteur introduit une demande visant à obtenir une indemnité compensatoire, par dérogation à l'alinéa 4, les données d'identification, visées à l'alinéa 4, 1°, de l'agriculteur dont l'exploitation comprend depuis lors la parcelle, doivent être jointes à la demande ainsi que, le cas échéant, le numéro de compte visé à l'alinéa 4, 3° ;
2° soit appartient/appartiennent au cours de la période 2023 à 2027 à l'exploitation d'un autre agriculteur pendant au maximum trois années calendaires non consécutives dans le cadre d'un bail saisonnier. Si la ou les parcelle(s) en question appartenait/appartenaient en 2023 ou 2024 à l'exploitation d'un autre agriculteur dans le cadre d'un bail saisonnier, la demande visant à obtenir une indemnité compensatoire est accompagnée d'une déclaration signée par les deux agriculteurs concernés, précisant l'année et l'identité de l'agriculteur auquel la parcelle appartenait dans le cadre d'un bail saisonnier. Si la ou les parcelle(s) en question appartenait/appartenaient en 2023 à l'exploitation d'un agriculteur dans le cadre d'un bail saisonnier :
a) la possibilité d'obtenir une indemnité compensatoire est également transférée à l'agriculteur dont l'exploitation comprenait la parcelle en 2024 ;
b) si l'agriculteur dont l'exploitation comprenait la parcelle en 2024 introduit une demande visant à obtenir une indemnité compensatoire, par dérogation à l'alinéa 1er, la condition, visée à l'alinéa 1er, 1°, doit être satisfaite par l'agriculteur dont l'exploitation comprenait la parcelle en 2024 ;
c) si l'agriculteur dont l'exploitation comprenait la parcelle en 2024 introduit une demande visant à obtenir une indemnité compensatoire, par dérogation à l'alinéa 4, la demande est accompagnée des données d'identification, visées à l'alinéa 4, 1°, de l'agriculteur dont l'exploitation comprenait la parcelle en 2024, ainsi que, le cas échéant, le numéro de compte, visé à l'alinéa 4, 3°.]2
[2 Par dérogation à l'alinéa 1er, 2° et 3°, et à l'alinéa 2, 2°, pour les parcelles désignées sur la base des plans d'exécution spatiaux adoptés définitivement après le 1er janvier 2025 mais avant le 1er janvier 2028, tel que visé à l'article 3.2.6, § 1er, alinéa 2, 1°, l'année 2023 est remplacée par l'année précédant celle de l'adoption définitive du plan d'exécution spatial en question et l'année 2024 est remplacée par l'année de l'adoption définitive du plan d'exécution spatial en question]2.
L'agriculteur joint à la demande d'indemnité compensatoire l'ensemble des informations suivantes ou les pièces suivantes :
1° les données d'identification de l'agriculteur mentionné dans l'article 3.2.6, § 1er, alinéa 2, 1°, telles que figurant dans le SIGC, à savoir le nom, l'adresse, le numéro d'agriculteur, le numéro d'entreprise et, le cas échéant, le numéro de registre national ;
2° le ou les numéros des parcelles relevant du champ d'application de l'article 3.2.6, § 1er, et pour lesquelles une indemnité compensatoire est demandée ;
3° si aucun numéro de compte ne figure dans le SIGC pour l'agriculteur mentionné dans l'article 3.2.6, § 1er, alinéa 2, 1°, ou si l'indemnité compensatoire doit être versée sur un autre numéro de compte, le numéro de compte sur lequel l'indemnité compensatoire peut être versée.
La demande en vue d'obtenir une indemnité compensatoire est introduite au plus tard le 30 septembre d'une année civile donnée, après quoi l'interdiction d'épandage prend effet à partir de l'année civile suivante.
Par dérogation à [2 l'alinéa 5 ]2:
1° pour les demandes d'indemnité compensatoire introduites au plus tard le 15 mars 2025, l'agriculteur en question peut déjà faire courir l'interdiction d'épandage à partir du 1er janvier 2024 ;
2° si l'agriculteur en question a été informé par la Mestbank après le 1er août d'une année civile donnée du fait que la parcelle en question fait l'objet de la mise en oeuvre prolongée ou accélérée des interdictions d'épandage mentionnées dans l'article 3.2.6, paragraphe 1er, alinéa 3, et que l'agriculteur en question souhaite déjà faire courir l'interdiction d'épandage à partir du 1er janvier de l'année civile suivante, les demandes d'indemnité compensatoire peuvent être introduites au plus tard le 30 septembre de l'année civile suivante.
[2 3° pour les demandes d'indemnité compensatoire introduites au plus tard le 31 octobre 2025, l'agriculteur en question peut déjà faire courir l'interdiction d'épandage à partir du 1er janvier 2025 ou du 1er janvier 2026. ]2
§ 4. La Mestbank informe l'agriculteur qui a demandé l'indemnité compensatoire, par le biais du guichet internet qu'elle met à disposition, du respect ou non des conditions pour avoir droit à une indemnité compensatoire et, dans l'affirmative, du calcul de l'indemnité en question.
Pour les demandes d'indemnité compensatoire introduites avant le 30 septembre d'une année civile donnée, la décision de la Mestbank au sujet de cette demande est publiée au plus tard le 31 décembre de l'année civile concernée sur le guichet internet mis à disposition par la Mestbank.
L'agriculteur peut introduire une réclamation à l'encontre de la décision mentionnée à l'alinéa 2, par le biais du guichet internet mis à disposition par la Mestbank, au plus tard le 1er mars de l'année civile suivante.
Pour les demandes d'indemnité compensatoire introduites avant le 15 mars 2025 et concernant la prise d'effet de l'interdiction d'épandage à partir du 1er janvier 2024, la décision de la Mestbank au sujet de cette demandée est publiée au plus tard le 15 juin 2025 sur le guichet internet mis à disposition par la Mestbank.
L'agriculteur peut introduire une réclamation à l'encontre de la décision mentionnée à l'alinéa 4, par le biais du guichet internet mis à disposition par la Mestbank, au plus tard le 15 septembre 2025.
Le chef de division de la Mestbank informe le réclamant mentionné à l'alinéa 3 ou 5, par le biais du guichet internet mis à disposition par la Mestbank, de sa décision au sujet de cette réclamation dans les nonante jours de la réception de l'objection par la Mestbank.
Le chef de division de la Mestbank peut prolonger le délai mentionné à l'alinéa 6 une seule fois pour une période de nonante jours. Le chef de division informe le réclamant de cette prolongation au moyen d'un avis publié sur le guichet internet mis à disposition par la Mestbank.
§ 5. Si la Mestbank octroie une indemnité compensatoire, l'indemnité octroyée est payée dans les soixante jours à compter du jour où le demandeur a été informé de la décision mentionnée dans le paragraphe 4, alinéa 6, ou, si aucune réclamation n'a été introduite, dans les soixante jours de l'expiration du délai mentionné dans le paragraphe 4, alinéa 3 ou 5. ]1
Afdeling 3. [1 - Mogelijkheden voor individuele percelen landbouwgrond om de kwalificatie als zandgrond of als niet-zware kleigrond te wijzigen]1
Section 3. [1 - Possibilités pour les parcelles individuelles de terres agricoles de modifier la qualification de terres sablonneuses ou de terres argileuses non lourdes]1
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen voor het wijzigen voor een individueel perceel van de kwalificatie zandgrond of niet-zware kleigrond]1
Sous-section 1re. [1 - Dispositions générales relatives à la modification pour une parcelle individuelle de la qualification de sol sablonneux ou de sol argileux non lourd]1
Art. 3.3.1.1. [1 Een landbouwer die voor een individueel perceel de kwalificatie als zandgrond of de kwalificatie als niet-zware kleigrond wil wijzigen, moet beschikken over een textuuranalyse van dat perceel.
De bemonstering van het perceel en de textuuranalyse zijn uitgevoerd door een laboratorium dat beschikt over een erkenning conform het VLAREL van 19 november 2010, voor de categorie, vermeld in artikel 6, 5°, c), van het voormelde besluit, en zijn uitgevoerd conform de bepalingen van het BOC.
De textuuranalyse vermeldt de coördinaten, bepaald conform de bepalingen van het BOC, van het perceel dat geanalyseerd is, ofwel het perceelnummer.]1
De bemonstering van het perceel en de textuuranalyse zijn uitgevoerd door een laboratorium dat beschikt over een erkenning conform het VLAREL van 19 november 2010, voor de categorie, vermeld in artikel 6, 5°, c), van het voormelde besluit, en zijn uitgevoerd conform de bepalingen van het BOC.
De textuuranalyse vermeldt de coördinaten, bepaald conform de bepalingen van het BOC, van het perceel dat geanalyseerd is, ofwel het perceelnummer.]1
Art. 3.3.1.1. [1 Un agriculteur qui, pour une parcelle individuelle, souhaite modifier la qualification de sol sablonneux ou la qualification de sol argileux non lourd, doit disposer d'une analyse de texture de la parcelle en question.
L'échantillonnage de la parcelle ainsi que l'analyse de texture doivent être effectués par un laboratoire disposant d'un agrément, conformément au VLAREL du 19 novembre 2010, pour la catégorie visée à l'article 6, 5°, c), de l'arrêté précité, et sont exécutés conformément aux dispositions du comité de concertation de base.
L'analyse de texture doit, conformément aux dispositions du comité de concertation de base, mentionner les coordonnées de la parcelle analysée ou le numéro de parcelle.]1
L'échantillonnage de la parcelle ainsi que l'analyse de texture doivent être effectués par un laboratoire disposant d'un agrément, conformément au VLAREL du 19 novembre 2010, pour la catégorie visée à l'article 6, 5°, c), de l'arrêté précité, et sont exécutés conformément aux dispositions du comité de concertation de base.
L'analyse de texture doit, conformément aux dispositions du comité de concertation de base, mentionner les coordonnées de la parcelle analysée ou le numéro de parcelle.]1
Art. 3.3.1.2. [1 De landbouwer bezorgt de textuuranalyse, vermeld in artikel 3.3.1.1, aan de Mestbank met een beveiligde zending. Hij vermeldt daarbij zijn naam, adres en landbouwernummer.
In afwijking van het eerste lid kan de minister beslissen dat de textuuranalyse geheel of gedeeltelijk ingediend moet worden via een internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.]1
In afwijking van het eerste lid kan de minister beslissen dat de textuuranalyse geheel of gedeeltelijk ingediend moet worden via een internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.]1
Art. 3.3.1.2. [1 L'agriculteur transmet l'analyse de texture visée à l'article 3.3.1.1 à la Banque d'engrais par courrier recommandé. Il y mentionne le nom, l'adresse et le numéro d'agriculteur.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le ministre peut décider que l'analyse de texture doit être introduite intégralement ou partiellement par le biais d'un guichet Internet mis à disposition par la Banque d'engrais.]1
Par dérogation à l'alinéa 1er, le ministre peut décider que l'analyse de texture doit être introduite intégralement ou partiellement par le biais d'un guichet Internet mis à disposition par la Banque d'engrais.]1
Art. 3.3.1.3. [1 De Mestbank beoordeelt de ontvangen textuuranalyse en meldt de betrokken landbouwer binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van de textuuranalyse de percelen die niet langer beschouwd worden als zandgronden of de percelen die als zware kleigrond beschouwd worden.]1
Art. 3.3.1.3. [1 La Banque d'engrais évalue l'analyse de texture reçue et notifie à l'agriculteur en question, dans les nonante jours calendaires après la réception de l'analyse de texture, les parcelles qui ne sont plus considérées comme étant des sols sablonneux ou qui sont considérées comme des sols argileux lourds.]1
Art. 3.3.1.4. [1 Als de Mestbank, na de melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, kennis krijgt van een textuuranalyse, uitgevoerd conform artikel 3.3.1.1, die recenter is dan de door de landbouwer bezorgde textuuranalyse, en waaruit volgt dat het betrokken perceel een andere kwalificatie heeft dan meegedeeld, brengt de Mestbank de betrokken landbouwer daarvan met een beveiligde zending op de hoogte. Daarbij vermeldt de Mestbank de percelen die opnieuw beschouwd worden als zandgronden of de percelen die niet langer als zware kleigrond beschouwd worden.]1
Art. 3.3.1.4. [1 Si la Banque d'engrais prend connaissance, après la notification visée à l'article 3.3.1.3, d'une analyse de texture effectuée conformément dudit article qui est plus récente que l'analyse de texture transmise par l'agriculteur, et démontrant que la parcelle en question a reçu une classification différente, la banque d'engrais en informe l'agriculteur concerné par courrier recommandé. Elle y mentionne les parcelles qui sont à nouveau considérées comme des sols sablonneux ou les parcelles qui ne sont plus considérées comme des sols argileux lourds.]1
Onderafdeling 2. [1 - Het tijdstip waarop voor een individueel perceel de wijziging van de kwalificatie als zandgrond ingaat]1
Sous-section 2. [1 - Calendrier d'entrée en vigueur de la modification de la qualification en tant que sol sablonneux pour une parcelle individuelle]1
Art. 3.3.2.1. [1 Voor percelen waarvan de Mestbank in de melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, meedeelt dat ze niet langer beschouwd worden als zandgronden, en waarvoor de textuuranalyse waarop de beslissing van de Mestbank gebaseerd is, bezorgd is aan de Mestbank uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, gelden de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel wordt vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd, niet langer beschouwd als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel niet langer beschouwd wordt als zandgrond.
Voor percelen waarvan de Mestbank in de melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, meedeelt dat ze niet langer beschouwd worden als zandgronden, en waarvoor de textuuranalyse waarop de beslissing van de Mestbank gebaseerd is, bezorgd is aan de Mestbank na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, gelden de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel wordt vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd, niet langer beschouwd wordt als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel niet langer beschouwd wordt als zandgrond.]1
1° het betrokken perceel wordt vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd, niet langer beschouwd als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel niet langer beschouwd wordt als zandgrond.
Voor percelen waarvan de Mestbank in de melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, meedeelt dat ze niet langer beschouwd worden als zandgronden, en waarvoor de textuuranalyse waarop de beslissing van de Mestbank gebaseerd is, bezorgd is aan de Mestbank na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, gelden de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel wordt vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd, niet langer beschouwd wordt als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel niet langer beschouwd wordt als zandgrond.]1
Art. 3.3.2.1. [1 Pour des parcelles dont la Banque d'engrais mentionne dans sa notification, visée à l'article 3.3.1.3, qu'elles ne sont plus considérées comme des sols sablonneux, et pour lesquelles l'analyse de texture sur laquelle se fonde la décision de la Banque d'engrais, a été remise à cette dernière au plus tard le 31 août d'une année civile donnée, les conditions suivantes s'appliquent :
1° la parcelle concernée n'est plus considérée comme du sol sablonneux à partir de l'année civile qui suit l'année au cours de laquelle l'analyse de texture a été remise à la Banque d'engrais ;
2° par dérogation au point 1°, pour l'évaluation d'une détermination des résidus de nitrates effectuée sur la parcelle en question au cours de l'année civile qui suit celle de la remise de l'analyse de texture à la Banque d'engrais ou lors d'une année ultérieure, la parcelle en question n'est plus considérée comme un sol sablonneux.
Pour des parcelles dont la Banque d'engrais mentionne dans sa notification, visée à l'article 3.3.1.3, qu'elles ne sont plus considérées comme étant des sols sablonneux, et pour lesquelles l'analyse de texture sur laquelle se fonde la décision de la Banque d'engrais a été remise à cette dernière après le 31 août d'une année déterminée, les dispositions suivantes sont applicables :
1° la parcelle concernée n'est plus considérée comme un sol sablonneux à partir de la deuxième année civile qui suit l'année au cours de laquelle l'analyse de texture a été remise à la Banque d'engrais ;
2° par dérogation au point 1°, pour l'évaluation d'une détermination des résidus de nitrates, effectuée sur la parcelle en question, dans l'année civile suivant celle de la remise de l'analyse de texture à la Banque d'engrais ou lors d'une année ultérieure, la parcelle en question n'est plus considérée comme un sol sablonneux.]1
1° la parcelle concernée n'est plus considérée comme du sol sablonneux à partir de l'année civile qui suit l'année au cours de laquelle l'analyse de texture a été remise à la Banque d'engrais ;
2° par dérogation au point 1°, pour l'évaluation d'une détermination des résidus de nitrates effectuée sur la parcelle en question au cours de l'année civile qui suit celle de la remise de l'analyse de texture à la Banque d'engrais ou lors d'une année ultérieure, la parcelle en question n'est plus considérée comme un sol sablonneux.
Pour des parcelles dont la Banque d'engrais mentionne dans sa notification, visée à l'article 3.3.1.3, qu'elles ne sont plus considérées comme étant des sols sablonneux, et pour lesquelles l'analyse de texture sur laquelle se fonde la décision de la Banque d'engrais a été remise à cette dernière après le 31 août d'une année déterminée, les dispositions suivantes sont applicables :
1° la parcelle concernée n'est plus considérée comme un sol sablonneux à partir de la deuxième année civile qui suit l'année au cours de laquelle l'analyse de texture a été remise à la Banque d'engrais ;
2° par dérogation au point 1°, pour l'évaluation d'une détermination des résidus de nitrates, effectuée sur la parcelle en question, dans l'année civile suivant celle de la remise de l'analyse de texture à la Banque d'engrais ou lors d'une année ultérieure, la parcelle en question n'est plus considérée comme un sol sablonneux.]1
Art. 3.3.2.2. [1 Voor percelen waarvan de Mestbank in haar beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, vermeldt dat ze opnieuw beschouwd worden als zandgronden, en waarvoor de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, verstuurd is, gelden de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel wordt vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, opnieuw beschouwd als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar van de verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel opnieuw beschouwd als zandgrond.
Voor percelen waarvan de Mestbank in haar beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, vermeldt dat ze opnieuw beschouwd worden als zandgronden, en waarvoor de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, verstuurd is, gelden de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel wordt vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, opnieuw beschouwd als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van de verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel opnieuw beschouwd als zandgrond.]1
1° het betrokken perceel wordt vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, opnieuw beschouwd als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar van de verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel opnieuw beschouwd als zandgrond.
Voor percelen waarvan de Mestbank in haar beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, vermeldt dat ze opnieuw beschouwd worden als zandgronden, en waarvoor de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, verstuurd is, gelden de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel wordt vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, opnieuw beschouwd als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van de verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel opnieuw beschouwd als zandgrond.]1
Art. 3.3.2.2. [1 Pour des parcelles dont la Banque d'engrais mentionne dans son envoi recommandé, visé à l'article 3.3.1.4, qu'elles sont à nouveau considérées comme étant des sols sablonneux, et pour lesquelles l'envoi recommandé mentionné à l'article 3.3.1.4 a été adressé au plus tard le 31 août d'une année déterminée, les dispositions suivantes sont applicables :
1° la parcelle concernée est à nouveau considérée comme un sol sablonneux à partir de l'année civile qui suit l'année de l'envoi du courrier recommandé visé à l'article 3.3.1.4 ;
2° par dérogation au point 1°, pour l'évaluation d'une détermination des résidus de nitrates effectuée sur la parcelle en question au cours de l'année civile qui suit celle de l'envoi du courrier recommandé tel que visé à l'article 3.3.1.4 ou au cours d'une année civile ultérieure, la parcelle est à nouveau considérée comme un sol sablonneux.
Pour des parcelles dont la Banque d'engrais mentionne dans son envoi recommandé, visé à l'article 3.3.1.4, qu'elles sont à nouveau considérées comme étant des sols sablonneux, et pour lesquelles l'envoi recommandé visé à l'article 3.3.1.4 a été adressé après le 31 août d'une année déterminée, les dispositions suivantes sont applicables :
1° la parcelle concernée est à nouveau considérée comme un sol sablonneux à partir de la deuxième année civile qui suit l'année de l'envoi du courrier recommandé visé à l'article 3.3.1.4 ;
2° par dérogation au point 1°, pour l'évaluation d'une détermination des résidus de nitrates effectuée sur la parcelle en question au cours de l'année civile qui suit celle de l'envoi du courrier recommandé tel que visé à l'article 3.3.1.4 ou lors d'une année ultérieure, la parcelle est à nouveau considérée comme un sol sablonneux.]1
1° la parcelle concernée est à nouveau considérée comme un sol sablonneux à partir de l'année civile qui suit l'année de l'envoi du courrier recommandé visé à l'article 3.3.1.4 ;
2° par dérogation au point 1°, pour l'évaluation d'une détermination des résidus de nitrates effectuée sur la parcelle en question au cours de l'année civile qui suit celle de l'envoi du courrier recommandé tel que visé à l'article 3.3.1.4 ou au cours d'une année civile ultérieure, la parcelle est à nouveau considérée comme un sol sablonneux.
Pour des parcelles dont la Banque d'engrais mentionne dans son envoi recommandé, visé à l'article 3.3.1.4, qu'elles sont à nouveau considérées comme étant des sols sablonneux, et pour lesquelles l'envoi recommandé visé à l'article 3.3.1.4 a été adressé après le 31 août d'une année déterminée, les dispositions suivantes sont applicables :
1° la parcelle concernée est à nouveau considérée comme un sol sablonneux à partir de la deuxième année civile qui suit l'année de l'envoi du courrier recommandé visé à l'article 3.3.1.4 ;
2° par dérogation au point 1°, pour l'évaluation d'une détermination des résidus de nitrates effectuée sur la parcelle en question au cours de l'année civile qui suit celle de l'envoi du courrier recommandé tel que visé à l'article 3.3.1.4 ou lors d'une année ultérieure, la parcelle est à nouveau considérée comme un sol sablonneux.]1
Onderafdeling 3. [1 - Nadere bepalingen voor het aantonen dat een perceel als een zware kleigrond beschouwd wordt]1
Sous-section 3. [1 - Autres dispositions visant à démontrer qu'une parcelle est considérée comme un sol argileux lourd]1
Art. 3.3.3.1. [1 Ter uitvoering van artikel 3, § 7, 7°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kan voor percelen in Vlaanderen die niet in de landbouwstreek Polders liggen, aangetoond worden dat ze vergelijkbare bodemkarakteristieken hebben als de landbouwgronden in de landbouwstreek Polders.
Een perceel beschikt over vergelijkbare bodemkarakteristieken als vermeld in artikel 3, § 7, 7°, van het voormelde decreet, als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel heeft textuurklasse leem als vermeld in de Belgische textuurdriehoek;
2° het kleigehalte in de bodem is minimaal 17,5 %;
3° het zandgehalte in de bodem is maximaal 15 %.]1
Een perceel beschikt over vergelijkbare bodemkarakteristieken als vermeld in artikel 3, § 7, 7°, van het voormelde decreet, als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel heeft textuurklasse leem als vermeld in de Belgische textuurdriehoek;
2° het kleigehalte in de bodem is minimaal 17,5 %;
3° het zandgehalte in de bodem is maximaal 15 %.]1
Art. 3.3.3.1. [1 En exécution de l'article 3, § 7, 7°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, il peut être démontré, pour des parcelles en Flandre qui ne sont pas situées dans la région agricole " Polders ", qu'elles possèdent des caractéristiques de sol comparables à celles des terres agricoles situées dans la région des Polders.
Une parcelle dispose de caractéristiques de sol comparables, telles que visées à l'article 3, § 7, 7°, du décret précité, lorsqu'il est satisfait aux conditions suivantes :
1° la parcelle en question se trouve dans la classe de texture glaise, telle que visée dans le triangle textural belge ;
2° le taux d'argile dans le sol est de minimum 17,5 % ;
3° le taux de sable dans le sol est de minimum 15 %.]1
Une parcelle dispose de caractéristiques de sol comparables, telles que visées à l'article 3, § 7, 7°, du décret précité, lorsqu'il est satisfait aux conditions suivantes :
1° la parcelle en question se trouve dans la classe de texture glaise, telle que visée dans le triangle textural belge ;
2° le taux d'argile dans le sol est de minimum 17,5 % ;
3° le taux de sable dans le sol est de minimum 15 %.]1
Art. 3.3.3.2. [1 Om aan te tonen dat een perceel in het afgebakende gebied, vermeld in artikel 3.3.3.1, eerste lid, vergelijkbare bodemkarakteristieken heeft als de landbouwgronden in de landbouwstreek Polders, moet de textuuranalyse, vermeld in artikel 3.3.1.1, voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° de textuuranalyse toont aan dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3.3.3.1, tweede lid;
2° de erkenning, vermeld in artikel 3.3.1.1, tweede lid, heeft betrekking op de granulometrische bepaling van de bodemtextuur;
3° het kleigehalte en het zandgehalte in de bodem, is bepaald volgens de granulometrische textuurbepaling vermeld in het BOC (pipetmethode van Robinson-Köhn, gratis raadpleegbaar in het Nederlands op de website van het VITO).
In afwijking van artikel 3.3.1.1, derde lid, mag, voor de volgende aspecten afgeweken worden van de bepalingen van het BOC:
1° voor percelen die groter zijn dan 2 ha volstaat één monstername per perceel, waarbij minimaal vijftien boorsteken in kruisverband genomen worden, evenredig verdeeld over het hele perceel;
2° de landbouwer kan een of meer delen van het perceel aanduiden waarop de monstername uitgevoerd wordt. In voorkomend geval moet voldaan zijn aan al de volgende voorwaarden:
a) de oppervlakte van het aangeduide deel of de aangeduide delen bedraagt minstens 30 % van de totale oppervlakte van het betrokken perceel, zoals aangegeven op de verzamelaanvraag;
b) er worden minimaal vijftien boorsteken genomen, evenredig verdeeld over het aangeduide deel of de aangeduide delen.]1
1° de textuuranalyse toont aan dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3.3.3.1, tweede lid;
2° de erkenning, vermeld in artikel 3.3.1.1, tweede lid, heeft betrekking op de granulometrische bepaling van de bodemtextuur;
3° het kleigehalte en het zandgehalte in de bodem, is bepaald volgens de granulometrische textuurbepaling vermeld in het BOC (pipetmethode van Robinson-Köhn, gratis raadpleegbaar in het Nederlands op de website van het VITO).
In afwijking van artikel 3.3.1.1, derde lid, mag, voor de volgende aspecten afgeweken worden van de bepalingen van het BOC:
1° voor percelen die groter zijn dan 2 ha volstaat één monstername per perceel, waarbij minimaal vijftien boorsteken in kruisverband genomen worden, evenredig verdeeld over het hele perceel;
2° de landbouwer kan een of meer delen van het perceel aanduiden waarop de monstername uitgevoerd wordt. In voorkomend geval moet voldaan zijn aan al de volgende voorwaarden:
a) de oppervlakte van het aangeduide deel of de aangeduide delen bedraagt minstens 30 % van de totale oppervlakte van het betrokken perceel, zoals aangegeven op de verzamelaanvraag;
b) er worden minimaal vijftien boorsteken genomen, evenredig verdeeld over het aangeduide deel of de aangeduide delen.]1
Art. 3.3.3.2. [1 Pour démontrer qu'une parcelle se trouvant dans la zone délimitée visée à l'article 3.3.3.1, alinéa 1er, possède des caractéristiques de sol comparables aux terres agricoles de la région agricole " Polders ", l'analyse de texture de ladite parcelle, visée à l'article 3.3.3.1, doit remplir toutes les conditions suivantes :
1° l'analyse de texture démontre qu'il a été satisfait aux conditions visées à l'article 3.3.3.1, alinéa 2 ;
2° l'agrément visé à l'article 3.3.1.1., alinéa 2, doit porter sur la détermination granulométrique de la texture du sol ;
3° le taux d'argile et de sable dans le sol ont été déterminés selon la détermination granulométrique visée dans le comité de concertation de base (méthode de la pipette de Robinson-Köhn, consultable gratuitement en néerlandais sur le site Internet de l'institut flamand pour la Recherche technologique).
Par dérogation à l'article 3.3.1.1, alinéa 3, il est permis, pour les aspects suivants, de déroger aux dispositions du comité de concertation de base :
1° pour des parcelles de plus de 2 ha, une prise d'échantillon par parcelle suffit, qui comprend au minimum quinze forages croisés, répartis proportionnellement sur la parcelle entière ;
2° l'agriculteur peut indiquer une ou plusieurs parties de la parcelle sur la(les)quelle(s) l'échantillonnage doit être effectué. Le cas échéant, les conditions suivantes doivent être remplies :
a) la superficie de la partie ou des parties indiquée(s) équivaut au moins à 30 % de la superficie totale de la parcelle en question, telle qu'indiquée dans la demande unique ;
b) au moins quinze forages sont effectués, répartis proportionnellement sur la partie ou les parties indiquée(s).]1
1° l'analyse de texture démontre qu'il a été satisfait aux conditions visées à l'article 3.3.3.1, alinéa 2 ;
2° l'agrément visé à l'article 3.3.1.1., alinéa 2, doit porter sur la détermination granulométrique de la texture du sol ;
3° le taux d'argile et de sable dans le sol ont été déterminés selon la détermination granulométrique visée dans le comité de concertation de base (méthode de la pipette de Robinson-Köhn, consultable gratuitement en néerlandais sur le site Internet de l'institut flamand pour la Recherche technologique).
Par dérogation à l'article 3.3.1.1, alinéa 3, il est permis, pour les aspects suivants, de déroger aux dispositions du comité de concertation de base :
1° pour des parcelles de plus de 2 ha, une prise d'échantillon par parcelle suffit, qui comprend au minimum quinze forages croisés, répartis proportionnellement sur la parcelle entière ;
2° l'agriculteur peut indiquer une ou plusieurs parties de la parcelle sur la(les)quelle(s) l'échantillonnage doit être effectué. Le cas échéant, les conditions suivantes doivent être remplies :
a) la superficie de la partie ou des parties indiquée(s) équivaut au moins à 30 % de la superficie totale de la parcelle en question, telle qu'indiquée dans la demande unique ;
b) au moins quinze forages sont effectués, répartis proportionnellement sur la partie ou les parties indiquée(s).]1
Art. 3.3.3.3. [1 Voor percelen waarvan de Mestbank in haar melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, meedeelt dat ze beschouwd worden als zware kleigronden, en waarvoor de textuuranalyse waarop de beslissing van de Mestbank gebaseerd is, bezorgd is aan de Mestbank uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, geldt dat het betrokken perceel vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd, beschouwd wordt als zware kleigrond.
Voor percelen waarvan de Mestbank in haar melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, meedeelt dat ze beschouwd worden als zware kleigronden, en waarvoor de textuuranalyse waarop de beslissing van de Mestbank gebaseerd is, bezorgd is aan de Mestbank na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, geldt dat het betrokken perceel vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd, beschouwd wordt als zware kleigrond.]1
Voor percelen waarvan de Mestbank in haar melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, meedeelt dat ze beschouwd worden als zware kleigronden, en waarvoor de textuuranalyse waarop de beslissing van de Mestbank gebaseerd is, bezorgd is aan de Mestbank na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, geldt dat het betrokken perceel vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd, beschouwd wordt als zware kleigrond.]1
Art. 3.3.3.3. [1 Pour des parcelles dont la Banque d'engrais mentionne dans sa notification, visée à l'article 3.3.1.3, qu'elles sont considérées comme des sols argileux lourds, et pour lesquelles l'analyse de texture sur laquelle se fonde la décision de la Banque d'engrais a été remise à cette dernière au plus tard le 31 août d'une année civile donnée, la parcelle concernée est considérée comme telle à partir de l'année civile qui suit l'année civile au cours de laquelle l'analyse de texture a été communiquée à la Banque d'engrais.
Pour des parcelles dont la Banque d'engrais mentionne dans sa notification, visée à l'article 3.3.1.3, qu'elles sont considérées comme des sols argileux lourds, et pour lesquelles l'analyse de texture sur laquelle se fonde la décision de la Banque d'engrais a été remise à cette dernière après le 31 août d'une année civile donnée, la parcelle concernée est considérée comme telle à partir de la deuxième année civile qui suit l'année civile au cours de laquelle l'analyse de texture a été communiquée à la Banque d'engrais.]1
Pour des parcelles dont la Banque d'engrais mentionne dans sa notification, visée à l'article 3.3.1.3, qu'elles sont considérées comme des sols argileux lourds, et pour lesquelles l'analyse de texture sur laquelle se fonde la décision de la Banque d'engrais a été remise à cette dernière après le 31 août d'une année civile donnée, la parcelle concernée est considérée comme telle à partir de la deuxième année civile qui suit l'année civile au cours de laquelle l'analyse de texture a été communiquée à la Banque d'engrais.]1
Art. 3.3.3.4. [1 Voor percelen waarvan de Mestbank in haar beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, vermeldt dat ze niet langer beschouwd worden als zware kleigronden, en waarvoor de voormelde beveiligde zending uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, verstuurd is, geldt dat het betrokken perceel vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van de verzending van de beveiligde zending, vermeld in het tweede lid, niet langer beschouwd wordt als zware kleigrond.
Voor percelen waarvan de Mestbank in haar beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, vermeldt dat ze niet langer beschouwd worden als zware kleigronden, en waarvoor de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, verstuurd is, geldt dat het betrokken perceel vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van de verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, niet langer beschouwd wordt als zware kleigrond.]1
Voor percelen waarvan de Mestbank in haar beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, vermeldt dat ze niet langer beschouwd worden als zware kleigronden, en waarvoor de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, verstuurd is, geldt dat het betrokken perceel vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van de verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, niet langer beschouwd wordt als zware kleigrond.]1
Art. 3.3.3.4. [1 Pour des parcelles dont la Banque d'engrais mentionne dans son courrier recommandé, visé à l'article 3.3.1.4, qu'elles ne sont plus considérées comme des sols argileux lourds, et pour lesquelles le courrier précité a été envoyé au plus tard le 31 août d'une année civile déterminée, ces parcelles ne sont plus considérées comme telles à partir de l'année civile qui suit l'année civile de l'envoi du courrier recommandé visé à l'alinéa 2.
Pour des parcelles dont la Banque d'engrais mentionne dans son courrier recommandé, visé à l'article 3.3.1.4, qu'elles ne sont plus considérées comme des sols argileux lourds, et pour lesquelles le courrier précité a été envoyé après le 31 août d'une année civile déterminée, ces parcelles ne sont plus considérées comme telles à partir de la deuxième année civile qui suit l'année civile de l'envoi du courrier recommandé visé à l'alinéa 3.3.1.4.]1
Pour des parcelles dont la Banque d'engrais mentionne dans son courrier recommandé, visé à l'article 3.3.1.4, qu'elles ne sont plus considérées comme des sols argileux lourds, et pour lesquelles le courrier précité a été envoyé après le 31 août d'une année civile déterminée, ces parcelles ne sont plus considérées comme telles à partir de la deuxième année civile qui suit l'année civile de l'envoi du courrier recommandé visé à l'alinéa 3.3.1.4.]1
Afdeling 4. [1 - Mogelijkheden voor individuele percelen landbouwgrond om de kwalificatie als fosfaatverzadigd perceel te wijzigen]1
Section 4. [1 - Possibilités pour les parcelles individuelles de terres agricoles de modifier la qualification de parcelle saturée en phosphates]1
Art. 3.4.1. [1 Om te kunnen aantonen dat een perceel dat gelegen is in een fosfaatverzadigd gebied niet fosfaatverzadigd is als vermeld in artikel 17, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, moet een bodemanalyse uitgevoerd worden om de fosfaatverzadigingsgraad van het perceel te bepalen.
De bemonstering van het perceel en de bodemanalyse voor de bepaling van de fosfaatverzadigingsgraad worden uitgevoerd door een erkend laboratorium conform de bepaling van het BAM.]1
De bemonstering van het perceel en de bodemanalyse voor de bepaling van de fosfaatverzadigingsgraad worden uitgevoerd door een erkend laboratorium conform de bepaling van het BAM.]1
Art. 3.4.1. [1 Pour pouvoir démontrer qu'une parcelle située dans une zone saturée en phosphates ne l'est pas, ainsi que mentionné à l'article 17, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, une analyse du sol doit être effectuée afin de déterminer le degré de saturation en phosphates de la parcelle.
L'échantillonnage de la parcelle ainsi que l'analyse du sol pour la détermination du degré de saturation en phosphates sont effectués par un laboratoire agréé, conformément aux dispositions du BAM.]1
L'échantillonnage de la parcelle ainsi que l'analyse du sol pour la détermination du degré de saturation en phosphates sont effectués par un laboratoire agréé, conformément aux dispositions du BAM.]1
Art. 3.4.2. [1 De landbouwer bezorgt de bodemanalyse, vermeld in artikel 3.4.1, aan de Mestbank met een beveiligde zending. Hij vermeldt daarbij zijn naam, adres en landbouwernummer.
In afwijking van het eerste lid kan de minister beslissen dat de bodemanalyse geheel of gedeeltelijk ingediend moet worden via een internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De bodemanalyse mag maximaal vijf jaar oud zijn als ze aan de Mestbank bezorgd wordt.
De landbouwer voegt bij de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid, de nodige stukken waaruit blijkt wat de kosten van de analyse zijn. Hij vermeldt ook het rekeningnummer waarop die kosten terugbetaald moeten worden, als de Mestbank op basis van de analyse de kosten ten laste neemt als vermeld in artikel 17, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006.]1
In afwijking van het eerste lid kan de minister beslissen dat de bodemanalyse geheel of gedeeltelijk ingediend moet worden via een internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De bodemanalyse mag maximaal vijf jaar oud zijn als ze aan de Mestbank bezorgd wordt.
De landbouwer voegt bij de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid, de nodige stukken waaruit blijkt wat de kosten van de analyse zijn. Hij vermeldt ook het rekeningnummer waarop die kosten terugbetaald moeten worden, als de Mestbank op basis van de analyse de kosten ten laste neemt als vermeld in artikel 17, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006.]1
Art. 3.4.2. [1 L'agriculteur transmet l'analyse du sol visée à l'article 3.4.1 à la Banque d'engrais par courrier recommandé. Il y mentionne le nom, l'adresse et le numéro d'agriculteur.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le Ministre peut décider que l'analyse de texture doit être introduite intégralement ou partiellement par le biais d'un guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais.
L'analyse du sol ne peut dater de plus de cinq ans lorsqu'elle est remise à la Banque d'engrais.
L'agriculteur joint au courrier recommandé visé à l'alinéa 1er les pièces justificatives des frais inhérents à l'analyse. Il mentionne également le numéro de compte sur lequel ces frais doivent être remboursés dans le cas où la Banque d'engrais les prend en charge sur la base de l'analyse, ainsi que mentionné à l'article 17, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.]1
Par dérogation à l'alinéa 1er, le Ministre peut décider que l'analyse de texture doit être introduite intégralement ou partiellement par le biais d'un guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais.
L'analyse du sol ne peut dater de plus de cinq ans lorsqu'elle est remise à la Banque d'engrais.
L'agriculteur joint au courrier recommandé visé à l'alinéa 1er les pièces justificatives des frais inhérents à l'analyse. Il mentionne également le numéro de compte sur lequel ces frais doivent être remboursés dans le cas où la Banque d'engrais les prend en charge sur la base de l'analyse, ainsi que mentionné à l'article 17, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.]1
Art. 3.4.3. [1 De Mestbank beoordeelt binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van die bodemanalyse de ontvangen bodemanalyse.
Als op basis van de bodemanalyse geoordeeld wordt dat een perceel dat zonder de betrokken bodemanalyse als fosfaatverzadigd werd beschouwd, niet fosfaatverzadigd is, betaalt de Mestbank de landbouwer de kosten van de bodemanalyse terug.
De Mestbank informeert de landbouwer met een beveiligde zending over de percelen die als niet-fosfaatverzadigd beschouwd worden en over de kosten, vermeld in het tweede lid, die terugbetaald zullen worden.]1
Als op basis van de bodemanalyse geoordeeld wordt dat een perceel dat zonder de betrokken bodemanalyse als fosfaatverzadigd werd beschouwd, niet fosfaatverzadigd is, betaalt de Mestbank de landbouwer de kosten van de bodemanalyse terug.
De Mestbank informeert de landbouwer met een beveiligde zending over de percelen die als niet-fosfaatverzadigd beschouwd worden en over de kosten, vermeld in het tweede lid, die terugbetaald zullen worden.]1
Art. 3.4.3. [1 La Banque d'engrais évalue l'analyse du sol dans les nonante jours calendaires qui suivent sa réception.
S'il apparaît, sur la base de l'analyse du sol, qu'une parcelle considérée comme saturée en phosphates sans l'analyse du sol concernée ne l'est pas, la Banque d'engrais rembourse à l'agriculteur les frais inhérents à l'analyse du sol.
La Banque d'engrais informe l'agriculteur, par courrier recommandé, des parcelles qui ne sont pas considérées, comme saturées en phosphates, ainsi que des frais, visés à l'alinéa 2, qui lui seront remboursés.]1
S'il apparaît, sur la base de l'analyse du sol, qu'une parcelle considérée comme saturée en phosphates sans l'analyse du sol concernée ne l'est pas, la Banque d'engrais rembourse à l'agriculteur les frais inhérents à l'analyse du sol.
La Banque d'engrais informe l'agriculteur, par courrier recommandé, des parcelles qui ne sont pas considérées, comme saturées en phosphates, ainsi que des frais, visés à l'alinéa 2, qui lui seront remboursés.]1
Art. 3.4.4. [1 Om een individueel perceel als niet-fosfaatverzadigd te kunnen beschouwen, moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:
1° de bodemanalyse, vermeld in artikel 3.4.1 van dit besluit, is uitgevoerd door een erkend laboratorium dat ook beschikt over een erkenning conform het VLAREL van 19 november 2010, voor de categorie, vermeld in artikel 6, 5°, c), van het voormelde besluit;
2° de textuurbepaling van zandgronden is uitgevoerd conform de bepalingen van het BOC;
3° het betrokken perceel heeft volgens de bodemanalyse een profielgemiddelde fosfaatverzadigingsgraad die lager is dan 35 %, of het betreft geen zandgrond.]1
1° de bodemanalyse, vermeld in artikel 3.4.1 van dit besluit, is uitgevoerd door een erkend laboratorium dat ook beschikt over een erkenning conform het VLAREL van 19 november 2010, voor de categorie, vermeld in artikel 6, 5°, c), van het voormelde besluit;
2° de textuurbepaling van zandgronden is uitgevoerd conform de bepalingen van het BOC;
3° het betrokken perceel heeft volgens de bodemanalyse een profielgemiddelde fosfaatverzadigingsgraad die lager is dan 35 %, of het betreft geen zandgrond.]1
Art. 3.4.4. [1 Pour qu'une parcelle individuelle puisse être considérée comme une non saturée en phosphates, elle doit remplir les conditions suivantes :
1° l'analyse du sol visée à l'article 3.4.1 du présent arrêté a été effectuée par un laboratoire agréé qui dispose également d'un agrément conformément au VLAREL du 19 novembre 2010, pour la catégorie mentionnée à l'article 6, 5°, c), de l'arrêté précité ;
2° la détermination de la texture des sols sablonneux a eu lieu conformément aux dispositions du comité de concertation de base ;
3° selon l'analyse du sol, la parcelle concernée présente un profil moyen de degré de saturation en phosphate inférieur à 35 %, ou il ne s'agit pas d'un sol sablonneux.]1
1° l'analyse du sol visée à l'article 3.4.1 du présent arrêté a été effectuée par un laboratoire agréé qui dispose également d'un agrément conformément au VLAREL du 19 novembre 2010, pour la catégorie mentionnée à l'article 6, 5°, c), de l'arrêté précité ;
2° la détermination de la texture des sols sablonneux a eu lieu conformément aux dispositions du comité de concertation de base ;
3° selon l'analyse du sol, la parcelle concernée présente un profil moyen de degré de saturation en phosphate inférieur à 35 %, ou il ne s'agit pas d'un sol sablonneux.]1
Art. 3.4.5. [1 Voor percelen waarvan de Mestbank op basis van de ontvangen bodemanalyse oordeelt dat het betrokken perceel niet fosfaatverzadigd is, geldt:
1° als de bodemanalyse bezorgd is aan de Mestbank uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, wordt het betrokken perceel vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse aan de Mestbank werd bezorgd, beschouwd als niet-fosfaatverzadigd, en geldt vanaf dat kalenderjaar de norm, vermeld in artikel 17, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, niet;
2° als de bodemanalyse bezorgd is aan de Mestbank na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, wordt het betrokken perceel vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse aan de Mestbank werd bezorgd, beschouwd als niet-fosfaatverzadigd, en geldt vanaf dat kalenderjaar de norm, vermeld in artikel 17, § 1, van het voormelde decreet, niet.]1
1° als de bodemanalyse bezorgd is aan de Mestbank uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, wordt het betrokken perceel vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse aan de Mestbank werd bezorgd, beschouwd als niet-fosfaatverzadigd, en geldt vanaf dat kalenderjaar de norm, vermeld in artikel 17, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, niet;
2° als de bodemanalyse bezorgd is aan de Mestbank na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, wordt het betrokken perceel vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse aan de Mestbank werd bezorgd, beschouwd als niet-fosfaatverzadigd, en geldt vanaf dat kalenderjaar de norm, vermeld in artikel 17, § 1, van het voormelde decreet, niet.]1
Art. 3.4.5. [1 Pour des parcelles dont la Banque d'engrais estime qu'elles ne sont pas saturées en phosphates sur la base de l'analyse du sol reçue, les règles suivantes s'appliquent :
1° si l'analyse du sol a été transmise à la Banque d'engrais au plus tard le 31 août d'une année civile déterminée, la parcelle concernée est considérée comme non saturée en phosphates à partir de l'année civile qui suit l'année civile au cours de laquelle l'analyse du sol a été transmise à la Banque d'engrais, et la norme visée à l'article 17, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ne s'applique plus dès l'année civile en question ;
2° si l'analyse du sol a été transmise à la Banque d'engrais après le 31 août d'une année civile déterminée, la parcelle concernée est considérée comme non saturée en phosphates à partir de l'année civile qui suit l'année civile au cours de laquelle l'analyse du sol a été transmise à la Banque d'engrais, et la norme visée à l'article 17, § 1er du décret précité ne s'applique plus dès l'année en question.]1
1° si l'analyse du sol a été transmise à la Banque d'engrais au plus tard le 31 août d'une année civile déterminée, la parcelle concernée est considérée comme non saturée en phosphates à partir de l'année civile qui suit l'année civile au cours de laquelle l'analyse du sol a été transmise à la Banque d'engrais, et la norme visée à l'article 17, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ne s'applique plus dès l'année civile en question ;
2° si l'analyse du sol a été transmise à la Banque d'engrais après le 31 août d'une année civile déterminée, la parcelle concernée est considérée comme non saturée en phosphates à partir de l'année civile qui suit l'année civile au cours de laquelle l'analyse du sol a été transmise à la Banque d'engrais, et la norme visée à l'article 17, § 1er du décret précité ne s'applique plus dès l'année en question.]1
Afdeling 5. [1 Goede bodem-, teelt- en bemestingsprakijken als vermeld in artikel 14bis van het Mestdecreet van 22 december 2006]1
Section 5. [1 Bonnes pratiques en matière de sol, de culture et de fertilisation telles que visées à l'article 14bis du décret Engrais du 22 décembre 2006]1
Art. 3.5.1. [1 Overeenkomstig artikel 14bis, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan een landbouwer die een of meer goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken toepast, een verlaging krijgen van de bemestingsvermindering, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet.
Naast de maatregelen, vermeld in artikel 14bis, § 2, van het voormelde decreet, worden ook de praktijken die zijn vastgesteld in de lijst van goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken, die is opgenomen in bijlage 8, die bij dit besluit is gevoegd, beschouwd als goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken die in aanmerking komen voor een verlaging van de bemestingsvermindering als vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet.]1
Naast de maatregelen, vermeld in artikel 14bis, § 2, van het voormelde decreet, worden ook de praktijken die zijn vastgesteld in de lijst van goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken, die is opgenomen in bijlage 8, die bij dit besluit is gevoegd, beschouwd als goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken die in aanmerking komen voor een verlaging van de bemestingsvermindering als vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet.]1
Art.3.5.1. [1 Conformément à l'article 14bis, § 1er, du décret Engrais du 22 décembre 2006, un agriculteur qui applique une ou plusieurs bonnes pratiques en matière de sol, de culture et de fertilisation, peut bénéficier d'une diminution de la réduction de fertilisation, visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 1°, du décret précité.
Outre les mesures, visées à l'article 14bis, § 2, du décret précité, les pratiques établies dans la liste de bonnes pratiques en matière de sol, de culture et de fertilisation, reprise à l'annexe 8 jointe au présent arrêté, sont également considérées comme de bonnes pratiques en matière de sol, de culture et de fertilisation qui peuvent donner droit à une diminution de la réduction de fertilisation, telle que visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 1°, du décret précité.]1
Outre les mesures, visées à l'article 14bis, § 2, du décret précité, les pratiques établies dans la liste de bonnes pratiques en matière de sol, de culture et de fertilisation, reprise à l'annexe 8 jointe au présent arrêté, sont également considérées comme de bonnes pratiques en matière de sol, de culture et de fertilisation qui peuvent donner droit à une diminution de la réduction de fertilisation, telle que visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 1°, du décret précité.]1
Wijzigingen
Art. 3.5.2. [1 De landbouwer die voldoet aan al de volgende voorwaarden, krijgt de verlaging van de bemestingsvermindering, vermeld in artikel 14, § 4, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006:
1° de voorwaarden, vermeld in artikel 14bis, § 1 en § 4 tot en met § 7, van het voormelde decreet;
2° de voorwaarden voor de goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijk in kwestie, vermeld in bijlage 8, die bij dit besluit is gevoegd.
Voor het aanvragen en staven van goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken, zijn, naast de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, de volgende bepalingen van overeenkomstige toepassing:
1° de bepalingen, opgenomen in dit besluit, rond het bijhouden van stavingsstukken, en aangaande de aangiftes, de registers en de transporten;
2° de bepalingen rond de verzamelaanvraag, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 houdende bepalingen tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid en in het ministerieel besluit van 11 mei 2023 tot vaststelling van de verzamelaanvraag en de nadere regels voor de gemeenschappelijke identificatie van percelen, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid.
De minister kan de nadere regels bepalen met betrekking tot de voorwaarden die voor de goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken, vermeld in artikel 14bis, § 2, van het voormelde decreet, en bijlage 8, die bij dit besluit is gevoegd, nageleefd moeten worden en met betrekking tot de wijze waarop de goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken aangevraagd en gestaafd moeten worden.]1
1° de voorwaarden, vermeld in artikel 14bis, § 1 en § 4 tot en met § 7, van het voormelde decreet;
2° de voorwaarden voor de goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijk in kwestie, vermeld in bijlage 8, die bij dit besluit is gevoegd.
Voor het aanvragen en staven van goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken, zijn, naast de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, de volgende bepalingen van overeenkomstige toepassing:
1° de bepalingen, opgenomen in dit besluit, rond het bijhouden van stavingsstukken, en aangaande de aangiftes, de registers en de transporten;
2° de bepalingen rond de verzamelaanvraag, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 houdende bepalingen tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid en in het ministerieel besluit van 11 mei 2023 tot vaststelling van de verzamelaanvraag en de nadere regels voor de gemeenschappelijke identificatie van percelen, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid.
De minister kan de nadere regels bepalen met betrekking tot de voorwaarden die voor de goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken, vermeld in artikel 14bis, § 2, van het voormelde decreet, en bijlage 8, die bij dit besluit is gevoegd, nageleefd moeten worden en met betrekking tot de wijze waarop de goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken aangevraagd en gestaafd moeten worden.]1
Art.3.5.2. [1 L'agriculteur qui répond à l'ensemble des conditions suivantes bénéficie de la diminution de la réduction de fertilisation, visée à l'article 14, § 4, 1°, du décret Engrais du 22 décembre 2006 :
1° les conditions visées à l'article 14bis, § 1er et § 4 au § 7, du décret précité ;
2° les conditions pour la bonne pratique en matière de sol, de culture et de fertilisation en question, visée à l'annexe 8 jointe au présent arrêté.
Outre les conditions visées à l'alinéa 1er, les dispositions suivantes s'appliquent mutatis mutandis à la demande et à la justification de bonnes pratiques en matière de sol, de culture et de fertilisation :
1° les dispositions, reprises au présent arrêté, relatives à la conservation de pièces justificatives et aux déclarations, aux registres et aux transports ;
2° les dispositions relatives à la demande unique, visée à l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 février 2007 contenant des dispositions relatives à la création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture, et à l'arrêté ministériel du 11 mai 2023 fixant la demande unique et les modalités pour l'identification commune de parcelles, exploitations et terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture.
Le ministre peut arrêter les modalités relatives aux conditions à respecter pour les bonnes pratiques en matière de sol, de culture et de fertilisation, visées à l'article 14bis, § 2, du décret précité, et à l'annexe 8 jointe au présent arrêté, et relatives à la manière dont les bonnes pratiques en matière de sol, de culture et de fertilisation doivent être demandées et justifiées.]1
1° les conditions visées à l'article 14bis, § 1er et § 4 au § 7, du décret précité ;
2° les conditions pour la bonne pratique en matière de sol, de culture et de fertilisation en question, visée à l'annexe 8 jointe au présent arrêté.
Outre les conditions visées à l'alinéa 1er, les dispositions suivantes s'appliquent mutatis mutandis à la demande et à la justification de bonnes pratiques en matière de sol, de culture et de fertilisation :
1° les dispositions, reprises au présent arrêté, relatives à la conservation de pièces justificatives et aux déclarations, aux registres et aux transports ;
2° les dispositions relatives à la demande unique, visée à l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 février 2007 contenant des dispositions relatives à la création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture, et à l'arrêté ministériel du 11 mai 2023 fixant la demande unique et les modalités pour l'identification commune de parcelles, exploitations et terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture.
Le ministre peut arrêter les modalités relatives aux conditions à respecter pour les bonnes pratiques en matière de sol, de culture et de fertilisation, visées à l'article 14bis, § 2, du décret précité, et à l'annexe 8 jointe au présent arrêté, et relatives à la manière dont les bonnes pratiques en matière de sol, de culture et de fertilisation doivent être demandées et justifiées.]1
Wijzigingen
HOOFDSTUK 4. - Bemesting
CHAPITRE 4. - Fertilisation
Afdeling 1. - Het bemestingsplan en het bemestingsadvies
Section 1. - Le plan de fertilisation et le conseil de fertilisation
Onderafdeling 1. - Het bemestingsplan
Sous-section 1. - Le plan de fertilisation
Art. 4.1.1.1. § 1. Als een landbouwer ter uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006 een bemestingsplan moet bijhouden, moet dat bemestingsplan voldoen aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 2 tot en met 3.
§ 2. Het bemestingsplan van een bepaald kalenderjaar moet uiterlijk vanaf 15 februari van dat kalenderjaar ter controle kunnen worden voorgelegd.
Het bemestingsplan wordt bijgehouden en aangevuld op het bedrijf.
De landbouwer mag alle nuttige documenten en bescheiden aanwenden om het bemestingsplan te onderbouwen.
§ 3. Het bemestingsplan bevat ten minste :
1° per diercategorie als vermeld in artikel 27, § 1, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 :
a) de te verwachten gemiddelde veebezetting in het lopende kalenderjaar;
b) het staltype waarin de dieren zullen worden gehouden, vermeld in artikel 11, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
c) de te verwachten nettoproductie aan dierlijke mest, berekend op basis van de gegevens, vermeld in punt a) en b), en uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, en in kg P2O5;
2° per mestsoort die op het bedrijf in kwestie in het lopende kalenderjaar geproduceerd zal worden :
a) de opslagcapaciteit;
b) de te verwachten hoeveelheid die op het bedrijf in kwestie in het lopende kalenderjaar geproduceerd zal worden, uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, in kg P2O5, en in ton of in m3;
3° voor elk perceel dat of elke perceelsgroep die behoort tot het bedrijf :
a) een luchtfoto of plan van de ligging van het perceel in kwestie of van de perceelsgroep in kwestie;
b) een opgave van de oppervlakte, de voorteelt, de hoofdteelt en de nateelt van het perceel in kwestie of van de perceelsgroep in kwestie;
c) de vermelding of voor het perceel in kwestie of voor de perceelsgroep in kwestie gebruikgemaakt wordt van de mogelijkheden die voortvloeien uit de uitvoering van een beschikking van de Europese Commissie tot verlening van een door de lidstaat België op grond van de Nitraatrichtlijn gevraagde derogatie;
d) de te verwachten nutriëntenbehoefte van de gewassen, uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, en in kg P2O5;
e) de dierlijke mest, andere meststoffen en kunstmest die de landbouwer op het perceel in kwestie of de perceelsgroep in kwestie plant op te brengen, gespecificeerd volgens mestsoort en uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, in kg P2O5, en in ton of m3;
f) de dierlijke mest die de landbouwer op het perceel in kwestie of de perceelsgroep in kwestie plant op te brengen, door uitscheiding door dieren bij begrazing, uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, en in kg P2O5;
4° de hoeveelheid dierlijke mest en andere meststoffen die de landbouwer in het lopende kalenderjaar plant aan te voeren of af te voeren, berekend op basis van de gegevens, vermeld in punt 1°, 2° en 3°, gespecificeerd volgens mestsoort en uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, in kg P2O5, en in ton of m3;
5° de hoeveelheid kunstmest die de landbouwer in het lopende kalenderjaar plant te gebruiken, berekend op basis van de gegevens, vermeld in punt 1°, 2° en 3°, gespecificeerd volgens mestsoort en uitgedrukt in kg N, in kg P2O5, en in ton of m3.
De landbouwer overweegt bij elke wijziging van zijn bedrijfsvoering of het plan gewijzigd of aangevuld moet worden met nieuwe stukken. Elke wijziging of aanvulling in het plan wordt uitgevoerd binnen zeven kalenderdagen na de wijziging van de geplande bedrijfsvoering, zodat het plan op permanente wijze een waarheidsgetrouw beeld geeft van de bedrijfsvoering op het vlak van bemesting.
§ 2. Het bemestingsplan van een bepaald kalenderjaar moet uiterlijk vanaf 15 februari van dat kalenderjaar ter controle kunnen worden voorgelegd.
Het bemestingsplan wordt bijgehouden en aangevuld op het bedrijf.
De landbouwer mag alle nuttige documenten en bescheiden aanwenden om het bemestingsplan te onderbouwen.
§ 3. Het bemestingsplan bevat ten minste :
1° per diercategorie als vermeld in artikel 27, § 1, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 :
a) de te verwachten gemiddelde veebezetting in het lopende kalenderjaar;
b) het staltype waarin de dieren zullen worden gehouden, vermeld in artikel 11, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
c) de te verwachten nettoproductie aan dierlijke mest, berekend op basis van de gegevens, vermeld in punt a) en b), en uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, en in kg P2O5;
2° per mestsoort die op het bedrijf in kwestie in het lopende kalenderjaar geproduceerd zal worden :
a) de opslagcapaciteit;
b) de te verwachten hoeveelheid die op het bedrijf in kwestie in het lopende kalenderjaar geproduceerd zal worden, uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, in kg P2O5, en in ton of in m3;
3° voor elk perceel dat of elke perceelsgroep die behoort tot het bedrijf :
a) een luchtfoto of plan van de ligging van het perceel in kwestie of van de perceelsgroep in kwestie;
b) een opgave van de oppervlakte, de voorteelt, de hoofdteelt en de nateelt van het perceel in kwestie of van de perceelsgroep in kwestie;
c) de vermelding of voor het perceel in kwestie of voor de perceelsgroep in kwestie gebruikgemaakt wordt van de mogelijkheden die voortvloeien uit de uitvoering van een beschikking van de Europese Commissie tot verlening van een door de lidstaat België op grond van de Nitraatrichtlijn gevraagde derogatie;
d) de te verwachten nutriëntenbehoefte van de gewassen, uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, en in kg P2O5;
e) de dierlijke mest, andere meststoffen en kunstmest die de landbouwer op het perceel in kwestie of de perceelsgroep in kwestie plant op te brengen, gespecificeerd volgens mestsoort en uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, in kg P2O5, en in ton of m3;
f) de dierlijke mest die de landbouwer op het perceel in kwestie of de perceelsgroep in kwestie plant op te brengen, door uitscheiding door dieren bij begrazing, uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, en in kg P2O5;
4° de hoeveelheid dierlijke mest en andere meststoffen die de landbouwer in het lopende kalenderjaar plant aan te voeren of af te voeren, berekend op basis van de gegevens, vermeld in punt 1°, 2° en 3°, gespecificeerd volgens mestsoort en uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, in kg P2O5, en in ton of m3;
5° de hoeveelheid kunstmest die de landbouwer in het lopende kalenderjaar plant te gebruiken, berekend op basis van de gegevens, vermeld in punt 1°, 2° en 3°, gespecificeerd volgens mestsoort en uitgedrukt in kg N, in kg P2O5, en in ton of m3.
De landbouwer overweegt bij elke wijziging van zijn bedrijfsvoering of het plan gewijzigd of aangevuld moet worden met nieuwe stukken. Elke wijziging of aanvulling in het plan wordt uitgevoerd binnen zeven kalenderdagen na de wijziging van de geplande bedrijfsvoering, zodat het plan op permanente wijze een waarheidsgetrouw beeld geeft van de bedrijfsvoering op het vlak van bemesting.
Art. 4.1.1.1. § 1er. Lorsqu'un agriculteur doit tenir un plan de fertilisation en exécution du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, ce plan de fertilisation doit répondre aux conditions, visées aux paragraphes 2 à 3.
§ 2. Le plan de fertilisation d'une année calendaire déterminée doit pouvoir être présenté au contrôle au plus tard le 15 février de ladite année calendaire.
Le plan de fertilisation doit être conservé et tenu à jour dans l'entreprise.
L'agriculteur peut produire tous les documents et pièces utiles pour étayer le plan de fertilisation.
§ 3. Le plan de fertilisation mentionne au moins :
1° par catégorie animale, visée à l'article 27, § 1er, alinéa 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 :
a) la densité moyenne du bétail à escompter pendant l'année calendaire en cours;
b) le type d'étable hébergeant les animaux en question, visé à l'article 11, § 1er, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 mars 2007 portant exécution du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles;
c) la production nette d'effluents d'élevage à escompter, calculée sur la base des données, visées aux points a) et b), et exprimée en kg N, en kg d'azote actif et en kg P2O5;
2° par type d'engrais qui sera produit sur l'entreprise concernée pendant l'année calendaire en cours :
a) la capacité de stockage;
b) la quantité prévue qui sera produite sur l'entreprise concernée pendant l'année calendaire en cours, exprimée en kg N, en kg d'azote actif, en kg kg P2O5, et en tonnes ou en mü;
3° pour chaque parcelle ou groupe de parcelles appartenant à l'entreprise :
a) une photo aérienne ou un plan situant la parcelle ou le groupe de parcelles en question;
b) une mention de la superficie, de la culture précédente, de la culture principale et de la culture suivante de la parcelle ou du groupe de parcelles en question;
c) la mention s'il est fait usage, pour la parcelle ou pour le groupe de parcelles en question, des possibilités résultant de l'exécution d'une décision de la Commission européenne accordant une dérogation demandée par l'Etat membre Belgique sur la base de la Directive sur les Nitrates;
d) les besoins en nutriments à escompter des cultures, exprimés en kg N, en kg d'azote actif et en kg P2O5 ;
e) les effluents d'élevage, les autres engrais et les engrais chimiques que l'agriculteur envisage d'épandre sur la parcelle ou le groupe de parcelles en question, répartis par type d'engrais et exprimés en kg N, en kg d'azote actif, en kg P2O5, et en tonnes ou mü;
f) les effluents d'élevage que l'agriculteur envisage d'épandre sur la parcelle ou le groupe de parcelles en question, par excrétion d'animaux lors du pâturage, exprimées en kg N, en kg d'azote actif et en kg P2O5 ;
4° de la quantité d'effluents d'élevage et d'autres engrais que l'agriculteur envisage d'acheminer ou d'évacuer pendant l'année calendaire en cours, calculée sur la base des données visées aux points 1°, 2° et 3°, répartie par type d'engrais et exprimée en kg N, en kg d'azote actif, en kg P2O5, et en tonnes ou m3;
5° la quantité d'engrais chimiques que l'agriculteur envisage d'utiliser pendant l'année calendaire en cours, calculée sur la base des données visées aux points 1°, 2° et 3°, répartie par type d'engrais et exprimée en kg N, en kg P2O5, et en tonnes ou m3.
L'agriculteur considère à chaque modification de la gestion de l'entreprise si le plan doit être modifié ou complété par de nouvelles pièces. Tout(e) modification ou complément du plan doit être effectué(e) dans les 7 jours calendaires suivant la modification de la gestion de l'exploitation envisagée, de sorte que le plan donne de façon permanente une image véridique de la gestion de l'entreprise en matière de fertilisation.
§ 2. Le plan de fertilisation d'une année calendaire déterminée doit pouvoir être présenté au contrôle au plus tard le 15 février de ladite année calendaire.
Le plan de fertilisation doit être conservé et tenu à jour dans l'entreprise.
L'agriculteur peut produire tous les documents et pièces utiles pour étayer le plan de fertilisation.
§ 3. Le plan de fertilisation mentionne au moins :
1° par catégorie animale, visée à l'article 27, § 1er, alinéa 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 :
a) la densité moyenne du bétail à escompter pendant l'année calendaire en cours;
b) le type d'étable hébergeant les animaux en question, visé à l'article 11, § 1er, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 mars 2007 portant exécution du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles;
c) la production nette d'effluents d'élevage à escompter, calculée sur la base des données, visées aux points a) et b), et exprimée en kg N, en kg d'azote actif et en kg P2O5;
2° par type d'engrais qui sera produit sur l'entreprise concernée pendant l'année calendaire en cours :
a) la capacité de stockage;
b) la quantité prévue qui sera produite sur l'entreprise concernée pendant l'année calendaire en cours, exprimée en kg N, en kg d'azote actif, en kg kg P2O5, et en tonnes ou en mü;
3° pour chaque parcelle ou groupe de parcelles appartenant à l'entreprise :
a) une photo aérienne ou un plan situant la parcelle ou le groupe de parcelles en question;
b) une mention de la superficie, de la culture précédente, de la culture principale et de la culture suivante de la parcelle ou du groupe de parcelles en question;
c) la mention s'il est fait usage, pour la parcelle ou pour le groupe de parcelles en question, des possibilités résultant de l'exécution d'une décision de la Commission européenne accordant une dérogation demandée par l'Etat membre Belgique sur la base de la Directive sur les Nitrates;
d) les besoins en nutriments à escompter des cultures, exprimés en kg N, en kg d'azote actif et en kg P2O5 ;
e) les effluents d'élevage, les autres engrais et les engrais chimiques que l'agriculteur envisage d'épandre sur la parcelle ou le groupe de parcelles en question, répartis par type d'engrais et exprimés en kg N, en kg d'azote actif, en kg P2O5, et en tonnes ou mü;
f) les effluents d'élevage que l'agriculteur envisage d'épandre sur la parcelle ou le groupe de parcelles en question, par excrétion d'animaux lors du pâturage, exprimées en kg N, en kg d'azote actif et en kg P2O5 ;
4° de la quantité d'effluents d'élevage et d'autres engrais que l'agriculteur envisage d'acheminer ou d'évacuer pendant l'année calendaire en cours, calculée sur la base des données visées aux points 1°, 2° et 3°, répartie par type d'engrais et exprimée en kg N, en kg d'azote actif, en kg P2O5, et en tonnes ou m3;
5° la quantité d'engrais chimiques que l'agriculteur envisage d'utiliser pendant l'année calendaire en cours, calculée sur la base des données visées aux points 1°, 2° et 3°, répartie par type d'engrais et exprimée en kg N, en kg P2O5, et en tonnes ou m3.
L'agriculteur considère à chaque modification de la gestion de l'entreprise si le plan doit être modifié ou complété par de nouvelles pièces. Tout(e) modification ou complément du plan doit être effectué(e) dans les 7 jours calendaires suivant la modification de la gestion de l'exploitation envisagée, de sorte que le plan donne de façon permanente une image véridique de la gestion de l'entreprise en matière de fertilisation.
Afdeling 2. [1 - De indeling van percelen in een klasse op basis van een bodemanalyse, vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006]1
Section 2. [1 - La subdivision de parcelles en classes sur la base d'une analyse du sol, telle que visée à l'article 13, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006]1
Art. 4.2.1. [1 § 1. Een landbouwer die beschikt over een bodemanalyse als vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, bezorgt die bodemanalyse aan de Mestbank.
Samen met de bodemanalyse, vermeld in het eerste lid, bezorgt de landbouwer al de volgende gegevens:
1° zijn naam, adres en landbouwernummer;
2° het bankrekeningnummer dat gebruikt mag worden voor een eventuele terugbetaling van de kosten van de analyse;
3° een kopie van een luchtfoto, zoals die ter beschikking wordt gesteld voor het indienen van de verzamelaanvraag, waarop het perceel dat bemonsterd werd, duidelijk is aangegeven.
§ 2. Een landbouwer kan meerdere bodemanalyses, die betrekking hebben op meerdere percelen, tegelijk aan de Mestbank bezorgen. In voorkomend geval wordt bij de aanduiding van de betrokken percelen op de luchtfoto of luchtfoto 's, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°, duidelijk gespecificeerd welke bodemanalyse bij welk perceel hoort.
§ 3. De bodemanalyse moet ingediend worden door een landbouwer die als actieve landbouwer bekend is in het GBCS.
§ 4. De bodemanalyse is gebaseerd op een monsterneming die uitgevoerd is in een kalenderjaar waarin het betrokken perceel landbouwgrond in een verzamelaanvraag was aangegeven.
§ 5. De Mestbank kan ook een bodemanalyse indienen die genomen is in opdracht van en op kosten van de Mestbank.
Als de Mestbank beslist om een bodemanalyse als vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, te nemen of te laten nemen, brengt ze de landbouwer die het betrokken perceel in gebruik heeft daarvan op de hoogte overeenkomstig de laatst gekende gegevens van de verzamelaanvraag.
Paragraaf 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing op bodemanalyses die de Mestbank indient.]1
Samen met de bodemanalyse, vermeld in het eerste lid, bezorgt de landbouwer al de volgende gegevens:
1° zijn naam, adres en landbouwernummer;
2° het bankrekeningnummer dat gebruikt mag worden voor een eventuele terugbetaling van de kosten van de analyse;
3° een kopie van een luchtfoto, zoals die ter beschikking wordt gesteld voor het indienen van de verzamelaanvraag, waarop het perceel dat bemonsterd werd, duidelijk is aangegeven.
§ 2. Een landbouwer kan meerdere bodemanalyses, die betrekking hebben op meerdere percelen, tegelijk aan de Mestbank bezorgen. In voorkomend geval wordt bij de aanduiding van de betrokken percelen op de luchtfoto of luchtfoto 's, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°, duidelijk gespecificeerd welke bodemanalyse bij welk perceel hoort.
§ 3. De bodemanalyse moet ingediend worden door een landbouwer die als actieve landbouwer bekend is in het GBCS.
§ 4. De bodemanalyse is gebaseerd op een monsterneming die uitgevoerd is in een kalenderjaar waarin het betrokken perceel landbouwgrond in een verzamelaanvraag was aangegeven.
§ 5. De Mestbank kan ook een bodemanalyse indienen die genomen is in opdracht van en op kosten van de Mestbank.
Als de Mestbank beslist om een bodemanalyse als vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, te nemen of te laten nemen, brengt ze de landbouwer die het betrokken perceel in gebruik heeft daarvan op de hoogte overeenkomstig de laatst gekende gegevens van de verzamelaanvraag.
Paragraaf 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing op bodemanalyses die de Mestbank indient.]1
Art. 4.2.1. [1 § 1er. Un agriculteur en possession d'une analyse du sol telle que visée à l'article 13, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, transmet cette analyse du sol à la Banque d'engrais.
En même temps que l'analyse du sol, visée à l'alinéa 1er, l'agriculteur communique les données suivantes :
1° ses nom, adresse et numéro d'agriculteur ;
2° le numéro de compte en banque pouvant être utilisé pour un éventuel remboursement des frais de l'analyse ;
3° une copie d'une photo aérienne, telle que mise à disposition pour l'introduction de la demande unique, et sur laquelle la parcelle ayant fait l'objet d'un échantillonnage est clairement indiquée.
§ 2. Un agriculteur peut transmettre en une seule fois à la Banque d'engrais plusieurs analyses du sol ayant trait à plusieurs parcelles. Le cas échéant, lors de l'indication des parcelles en question sur la/les photo(s) aérienne(s), visée(s) au § 1er, alinéa 2, 3°, il est clairement spécifié quelle analyse du sol appartient à quelle parcelle.
§ 3. L'analyse du sol doit être introduite par un agriculteur enregistré en tant qu'agriculteur actif dans le SIGC.
§ 4. L'analyse du sol doit être basée sur un prélèvement d'échantillon effectué au cours d'une année civile dans laquelle la parcelle de surface agricole en question était reprise dans une demande unique.
§ 5. La Banque d'engrais peut aussi introduire une analyse du sol ayant été effectuée pour l'ordre et aux frais de la Banque d'engrais.
Si la Banque d'engrais décide de procéder ou de faire procéder à une analyse du sol ainsi que mentionné à l'article 13, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, elle informe l'agriculteur qui utilise la parcelle concernée conformément aux dernières données connues de la demande unique.
Les paragraphes 1 à 4 ne s'appliquent pas aux analyses de sol introduites par la Banque d'engrais.]1
En même temps que l'analyse du sol, visée à l'alinéa 1er, l'agriculteur communique les données suivantes :
1° ses nom, adresse et numéro d'agriculteur ;
2° le numéro de compte en banque pouvant être utilisé pour un éventuel remboursement des frais de l'analyse ;
3° une copie d'une photo aérienne, telle que mise à disposition pour l'introduction de la demande unique, et sur laquelle la parcelle ayant fait l'objet d'un échantillonnage est clairement indiquée.
§ 2. Un agriculteur peut transmettre en une seule fois à la Banque d'engrais plusieurs analyses du sol ayant trait à plusieurs parcelles. Le cas échéant, lors de l'indication des parcelles en question sur la/les photo(s) aérienne(s), visée(s) au § 1er, alinéa 2, 3°, il est clairement spécifié quelle analyse du sol appartient à quelle parcelle.
§ 3. L'analyse du sol doit être introduite par un agriculteur enregistré en tant qu'agriculteur actif dans le SIGC.
§ 4. L'analyse du sol doit être basée sur un prélèvement d'échantillon effectué au cours d'une année civile dans laquelle la parcelle de surface agricole en question était reprise dans une demande unique.
§ 5. La Banque d'engrais peut aussi introduire une analyse du sol ayant été effectuée pour l'ordre et aux frais de la Banque d'engrais.
Si la Banque d'engrais décide de procéder ou de faire procéder à une analyse du sol ainsi que mentionné à l'article 13, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, elle informe l'agriculteur qui utilise la parcelle concernée conformément aux dernières données connues de la demande unique.
Les paragraphes 1 à 4 ne s'appliquent pas aux analyses de sol introduites par la Banque d'engrais.]1
Art. 4.2.2. [1 Als de Mestbank een bodemanalyse ontvangt die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 13, § 3, en artikel 84, § 10 en § 11, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en van dit besluit, neemt ze die bodemanalyse in rekening voor de indeling van het betrokken perceel of van de betrokken percelen, in een van de vier klassen, vermeld in artikel 13, § 3, eerste lid, van het voormelde decreet.]1
Art. 4.2.2. [1 Lorsque la Banque d'engrais reçoit une analyse du sol qui remplit les conditions visées aux articles 13, § 3 et 84, §§ 10 et 11, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et du présent arrêté, elle prend en compte ladite analyse pour la subdivision de la parcelle ou des parcelles en question dans l'une des quatre classes visées à l'article 13, § 3, alinéa 1er, du décret précité.]1
Art. 4.2.3. [1 § 1. De Mestbank kijkt na of de ontvangen bodemanalyse in aanmerking komt voor een terugbetaling conform artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
De kosten van een bodemanalyse worden forfaitair bepaald op:
1° 50 euro voor bodemanalyses waarvoor voor het bepalen van de klasse van het betrokken perceel, de gemeten hoeveelheid plantbeschikbaar fosfaat vergeleken wordt met de hoeveelheden plantbeschikbaar fosfaat in grasland, vermeld in artikel 13, § 3, eerste lid, van het voormelde decreet;
2° 25 euro voor bodemanalyses waarvoor voor het bepalen van de klasse van het betrokken perceel, de gemeten hoeveelheid plantbeschikbaar fosfaat vergeleken wordt met de hoeveelheden plantbeschikbaar fosfaat in akker, vermeld in artikel 13, § 3, eerste lid, van het voormelde decreet.
§ 2. Een bodemanalyse wordt maar één keer terugbetaald. Als de bodemanalyse tweemaal aan de Mestbank bezorgd wordt, kan alleen de landbouwer die als eerste de bodemanalyse aan de Mestbank heeft bezorgd, terugbetaald worden.
Analyses die uitgevoerd worden in opdracht van en op kosten van de Mestbank, of analyses die uitgevoerd worden in het kader van een begeleiding door het Coördinatiecentrum Voorlichting en Begeleiding Duurzame Bemesting (CVBB) vzw, komen niet in aanmerking voor terugbetaling.
§ 3. De Mestbank voert de terugbetalingen uit binnen de beschikbare begrotingskredieten. Als de beschikbare begrotingskredieten niet volstaan, worden de betalingen opgeschort.
§ 4. Als de Mestbank vaststelt dat de terugbetaling onterecht is gebeurd, vordert ze de uitbetaalde bedragen terug.]1
De kosten van een bodemanalyse worden forfaitair bepaald op:
1° 50 euro voor bodemanalyses waarvoor voor het bepalen van de klasse van het betrokken perceel, de gemeten hoeveelheid plantbeschikbaar fosfaat vergeleken wordt met de hoeveelheden plantbeschikbaar fosfaat in grasland, vermeld in artikel 13, § 3, eerste lid, van het voormelde decreet;
2° 25 euro voor bodemanalyses waarvoor voor het bepalen van de klasse van het betrokken perceel, de gemeten hoeveelheid plantbeschikbaar fosfaat vergeleken wordt met de hoeveelheden plantbeschikbaar fosfaat in akker, vermeld in artikel 13, § 3, eerste lid, van het voormelde decreet.
§ 2. Een bodemanalyse wordt maar één keer terugbetaald. Als de bodemanalyse tweemaal aan de Mestbank bezorgd wordt, kan alleen de landbouwer die als eerste de bodemanalyse aan de Mestbank heeft bezorgd, terugbetaald worden.
Analyses die uitgevoerd worden in opdracht van en op kosten van de Mestbank, of analyses die uitgevoerd worden in het kader van een begeleiding door het Coördinatiecentrum Voorlichting en Begeleiding Duurzame Bemesting (CVBB) vzw, komen niet in aanmerking voor terugbetaling.
§ 3. De Mestbank voert de terugbetalingen uit binnen de beschikbare begrotingskredieten. Als de beschikbare begrotingskredieten niet volstaan, worden de betalingen opgeschort.
§ 4. Als de Mestbank vaststelt dat de terugbetaling onterecht is gebeurd, vordert ze de uitbetaalde bedragen terug.]1
Art. 4.2.3. [1 § 1er. La Banque d'engrais vérifie si l'analyse du sol reçue entre en ligne de compte pour un remboursement conformément aux dispositions de l'article 13, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
Les frais d'une analyse du sol sont forfaitairement fixés à :
1° 50 euros pour les analyses du sol pour lesquelles, afin de déterminer la classe de la parcelle en question, la quantité mesurée de phosphate disponible pour les plantes est comparée aux quantités de phosphate disponibles dans les prairies, visées à l'article 13, § 3, alinéa 1er, du décret précité :
2° 25 euros pour les analyses du sol pour lesquelles, afin de déterminer la classe de la parcelle en question, la quantité mesurée de phosphate disponible pour les plantes est comparée aux quantités de phosphate disponibles dans les champs, visées à l'article 13, § 3, alinéa 1er, du décret précité.
§ 2. Une analyse du sol n'est remboursée qu'une seule fois. Si l'analyse du sol est transmise à deux reprises à la Banque d'engrais, seul l'agriculteur ayant transmis en premier l'analyse du sol à la Banque d'engrais sera remboursé.
Les analyses effectuées pour l'ordre et aux frais de la Banque d'engrais ou les analyses effectuées dans le cadre d'un accompagnement par le " Coördinatiecentrum voorlichting en begeleiding duurzame bemesting vzw - CVBB " (Centre de coordination sur l'information et l'accompagnement de la fertilisation durable) n'entrent pas en ligne de compte pour un remboursement.
§ 3. La Banque d'engrais effectue les remboursements dans les limites des crédits budgétaires disponibles. Si les crédits en question ne suffisent pas, les paiements sont suspendus.
§ 4. Si la Banque d'engrais constate que le remboursement a été effectué indûment, elle recouvre les montants payés.]1
Les frais d'une analyse du sol sont forfaitairement fixés à :
1° 50 euros pour les analyses du sol pour lesquelles, afin de déterminer la classe de la parcelle en question, la quantité mesurée de phosphate disponible pour les plantes est comparée aux quantités de phosphate disponibles dans les prairies, visées à l'article 13, § 3, alinéa 1er, du décret précité :
2° 25 euros pour les analyses du sol pour lesquelles, afin de déterminer la classe de la parcelle en question, la quantité mesurée de phosphate disponible pour les plantes est comparée aux quantités de phosphate disponibles dans les champs, visées à l'article 13, § 3, alinéa 1er, du décret précité.
§ 2. Une analyse du sol n'est remboursée qu'une seule fois. Si l'analyse du sol est transmise à deux reprises à la Banque d'engrais, seul l'agriculteur ayant transmis en premier l'analyse du sol à la Banque d'engrais sera remboursé.
Les analyses effectuées pour l'ordre et aux frais de la Banque d'engrais ou les analyses effectuées dans le cadre d'un accompagnement par le " Coördinatiecentrum voorlichting en begeleiding duurzame bemesting vzw - CVBB " (Centre de coordination sur l'information et l'accompagnement de la fertilisation durable) n'entrent pas en ligne de compte pour un remboursement.
§ 3. La Banque d'engrais effectue les remboursements dans les limites des crédits budgétaires disponibles. Si les crédits en question ne suffisent pas, les paiements sont suspendus.
§ 4. Si la Banque d'engrais constate que le remboursement a été effectué indûment, elle recouvre les montants payés.]1
Art. 4.2.4. [1 De Mestbank informeert de landbouwer die de bodemanalyse aan de Mestbank heeft bezorgd via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, over de gevolgen van de indeling in een van de vier klassen en over de terugbetaling van een ontvangen bodemanalyse. De landbouwer kan daartegen bezwaar indienen. Alleen bezwaren via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket zijn ontvankelijk, op voorwaarde dat ze zijn ingediend:
1° uiterlijk op 31 juli als de Mestbank haar beslissing op het internetloket heeft geplaatst in de periode van 1 januari tot en met 30 juni;
2° uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar als de Mestbank haar beslissing op het internetloket heeft geplaatst in de periode van 1 juli tot en met 31 december van het vorige kalenderjaar.
De indiening van een bezwaar tegen een bepaalde beslissing schorst de betrokken beslissing niet.
Het afdelingshoofd van de Mestbank brengt de indiener van het bezwaar via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van zijn beslissing binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van het bezwaar. Het afdelingshoofd van de Mestbank kan die termijn eenmalig verlengen met een periode van negentig dagen. Hij brengt de indiener van het bezwaar daarvan op de hoogte door een met redenen omklede melding op het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.]1
1° uiterlijk op 31 juli als de Mestbank haar beslissing op het internetloket heeft geplaatst in de periode van 1 januari tot en met 30 juni;
2° uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar als de Mestbank haar beslissing op het internetloket heeft geplaatst in de periode van 1 juli tot en met 31 december van het vorige kalenderjaar.
De indiening van een bezwaar tegen een bepaalde beslissing schorst de betrokken beslissing niet.
Het afdelingshoofd van de Mestbank brengt de indiener van het bezwaar via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van zijn beslissing binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van het bezwaar. Het afdelingshoofd van de Mestbank kan die termijn eenmalig verlengen met een periode van negentig dagen. Hij brengt de indiener van het bezwaar daarvan op de hoogte door een met redenen omklede melding op het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.]1
Art. 4.2.4. [1 La Banque d'engrais informe l'agriculteur lui ayant transmis l'analyse du sol, par le biais du guichet internet mis à disposition par ses soins, sur les conséquences de la subdivision en une des quatre classes et ainsi que sur le remboursement d'une analyse du sol reçue. L'agriculteur peut introduire une réclamation. Seules les réclamations introduites par le biais du guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais sont recevables, à condition d'avoir été introduites :
1° au plus tard le 31 juillet de l'année civile, si la Banque d'engrais a déposé sa décision au guichet internet entre le 1er janvier et le 30 juin ;
2° au plus tard le 31 janvier de l'année civile suivante, si la Banque d'engrais a déposé sa décision au guichet Internet entre le 1er juillet et le 31 décembre de l'année civile précédente.
L'introduction d'une réclamation contre une décision déterminée ne suspend pas la décision en question.
Le chef de division de la Banque d'engrais informe l'auteur du recours de sa décision via le guichet internet mis à disposition par la banque d'engrais, et ce dans les nonante jours calendaires qui suivent la réception de la réclamation. Le chef de division de la Banque d'engrais peut prolonger ce délai à titre unique pour une période de nonante jours. Il en informe l'introducteur de la réclamation par notification motivée déposée au guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais.]1
1° au plus tard le 31 juillet de l'année civile, si la Banque d'engrais a déposé sa décision au guichet internet entre le 1er janvier et le 30 juin ;
2° au plus tard le 31 janvier de l'année civile suivante, si la Banque d'engrais a déposé sa décision au guichet Internet entre le 1er juillet et le 31 décembre de l'année civile précédente.
L'introduction d'une réclamation contre une décision déterminée ne suspend pas la décision en question.
Le chef de division de la Banque d'engrais informe l'auteur du recours de sa décision via le guichet internet mis à disposition par la banque d'engrais, et ce dans les nonante jours calendaires qui suivent la réception de la réclamation. Le chef de division de la Banque d'engrais peut prolonger ce délai à titre unique pour une période de nonante jours. Il en informe l'introducteur de la réclamation par notification motivée déposée au guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais.]1
Art. 4.2.5. [1 In afwijking van artikel 13, § 3, elfde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 worden de volgende percelen landbouwgrond die niet ingedeeld zijn in een klasse op basis van een bodemanalyse, als klasse III beschouwd:
1° percelen landbouwgrond met een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 0,3 hectare;
2° [2 percelen landbouwgrond met een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 0,5 hectare die in gebiedstype 0 of gebiedstype 1 liggen.]2]1
1° percelen landbouwgrond met een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 0,3 hectare;
2° [2 percelen landbouwgrond met een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 0,5 hectare die in gebiedstype 0 of gebiedstype 1 liggen.]2]1
Art. 4.2.5. [1 Par dérogation à l'article 13, § 3, alinéa 11, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, les parcelles de surfaces agricoles suivantes, qui ne sont pas subdivisées dans une classe sur la base d'une analyse du sol, sont considérées comme appartenant à la classe III :
1° les parcelles ayant une superficie inférieure ou égale à 0,3 hectare ;
2° [2 les parcelles agricoles ayant une superficie inférieure ou égale à 0,5 hectare situées en zone de type 0 ou 1.]2]1
1° les parcelles ayant une superficie inférieure ou égale à 0,3 hectare ;
2° [2 les parcelles agricoles ayant une superficie inférieure ou égale à 0,5 hectare situées en zone de type 0 ou 1.]2]1
Afdeling 3. [1 - Uitzonderlijke weersomstandigheden waardoor de periode voor het opbrengen van meststoffen of voor het inzaaien van een vanggewas of een specifieke teelt als vermeld in artikel 8, § 9, en artikel 14, § 9, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt verlengd]1
Section 3. [1 - Conditions climatiques exceptionnelles en raison desquelles la période d'épandage des engrais ou d'ensemencement d'une culture piège ou d'une culture spécifique, ainsi que visée à l'article 8, § 9, et à l'article 14, § 9, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, est prolongée]1
Art. 4.3.1. [1 Onder uitzonderlijke weersomstandigheden als vermeld in artikel 8, § 9, tweede en derde lid, [2 ...]2 van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt verstaan dat het door de weersomstandigheden niet mogelijk is om een teelt in te zaaien in de periode van 15 tot en met 31 augustus.
De minister stelt vast of er in een bepaald kalenderjaar uitzonderlijke weersomstandigheden zijn als vermeld in het eerste lid.
Als de minister vaststelt dat er uitzonderlijke weersomstandigheden zijn, kan de minister:
1° bepalen dat de meststoffen op of in de bodem mogen worden gebracht tot en met 10 september, ter uitvoering van artikel 8, § 9, derde lid, van het voormelde decreet en in afwijking van artikel 5.2.1.2, § 3, van dit besluit;
2° bepalen dat de periode voor het inzaaien van een vanggewas of specifieke teelt, ter uitvoering van artikel 8, § 9, tweede lid, [2 ...]2 van het voormelde decreet, verlengd wordt tot maximaal 10 september.
De minister kan de afwijkingen, vermeld in het derde lid, beperken, inzonderheid tot bepaalde hoofdteelten of nateelten of tot bepaalde gebieden, op basis van de waterkwaliteit, de bodemtextuur of de weersomstandigheden.
De minister kan aan de afwijkingen, vermeld in het derde lid, extra voorwaarden verbinden, inzonderheid voor het inzaaien van bepaalde nateelten, de periode waarin die nateelten aangehouden moeten worden, de types en hoeveelheden meststoffen die ter uitvoering van die afwijking opgebracht mogen worden en de wijze waarop die meststoffen opgebracht moeten worden.]1
De minister stelt vast of er in een bepaald kalenderjaar uitzonderlijke weersomstandigheden zijn als vermeld in het eerste lid.
Als de minister vaststelt dat er uitzonderlijke weersomstandigheden zijn, kan de minister:
1° bepalen dat de meststoffen op of in de bodem mogen worden gebracht tot en met 10 september, ter uitvoering van artikel 8, § 9, derde lid, van het voormelde decreet en in afwijking van artikel 5.2.1.2, § 3, van dit besluit;
2° bepalen dat de periode voor het inzaaien van een vanggewas of specifieke teelt, ter uitvoering van artikel 8, § 9, tweede lid, [2 ...]2 van het voormelde decreet, verlengd wordt tot maximaal 10 september.
De minister kan de afwijkingen, vermeld in het derde lid, beperken, inzonderheid tot bepaalde hoofdteelten of nateelten of tot bepaalde gebieden, op basis van de waterkwaliteit, de bodemtextuur of de weersomstandigheden.
De minister kan aan de afwijkingen, vermeld in het derde lid, extra voorwaarden verbinden, inzonderheid voor het inzaaien van bepaalde nateelten, de periode waarin die nateelten aangehouden moeten worden, de types en hoeveelheden meststoffen die ter uitvoering van die afwijking opgebracht mogen worden en de wijze waarop die meststoffen opgebracht moeten worden.]1
Art. 4.3.1. [1 Par conditions climatiques exceptionnelles, telles que visées à l'article 8, § 9, alinéas 2 et 3, [2 ...]2 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, il est entendu que, en raison des conditions climatiques, il n'est pas possible d'ensemencer une culture entre le 15 et le 31 août inclus.
Le ministre décide s'il y a lieu de tenir compte de conditions climatiques exceptionnelles au cours d'une année civile déterminée, telles que visées à l'alinéa 1er.
S'il décide qu'il existe des conditions climatiques exceptionnelles, il peut :
1° arrêter que les engrais peuvent être épandus sur ou dans le sol jusqu'au 10 septembre inclus, en exécution de l'article 8, § 9, alinéa 3, du décret précité et par dérogation à l'article 5.2.1.2, § 3, du présent arrêté ;
2° arrêter de prolonger la période d'ensemencement de la culture piège ou la culture spécifique jusqu'au 10 septembre maximum, en exécution de l'article 8, § 9, alinéa 2, [2 ...]2 du décret précité.
Le ministre peut limiter les dérogations, telles que mentionnées à l'alinéa 3, notamment à certaines cultures principales ou à certaines régions, sur la base de la qualité de l'eau, de la texture du sol ou des conditions climatiques.
Il peut également y adjoindre, ainsi que prévu à l'alinéa 3, des conditions supplémentaires, notamment pour l'ensemencement de certaines cultures successives, la période durant laquelle ces cultures successives doivent être maintenues, les types et quantités d'engrais qui peuvent être épandus en exécution de ladite dérogation et le mode d'épandage des engrais.]1
Le ministre décide s'il y a lieu de tenir compte de conditions climatiques exceptionnelles au cours d'une année civile déterminée, telles que visées à l'alinéa 1er.
S'il décide qu'il existe des conditions climatiques exceptionnelles, il peut :
1° arrêter que les engrais peuvent être épandus sur ou dans le sol jusqu'au 10 septembre inclus, en exécution de l'article 8, § 9, alinéa 3, du décret précité et par dérogation à l'article 5.2.1.2, § 3, du présent arrêté ;
2° arrêter de prolonger la période d'ensemencement de la culture piège ou la culture spécifique jusqu'au 10 septembre maximum, en exécution de l'article 8, § 9, alinéa 2, [2 ...]2 du décret précité.
Le ministre peut limiter les dérogations, telles que mentionnées à l'alinéa 3, notamment à certaines cultures principales ou à certaines régions, sur la base de la qualité de l'eau, de la texture du sol ou des conditions climatiques.
Il peut également y adjoindre, ainsi que prévu à l'alinéa 3, des conditions supplémentaires, notamment pour l'ensemencement de certaines cultures successives, la période durant laquelle ces cultures successives doivent être maintenues, les types et quantités d'engrais qui peuvent être épandus en exécution de ladite dérogation et le mode d'épandage des engrais.]1
Afdeling 4. [1 - Afwijking op de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 voor de educatieve demonstraties of de wetenschappelijke proefnemingen]1
Section 4. [1 - Dérogations aux dispositions du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 en ce qui concerne les démonstrations éducatives ou les essais scientifiques]1
Art. 4.4.1. [1 Ter uitvoering van artikel 8, § 9, vierde lid, artikel 13, § 10, zevende lid, of artikel 22, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, dient iedereen die in het kader van educatieve demonstraties of in het kader van wetenschappelijke proefnemingen, wil afwijken van de bemestingsnormen, vermeld in het voormelde decreet, [2 of van artikel 8 of artikel 22]2 van het voormelde decreet, daarvoor een gemotiveerde aanvraag in bij [2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2.
De aanvraag vermeldt minimaal de volgende gegevens:
1° de dag of de periode waarvoor men de afwijking wil verkrijgen;
2° de exploitatie of exploitaties waartoe de betrokken percelen landbouwgrond behoren;
3° een nadere omschrijving van de betrokken educatieve demonstratie of wetenschappelijke proefneming, met aanduiding van de bepaling of bepalingen van het voormelde decreet waarvan men wil afwijken en de wijze waarop men van de betreffende bepaling wil afwijken;
4° in voorkomend geval, de identificatiegegevens van de betrokken erkende mestvoerder.
De aanvraag wordt minimaal vijftien dagen voor de dag of voor de aanvang van de periode waarvoor men de afwijking wil verkrijgen, ingediend. De toestemming van [2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2 om meststoffen op te brengen in afwijking van de bepalingen van het voormelde decreet, wordt door [2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, met een brief, of via een e-mail verleend. De aanvrager deelt, zo [2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2 erom verzoekt, ook alle andere gegevens mee die [2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2 nodig acht.]1
De aanvraag vermeldt minimaal de volgende gegevens:
1° de dag of de periode waarvoor men de afwijking wil verkrijgen;
2° de exploitatie of exploitaties waartoe de betrokken percelen landbouwgrond behoren;
3° een nadere omschrijving van de betrokken educatieve demonstratie of wetenschappelijke proefneming, met aanduiding van de bepaling of bepalingen van het voormelde decreet waarvan men wil afwijken en de wijze waarop men van de betreffende bepaling wil afwijken;
4° in voorkomend geval, de identificatiegegevens van de betrokken erkende mestvoerder.
De aanvraag wordt minimaal vijftien dagen voor de dag of voor de aanvang van de periode waarvoor men de afwijking wil verkrijgen, ingediend. De toestemming van [2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2 om meststoffen op te brengen in afwijking van de bepalingen van het voormelde decreet, wordt door [2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, met een brief, of via een e-mail verleend. De aanvrager deelt, zo [2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2 erom verzoekt, ook alle andere gegevens mee die [2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2 nodig acht.]1
Art. 4.4.1. [1 En exécution de l'article 8, § 9, alinéa 4, de l'article 13, § 10, alinéa 7 ou de l'article 22, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, quiconque souhaite épandre des engrais dans le cadre de démonstrations éducatives et d'essais scientifiques, par dérogation aux normes d'épandage visées dans le décret précité, [2 ou à l'article 8 ou à l'article 22]2 du décret précité, adresse à cet effet une demande motivée au [2 chef de division de la Banque d'engrais]2.
La demande fait au moins mention des données suivantes :
1° le jour ou la période faisant l'objet de la dérogation ;
2° l'exploitation ou les exploitations auxquelles appartiennent les terres agricoles concernées ;
3° une description de la démonstration éducative ou de l'essai scientifique concerné, avec indication de la ou des disposition(s) du décret précité à laquelle ou auxquelles on souhaite déroger et la manière dont on souhaite y déroger ;
4° au besoin, les données d'identification du transporteur d'engrais agréé concerné.
La demande doit être introduite au moins quinze jours avant le jour ou avant le début de la période faisant l'objet de la dérogation. Le [2 chef de division de la Banque d'engrais]2 donne son consentement pour épandre des engrais, par dérogation aux dispositions du décret précité, par lettre, par fax ou par e-mail, par le biais du guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais. A la demande du [2 chef de division de la Banque d'engrais]2, le demandeur doit également communiquer tous les autres renseignements qu'il estime utiles.]1
La demande fait au moins mention des données suivantes :
1° le jour ou la période faisant l'objet de la dérogation ;
2° l'exploitation ou les exploitations auxquelles appartiennent les terres agricoles concernées ;
3° une description de la démonstration éducative ou de l'essai scientifique concerné, avec indication de la ou des disposition(s) du décret précité à laquelle ou auxquelles on souhaite déroger et la manière dont on souhaite y déroger ;
4° au besoin, les données d'identification du transporteur d'engrais agréé concerné.
La demande doit être introduite au moins quinze jours avant le jour ou avant le début de la période faisant l'objet de la dérogation. Le [2 chef de division de la Banque d'engrais]2 donne son consentement pour épandre des engrais, par dérogation aux dispositions du décret précité, par lettre, par fax ou par e-mail, par le biais du guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais. A la demande du [2 chef de division de la Banque d'engrais]2, le demandeur doit également communiquer tous les autres renseignements qu'il estime utiles.]1
Afdeling 5. [1 - De invulling van de bemestingsnormen]1
Section 5. [1 - La concrétisation des normes de fertilisation]1
Art. 4.5.1. [1 De landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel in kwestie behoort, is, voor de toepassing van het Mestdecreet van 22 december 2006 en de uitvoeringsbesluiten ervan, verantwoordelijk voor de bemesting op dat perceel.
Een landbouwer die in de loop van een jaar een perceel landbouwgrond gebruikt dat niet tot zijn bedrijf behoort, mag dat perceel landbouwgrond niet bemesten, tenzij hij van de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel in kwestie behoort, de toestemming heeft om het perceel te bemesten of te laten bemesten. De meststoffen die met toestemming van de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel landbouwgrond behoort, worden opgebracht, worden beschouwd als meststoffen die aangevoerd zijn naar de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel in kwestie behoort. De meststoffen waarvan niet aangetoond kan worden dat deze met toestemming van de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel landbouwgrond behoort, zijn opgebracht, worden niet beschouwd als meststoffen die aangevoerd zijn naar de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel in kwestie behoort. Deze meststoffen worden beschouwd als opgebracht in strijd met de bepalingen van het Mestdecreet, door de landbouwer die bemest op een perceel dat niet tot zijn bedrijf behoort.
De minister kan nadere regels bepalen over de toestemming, vermeld in het tweede lid.]1
Een landbouwer die in de loop van een jaar een perceel landbouwgrond gebruikt dat niet tot zijn bedrijf behoort, mag dat perceel landbouwgrond niet bemesten, tenzij hij van de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel in kwestie behoort, de toestemming heeft om het perceel te bemesten of te laten bemesten. De meststoffen die met toestemming van de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel landbouwgrond behoort, worden opgebracht, worden beschouwd als meststoffen die aangevoerd zijn naar de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel in kwestie behoort. De meststoffen waarvan niet aangetoond kan worden dat deze met toestemming van de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel landbouwgrond behoort, zijn opgebracht, worden niet beschouwd als meststoffen die aangevoerd zijn naar de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel in kwestie behoort. Deze meststoffen worden beschouwd als opgebracht in strijd met de bepalingen van het Mestdecreet, door de landbouwer die bemest op een perceel dat niet tot zijn bedrijf behoort.
De minister kan nadere regels bepalen over de toestemming, vermeld in het tweede lid.]1
Art.4.5.1. [1 L'agriculteur à l'exploitation duquel appartient la parcelle en question est, pour l'application du décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et de ses arrêtés d'application, responsable de la fertilisation de cette parcelle.
L'agriculteur qui, au cours d'une année, utilise une parcelle de terre agricole n'appartenant pas à son exploitation, ne peut pas fertiliser cette parcelle de terre agricole, sauf si l'agriculteur à l'exploitation duquel appartient la parcelle en question l'autorise à fertiliser ou à faire fertiliser la parcelle. Les engrais qui sont épandus avec l'autorisation de l'agriculteur à l'exploitation duquel appartient la parcelle de terre agricole, sont considérés comme des engrais livrés à l'agriculteur à l'exploitation duquel appartient la parcelle en question. Les engrais dont il ne peut être prouvé qu'ils ont été épandus avec l'autorisation de l'agriculteur à l'exploitation duquel appartient la parcelle de terre agricole en question, ne sont pas considérés comme des engrais livrés à l'agriculteur à l'exploitation duquel appartient la parcelle en question. Ces engrais sont considérés comme ayant été épandus contrairement aux dispositions du décret sur les engrais, par l'agriculteur qui fertilise une parcelle qui n'appartient pas à son exploitation.
Le ministre peut arrêter des modalités relatives à l'autorisation, visée à l'alinéa 2.]1
L'agriculteur qui, au cours d'une année, utilise une parcelle de terre agricole n'appartenant pas à son exploitation, ne peut pas fertiliser cette parcelle de terre agricole, sauf si l'agriculteur à l'exploitation duquel appartient la parcelle en question l'autorise à fertiliser ou à faire fertiliser la parcelle. Les engrais qui sont épandus avec l'autorisation de l'agriculteur à l'exploitation duquel appartient la parcelle de terre agricole, sont considérés comme des engrais livrés à l'agriculteur à l'exploitation duquel appartient la parcelle en question. Les engrais dont il ne peut être prouvé qu'ils ont été épandus avec l'autorisation de l'agriculteur à l'exploitation duquel appartient la parcelle de terre agricole en question, ne sont pas considérés comme des engrais livrés à l'agriculteur à l'exploitation duquel appartient la parcelle en question. Ces engrais sont considérés comme ayant été épandus contrairement aux dispositions du décret sur les engrais, par l'agriculteur qui fertilise une parcelle qui n'appartient pas à son exploitation.
Le ministre peut arrêter des modalités relatives à l'autorisation, visée à l'alinéa 2.]1
HOOFDSTUK 5. - Derogatie
CHAPITRE 5. - Dérogation
Afdeling 1. - De aanvraag van derogatie
Section 1. - La demande de dérogation
Art. 5.1.1. [1 § 1. De landbouwer die voor een aantal percelen van zijn bedrijf een derogatie wil verkrijgen, dient uiterlijk op 15 februari van het jaar waarvoor hij de derogatie aanvraagt, een aanvraag van derogatie in bij de Mestbank via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt. De landbouwer kan, met één aanvraag, voor verschillende kalenderjaren een derogatie aanvragen. Uiterlijk op 15 februari van het jaar waarvoor de derogatie is aangevraagd, kan de landbouwer een ingediende aanvraag intrekken. Als een ingediende aanvraag van derogatie op 16 februari van het jaar waarvoor de derogatie is aangevraagd, niet ingetrokken is, is de aanvraag voor dat jaar definitief.
De aanvraag, vermeld in het eerste lid, is alleen ontvankelijk als ze op tijd is ingediend en als de aanvrager verklaart dat hij op de hoogte is van de verplichtingen voor de derogatie en dat hij aan de voorwaarden zal voldoen. De aanvrager verklaart dat hij aan de volgende verplichtingen inzake derogatie zal voldoen:
1° de bijkomende gegevens naar aanleiding van de verzamelaanvraag, vermeld in paragraaf 3, vermelden;
2° zich houden aan de maximale bemestingsnormen op de derogatiepercelen, vermeld in artikel 5.2.1.1 van dit besluit;
3° geen dierlijke mest opbrengen op derogatiepercelen, tenzij de dierlijke mest voor de toepassing van dit besluit als derogatiemest wordt beschouwd als vermeld in artikel 5.2.1.2, § 1, van dit besluit, en geen fosfaat uit kunstmest opbrengen op derogatiepercelen die ingedeeld zijn in klasse III of IV als vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006 en artikel 5.2.1.2, § 2, van dit besluit;
4° dierlijke mest, kunstmest of andere meststoffen op de percelen waarvoor derogatie is verleend, alleen op of in de bodem brengen van 16 februari tot en met 31 augustus als vermeld in artikel 5.2.1.2, § 3, van dit besluit. Als in het Mestdecreet van 22 december 2006 strengere bepalingen zijn opgenomen, gelden die strengere bepalingen in afwijking van de voorgaande verplichting;
5° zich houden aan de bijzondere voorwaarden voor grondbewerking en bemestingspraktijk die gelden op derogatiepercelen, vermeld in artikel 5.2.2.1 van dit besluit;
6° zich houden aan de bijzondere voorwaarden voor grondbewerking en de bemestingspraktijken die gelden voor alle percelen van het bedrijf, vermeld in artikel 5.2.2.2 van dit besluit;
7° op bedrijfsniveau het bemestingsplan, vermeld in artikel 5.4.1.1 van dit besluit, tijdig opmaken, bijhouden en aanvullen;
8° de bodemanalyses, vermeld in artikel 5.4.3.1 van dit besluit, laten uitvoeren;
[2 9° zich houden aan de maximale bemestingsnormen die gelden voor alle percelen van het bedrijf, vermeld in artikel 5.2.2.3 van dit besluit;
10° de toegang tot zijn percelen toestaan voor bemonsteringen ten behoeve van de monitoring van de derogatie, en de uitvoering van die bemonsteringen niet hinderen als vermeld in artikel 5.4.3.1, § 6, van dit besluit.]2
§ 2. Derogatie kan alleen worden verleend voor percelen waarop derogatiegewassen worden geteeld en die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1 en 3.
De Mestbank stelt de landbouwers, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd, een overzicht ter beschikking van al de tot het bedrijf behorende landbouwgronden. Voor elk van de percelen landbouwgrond wordt vermeld of op basis van de op dat moment bekende gegevens voor het perceel in kwestie derogatie wordt verleend.
§ 3. De landbouwer die een aanvraag als vermeld in paragraaf 1, heeft ingediend, vermeldt uiterlijk op de datum waarop de verzamelaanvraag conform artikel 7 van het ministerieel besluit van 23 juni 2015 moet worden ingediend, of, uiterlijk op 31 mei als de verzamelaanvraag tijdig is ingediend, naar aanleiding van een toevoeging of wijziging, op de verzamelaanvraag de volgende gegevens:
1° de percelen waarvoor derogatie wordt aangevraagd, met vermelding van het derogatiegewas dat wordt geteeld;
2° alle percelen blijvend grasland van het bedrijf die in het jaar van de aanvraag zijn of zullen worden gescheurd.
In de volgende gevallen kan geen derogatie worden aangevraagd:
1° voor percelen die onder het toepassingsgebied vallen van artikel 41bis of 41ter van het Mestdecreet van 22 december 2006, en waarop geen ontheffing van toepassing is;
2° voor percelen in de beschermingszone type I van de waterwingebieden, vermeld in artikel 16 van het voormelde decreet;
3° voor percelen in de fosfaatverzadigde gebieden die afgebakend zijn conform artikel 17, § 2, van het voormelde decreet, met uitzondering van de percelen die met toepassing van artikel 17, § 3 en § 4, van het voormelde decreet niet onderworpen zijn aan de fosfaatbemestingsnorm, vermeld in artikel 17, § 1, van het voormelde decreet;
4° voor percelen waarvoor beheersovereenkomsten zijn gesloten die de hoeveelheid dierlijke mest die op een perceel mag worden opgebracht, beperken;
5° voor percelen waarop ter uitvoering van artikel 13, § 4, artikel 14, § 5 of § 6, artikel 15, artikel 62, § 1, of artikel 84, § 23, van het voormelde decreet, in het voorgaande kalenderjaar een nitraatresidu is gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste drempelwaarde, vermeld in artikel 15, § 1, van het voormelde decreet. In afwijking daarvan wordt geen rekening gehouden met de resultaten van nitraatresidumetingen die het vorige kalenderjaar uitgevoerd zijn in het kader van een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau, en waarbij het resultaat van de in het vorige jaar bepaalde nitraatresidu's kleiner is of gelijk is aan de gewogen gemiddelde nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, vermeld in artikel 15 van het voormelde decreet;
6° door een bedrijf als vermeld in artikel 15, § 11, van het voormelde decreet;
7° voor percelen die uitgesloten zijn van de aanvraag omdat ze niet voldoen aan de voorwaarden voor derogatie in het voorgaande kalenderjaar, vermeld in artikel 5.5.1, eerste lid, van dit besluit;
8° voor derogatiegewassen die zijn uitgesloten van de aanvraag omdat ze niet voldoen aan de voorwaarden voor derogatie in het voorgaande kalenderjaar, vermeld in artikel 5.5.1, tweede lid, van dit besluit;
9° voor akkerranden die als ecologisch aandachtsgebied zijn aangelegd, met toepassing van artikel 38 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
10° voor percelen waarop, ten gevolge van een doorlichting als vermeld in artikel 62, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, een maatregel van kracht is die de toepassing van de derogatie op die percelen verhindert.]1
De aanvraag, vermeld in het eerste lid, is alleen ontvankelijk als ze op tijd is ingediend en als de aanvrager verklaart dat hij op de hoogte is van de verplichtingen voor de derogatie en dat hij aan de voorwaarden zal voldoen. De aanvrager verklaart dat hij aan de volgende verplichtingen inzake derogatie zal voldoen:
1° de bijkomende gegevens naar aanleiding van de verzamelaanvraag, vermeld in paragraaf 3, vermelden;
2° zich houden aan de maximale bemestingsnormen op de derogatiepercelen, vermeld in artikel 5.2.1.1 van dit besluit;
3° geen dierlijke mest opbrengen op derogatiepercelen, tenzij de dierlijke mest voor de toepassing van dit besluit als derogatiemest wordt beschouwd als vermeld in artikel 5.2.1.2, § 1, van dit besluit, en geen fosfaat uit kunstmest opbrengen op derogatiepercelen die ingedeeld zijn in klasse III of IV als vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006 en artikel 5.2.1.2, § 2, van dit besluit;
4° dierlijke mest, kunstmest of andere meststoffen op de percelen waarvoor derogatie is verleend, alleen op of in de bodem brengen van 16 februari tot en met 31 augustus als vermeld in artikel 5.2.1.2, § 3, van dit besluit. Als in het Mestdecreet van 22 december 2006 strengere bepalingen zijn opgenomen, gelden die strengere bepalingen in afwijking van de voorgaande verplichting;
5° zich houden aan de bijzondere voorwaarden voor grondbewerking en bemestingspraktijk die gelden op derogatiepercelen, vermeld in artikel 5.2.2.1 van dit besluit;
6° zich houden aan de bijzondere voorwaarden voor grondbewerking en de bemestingspraktijken die gelden voor alle percelen van het bedrijf, vermeld in artikel 5.2.2.2 van dit besluit;
7° op bedrijfsniveau het bemestingsplan, vermeld in artikel 5.4.1.1 van dit besluit, tijdig opmaken, bijhouden en aanvullen;
8° de bodemanalyses, vermeld in artikel 5.4.3.1 van dit besluit, laten uitvoeren;
[2 9° zich houden aan de maximale bemestingsnormen die gelden voor alle percelen van het bedrijf, vermeld in artikel 5.2.2.3 van dit besluit;
10° de toegang tot zijn percelen toestaan voor bemonsteringen ten behoeve van de monitoring van de derogatie, en de uitvoering van die bemonsteringen niet hinderen als vermeld in artikel 5.4.3.1, § 6, van dit besluit.]2
§ 2. Derogatie kan alleen worden verleend voor percelen waarop derogatiegewassen worden geteeld en die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1 en 3.
De Mestbank stelt de landbouwers, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd, een overzicht ter beschikking van al de tot het bedrijf behorende landbouwgronden. Voor elk van de percelen landbouwgrond wordt vermeld of op basis van de op dat moment bekende gegevens voor het perceel in kwestie derogatie wordt verleend.
§ 3. De landbouwer die een aanvraag als vermeld in paragraaf 1, heeft ingediend, vermeldt uiterlijk op de datum waarop de verzamelaanvraag conform artikel 7 van het ministerieel besluit van 23 juni 2015 moet worden ingediend, of, uiterlijk op 31 mei als de verzamelaanvraag tijdig is ingediend, naar aanleiding van een toevoeging of wijziging, op de verzamelaanvraag de volgende gegevens:
1° de percelen waarvoor derogatie wordt aangevraagd, met vermelding van het derogatiegewas dat wordt geteeld;
2° alle percelen blijvend grasland van het bedrijf die in het jaar van de aanvraag zijn of zullen worden gescheurd.
In de volgende gevallen kan geen derogatie worden aangevraagd:
1° voor percelen die onder het toepassingsgebied vallen van artikel 41bis of 41ter van het Mestdecreet van 22 december 2006, en waarop geen ontheffing van toepassing is;
2° voor percelen in de beschermingszone type I van de waterwingebieden, vermeld in artikel 16 van het voormelde decreet;
3° voor percelen in de fosfaatverzadigde gebieden die afgebakend zijn conform artikel 17, § 2, van het voormelde decreet, met uitzondering van de percelen die met toepassing van artikel 17, § 3 en § 4, van het voormelde decreet niet onderworpen zijn aan de fosfaatbemestingsnorm, vermeld in artikel 17, § 1, van het voormelde decreet;
4° voor percelen waarvoor beheersovereenkomsten zijn gesloten die de hoeveelheid dierlijke mest die op een perceel mag worden opgebracht, beperken;
5° voor percelen waarop ter uitvoering van artikel 13, § 4, artikel 14, § 5 of § 6, artikel 15, artikel 62, § 1, of artikel 84, § 23, van het voormelde decreet, in het voorgaande kalenderjaar een nitraatresidu is gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste drempelwaarde, vermeld in artikel 15, § 1, van het voormelde decreet. In afwijking daarvan wordt geen rekening gehouden met de resultaten van nitraatresidumetingen die het vorige kalenderjaar uitgevoerd zijn in het kader van een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau, en waarbij het resultaat van de in het vorige jaar bepaalde nitraatresidu's kleiner is of gelijk is aan de gewogen gemiddelde nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, vermeld in artikel 15 van het voormelde decreet;
6° door een bedrijf als vermeld in artikel 15, § 11, van het voormelde decreet;
7° voor percelen die uitgesloten zijn van de aanvraag omdat ze niet voldoen aan de voorwaarden voor derogatie in het voorgaande kalenderjaar, vermeld in artikel 5.5.1, eerste lid, van dit besluit;
8° voor derogatiegewassen die zijn uitgesloten van de aanvraag omdat ze niet voldoen aan de voorwaarden voor derogatie in het voorgaande kalenderjaar, vermeld in artikel 5.5.1, tweede lid, van dit besluit;
9° voor akkerranden die als ecologisch aandachtsgebied zijn aangelegd, met toepassing van artikel 38 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
10° voor percelen waarop, ten gevolge van een doorlichting als vermeld in artikel 62, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, een maatregel van kracht is die de toepassing van de derogatie op die percelen verhindert.]1
Art. 5.1.1. [1 § 1er. L'agriculteur qui souhaite obtenir une dérogation pour un certain nombre de parcelles de son entreprise, introduit une demande de dérogation auprès de la Banque d'Engrais via le guichet Internet que la Banque d'Engrais met à disposition, au plus tard le 15 février de l'année pour laquelle il demande la dérogation. L'agriculteur peut demander une dérogation pour différentes années calendaires moyennant une seule demande. Au plus tard le 15 février de l'année pour laquelle une dérogation a été demandée, l'agriculteur peut retirer la demande introduite. Si une demande introduite de dérogation n'a pas été retirée le 16 février de l'année pour laquelle la dérogation a été demandée, la demande est définitive pour cette année.
La demande, visée à l'alinéa 1er, n'est recevable que si elle a été introduite à temps et que le demandeur déclare être au courant des obligations liées à la dérogation, auxquelles il satisfera. Le demandeur déclare qu'il satisfera aux obligations suivantes en matière de dérogation :
1° fournir les données supplémentaires portant sur la demande unique, visées au paragraphe 3 ;
2° respecter des normes de fertilisation maximales sur les parcelles de dérogation, telles que visées à l'article 5.2.1.1 du présent arrêté ;
3° s'abstenir d `épandre d'effluents d'élevage sur les parcelles de dérogation, à moins que pour l'application du présent arrêté les effluents d'élevage ne soient considérés comme des effluents de dérogation, tels que visés à l'article 5.2.1.2, § 1er, du présent arrêté et s'abstenir d'épandre du phosphate en provenance d'engrais chimiques sur les parcelles de dérogation appartenant à la la classe III ou IV, telles que visées à l'article 13, § 3, du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 et à l'article 5.2.1.2, § 2 du présent arrêté ;
4° n'épandre sur le sol ou y incorporer des effluents d'élevage, des engrais chimiques ou d'autres engrais sur les parcelles pour lesquelles une dérogation a été accordée que du 16 février jusqu'au 31 août, conformément à l'article 5.2.1.2, § 3 du présent arrêté. Si le Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 contient des dispositions plus strictes, les dispositions plus strictes s'appliquent par dérogation à l'obligation précédente ;
5° respecter les conditions spécifiques de labourage et de pratiques de fertilisation s'appliquant aux parcelles de dérogation, telles que visées à l'article 5.2.2.1 du présent arrêté ;
6° respecter les conditions spécifiques de labourage et de pratiques de fertilisation s'appliquant à toutes les parcelles de l'entreprise, telles que visées à l'article 5.2.2.2 du présent arrêté ;
7° au niveau de l'entreprise, rédiger, mettre à jour et compléter le plan de fertilisation, visé à l'article 5.4.1.1 du présent arrêté à temps ;
8° faire effectuer les analyses du sol, telles que visées à l'article 5.4.3.1 du présent arrêté;
[2 9° respecter les normes de fertilisation s'appliquant à toutes les parcelles de l'entreprise, telles que visées à l'article 5.2.2.3 du présent arrêté ;
10° permettre l'accès à ses parcelles pour l'échantillonnage aux fins de surveillance de la dérogation, et ne pas entraver l'exécution de ces échantillonnages au sens de l'article 5.4.3.1, § 6 du présent arrêté.]2
§ 2. Une dérogation ne peut être accordée que pour les parcelles sur lesquelles des cultures de dérogation sont cultivées et qui répondent aux conditions visées aux paragraphes 1er et 3.
Au plus tard le 31 décembre de l'année calendaire pour laquelle une dérogation est demandée, la Banque d'engrais fournit aux agriculteurs un aperçu de toutes les terres agricoles appartenant à l'entreprise via le guichet internet qu'elle met à la disposition. Il est indiqué pour chaque parcelle de terre agricole si sur la base des données connues à ce moment une dérogation est accordée pour la parcelle concernée.
§ 3. Au plus tard à la date à laquelle la demande unique doit être introduite, conformément à l'article 7 de l'arrêté ministériel du 23 juin 2015 ou au plus tard le 31 mai, si la demande unique a été introduite à temps, mais que des ajouts ou des modifications ont été nécessaires, l'agriculteur qui a introduit une demande, telle que visée au paragraphe 1er, mentionne les données suivantes sur la demande unique :
1° les parcelles pour lesquelles une dérogation est demandée, avec mention de la culture de dérogation qui y est cultivée ;
2° toutes les parcelles de prairie permanente de l'entreprise qui ont été ou qui seront retournées dans l'année de la demande.
Dans les cas suivants, il n'est pas possible de demander une dérogation :
1° pour les parcelles tombant sous le champ d'application de l'article 41bis ou 41ter du décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et auxquelles ne s'applique aucune exemption.
2° pour les parcelles dans la zone de protection de type I des zones de captage d'eau, telle que visée à l'article 16 du décret précité ;
3° pour les parcelles dans des zones saturées en phosphates, qui ont été délimitées conformément à l'article 17, § 2, du décret précité, à l'exception des parcelles qui, en application de l'article 17, § 3 et § 4 du décret précité, ne sont pas soumises à la norme d'épandage de phosphate, visée à l'article 17, § 1er, du décret précité ;
4° pour les parcelles pour lesquelles des contrats de gestion ont été conclus, qui limitent la quantité d'effluents d'élevage qui peut être épandue sur une parcelle ;
5° pour les parcelles sur lesquelles, en exécution de l'article 13, § 4, de l'article 14, § 5 ou § 6, de l'article 15, de l'article 62, § 1er, ou de l'article 84, § 23 du décret précité, un résidu de nitrate supérieur à la première valeur seuil correspondante, visée à l'article 15, § 1er, du décret précité, a été mesuré dans l'année calendaire précédente. Par dérogation à cette disposition, il n'est pas tenu compte des résultats des mesurages de résidus de nitrates effectués au cours de l'année calendaire précédente dans le cadre d'une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'entreprise et dont le résultat des résidus de nitrates mesurés dans l'année précédente est inférieur ou égal à la valeur seuil moyenne pondérée des résidus de nitrates de l'entreprise, telle que visée à l'article 15 du décret précité ;
6° la demande est introduite par une entreprise, telle que visée à l'article 15, § 11 du décret précité ;
7° pour les parcelles exclues de la demande parce qu'elles ne satisfont pas aux conditions de dérogation dans l'année calendaire précédente, visée à l'article 5.5.1, alinéa premier, du présent arrêté ;
8° pour les cultures de dérogation exclues de la demande parce qu'elles ne satisfont pas aux conditions de dérogation dans l'année calendaire précédente, visée à l'article 5.5.1, alinéa deux, du présent arrêté ;
9° pour des bords de champ qui ont été aménagés comme surfaces d'intérêt écologique en application de l'article 38 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 24 octobre 2014 fixant les règles relatives aux paiements directs en faveur des agriculteurs au titre des régimes de soutien relevant de la politique agricole commune ;
10° pour les parcelles sur lesquelles repose une mesure y empêchant l'application de la dérogation à la suite d'un audit, tel que visé à l'article 62, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.]1
La demande, visée à l'alinéa 1er, n'est recevable que si elle a été introduite à temps et que le demandeur déclare être au courant des obligations liées à la dérogation, auxquelles il satisfera. Le demandeur déclare qu'il satisfera aux obligations suivantes en matière de dérogation :
1° fournir les données supplémentaires portant sur la demande unique, visées au paragraphe 3 ;
2° respecter des normes de fertilisation maximales sur les parcelles de dérogation, telles que visées à l'article 5.2.1.1 du présent arrêté ;
3° s'abstenir d `épandre d'effluents d'élevage sur les parcelles de dérogation, à moins que pour l'application du présent arrêté les effluents d'élevage ne soient considérés comme des effluents de dérogation, tels que visés à l'article 5.2.1.2, § 1er, du présent arrêté et s'abstenir d'épandre du phosphate en provenance d'engrais chimiques sur les parcelles de dérogation appartenant à la la classe III ou IV, telles que visées à l'article 13, § 3, du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 et à l'article 5.2.1.2, § 2 du présent arrêté ;
4° n'épandre sur le sol ou y incorporer des effluents d'élevage, des engrais chimiques ou d'autres engrais sur les parcelles pour lesquelles une dérogation a été accordée que du 16 février jusqu'au 31 août, conformément à l'article 5.2.1.2, § 3 du présent arrêté. Si le Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 contient des dispositions plus strictes, les dispositions plus strictes s'appliquent par dérogation à l'obligation précédente ;
5° respecter les conditions spécifiques de labourage et de pratiques de fertilisation s'appliquant aux parcelles de dérogation, telles que visées à l'article 5.2.2.1 du présent arrêté ;
6° respecter les conditions spécifiques de labourage et de pratiques de fertilisation s'appliquant à toutes les parcelles de l'entreprise, telles que visées à l'article 5.2.2.2 du présent arrêté ;
7° au niveau de l'entreprise, rédiger, mettre à jour et compléter le plan de fertilisation, visé à l'article 5.4.1.1 du présent arrêté à temps ;
8° faire effectuer les analyses du sol, telles que visées à l'article 5.4.3.1 du présent arrêté;
[2 9° respecter les normes de fertilisation s'appliquant à toutes les parcelles de l'entreprise, telles que visées à l'article 5.2.2.3 du présent arrêté ;
10° permettre l'accès à ses parcelles pour l'échantillonnage aux fins de surveillance de la dérogation, et ne pas entraver l'exécution de ces échantillonnages au sens de l'article 5.4.3.1, § 6 du présent arrêté.]2
§ 2. Une dérogation ne peut être accordée que pour les parcelles sur lesquelles des cultures de dérogation sont cultivées et qui répondent aux conditions visées aux paragraphes 1er et 3.
Au plus tard le 31 décembre de l'année calendaire pour laquelle une dérogation est demandée, la Banque d'engrais fournit aux agriculteurs un aperçu de toutes les terres agricoles appartenant à l'entreprise via le guichet internet qu'elle met à la disposition. Il est indiqué pour chaque parcelle de terre agricole si sur la base des données connues à ce moment une dérogation est accordée pour la parcelle concernée.
§ 3. Au plus tard à la date à laquelle la demande unique doit être introduite, conformément à l'article 7 de l'arrêté ministériel du 23 juin 2015 ou au plus tard le 31 mai, si la demande unique a été introduite à temps, mais que des ajouts ou des modifications ont été nécessaires, l'agriculteur qui a introduit une demande, telle que visée au paragraphe 1er, mentionne les données suivantes sur la demande unique :
1° les parcelles pour lesquelles une dérogation est demandée, avec mention de la culture de dérogation qui y est cultivée ;
2° toutes les parcelles de prairie permanente de l'entreprise qui ont été ou qui seront retournées dans l'année de la demande.
Dans les cas suivants, il n'est pas possible de demander une dérogation :
1° pour les parcelles tombant sous le champ d'application de l'article 41bis ou 41ter du décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et auxquelles ne s'applique aucune exemption.
2° pour les parcelles dans la zone de protection de type I des zones de captage d'eau, telle que visée à l'article 16 du décret précité ;
3° pour les parcelles dans des zones saturées en phosphates, qui ont été délimitées conformément à l'article 17, § 2, du décret précité, à l'exception des parcelles qui, en application de l'article 17, § 3 et § 4 du décret précité, ne sont pas soumises à la norme d'épandage de phosphate, visée à l'article 17, § 1er, du décret précité ;
4° pour les parcelles pour lesquelles des contrats de gestion ont été conclus, qui limitent la quantité d'effluents d'élevage qui peut être épandue sur une parcelle ;
5° pour les parcelles sur lesquelles, en exécution de l'article 13, § 4, de l'article 14, § 5 ou § 6, de l'article 15, de l'article 62, § 1er, ou de l'article 84, § 23 du décret précité, un résidu de nitrate supérieur à la première valeur seuil correspondante, visée à l'article 15, § 1er, du décret précité, a été mesuré dans l'année calendaire précédente. Par dérogation à cette disposition, il n'est pas tenu compte des résultats des mesurages de résidus de nitrates effectués au cours de l'année calendaire précédente dans le cadre d'une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'entreprise et dont le résultat des résidus de nitrates mesurés dans l'année précédente est inférieur ou égal à la valeur seuil moyenne pondérée des résidus de nitrates de l'entreprise, telle que visée à l'article 15 du décret précité ;
6° la demande est introduite par une entreprise, telle que visée à l'article 15, § 11 du décret précité ;
7° pour les parcelles exclues de la demande parce qu'elles ne satisfont pas aux conditions de dérogation dans l'année calendaire précédente, visée à l'article 5.5.1, alinéa premier, du présent arrêté ;
8° pour les cultures de dérogation exclues de la demande parce qu'elles ne satisfont pas aux conditions de dérogation dans l'année calendaire précédente, visée à l'article 5.5.1, alinéa deux, du présent arrêté ;
9° pour des bords de champ qui ont été aménagés comme surfaces d'intérêt écologique en application de l'article 38 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 24 octobre 2014 fixant les règles relatives aux paiements directs en faveur des agriculteurs au titre des régimes de soutien relevant de la politique agricole commune ;
10° pour les parcelles sur lesquelles repose une mesure y empêchant l'application de la dérogation à la suite d'un audit, tel que visé à l'article 62, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.]1
Afdeling 2. - Voorwaarden voor de percelen
Section 2. - Conditions pour les parcelles
Onderafdeling 1. - Bemesting
Sous-section 1. - Epandage
Art. 5.2.1.1. [1 In afwijking van artikel 13, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, gelden op de derogatiepercelen de volgende bemestingsnormen voor stikstof uit dierlijke mest:
Art. 5.2.1.1. [1 Par dérogation à l'article 13, § 2, du Decret sur les engrais du 22 décembre 2006, les normes d'épandage suivantes s'appliquent aux parcelles de dérogation pour l'azote en provenance d'effluents d'élevage :
| teeltgroep of teeltcombinatie | op zandgronden | op niet-zandgronden |
| kg N uit dierlijke mest/ha | kg N uit dierlijke mest/ha | |
| grasland dat alleen gemaaid wordt, met inbegrip van de graszodenteelt | 250 | 250 |
| grasland dat niet alleen gemaaid wordt | 250 | 250 |
| derogatiemaïs | 250 | 250 |
| wintertarwe met vanggewas of triticale met vanggewas | 200 | 200 |
| suikerbieten | 200 | 200 |
| voederbieten | 200 | 200 |
]1
| Groupe de cultures ou combinaison de cultures | Sur sols sablonneux | Sur sols non-sablonneux |
| kg N d'effluents d'élevage/ha | kg N d'effluents d'élevage/ha | |
| Prairie uniquement fauchée, y compris culture des plaques de gazon | 250 | 250 |
| Prairie soumise à des opérations autres que le fauchage | 250 | 250 |
| Maïs de dérogation | 250 | 250 |
| froment d'hiver avec culture piège ou triticale avec culture piège | 200 | 200 |
| Betteraves sucrières | 200 | 200 |
| betteraves fourragères | 200 | 200 |
]1
Wijzigingen
Art. 5.2.1.2. [1 § 1. Met uitzondering van derogatiemest mag op derogatiepercelen geen dierlijke mest worden opgebracht.
§ 2. Op derogatiepercelen die ingedeeld zijn in klasse III of IV als vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, mag geen fosfaat uit kunstmest worden opgebracht.
§ 3. Derogatiemest, kunstmest of andere meststoffen mogen alleen op of in de bodem worden opgebracht op derogatiepercelen van 16 februari tot en met 31 augustus.
§ 4. Als dierlijke mest door erkende mestvoerders wordt vervoerd of wordt vervoerd op grond van een schriftelijke overeenkomst als vermeld in artikel 49 van het Mestdecreet van 22 december 2006, naar het bedrijf van een landbouwer die derogatie heeft aangevraagd, is de landbouwer die de derogatie heeft aangevraagd, op de hoogte van de reëel aangevoerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, vóór het vervoer van die mest plaatsvindt.
Om de reëel aangevoerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, te bepalen, vermeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van een analyse van de overeenkomstige mestsoort, uitgevoerd door een erkend laboratorium.
Deze paragraaf is niet van toepassing op het vervoer van dierlijke mest vanuit een exploitatie naar dezelfde exploitatie of een andere exploitatie, op voorwaarde dat beide exploitaties deel uitmaken van hetzelfde bedrijf.]1
§ 2. Op derogatiepercelen die ingedeeld zijn in klasse III of IV als vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, mag geen fosfaat uit kunstmest worden opgebracht.
§ 3. Derogatiemest, kunstmest of andere meststoffen mogen alleen op of in de bodem worden opgebracht op derogatiepercelen van 16 februari tot en met 31 augustus.
§ 4. Als dierlijke mest door erkende mestvoerders wordt vervoerd of wordt vervoerd op grond van een schriftelijke overeenkomst als vermeld in artikel 49 van het Mestdecreet van 22 december 2006, naar het bedrijf van een landbouwer die derogatie heeft aangevraagd, is de landbouwer die de derogatie heeft aangevraagd, op de hoogte van de reëel aangevoerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, vóór het vervoer van die mest plaatsvindt.
Om de reëel aangevoerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, te bepalen, vermeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van een analyse van de overeenkomstige mestsoort, uitgevoerd door een erkend laboratorium.
Deze paragraaf is niet van toepassing op het vervoer van dierlijke mest vanuit een exploitatie naar dezelfde exploitatie of een andere exploitatie, op voorwaarde dat beide exploitaties deel uitmaken van hetzelfde bedrijf.]1
Art. 5.2.1.2. [1 § 1er. A l'exception d'effluents de dérogation, il est interdit d'épandre d'effluents d'élevage sur les parcelles de dérogation.
§ 2. Sur les parcelles de dérogation appartenant a la classe III ou IV, telles que visées à l'article 13, § 3, du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, il est interdit d'épandre du phosphate en provenance d'engrais chimiques.
§ 3. Les effluents de dérogation, engrais chimiques ou autres engrais ne peuvent être incorporés au sol ou épandus sur le sol des parcelles de dérogation que du 16 février au 31 août.
§ 4. Si des effluents d'élevage sont transportés par des transporteurs d'engrais agréés ou sur la base d'un accord écrit, tel que visé à l'article 49 du Decret sur les engrais du 22 décembre 2006 vers l'entreprise d'un agriculteur qui a demandé une dérogation, l'agriculteur qui a demandé la dérogation est informé de la quantité d'effluents d'élevage réellement livrée, exprimée en kg P2O5 et en kg N, avant que la transportation de ces effluents n'ait lieu.
Afin de déterminer la quantité d'effluents d'élevage réellement livrée, exprimée en kg P2O5 et en kg N, telle que visée à l'alinéa premier, une analyse du type d'effluents correspondant, effectuée par un laboratoire agréé, est utilisée.
Ce paragraphe ne s'applique pas à la transportation d'effluents d'élevage depuis une exploitation vers la même exploitation ou une autre exploitation, à condition que les deux exploitations fassent partie de la même entreprise.]1
§ 2. Sur les parcelles de dérogation appartenant a la classe III ou IV, telles que visées à l'article 13, § 3, du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, il est interdit d'épandre du phosphate en provenance d'engrais chimiques.
§ 3. Les effluents de dérogation, engrais chimiques ou autres engrais ne peuvent être incorporés au sol ou épandus sur le sol des parcelles de dérogation que du 16 février au 31 août.
§ 4. Si des effluents d'élevage sont transportés par des transporteurs d'engrais agréés ou sur la base d'un accord écrit, tel que visé à l'article 49 du Decret sur les engrais du 22 décembre 2006 vers l'entreprise d'un agriculteur qui a demandé une dérogation, l'agriculteur qui a demandé la dérogation est informé de la quantité d'effluents d'élevage réellement livrée, exprimée en kg P2O5 et en kg N, avant que la transportation de ces effluents n'ait lieu.
Afin de déterminer la quantité d'effluents d'élevage réellement livrée, exprimée en kg P2O5 et en kg N, telle que visée à l'alinéa premier, une analyse du type d'effluents correspondant, effectuée par un laboratoire agréé, est utilisée.
Ce paragraphe ne s'applique pas à la transportation d'effluents d'élevage depuis une exploitation vers la même exploitation ou une autre exploitation, à condition que les deux exploitations fassent partie de la même entreprise.]1
Wijzigingen
Onderafdeling 2. - Grondbewerking en bemestingspraktijk
Sous-section 2. - Labourage du sol et pratique d'épandage
Art. 5.2.2.1. [1 De landbouwer neemt op zijn derogatiepercelen de volgende bijzondere maatregelen:
1° bij het inzaaien of doorzaaien geen zaadmengsel gebruiken dat zaden bevat van leguminosen of van andere planten die stikstof opnemen uit de lucht. In afwijking daarvan is het gebruik van een zaaigoedmengsel van gras en klaver, waarbij er minder dan 50% klaver in het zaaigoed aanwezig is, toegestaan;
2° alle bemesting met derogatiemest, behalve die door uitscheiding door dieren bij begrazing, voor minstens twee derde voor 31 mei van het jaar van de derogatie uitvoeren;
3° op een perceel derogatiemaïs:
a) als de hoofdteelt maïs voorafgegaan wordt door een snede gras of door een snede snijrogge, het gras niet voor 1 april maaien en de snijrogge niet vóór 15 maart oogsten. Het gras en de snijrogge worden bovendien:
1) ingezaaid uiterlijk op 30 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de derogatie wordt aangevraagd;
2) gemaaid en afgevoerd in het jaar waarvoor de derogatie wordt aangevraagd;
b) als de hoofdteelt maïs ondergezaaid is met gras, het gras niet omploegen of inwerken vóór 15 februari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de derogatie is aangevraagd;
c) als de hoofdteelt maïs zowel voorafgegaan wordt door gras of snijrogge als ondergezaaid is met gras, de voorwaarden, vermeld in punt a) of b), naleven;
4° als op het perceel in kwestie een derogatiegewas van het type wintertarwe met vanggewas of triticale met vanggewas wordt geteeld, is het vanggewas:
a) ingezaaid binnen veertien dagen na de oogst van de wintertarwe of de triticale en uiterlijk op 15 september van het jaar waarvoor de derogatie wordt aangevraagd;
b) niet omgeploegd of ingewerkt vóór 15 februari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de derogatie is aangevraagd.]1
1° bij het inzaaien of doorzaaien geen zaadmengsel gebruiken dat zaden bevat van leguminosen of van andere planten die stikstof opnemen uit de lucht. In afwijking daarvan is het gebruik van een zaaigoedmengsel van gras en klaver, waarbij er minder dan 50% klaver in het zaaigoed aanwezig is, toegestaan;
2° alle bemesting met derogatiemest, behalve die door uitscheiding door dieren bij begrazing, voor minstens twee derde voor 31 mei van het jaar van de derogatie uitvoeren;
3° op een perceel derogatiemaïs:
a) als de hoofdteelt maïs voorafgegaan wordt door een snede gras of door een snede snijrogge, het gras niet voor 1 april maaien en de snijrogge niet vóór 15 maart oogsten. Het gras en de snijrogge worden bovendien:
1) ingezaaid uiterlijk op 30 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de derogatie wordt aangevraagd;
2) gemaaid en afgevoerd in het jaar waarvoor de derogatie wordt aangevraagd;
b) als de hoofdteelt maïs ondergezaaid is met gras, het gras niet omploegen of inwerken vóór 15 februari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de derogatie is aangevraagd;
c) als de hoofdteelt maïs zowel voorafgegaan wordt door gras of snijrogge als ondergezaaid is met gras, de voorwaarden, vermeld in punt a) of b), naleven;
4° als op het perceel in kwestie een derogatiegewas van het type wintertarwe met vanggewas of triticale met vanggewas wordt geteeld, is het vanggewas:
a) ingezaaid binnen veertien dagen na de oogst van de wintertarwe of de triticale en uiterlijk op 15 september van het jaar waarvoor de derogatie wordt aangevraagd;
b) niet omgeploegd of ingewerkt vóór 15 februari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de derogatie is aangevraagd.]1
Art. 5.2.2.1. [1 L'agriculteur prend les mesures particulières suivantes sur ses parcelles de dérogation :
1° s'abstenir lors de l'ensemencement ou du sursemis d'utiliser des semences de cultures légumineuses ou d'autres plantes piégeant l'azote de l'air. Par dérogation à cette disposition, l'utilisation d'un mélange de semences consistant de graminées et de trèfle, dont la teneur en trèfle est inférieure à 50%, est autorisée ;
2° effectuer au moins deux tiers de tout épandage au moyen d'effluents de dérogation avant le 31 mai de l'année de dérogation à l'exception de ceux excrétés par les animaux lors du pâturage ;
3° sur une parcelle de maïs de dérogation :
a) si la culture principale de maïs est précédée par une coupe de graminées ou par une coupe de seigle fauché, s'abstenir de faucher les graminées avant le 1er avril et de récolter le seigle fauché avant le 15 mars. Les graminées et le seigle fauché sont en plus :
1) ensemencés au plus tard le 30 novembre de l'année précédant l'année pour laquelle la dérogation est demandée ;
2) fauchés et enlevés dans l'année pour laquelle la dérogation est demandée ;
b) si des graminées ont été sous-semées dans la culture principale de maïs, s'abstenir de retourner ou d'incorporer les graminées avant le 15 février de l'année suivant l'année dans laquelle la dérogation a été demandée ;
c) si dans le cas d'une culture principale de maïs, une culture de graminées ou de seigle fauché la précèdent et des graminées ont été sous-semées, respecter les conditions, visées aux points a) ou b) ;
4° si, sur la parcelle concernée, une culture de dérogation du type froment d'hiver avec culture piège ou triticale avec culture piège sont cultivées, la culture piège :
a) est ensemencée dans les quatorze jours après la récolte du froment d'hiver ou de la triticale et au plus tard au 15 septembre de l'année pour laquelle la dérogation est demandée ;
b) n'est pas retournée ou incorporée avant le 15 février de l'année suivant l'année dans laquelle la dérogation a été demandée.]1
1° s'abstenir lors de l'ensemencement ou du sursemis d'utiliser des semences de cultures légumineuses ou d'autres plantes piégeant l'azote de l'air. Par dérogation à cette disposition, l'utilisation d'un mélange de semences consistant de graminées et de trèfle, dont la teneur en trèfle est inférieure à 50%, est autorisée ;
2° effectuer au moins deux tiers de tout épandage au moyen d'effluents de dérogation avant le 31 mai de l'année de dérogation à l'exception de ceux excrétés par les animaux lors du pâturage ;
3° sur une parcelle de maïs de dérogation :
a) si la culture principale de maïs est précédée par une coupe de graminées ou par une coupe de seigle fauché, s'abstenir de faucher les graminées avant le 1er avril et de récolter le seigle fauché avant le 15 mars. Les graminées et le seigle fauché sont en plus :
1) ensemencés au plus tard le 30 novembre de l'année précédant l'année pour laquelle la dérogation est demandée ;
2) fauchés et enlevés dans l'année pour laquelle la dérogation est demandée ;
b) si des graminées ont été sous-semées dans la culture principale de maïs, s'abstenir de retourner ou d'incorporer les graminées avant le 15 février de l'année suivant l'année dans laquelle la dérogation a été demandée ;
c) si dans le cas d'une culture principale de maïs, une culture de graminées ou de seigle fauché la précèdent et des graminées ont été sous-semées, respecter les conditions, visées aux points a) ou b) ;
4° si, sur la parcelle concernée, une culture de dérogation du type froment d'hiver avec culture piège ou triticale avec culture piège sont cultivées, la culture piège :
a) est ensemencée dans les quatorze jours après la récolte du froment d'hiver ou de la triticale et au plus tard au 15 septembre de l'année pour laquelle la dérogation est demandée ;
b) n'est pas retournée ou incorporée avant le 15 février de l'année suivant l'année dans laquelle la dérogation a été demandée.]1
Wijzigingen
Art. 5.2.2.2. [1 § 1. Het scheuren van grasland is alleen in de volgende perioden toegestaan:
1° op zware kleigronden:
a) in de periode van 16 februari tot en met 30 april;
b) in de periode van 16 september tot en met 31 oktober;
2° op andere percelen dan zware kleigronden:
a) in de periode van 16 februari tot en met 30 april;
b) in de periode van 16 september tot en met 31 oktober als het grasland gescheurd wordt met het oog op de hernieuwing van het grasland.
In het eerste lid, 2°, b), wordt verstaan onder hernieuwen van grasland: na het scheuren van een perceel grasland wordt er uiterlijk binnen twee weken na het scheuren opnieuw grasland ingezaaid.
§ 2. Gescheurd grasland wordt binnen twee weken na het scheuren ingezaaid met een gewas dat geen lage stikstofbehoefte heeft of dat geen leguminosen bevat.
In afwijking van het eerste lid moet op zware kleigronden, die gescheurd zijn in de periode van 16 september tot en met 31 oktober, geen gewas ingezaaid worden binnen twee weken na het scheuren.
§ 3. Tijdens het jaar waarin blijvend grasland wordt gescheurd, worden op die percelen geen meststoffen opgebracht, uitgezonderd door uitscheiding door dieren bij begrazing.
In afwijking van het eerste lid mag er na het scheuren nog bemesting plaatsvinden, mits voldaan wordt aan de bepalingen van het Mestdecreet en als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° na het scheuren wordt op het perceel in kwestie granen, raapzaad, koolzaad, bieten, gras of spruiten ingezaaid;
2° na het scheuren en voorafgaand aan de bemesting wordt een stikstofanalyse met bijbehorend bemestingsadvies uitgevoerd. De stikstofanalyse met bijbehorend bemestingsadvies voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013 betreffende de bemestingsadvisering voor groenteteelten en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende nadere regels rond tuinbouw ter uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen en van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 2011 betreffende de maatregelen bij een overschrijding van de nitraatresidudrempelwaarde, als vermeld in artikel 14 van het Mestdecreet van 22 december 2006, voor wat betreft de nadere regels rond de stikstofanalyse en het bijbehorende bemestingsadvies. De landbouwer zorgt ervoor dat de in het bemestingsadvies geadviseerde hoeveelheid meststoffen op het perceel in kwestie niet wordt overschreden.]1
1° op zware kleigronden:
a) in de periode van 16 februari tot en met 30 april;
b) in de periode van 16 september tot en met 31 oktober;
2° op andere percelen dan zware kleigronden:
a) in de periode van 16 februari tot en met 30 april;
b) in de periode van 16 september tot en met 31 oktober als het grasland gescheurd wordt met het oog op de hernieuwing van het grasland.
In het eerste lid, 2°, b), wordt verstaan onder hernieuwen van grasland: na het scheuren van een perceel grasland wordt er uiterlijk binnen twee weken na het scheuren opnieuw grasland ingezaaid.
§ 2. Gescheurd grasland wordt binnen twee weken na het scheuren ingezaaid met een gewas dat geen lage stikstofbehoefte heeft of dat geen leguminosen bevat.
In afwijking van het eerste lid moet op zware kleigronden, die gescheurd zijn in de periode van 16 september tot en met 31 oktober, geen gewas ingezaaid worden binnen twee weken na het scheuren.
§ 3. Tijdens het jaar waarin blijvend grasland wordt gescheurd, worden op die percelen geen meststoffen opgebracht, uitgezonderd door uitscheiding door dieren bij begrazing.
In afwijking van het eerste lid mag er na het scheuren nog bemesting plaatsvinden, mits voldaan wordt aan de bepalingen van het Mestdecreet en als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° na het scheuren wordt op het perceel in kwestie granen, raapzaad, koolzaad, bieten, gras of spruiten ingezaaid;
2° na het scheuren en voorafgaand aan de bemesting wordt een stikstofanalyse met bijbehorend bemestingsadvies uitgevoerd. De stikstofanalyse met bijbehorend bemestingsadvies voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013 betreffende de bemestingsadvisering voor groenteteelten en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende nadere regels rond tuinbouw ter uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen en van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 2011 betreffende de maatregelen bij een overschrijding van de nitraatresidudrempelwaarde, als vermeld in artikel 14 van het Mestdecreet van 22 december 2006, voor wat betreft de nadere regels rond de stikstofanalyse en het bijbehorende bemestingsadvies. De landbouwer zorgt ervoor dat de in het bemestingsadvies geadviseerde hoeveelheid meststoffen op het perceel in kwestie niet wordt overschreden.]1
Art. 5.2.2.2. [1 § 1er. Le retournement de prairies n'est autorisé que dans les périodes suivantes :
1° sur des sols argileux lourds :
a) dans la période du 16 février au 30 avril ;
b) dans la période du 16 septembre au 31 octobre ;
2° sur des parcelles situées sur d'autres sols que des sols argileux lourds :
a) dans la période du 16 février au 30 avril ;
b) dans la période du 16 septembre au 31 octobre si la prairie est assujettie à un retournement en vue de la rénovation de la prairie.
Dans l'alinéa premier, 2°, b), on entend par " rénovation de la prairie " : après le retournement d'une parcelle de prairie, des graminées sont de nouveau ensemencées au plus tard dans les deux semaines après le retournement.
§ 2. Sur des prairies retournées, une culture à faible besoin d'azote ou ne contenant pas de légumineuses est semée dans les deux semaines après le retournement.
Par dérogation à l'alinéa premier, aucune culture ne doit être semée dans les deux semaines après le retournement sur des sols argileux lourds, retournés dans la période du 16 septembre au 31 octobre.
§ 3. Au cours de l'année dans laquelle des prairies permanentes sont retournées, ces parcelles ne sont pas couvertes d'engrais, à l'exception de ceux excrétés par des animaux lors du pâturage.
Par dérogation à l'alinéa premier, des épandages peuvent encore avoir lieu après le retournement, s'il est satisfait aux dispositions du décret sur les engrais et s'il a été satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° après le retournement, des céréales, des navettes, du colza, des betteraves, des graminées ou des choux-fleurs sont semés sur la parcelle ;
2° après le retournement et préalablement à l'épandage, une analyse de l'azote avec avis de fertilisation y afférent est effectuée. L'analyse de l'azote avec avis de fertilisation y afférent répond aux conditions visées à l'article 3 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 25 janvier 2013 relatif à l'avis de fertilisation pour les cultures maraîchères et modifiant l'arrêté du Gouvernement flamand du 10 octobre 2008 relatif aux modalités en matière d'horticulture en exécution du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles et de l'arrêté du Gouvernement flamand du 22 juillet 2011 relatif aux mesures en cas de dépassement de la valeur seuil des résidus de nitrates, telles que visées à l'article 14 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, relatif aux modalités de l'analyse d'azote et l'avis de fertilisation y afférent. L'agriculteur veille à ce que la quantité d'engrais recommandée dans l'avis de fertilisation ne soit pas dépassée sur la parcelle concernée.]1
1° sur des sols argileux lourds :
a) dans la période du 16 février au 30 avril ;
b) dans la période du 16 septembre au 31 octobre ;
2° sur des parcelles situées sur d'autres sols que des sols argileux lourds :
a) dans la période du 16 février au 30 avril ;
b) dans la période du 16 septembre au 31 octobre si la prairie est assujettie à un retournement en vue de la rénovation de la prairie.
Dans l'alinéa premier, 2°, b), on entend par " rénovation de la prairie " : après le retournement d'une parcelle de prairie, des graminées sont de nouveau ensemencées au plus tard dans les deux semaines après le retournement.
§ 2. Sur des prairies retournées, une culture à faible besoin d'azote ou ne contenant pas de légumineuses est semée dans les deux semaines après le retournement.
Par dérogation à l'alinéa premier, aucune culture ne doit être semée dans les deux semaines après le retournement sur des sols argileux lourds, retournés dans la période du 16 septembre au 31 octobre.
§ 3. Au cours de l'année dans laquelle des prairies permanentes sont retournées, ces parcelles ne sont pas couvertes d'engrais, à l'exception de ceux excrétés par des animaux lors du pâturage.
Par dérogation à l'alinéa premier, des épandages peuvent encore avoir lieu après le retournement, s'il est satisfait aux dispositions du décret sur les engrais et s'il a été satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° après le retournement, des céréales, des navettes, du colza, des betteraves, des graminées ou des choux-fleurs sont semés sur la parcelle ;
2° après le retournement et préalablement à l'épandage, une analyse de l'azote avec avis de fertilisation y afférent est effectuée. L'analyse de l'azote avec avis de fertilisation y afférent répond aux conditions visées à l'article 3 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 25 janvier 2013 relatif à l'avis de fertilisation pour les cultures maraîchères et modifiant l'arrêté du Gouvernement flamand du 10 octobre 2008 relatif aux modalités en matière d'horticulture en exécution du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles et de l'arrêté du Gouvernement flamand du 22 juillet 2011 relatif aux mesures en cas de dépassement de la valeur seuil des résidus de nitrates, telles que visées à l'article 14 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, relatif aux modalités de l'analyse d'azote et l'avis de fertilisation y afférent. L'agriculteur veille à ce que la quantité d'engrais recommandée dans l'avis de fertilisation ne soit pas dépassée sur la parcelle concernée.]1
Wijzigingen
Art. 5.2.2.3. [1 Op een individueel perceel landbouwgrond dat tot het bedrijf behoort, wordt de hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest die op het betreffende perceel in het jaar in kwestie opgebracht mag worden, beperkt tot de hoeveelheid stikstof, uitgedrukt in kg N uit dierlijke mest per hectare, die op het perceel in kwestie in het jaar in kwestie opgebracht mag worden conform het Mestdecreet van 22 december 2006, met inbegrip van de verhoging voor derogatiepercelen tot de bemestingsnormen, vermeld in artikel 5.2.1.1 van dit besluit, en met uitzondering van de mogelijkheid, vermeld in artikel 13, § 9, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, om het dubbele van de hoeveelheid stikstof, uitgedrukt in kg N uit dierlijke mest per hectare, op te brengen.]1
Art.5.2.2.3. [1 Sur une parcelle agricole individuelle appartenant à l'entreprise, la quantité d'azote issu d'effluents d'élevage pouvant être épandue sur la parcelle en question au cours de l'année en question, est limitée à la quantité d'azote issu d'effluents d'élevage, exprimée en kg N par hectare, pouvant être épandue sur la parcelle en question au cours de l'année en question conformément au Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, y compris l'augmentation pour les parcelles dérogatoires jusqu'aux normes de fertilisation mentionnées à l'article 5.2.1.1 du présent arrêté, et à l'exception de la possibilité, mentionnée à l'article 13, § 9, deuxième alinéa du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, d'épandre deux fois la quantité d'azote issu d'effluents d'élevage, exprimée en kg N par hectare.]1
Afdeling 3. [1 - De bewerking van meststoffen]1
Section 3. [1 - Le traitement d'effluents]1
Art. 5.3.1. [1 De dunne fractie wordt pas beschouwd als derogatiemest als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° de dunne fractie bevat een verhouding N/P2O5 van minstens 3,3;
2° de dunne fractie is na de scheiding niet vermengd met dierlijke mest, andere meststoffen of kunstmest;
3° de dunne fractie heeft geen enkele verdere behandeling ondergaan na het scheidingsproces;
4° de overeenkomstige dikke fractie wordt verwerkt in een verwerkingseenheid;
5° de dunne fractie is het resultaat van een scheiding door een mestscheider, waarbij de maatregelen, vermeld in artikel 5.28.3.4.1 van titel II van het VLAREM, worden toegepast.]1
1° de dunne fractie bevat een verhouding N/P2O5 van minstens 3,3;
2° de dunne fractie is na de scheiding niet vermengd met dierlijke mest, andere meststoffen of kunstmest;
3° de dunne fractie heeft geen enkele verdere behandeling ondergaan na het scheidingsproces;
4° de overeenkomstige dikke fractie wordt verwerkt in een verwerkingseenheid;
5° de dunne fractie is het resultaat van een scheiding door een mestscheider, waarbij de maatregelen, vermeld in artikel 5.28.3.4.1 van titel II van het VLAREM, worden toegepast.]1
Art. 5.3.1. [1 La fraction clarifiée n'est considérée comme un effluent de dérogation que s'il a été satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° la teneur N/P2O5 de la fraction clarifiée est d'au moins 3,3 ;
2° après la séparation, la fraction clarifiée n'est pas mélangée avec des effluents d'élevage, avec d'autres engrais ou des engrais chimiques ;
3° la fraction clarifiée n'a subi aucun traitement ultérieur après le processus de séparation ;
4° la fraction solide correspondante est traitée dans une unité de traitement ;
5° la fraction clarifiée est le résultat d'une séparation par un séparateur de fumier, au cours de laquelle les mesures, telles que visées dans l'article 5.28.3.4.1 du titre II du VLAREM sont appliquées.]1
1° la teneur N/P2O5 de la fraction clarifiée est d'au moins 3,3 ;
2° après la séparation, la fraction clarifiée n'est pas mélangée avec des effluents d'élevage, avec d'autres engrais ou des engrais chimiques ;
3° la fraction clarifiée n'a subi aucun traitement ultérieur après le processus de séparation ;
4° la fraction solide correspondante est traitée dans une unité de traitement ;
5° la fraction clarifiée est le résultat d'une séparation par un séparateur de fumier, au cours de laquelle les mesures, telles que visées dans l'article 5.28.3.4.1 du titre II du VLAREM sont appliquées.]1
Art. 5.3.2. [1 Een effluent wordt pas beschouwd als derogatie-effluent als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het effluent bevat maximaal 1 kg N per ton en maximaal 1 kg P2O5 per ton;
2° het effluent is niet vermengd met dierlijke mest, andere meststoffen of kunstmest;
3° het effluent is afkomstig van een verwerkingseenheid waarnaar uitsluitend dierlijke mest wordt aangevoerd.
In afwijking van het eerste lid, 2°, mag het effluent, nadat de samenstelling bepaald is, bij het opbrengen vermengd worden met derogatiemest.]1
1° het effluent bevat maximaal 1 kg N per ton en maximaal 1 kg P2O5 per ton;
2° het effluent is niet vermengd met dierlijke mest, andere meststoffen of kunstmest;
3° het effluent is afkomstig van een verwerkingseenheid waarnaar uitsluitend dierlijke mest wordt aangevoerd.
In afwijking van het eerste lid, 2°, mag het effluent, nadat de samenstelling bepaald is, bij het opbrengen vermengd worden met derogatiemest.]1
Art. 5.3.2. [1 Un effluent n'est considéré comme un effluent de dérogation que s'il a été satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° l'effluent contient au maximum 1 kg N par tonne et au maximum 1 kg P2O5 par tonne ;
2° l'effluent n'est pas mélangé aux effluents d'élevage, à d'autres engrais ou à des engrais chimiques ;
3° l'effluent provient d'une unité de traitement vers laquelle uniquement des effluents d'élevage sont acheminés.
Par dérogation à l'alinéa premier, 2°, l'effluent peut être mélangé à des effluents de dérogation au moment de l'épandage, après que sa composition a été définie.]1
1° l'effluent contient au maximum 1 kg N par tonne et au maximum 1 kg P2O5 par tonne ;
2° l'effluent n'est pas mélangé aux effluents d'élevage, à d'autres engrais ou à des engrais chimiques ;
3° l'effluent provient d'une unité de traitement vers laquelle uniquement des effluents d'élevage sont acheminés.
Par dérogation à l'alinéa premier, 2°, l'effluent peut être mélangé à des effluents de dérogation au moment de l'épandage, après que sa composition a été définie.]1
Afdeling 4. - Voorwaarden voor de landbouwer
Section 4. - Conditions pour l'agriculteur
Onderafdeling 1. [1 Bemestingsplan]1
Sous-section 1. [1 - Plan d'épandage]1
Art. 5.4.1.1. [1 De landbouwer die de derogatie heeft aangevraagd, stelt voor alle percelen of alle perceelsgroepen die behoren tot het bedrijf, een bemestingsplan als vermeld in artikel 4.1.1.1, op voor het kalenderjaar waarvoor de derogatie wordt aangevraagd.]1
Art. 5.4.1.1. [1 L'agriculteur qui a demandé la dérogation, rédige un plan d'épandage, tel que visé à l'article 4.1.1.1 pour l'année calendaire pour laquelle la dérogation est demandée pour toutes les parcelles ou tous les groupes de parcelles appartenant à l'entreprise.]1
Wijzigingen
Onderafdeling 2. - Overzicht van het meststoffengebruik
Sous-section 2. - Aperçu de l'utilisation des engrais
Art. 5.4.2.1. [1 De landbouwer die voor een bepaald jaar derogatie heeft aangevraagd, dient zijn Mestbankaangifte, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006, op tijd in bij de Mestbank, zodat de Mestbank een volledig beeld heeft van de dierlijke mestproductie, het gebruik van kunstmest, de afzet van dierlijke mest en de teelten die in het jaar van de derogatie verbouwd zijn op de percelen die tot het bedrijf behoren.]1
Art. 5.4.2.1. [1 L'agriculteur qui a demandé une dérogation pour une année spécifique, introduit sa déclaration relative à la banque d'engrais, visée à l'article 23 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2016, auprès de la Banque d'engrais à temps, de sorte que la Banque d'engrais obtienne une vue complète de la production d'effluents d'élevage, de l'utilisation d'engrais chimiques, de la transportation d'effluents d'élevage et des cultures cultivées au cours de l'année de la dérogation sur les parcelles appartenant à l'entreprise.]1
Wijzigingen
Onderafdeling 3. - Bodemanalyse
Sous-section 3. - Analyse du sol
Art. 5.4.3.1. [1 § 1. In het jaar waarin de derogatie wordt aangevraagd, is het plantbeschikbare fosforgehalte van de bodem van een aantal percelen bekend. Jaarlijks wordt per begonnen schijf van 20 hectare landbouwgrond die tot het bedrijf behoort, minstens één bodemstaal genomen en geanalyseerd.
Aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, is ook voldaan als de landbouwer, in het jaar waarin de derogatie wordt aangevraagd, per begonnen schijf van 5 hectare landbouwgrond die tot het bedrijf behoort, minstens over één analyse ter bepaling van het plantbeschikbare fosforgehalte van de bodem beschikt, die uiterlijk in het vierde kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van de aanvraag van de derogatie, is uitgevoerd.
§ 2. In het jaar waarin de derogatie wordt aangevraagd, is ook het gehalte aan minerale stikstof, namelijk de nitraatstikstof en ammoniakale stikstof, bekend.
Jaarlijks wordt per begonnen schijf van 20 hectare landbouwgrond die behoort tot het bedrijf, minstens één bodemstaal genomen en geanalyseerd.
§ 3. De bodemstalen, vermeld in paragraaf 1, die worden genomen om het plantbeschikbare fosforgehalte in een bepaald jaar x vast te stellen, kunnen alleen worden genomen in de periode van 1 juni van het jaar x-1 tot en met 31 mei van het jaar x. De bodemstalen, vermeld in paragraaf 2, die worden genomen om het gehalte aan minerale stikstof in een bepaald jaar x vast te stellen, kunnen alleen worden genomen in de periode van 1 januari tot en met 31 mei van het jaar x.
§ 4. Ter uitvoering van dit besluit en artikel 15, § 2, vijfde lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kan de Mestbank bij de landbouwer die voor een bepaald kalenderjaar een derogatie heeft aangevraagd, één tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond aanduiden waarop de landbouwer een nitraatresidubepaling moet laten uitvoeren.
§ 5. De staalnames en analyses, vermeld in artikel 5.2.2.2, § 3, tweede lid, 2°, en in paragraaf 1, 2, 3 en 4, worden door een erkend laboratorium uitgevoerd.
De staalnames zijn aangemeld bij de Mestbank, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt. Het erkend laboratorium meldt al de volgende elementen van elke aangemelde staalname:
1° de datum van staalname;
2° het feit of het plantbeschikbare fosforgehalte is geanalyseerd;
3° het feit of het gehalte aan minerale stikstof is geanalyseerd;
4° het feit of het bijbehorend bemestingsadvies, vermeld in artikel 5.2.2.2, § 3, tweede lid, 2°, is opgemaakt.]1
[2 § 6. De Mestbank kan, om de monitoring van de derogatie goed te kunnen uitvoeren, in haar opdracht en op haar kosten, bemonsteringen van bodem of water laten uitvoeren en analyseren. De Mestbank of de derde die in opdracht van de Mestbank de bemonstering uitvoert, mag daarvoor de percelen landbouwgrond die behoren tot het bedrijf van een landbouwer die derogatie heeft aangevraagd, betreden en bemonsteren.
De landbouwer die derogatie aanvraagt, verleent de toegang tot zijn percelen om de bemonsteringen ten behoeve van de monitoring van de derogatie te kunnen doen en verhindert de uitvoering van de bemonstering niet.]2
Aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, is ook voldaan als de landbouwer, in het jaar waarin de derogatie wordt aangevraagd, per begonnen schijf van 5 hectare landbouwgrond die tot het bedrijf behoort, minstens over één analyse ter bepaling van het plantbeschikbare fosforgehalte van de bodem beschikt, die uiterlijk in het vierde kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van de aanvraag van de derogatie, is uitgevoerd.
§ 2. In het jaar waarin de derogatie wordt aangevraagd, is ook het gehalte aan minerale stikstof, namelijk de nitraatstikstof en ammoniakale stikstof, bekend.
Jaarlijks wordt per begonnen schijf van 20 hectare landbouwgrond die behoort tot het bedrijf, minstens één bodemstaal genomen en geanalyseerd.
§ 3. De bodemstalen, vermeld in paragraaf 1, die worden genomen om het plantbeschikbare fosforgehalte in een bepaald jaar x vast te stellen, kunnen alleen worden genomen in de periode van 1 juni van het jaar x-1 tot en met 31 mei van het jaar x. De bodemstalen, vermeld in paragraaf 2, die worden genomen om het gehalte aan minerale stikstof in een bepaald jaar x vast te stellen, kunnen alleen worden genomen in de periode van 1 januari tot en met 31 mei van het jaar x.
§ 4. Ter uitvoering van dit besluit en artikel 15, § 2, vijfde lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kan de Mestbank bij de landbouwer die voor een bepaald kalenderjaar een derogatie heeft aangevraagd, één tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond aanduiden waarop de landbouwer een nitraatresidubepaling moet laten uitvoeren.
§ 5. De staalnames en analyses, vermeld in artikel 5.2.2.2, § 3, tweede lid, 2°, en in paragraaf 1, 2, 3 en 4, worden door een erkend laboratorium uitgevoerd.
De staalnames zijn aangemeld bij de Mestbank, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt. Het erkend laboratorium meldt al de volgende elementen van elke aangemelde staalname:
1° de datum van staalname;
2° het feit of het plantbeschikbare fosforgehalte is geanalyseerd;
3° het feit of het gehalte aan minerale stikstof is geanalyseerd;
4° het feit of het bijbehorend bemestingsadvies, vermeld in artikel 5.2.2.2, § 3, tweede lid, 2°, is opgemaakt.]1
[2 § 6. De Mestbank kan, om de monitoring van de derogatie goed te kunnen uitvoeren, in haar opdracht en op haar kosten, bemonsteringen van bodem of water laten uitvoeren en analyseren. De Mestbank of de derde die in opdracht van de Mestbank de bemonstering uitvoert, mag daarvoor de percelen landbouwgrond die behoren tot het bedrijf van een landbouwer die derogatie heeft aangevraagd, betreden en bemonsteren.
De landbouwer die derogatie aanvraagt, verleent de toegang tot zijn percelen om de bemonsteringen ten behoeve van de monitoring van de derogatie te kunnen doen en verhindert de uitvoering van de bemonstering niet.]2
Art. 5.4.3.1. [1 § 1er. Dans l'année dans laquelle la dérogation est demandée, la teneur du sol en phosphore disponible pour les plantes est connue pour un certain nombre de parcelles. Par an, au moins un échantillon de sol est prélevé et analysé par tranche entamée de 20 hectares de terres agricoles appartenant à l `entreprise;
Il est également satisfait à la condition, visée à l'alinéa 1er, si l'agriculteur, dans l'année dans laquelle la dérogation est demandée, dispose, par tranche entamée de 5 hectares de terres agricoles appartenant à l'entreprise, d'au moins une analyse pour définir la teneur en phosphore disponible pour les plantes, effectuée pas plus tard que la quatrième année calendaire précédant l'année de la demande de la dérogation.
§ 2. Dans l'année dans laquelle la dérogation est demandée, la teneur en azote minéral, à savoir l'azote contenu dans les nitrates et l'azote ammoniacal, est également connue.
Par an, au moins un échantillon de sol est prélevé et analysé par tranche entamée de 20 hectares de terres agricoles appartenant à l'entreprise.
§ 3. Les échantillons de sol, visés au paragraphe 1er, qui sont prélevés pour déterminer la teneur en phosphore disponible pour les plantes dans une année x, ne peuvent être prélevés que dans la période du 1er juin de l'année x-1 jusqu'au 31 mai compris de l'année x. Les échantillons de sol, visés au paragraphe 2, qui sont prélevés pour déterminer la teneur en azote minéral dans une année x, ne peuvent être prélevés que dans la période du 1er janvier jusqu'au 31 mai compris de l'année x.
§ 4. En exécution du présent arrêté et de l'article 15, § 2, alinéa cinq, 1° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la Banque d'engrais peut désigner, auprès de l'agriculteur qui a demandé une dérogation pour une année calendaire spécifique, une seule parcelle de terres agricoles appartenant à l'entreprise, sur laquelle l'agriculteur doit faire effectuer une évaluation des résidus de nitrates.
§ 5. Les échantillonnages et analyses, visés à l'article 5.2.2.2, § 3, alinéa 2, 2° et au paragraphe 1er, 2, 3 et 4 sont réalisés par un laboratoire agréé.
Les échantillonnages sont enregistrés auprès de la Banque d'Engrais via le guichet Internet que la Banque d'engrais met à la disposition. Le laboratoire agréé mentionne tous les éléments suivants de chaque échantillonnage enregistré :
1° la date de l'échantillonnage ;
2° le fait de savoir si la teneur en phosphore disponible pour les plantes a été analysée ;
3° le fait de savoir si la teneur en azote minéral a été analysée ;
4° le fait de savoir si l'avis de fertilisation y afférent, tel que visé à l'article 5.2.2.2, § 3, alinéa deux, 2°, a été rédigé.]1
[2 § 6. La Banque d'engrais peut, en son nom et à ses frais, faire prélever et analyser des échantillons de sol ou d'eau aux fins de surveillance de la dérogation. La Banque d'engrais ou le tiers qui effectue l'échantillonnage pour le compte de celle-ci peut entrer sur et échantillonner les parcelles agricoles appartenant à l'entreprise d'un agriculteur ayant demandé une dérogation.
L'agriculteur qui demande une dérogation autorise l'accès à ses parcelles afin de permettre l'échantillonnage aux fins de surveillance de la dérogation et n'entrave pas la exécution de l'échantillonnage.]2
Il est également satisfait à la condition, visée à l'alinéa 1er, si l'agriculteur, dans l'année dans laquelle la dérogation est demandée, dispose, par tranche entamée de 5 hectares de terres agricoles appartenant à l'entreprise, d'au moins une analyse pour définir la teneur en phosphore disponible pour les plantes, effectuée pas plus tard que la quatrième année calendaire précédant l'année de la demande de la dérogation.
§ 2. Dans l'année dans laquelle la dérogation est demandée, la teneur en azote minéral, à savoir l'azote contenu dans les nitrates et l'azote ammoniacal, est également connue.
Par an, au moins un échantillon de sol est prélevé et analysé par tranche entamée de 20 hectares de terres agricoles appartenant à l'entreprise.
§ 3. Les échantillons de sol, visés au paragraphe 1er, qui sont prélevés pour déterminer la teneur en phosphore disponible pour les plantes dans une année x, ne peuvent être prélevés que dans la période du 1er juin de l'année x-1 jusqu'au 31 mai compris de l'année x. Les échantillons de sol, visés au paragraphe 2, qui sont prélevés pour déterminer la teneur en azote minéral dans une année x, ne peuvent être prélevés que dans la période du 1er janvier jusqu'au 31 mai compris de l'année x.
§ 4. En exécution du présent arrêté et de l'article 15, § 2, alinéa cinq, 1° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la Banque d'engrais peut désigner, auprès de l'agriculteur qui a demandé une dérogation pour une année calendaire spécifique, une seule parcelle de terres agricoles appartenant à l'entreprise, sur laquelle l'agriculteur doit faire effectuer une évaluation des résidus de nitrates.
§ 5. Les échantillonnages et analyses, visés à l'article 5.2.2.2, § 3, alinéa 2, 2° et au paragraphe 1er, 2, 3 et 4 sont réalisés par un laboratoire agréé.
Les échantillonnages sont enregistrés auprès de la Banque d'Engrais via le guichet Internet que la Banque d'engrais met à la disposition. Le laboratoire agréé mentionne tous les éléments suivants de chaque échantillonnage enregistré :
1° la date de l'échantillonnage ;
2° le fait de savoir si la teneur en phosphore disponible pour les plantes a été analysée ;
3° le fait de savoir si la teneur en azote minéral a été analysée ;
4° le fait de savoir si l'avis de fertilisation y afférent, tel que visé à l'article 5.2.2.2, § 3, alinéa deux, 2°, a été rédigé.]1
[2 § 6. La Banque d'engrais peut, en son nom et à ses frais, faire prélever et analyser des échantillons de sol ou d'eau aux fins de surveillance de la dérogation. La Banque d'engrais ou le tiers qui effectue l'échantillonnage pour le compte de celle-ci peut entrer sur et échantillonner les parcelles agricoles appartenant à l'entreprise d'un agriculteur ayant demandé une dérogation.
L'agriculteur qui demande une dérogation autorise l'accès à ses parcelles afin de permettre l'échantillonnage aux fins de surveillance de la dérogation et n'entrave pas la exécution de l'échantillonnage.]2
Afdeling 5. - Sancties
Section 5. - Sanctions
Art. 5.5.1. [1 De landbouwer die voor een bepaald kalenderjaar een derogatie heeft aangevraagd, maar die niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.2.1.2, § 4, [2 artikel 5.2.2.3,]2 artikel 5.4.1.1, 5.4.2.1 en 5.4.3.1, of die op een bepaald perceel of een bepaalde perceelsgroep niettegenstaande de aangifte, vermeld in artikel 5.1.1, § 3, eerste lid, 1°, geen derogatiegewas teelt, verliest voor alle percelen van het bedrijf het recht op een aanvraag van een nieuwe derogatie voor een volgend kalenderjaar.
De landbouwer die voor een bepaald kalenderjaar een derogatie heeft aangevraagd, maar die op een perceel of een perceelsgroep of voor een bepaald type derogatiegewas niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.2.1.1, 5.2.1.2, § 1, § 2, § 3, 5.2.2.1, 5.2.2.2, of die een ander derogatiegewas met een lagere bemestingsnorm op een perceel of perceelsgroep teelt dan het type derogatiegewas dat de landbouwer conform artikel 5.1.1, § 3, eerste lid, 1°, heeft aangegeven te zullen telen, kan in een volgend kalenderjaar geen nieuwe derogatie aanvragen voor het type derogatiegewas waarvoor niet voldaan is aan de voorwaarden.
De Mestbank brengt de aanvrager van de derogatie, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, op de hoogte van het verlies van het recht op een aanvraag van derogatie. De landbouwer verliest het recht op een aanvraag van derogatie voor het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de Mestbank haar beslissing over het verlies van het recht op een aanvraag van derogatie op het internetloket heeft geplaatst.]1
De landbouwer die voor een bepaald kalenderjaar een derogatie heeft aangevraagd, maar die op een perceel of een perceelsgroep of voor een bepaald type derogatiegewas niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.2.1.1, 5.2.1.2, § 1, § 2, § 3, 5.2.2.1, 5.2.2.2, of die een ander derogatiegewas met een lagere bemestingsnorm op een perceel of perceelsgroep teelt dan het type derogatiegewas dat de landbouwer conform artikel 5.1.1, § 3, eerste lid, 1°, heeft aangegeven te zullen telen, kan in een volgend kalenderjaar geen nieuwe derogatie aanvragen voor het type derogatiegewas waarvoor niet voldaan is aan de voorwaarden.
De Mestbank brengt de aanvrager van de derogatie, via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, op de hoogte van het verlies van het recht op een aanvraag van derogatie. De landbouwer verliest het recht op een aanvraag van derogatie voor het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de Mestbank haar beslissing over het verlies van het recht op een aanvraag van derogatie op het internetloket heeft geplaatst.]1
Art. 5.5.1. [1 L'agriculteur qui a demandé une dérogation pour une année calendaire spécifique mais qui ne répond pas aux conditions visées à l'article 5.2.1.2, § 4, aux articles [2 5.2.2.3,]2 5.4.1.1, 5.4.2.1 et 5.4.3.1, ou qui ne cultive pas de culture de dérogation sur une parcelle spécifique ou un groupe de parcelle spécifique en dépit de la déclaration, visée à l'article 5.1.1, § 3, alinéa premier, 1°, perd pour toutes les parcelles de l'entreprise le droit à une demande d'une nouvelle dérogation pour une année calendaire suivante.
L'agriculteur qui a demandé une dérogation pour une année calendaire spécifique mais qui ne répond pas aux conditions visées aux articles 5.2.1.1, 5.2.1.2, § 1er, § 2, § 3, 5.2.2.1, 5.2.2.2 sur une parcelle ou sur un groupe de parcelles ou pour un type spécifique de culture de dérogation, ou qui cultive sur une parcelle ou un groupe de parcelles une culture de dérogation d'une norme d'épandage plus basse autre que le type de culture de dérogation que l'agriculteur a déclaré cultiver, conformément à l'article 5.1.1, § 3, alinéa premier, 1°, ne peut pas demander de nouvelle dérogation pour le type de culture de dérogation pour laquelle il n'a pas été satisfait aux conditions dans une année calendaire ultérieure.
La Banque d'engrais informe le demandeur de la dérogation au moyen du guichet Internet que la Banque d'engrais met à la disposition, de la perte du droit à une demande de dérogation. L'agriculteur perd le droit à une demande de dérogation pour l'année calendaire qui suit l'année calendaire dans laquelle la Banque d'engrais a publié sa décision relative à la perte du droit à une demande de dérogation sur le guichet Internet.]1
L'agriculteur qui a demandé une dérogation pour une année calendaire spécifique mais qui ne répond pas aux conditions visées aux articles 5.2.1.1, 5.2.1.2, § 1er, § 2, § 3, 5.2.2.1, 5.2.2.2 sur une parcelle ou sur un groupe de parcelles ou pour un type spécifique de culture de dérogation, ou qui cultive sur une parcelle ou un groupe de parcelles une culture de dérogation d'une norme d'épandage plus basse autre que le type de culture de dérogation que l'agriculteur a déclaré cultiver, conformément à l'article 5.1.1, § 3, alinéa premier, 1°, ne peut pas demander de nouvelle dérogation pour le type de culture de dérogation pour laquelle il n'a pas été satisfait aux conditions dans une année calendaire ultérieure.
La Banque d'engrais informe le demandeur de la dérogation au moyen du guichet Internet que la Banque d'engrais met à la disposition, de la perte du droit à une demande de dérogation. L'agriculteur perd le droit à une demande de dérogation pour l'année calendaire qui suit l'année calendaire dans laquelle la Banque d'engrais a publié sa décision relative à la perte du droit à une demande de dérogation sur le guichet Internet.]1
Afdeling 6. - Bezwaarprocedures
Section 6. - Procédures de formation d'opposition
Art. 5.6.1. [1 De landbouwer kan tegen elke beslissing over derogatie bezwaar indienen bij het afdelingshoofd van de Mestbank.
Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, is ontvankelijk als het uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de Mestbank haar beslissing over het verlies van het recht op een aanvraag van derogatie op het internetloket heeft geplaatst, wordt ingediend via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
Het afdelingshoofd van de Mestbank brengt de indiener van het bezwaar via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van zijn beslissing binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst van het bezwaar.
Het afdelingshoofd van de Mestbank kan de termijn, vermeld in het derde lid, eenmalig verlengen met een periode van zestig kalenderdagen. Hij brengt de indiener van het bezwaar daarvan op de hoogte door een melding op het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De indiening van een bezwaar tegen een bepaalde beslissing schorst de beslissing in kwestie niet.]1
Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, is ontvankelijk als het uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de Mestbank haar beslissing over het verlies van het recht op een aanvraag van derogatie op het internetloket heeft geplaatst, wordt ingediend via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
Het afdelingshoofd van de Mestbank brengt de indiener van het bezwaar via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van zijn beslissing binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst van het bezwaar.
Het afdelingshoofd van de Mestbank kan de termijn, vermeld in het derde lid, eenmalig verlengen met een periode van zestig kalenderdagen. Hij brengt de indiener van het bezwaar daarvan op de hoogte door een melding op het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De indiening van een bezwaar tegen een bepaalde beslissing schorst de beslissing in kwestie niet.]1
Art. 5.6.1. [1 L'agriculteur peut former opposition contre chaque décision relative à la dérogation auprès du chef de division de la Banque d'engrais.
L'opposition, visée à l'alinéa premier, est recevable si elle est introduite via le guichet Internet que la Banque d'engrais met à la disposition au plus tard le 31 janvier de l'année calendaire qui suit l'année calendaire dans laquelle la Banque d'engrais a publié sa décision relative à la perte du droit à une demande d'une dérogation sur le guichet Internet.
Le chef de division de la Banque d'engrais informe l'auteur de l'opposition de sa décision dans les soixante jours calendaires après la réception de l'opposition au moyen du guichet Internet que la Banque d'engrais met à la disposition.
Le chef de division de la Banque d'engrais peut, à titre unique, prolonger le délai, visé à l'alinéa trois, d'une période de soixante jours calendaires. Il en informe l'auteur de l'opposition au moyen d'un message sur le guichet Internet, que la Banque d'Engrais met à disposition.
L'introduction d'une opposition contre une décision spécifique ne suspend pas la décision concernée.]1
L'opposition, visée à l'alinéa premier, est recevable si elle est introduite via le guichet Internet que la Banque d'engrais met à la disposition au plus tard le 31 janvier de l'année calendaire qui suit l'année calendaire dans laquelle la Banque d'engrais a publié sa décision relative à la perte du droit à une demande d'une dérogation sur le guichet Internet.
Le chef de division de la Banque d'engrais informe l'auteur de l'opposition de sa décision dans les soixante jours calendaires après la réception de l'opposition au moyen du guichet Internet que la Banque d'engrais met à la disposition.
Le chef de division de la Banque d'engrais peut, à titre unique, prolonger le délai, visé à l'alinéa trois, d'une période de soixante jours calendaires. Il en informe l'auteur de l'opposition au moyen d'un message sur le guichet Internet, que la Banque d'Engrais met à disposition.
L'introduction d'une opposition contre une décision spécifique ne suspend pas la décision concernée.]1
Wijzigingen
Art. 5.6.2. [1 Als er technische problemen zijn, kunnen de beslissingen, vermeld in artikel 5.5.1 en 5.6.1, in afwijking van artikel 5.5.1 en 5.6.1, aan de landbouwer bezorgd worden met een beveiligde zending.
In geval van technische problemen kan het bezwaar, vermeld in artikel 5.6.1, in afwijking van artikel 5.6.1, door de landbouwer met een beveiligde zending worden ingediend.]1
In geval van technische problemen kan het bezwaar, vermeld in artikel 5.6.1, in afwijking van artikel 5.6.1, door de landbouwer met een beveiligde zending worden ingediend.]1
Art. 5.6.2. [1 En cas de problèmes techniques, les décisions, visées aux articles 5.5.1 et 5.6.1, peuvent, par dérogation aux articles 5.5.1 et 5.6.1, être transmises à l'agriculteur au moyen d'un envoi sécurisé.
En cas de problèmes techniques, l'opposition, visée à l'article 5.6.1, peut, par dérogation à l'article 5.6.1, être introduit par l'agriculteur au moyen d'un envoi sécurisé.]1
En cas de problèmes techniques, l'opposition, visée à l'article 5.6.1, peut, par dérogation à l'article 5.6.1, être introduit par l'agriculteur au moyen d'un envoi sécurisé.]1
Wijzigingen
HOOFDSTUK 6. [1 - Dieren]1
CHAPITRE 6. [1 - Animaux]1
Afdeling 1. [1 - De bepaling van de stikstofverliezen]1
Section 1re. [1 - La définition des pertes d'azote]1
Art. 6.1.1.. [1 Landbouwers die een gedeelte van hun dieren nooit in stallen houden, mogen voor de dieren die nooit in stallen worden gehouden, geen stikstofverliezen in rekening brengen. Voor die dieren is het brutogehalte stikstof in dierlijke mest bij uitscheiding gelijk aan het nettogehalte stikstof in dierlijke mest op het ogenblik van de afzet, vermeld in artikel 27, § 5, en artikel 28, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006.]1
Art. 6.1.1.. [1 Les agriculteurs dont une partie des animaux n'est jamais tenue dans des étables, ne peuvent pas porter en compte des pertes d'azote pour ceux-ci. Pour ces animaux, le taux brut d'azote dans l'engrais animal par excrétion est égal au taux net d'azote du lisier animal au moment du déversement, tel que visé aux articles 27, § 5, et 28, § 2, du décret sur les engrais.]1
Wijzigingen
Art. 6.1.2. [1 Voor de omrekening van het brutogehalte stikstof in dierlijke mest bij uitscheiding naar het nettogehalte van stikstof in dierlijke mest op het ogenblik van de afzet, vermeld in artikel 27, § 5, en artikel 28, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, voor de dieren van de diersoorten rundvee, varkens en pluimvee, deelt de landbouwer via zijn aangifte, vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet, voor elk van de gehouden diercategorieën, het type stal mee waarin de dieren van de betrokken diercategorieën werden gehouden.]1
Art. 6.1.2. [1 La conversion du taux brut d'azote dans l'engrais animal par excrétion en un taux net d'azote du lisier animal au moment du déversement, tel que visé aux articles 27, § 5, et 28, § 2, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, se fait pour les espèces animales Bovins, Porcs et Volailles, sur la base des données communiquées par l'agriculteur dans sa déclaration visée à l'article 23 du décret précité, pour chacune des catégories d'animaux élevés, relatives au type d'étables dans lesquelles les animaux des différentes catégories sont tenus.]1
Art. 6.1.3. [1 Voor de verschillende diercategorieën van de diersoort rundvee, met uitzondering van de diercategorie mestkalveren, worden de totale stikstofverliezen uitgedrukt als een percentage van de uitscheidingsnormen per dier en per kalenderjaar.
Voor de diercategorie mestkalveren worden de totale stikstofverliezen uitgedrukt in kg stikstof per dier en per kalenderjaar.
Voor de diersoort rundvee worden de volgende stikstofverliezen onderscheiden:
1° voor de dieren van de diercategorie mestkalveren: 2,29 kg N per dier en per kalenderjaar, ongeacht het staltype waarin de betrokken dieren werden gehouden;
2° voor de dieren van de diersoort runderen, met uitzondering van de mestkalveren:
Voor de diercategorie mestkalveren worden de totale stikstofverliezen uitgedrukt in kg stikstof per dier en per kalenderjaar.
Voor de diersoort rundvee worden de volgende stikstofverliezen onderscheiden:
1° voor de dieren van de diercategorie mestkalveren: 2,29 kg N per dier en per kalenderjaar, ongeacht het staltype waarin de betrokken dieren werden gehouden;
2° voor de dieren van de diersoort runderen, met uitzondering van de mestkalveren:
Art. 6.1.3. [1 Pour les différentes catégories animales de l'espèce animale Bovins, à l'exception de la catégorie animale des Veaux d'engrais, les pertes totales d'azote sont exprimées en pourcentage des normes de déversement par animal et par année civile.
Pour la catégorie animale des veaux d'engrais, les pertes totales d'azote sont exprimées en kg d'azote par animal et par année civile.
Pour la catégorie animale bovins, l'on distingue les pertes d'azote suivantes :
1° pour les animaux de la catégorie animale Veaux d'engrais : 2,29 kg N par animal et par année civile, quel que soit le type d'étable dans laquelle sont tenus les animaux concernés :
2° pour les animaux de la catégorie animale Bovins, à l'exception des veaux d'engrais :
Pour la catégorie animale des veaux d'engrais, les pertes totales d'azote sont exprimées en kg d'azote par animal et par année civile.
Pour la catégorie animale bovins, l'on distingue les pertes d'azote suivantes :
1° pour les animaux de la catégorie animale Veaux d'engrais : 2,29 kg N par animal et par année civile, quel que soit le type d'étable dans laquelle sont tenus les animaux concernés :
2° pour les animaux de la catégorie animale Bovins, à l'exception des veaux d'engrais :
| Runderen gespecificeerd per staltype | Procentueel stikstofverlies |
| Runderen die gehouden worden in stallen waar amper stalmest geproduceerd wordt | 10 % |
| Runderen die gehouden worden in stallen waar deels stalmest geproduceerd wordt | 15 % |
| Runderen die gehouden worden in stallen waar bijna uitsluitend stalmest geproduceerd wordt | 20 % |
In de tabel, vermeld in het derde lid, wordt verstaan onder:
1° runderen die gehouden worden in stallen waar amper stalmest geproduceerd wordt: runderen, met uitzondering van mestkalveren, die gehouden worden in stallen waar 10 % of minder van de in die stal geproduceerde mest stalmest is;
2° runderen die gehouden worden in stallen waar bijna uitsluitend stalmest geproduceerd wordt: runderen, met uitzondering van mestkalveren, die gehouden worden in stallen waar 90 % of meer van de in die stal geproduceerde mest stalmest is;
3° runderen die gehouden worden in stallen waar deels stalmest geproduceerd wordt: runderen die gehouden worden in stallen die niet onder de specificaties, vermeld in punt 1° of 2°, vallen.]1
| Bovins spécifiés par type d'étable | Perte d'azote en pour cent |
| Bovins tenus dans des étables produisant à peine du fumier | 10 % |
| Bovins tenus dans des étables produisant partiellement du fumier | 15 % |
| Bovins tenus dans des étables produisant presque exclusivement du fumier | 20 % |
Dans le tableau visé à l'alinéa 3, l'on entend par :
1° bovins tenus dans des étables produisant à peine du fumier : des bovins, à l'exception des veaux d'engrais, tenus dans des étables où 10 % ou moins du lisier produit dans cette étable se composent de fumier ;
2° bovins tenus dans des étables produisant presque exclusivement du fumier : des bovins, à l'exception des veaux d'engrais, tenus dans des étables où 90 % ou davantage du lisier produit dans cette étable se composent de fumier ;
3° bovins tenus dans des étables produisant partiellement du fumier : des bovins tenus dans des étables qui ne relèvent pas des points 1° ou 2°.]1
Art. 6.1.4. [1 Voor de verschillende diercategorieën van de diersoort varkens worden de totale stikstofverliezen uitgedrukt in kg stikstof per dier en per kalenderjaar.
Voor de diersoort varkens worden de volgende stikstofverliezen onderscheiden:
Voor de diersoort varkens worden de volgende stikstofverliezen onderscheiden:
Art. 6.1.4. [1 Pour les différentes catégories des espèces animales " Porcs ", les pertes totales d'azote sont exprimées en kg d'azote par animal et par an.
Pour la catégorie animale " Porcs ", l'on distingue les pertes d'azote suivantes :
Pour la catégorie animale " Porcs ", l'on distingue les pertes d'azote suivantes :
| Diercategorie | Staltype | Totaal stikstofverlies kg N/dier/jaar |
| Biggen (van 7 tot 20 kg) | Traditioneel - mengmest | 0,52 |
| Traditioneel - stalmest | 1,01 | |
| Emissiearm - mengmest | 0,26 | |
| Andere varkens van 20 tot 110 kg | Traditioneel - mengmest | 2,95 |
| Traditioneel - stalmest | 5,86 | |
| Emissiearm - mengmest | 1,58 | |
| Beren | Traditioneel - mengmest | 4,86 |
| Traditioneel - stalmest | 10,31 | |
| Zeugen, inclusief biggen < 7 kg | Traditioneel - mengmest | 4,35 |
| Traditioneel - stalmest | 5,81 | |
| Emissiearm - mengmest | 2,85 | |
| Emissiearm - stalmest | 4,33 | |
| Andere varkens > 110 kg | Traditioneel - mengmest | 3,79 |
| Traditioneel - stalmest | 5,28 | |
| Emissiearm - mengmest | 2,67 | |
| Emissiearm - stalmest | 4,15 |
kg N/dier/jaarBiggen (van 7 tot 20 kg) Traditioneel - mengmest 0,52Traditioneel - stalmest 1,01Emissiearm - mengmest 0,26Andere varkens van 20 tot 110 kg Traditioneel - mengmest 2,95Traditioneel - stalmest 5,86Emissiearm - mengmest 1,58Beren Traditioneel - mengmest 4,86Traditioneel - stalmest 10,31Zeugen, inclusief biggen < 7 kg Traditioneel - mengmest 4,35Traditioneel - stalmest 5,81Emissiearm - mengmest 2,85Emissiearm - stalmest 4,33Andere varkens > 110 kg Traditioneel - mengmest 3,79Traditioneel - stalmest 5,28Emissiearm - mengmest 2,67Emissiearm - stalmest 4,15
Voor de toepassing van de tabel, vermeld in het tweede lid, kan:
1° het verliescijfer voor Traditioneel-stalmest alleen toegepast worden voor varkens die gehouden worden in volledig ingestrooide stallen die niet voorkomen op de V-lijst;
2° het verliescijfer voor Traditioneel-mengmest alleen toegepast worden voor varkens die gehouden worden in stallen die niet volledig ingestrooid zijn en die niet voorkomen op de V-lijst;
3° voor dieren van de diercategorie biggen (van 7 tot 20 kg), het verliescijfer voor Emissiearm-mengmest alleen toegepast worden voor biggen die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-1.2, V-1.3, V-1.4, V-1.5 of V-1.6, als vermeld in de V-lijst;
4° voor dieren van de diercategorie andere varkens van 20 tot 110 kg, het verliescijfer voor Emissiearm-mengmest alleen toegepast worden voor andere varkens van 20 tot 110 kg, die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-4.1, V-4.2, V-4.3, V-4.4, V-4.5, V-4.6, V-4.7 of V-4.8, als vermeld in de V-lijst;
5° voor dieren van de diercategorie zeugen, inclusief biggen < 7 kg, het verliescijfer voor Emissiearm-mengmest alleen toegepast worden voor zeugen, inclusief biggen < 7 kg, die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-2.1, V-2.2, V-2.3, V-2.4, V-2.5, V-2.6, V-3.1, V-3.2, V-3.3, V-3.4, V-3.5, V-3.8, V-3.9 of V-3.10, als vermeld in de V-lijst;
6° voor dieren van de diercategorie zeugen, inclusief biggen < 7 kg, het verliescijfer voor Emissiearm-stalmest alleen toegepast worden voor zeugen, inclusief biggen < 7 kg, die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-3.6 of V-3.7, als vermeld in de V-lijst;
7° voor dieren van de diercategorie andere varkens > 110 kg, het verliescijfer voor Emissiearm-mengmest alleen toegepast worden voor andere varkens > 110 kg, die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-3.1, V-3.2, V-3.3, V-3.4, V-3.5, V-3.8, V-3.9,V-3.10, V-4.1, V-4.2, V-4.3, V-4.4, V-4.5, V-4.6, V-4.7 of V-4.8, als vermeld in de V-lijst;
8° voor dieren van de diercategorie andere varkens > 110 kg, het verliescijfer voor Emissiearm-stalmest alleen toegepast worden voor andere varkens > 110 kg, die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-3.6 of V-3.7, als vermeld in de V-lijst.]1
| Catégorie animale | Type d'étable | Perte totale d'azote kg N/animal/année |
| Porcelets (de 7 à 20 kg) | Traditionnel - fumier mixte | 0,52 |
| Traditionnel - fumier | 1,01 | |
| Pauvre en émissions - fumier mixte | 0,26 | |
| Autres porcs de 20 à 110 kg | Traditionnel - fumier mixte | 2,95 |
| Traditionnel - fumier | 5,86 | |
| Pauvre en émissions - fumier mixte | 1,58 | |
| Verrats | Traditionnel - fumier mixte | 4,86 |
| Traditionnel - fumier | 10,31 | |
| Truies, y compris les porcelets pesant < 7 kg | Traditionnel - fumier mixte | 4,35 |
| Traditionnel - fumier | 5,81 | |
| Pauvre en émissions - fumier mixte | 2,85 | |
| Pauvre en émissions - fumier | 4,33 | |
| Autres porcs > 110 kg | Traditionnel - fumier mixte | 3,79 |
| Traditionnel - fumier | 5,28 | |
| Pauvre en émissions - fumier mixte | 2,67 | |
| Pauvre en émissions - fumier | 4,15 |
kg N/animal/année Porcelets (de 7 à 20 kg) Traditionnel - fumier mixte 0,52Traditionnel - fumier 1,01
Pauvre en émissions - fumier mixte 0,26 Autres porcs de 20 à 110 kg Traditionnel - fumier mixte 2,95Traditionnel - fumier 5,86
Pauvre en émissions - fumier mixte 1,58 Verrats Traditionnel - fumier mixte 4,86Traditionnel - fumier 10,31 Truies, y compris les porcelets pesant < 7 kg Traditionnel - fumier mixte 4,35Traditionnel - fumier 5,81
Pauvre en émissions - fumier mixte 2,85
Pauvre en émissions - fumier 4,33 Autres porcs > 110 kg Traditionnel - fumier mixte 3,79Traditionnel - fumier 5,28
Pauvre en émissions - fumier mixte 2,67
Pauvre en émissions - fumier 4,15
Pour l'application du tableau, mentionné à l'alinéa 2 :
1° le chiffre des pertes pour le Fumier traditionnel ne peut être appliqué qu'aux porcs tenus dans des étables entièrement pourvues de litières qui ne figurent pas sur la liste V ;
2° le chiffre des pertes pour le Fumier mixte traditionnel ne peut être appliqué qu'aux porcs tenus dans des étables qui ne sont pas entièrement pourvues de litières et qui ne figurent pas sur la liste V ;
3° pour les animaux de la catégorie animale porcelets (de 7 à 20 kg), le chiffre des pertes pour le Fumier mixte pauvre en émissions ne peut être appliqué qu'aux porcelets tenus dans des porcheries du type V-1.2, V-1.3, V-1.4, V-1.5 ou V-1.6, ainsi que le mentionne la liste V ;
4° pour les animaux de la catégorie autres porcs de 20 à 110 kg, le chiffre des pertes pour le Fumier mixte pauvre en émissions ne peut être appliqué qu'aux autres porcs de 20 à 110 kg tenus dans des porcheries du type V-4.1, V-4.2, V-4.3, V-4.4, V-4.5, V-4.6, V-4.7 ou V-4.8, ainsi que le mentionne la liste V ;
5° pour les animaux de la catégorie animale truies, y compris les porcelets pesant < 7 kg, le chiffre des pertes pour le Fumier mixte pauvre en émissions ne peut être appliqué qu'aux truies, y compris les porcelets pesant < 7 kg tenus dans des porcheries du type V-2.1, V-2.2, V-2.3, V-2.4, V-2.5, V-2.6, V-3.1, V-3.2, V-3.3, V-3.4, V-3.5, V-3.8, V-3.9 ou V-3.10, ainsi que le mentionne la liste V ;
6° pour les animaux de la catégorie animale truies, y compris les porcelets pesant < 7 kg, le chiffre des pertes pour le fumier pauvre en émissions ne peut être appliqué qu'aux truies, y compris les porcelets pesant < 7 kg tenus dans des porcheries du type V-3.6 ou V-3.7, ainsi que le mentionne la liste V ;
7° pour les animaux de la catégorie autres porcs > 110 kg, le chiffre des pertes pour le Fumier mixte pauvre en émissions ne peut être appliqué qu'aux autres porcs > 110 kg tenus dans des porcheries du type V-3.1, V-3.2, V-3.3, V-3.4, V-3.5, V-3.8, V-3.9,V-3.10, V-4.1, V-4.2, V-4.3, V-4.4, V-4.5, V-4.6, V-4.7 ou V-4.8, ainsi que le mentionne la liste V ;
8° pour les animaux de la catégorie autres porcs > 110 kg, le chiffre des pertes pour le fumier pauvre en émissions ne peut être appliqué qu'aux autres porcs > 110 kg tenus dans des porcheries du type V-3.6 ou V-3.7, ainsi que le mentionne la liste V.]1
Art. 6.1.5. [1 Voor de verschillende diercategorieën van de diersoort pluimvee worden de totale stikstofverliezen uitgedrukt in kg stikstof per dier en per kalenderjaar.
Voor de diersoort pluimvee worden de volgende stikstofverliezen onderscheiden:
Voor de diersoort pluimvee worden de volgende stikstofverliezen onderscheiden:
Art. 6.1.5. [1 Pour les différentes catégories d'animal de l'espèce animale Volaille, les pertes d'azote totales sont exprimées en kilos d'azote par animal et par année civile.
Pour l'espèce animale Volaille, on distingue les pertes d'azote suivantes :
Pour l'espèce animale Volaille, on distingue les pertes d'azote suivantes :
| [1 diercategorie | staltype | totaal stikstof-verlies kg N/dier/jaar |
| legkippen en (groot) ouderdieren | kooi, emissiearm, systeem P-3.2 | 0,158 |
| kooi, emissiearm, systeem P-3.3 | 0,198 | |
| kooi, emissiearm, systeem P-3.1/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten mestopslag of afgedekte container | 0,158 | |
| kooi, emissiearm, systeem P-3.1/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgedekte container | 0,172 | |
| kooi, emissiearm, systeem P-3.1/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen | 0,160 | |
| kooi, emissiearm, systeem P-3.1/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden | 0,171 | |
| kooi, emissiearm, systeem P-3.4 | 0,179 | |
| kooi, emissiearm, systeem P-3.5 | 0,183 | |
| kooi, overige staltypes legkippen en (groot)ouderdieren | 0,213 | |
| kooi, emissiearm, systeem P-3.6 | 0,199 | |
| grondhuisvesting, emissiearm, systeemP-4.1, P-4.2, en P-4.7 | 0,238 | |
| niet kooi, overige staltypes legkippen en (groot)ouderdieren | 0,384 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.3/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten container of afgedekte container | 0,238 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.3/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgesloten container | 0,251 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.3/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen | 0,240 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.3/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden | 0,249 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.4/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten container of afgedekte container | 0,190 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.4/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgesloten container | 0,203 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.4/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen | 0,192 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.4/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden | 0,201 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.5/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten container of afgedekte container | 0,212 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.5/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgesloten container | 0,225 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.5/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen | 0,214 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.5/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden | 0,223 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.6/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten container of afgedekte container | 0,199 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.6/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgesloten container | 0,212 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.6/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen | 0,201 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.6/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden | 0,210 | |
| opfokpoeljen legkippen | batterij, emissiearm, systeem P-1.1 en P-1.2 | 0,073 |
| batterij, emissiearm, systeem P-1.3 | 0,098 | |
| batterij, emissiearm, systeem P-1.4 | 0,086 | |
| batterij, emissiearm, systeem P-1.5 | 0,089 | |
| batterij, overige staltypes opfokpoeljen legkippen | 0,097 | |
| grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-2.2 en P-2.3 | 0,131 | |
| grondhuisvesting, overige staltypes opfokpoeljenlegkippen | 0,212 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-2.1/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten container of afgedekte container | 0,123 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-2.1/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgesloten container | 0,137 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-2.1/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen | 0,124 | |
| volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-2.1/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden | 0,135 | |
| slachtkuikens | grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-6.1, P-6.2, P-6.3 (al dan niet in combinatie met P-6.6 of P-6.7) en P-6.8, | 0,135 |
| grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-6.4 (al dan niet in combinatie met P-6.6 of P-6.7) en P-6.9 | 0,108 | |
| etagesystemen, emissiearm, systeem P-6.5 al dan niet in combinatie met P-6.6 of P-6.7 | 0,107 | |
| grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-6.10 | 0,099 | |
| overige staltypes slachtkuikens | 0,173 | |
| opfokpoeljen slachtkuikenouderdieren | emissiearm, systeem P-7.1, P-7.2, P-7.3, P-7.4 en P-7.5 | 0,223 |
| overige staltypes opfokpoeljen slachtkuikenouderdieren | 0,315 | |
| slachtkuikenouderdieren | emissiearm, systeem P-5.1, P-5.2, P-5.3, P-5.4, P-5.5 en P-5.6 | 0,400 |
| overige staltypes slachtkuikenouderdieren | 0,732 | |
| kalkoen slachtdieren | ongeacht het staltype | 0,798 |
| kalkoen ouderdieren | ongeacht het staltype | 0,766 |
| struisvogel fokdieren | ongeacht het staltype | 4,579 |
| struisvogel slachtdieren | ongeacht het staltype | 2,686 |
| jonge struisvogels (0-3 maanden) | ongeacht het staltype | 0,737]1 |
| (1)<BVR 2021-05-21/28, art. 18, 013; Inwerkingtreding : 10-07-2021> | ||
ouderdierenkooi, emissiearm, systeem P-3.20,158kooi, emissiearm, systeem P-3.30,198kooi, emissiearm, systeem P-3.1/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten mestopslag of afgedekte container0,158kooi, emissiearm, systeem P-3.1/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgedekte container0,172kooi, emissiearm, systeem P-3.1/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen0,160kooi, emissiearm, systeem P-3.1/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden0,171kooi, emissiearm, systeem P-3.40,179kooi, emissiearm, systeem P-3.50,183kooi, overige staltypes legkippen en (groot)ouderdieren0,213kooi, emissiearm, systeem P-3.60,199grondhuisvesting, emissiearm, systeemP-4.1, P-4.2, en P-4.70,238niet kooi, overige staltypes legkippen en (groot)ouderdieren0,384volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.3/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten container of afgedekte container0,238volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.3/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgesloten container0,251volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.3/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen0,240volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.3/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden0,249volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.4/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten container of afgedekte container0,190volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.4/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgesloten container0,203volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.4/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen0,192volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.4/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden0,201volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.5/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten container of afgedekte container0,212volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.5/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgesloten container0,225volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.5/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen0,214volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.5/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden0,223volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.6/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten container of afgedekte container0,199volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.6/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgesloten container0,212volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.6/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen0,201volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.6/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden0,210opfokpoeljen legkippenbatterij, emissiearm, systeem P-1.1 en P-1.20,073batterij, emissiearm, systeem P-1.30,098batterij, emissiearm, systeem P-1.40,086batterij, emissiearm, systeem P-1.50,089batterij, overige staltypes opfokpoeljen legkippen0,097grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-2.2 en P-2.30,131grondhuisvesting, overige staltypes opfokpoeljenlegkippen0,212volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-2.1/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten container of afgedekte container0,123volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-2.1/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgesloten container0,137volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-2.1/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen0,124volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-2.1/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden0,135slachtkuikensgrondhuisvesting, emissiearm, systeem P-6.1, P-6.2, P-6.3 (al dan niet in combinatie met P-6.6 of P-6.7) en P-6.8,0,135grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-6.4 (al dan niet in combinatie met P-6.6 of P-6.7) en P-6.90,108etagesystemen, emissiearm, systeem P-6.5 al dan niet in combinatie met P-6.6 of P-6.70,107grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-6.100,099overige staltypes slachtkuikens0,173opfokpoeljen slachtkuikenouderdierenemissiearm, systeem P-7.1, P-7.2, P-7.3, P-7.4 en P-7.50,223overige staltypes opfokpoeljen slachtkuikenouderdieren0,315slachtkuikenouderdierenemissiearm, systeem P-5.1, P-5.2, P-5.3, P-5.4, P-5.5 en P-5.60,400overige staltypes slachtkuikenouderdieren0,732kalkoen slachtdierenongeacht het staltype0,798kalkoen ouderdierenongeacht het staltype0,766struisvogel fokdierenongeacht het staltype4,579struisvogel slachtdierenongeacht het staltype2,686jonge struisvogels (0-3 maanden)ongeacht het staltype0,737]1(1)
Voor de toepassing van de tabel, vermeld in het tweede lid, hebben de vermelde systemen betrekking op de overeenkomstige stalsystemen, vermeld in de P-lijst.]1
| [1 catégorie d'animal | type d'étable | perte totale d'azote kg N/animal/année |
| poules pondeuses et poules (grand-)parentales | cage, faibles émissions, système P-3.2 | 0,158 |
| cage, faibles émissions, système P-3.3 | 0,198 | |
| cage, faibles émissions, système P-3.1/1°, enlèvement direct ou max. 2 semaines dans un stockage de fumier fermé ou un conteneur couvert | 0,158 | |
| cage, faibles émissions, système P-3.1/2°, plus de 2 semaines dans un stockage de fumier fermé ou un conteneur couvert | 0,172 | |
| cage, faibles émissions, système P-3.1/3°, post-traitement en tunnel de séchage avec des bandes ou des tôles perforées | 0,160 | |
| cage, faibles émissions, système P-3.1/4°, post-traitement en tunnel de séchage avec des bandes fermées | 0,171 | |
| cage, faibles émissions, système P-3.4 | 0,179 | |
| cage, faibles émissions, système P-3.5 | 0,183 | |
| cage, autres types d'étables de poules pondeuses et poules (grand-)parentales | 0,213 | |
| cage, faibles émissions, système P-3.6 | 0,199 | |
| logement basse-cour, faibles émissions, système P-4.1, P-4.2 et P-4.7 | 0,238 | |
| sans cage, autres types d'étables de poules pondeuses et poules (grand-)parentales | 0,384 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.3/1°, enlèvement direct ou max. 2 semaines dans un conteneur fermé ou couvert | 0,238 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.3/2°, plus de 2 semaines dans un stockage de fumier fermé ou un conteneur couvert | 0,251 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.3/3°, post-traitement en tunnel de séchage avec des bandes ou des tôles perforées | 0,240 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.3/4°, post-traitement en tunnel de séchage avec des bandes fermées | 0,249 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.4/1°, évacuation directe ou max. 2 semaines dans un conteneur fermé ou couvert | 0,190 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.4/2°, plus de 2 semaines dans un stockage de fumier fermé ou un conteneur couvert | 0,203 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.4/3°, post-traitement en tunnel de séchage avec des bandes ou des tôles perforées | 0,192 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.4/4°, post-traitement en tunnel de séchage avec des bandes fermées | 0,201 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.5/1°, évacuation directe ou max. 2 semaines dans un conteneur fermé ou couvert | 0,212 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.5/2°, plus de 2 semaines dans un stockage de fumier fermé ou un conteneur couvert | 0,225 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.5/3°, post-traitement en tunnel de séchage avec des bandes ou des tôles perforées | 0,214 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.5/4°, post-traitement en tunnel de séchage avec des bandes fermées | 0,223 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.6/1°, évacuation directe ou max. 2 semaines dans un conteneur fermé ou couvert | 0,199 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.6/2°, plus de 2 semaines dans un stockage de fumier fermé ou un conteneur couvert | 0,212 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.6/3°, post-traitement en tunnel de séchage avec des bandes ou des tôles perforées | 0,201 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-4.6/4°, post-traitement en tunnel de séchage avec des bandes fermées | 0,210 | |
| poules d'élevage poules pondeuses | batterie, faibles émissions, systèmes P-1.1 et P-1.2 | 0,073 |
| batterie, faibles émissions, système P-1.3 | 0,098 | |
| batterie, faibles émissions, système P-1.4 | 0,086 | |
| batterie, faibles émissions, système P-1.5 | 0,089 | |
| batterie, autres types d'étable poules d'élevage poules pondeuses | 0,097 | |
| logement basse-cour, faibles émissions, systèmes P-2.2 et P-2.3 | 0,131 | |
| logement basse-cour, autres types d'étable poules d'élevage poules pondeuses | 0,212 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-2.1/1°, évacuation directe ou max. 2 semaines dans un conteneur fermé ou couvert | 0,123 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-2.1/2°, plus de 2 semaines dans un stockage de fumier fermé ou un conteneur couvert | 0,137 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-2.1/3°, post-traitement en tunnel de séchage avec des bandes ou des tôles perforées | 0,124 | |
| hébergement en volière, faibles émissions, système P-2.1/4°, post-traitement en tunnel de séchage avec des bandes fermées | 0,135 | |
| poulets de chair | logement basse-cour, faibles émissions, système P-6.1, P-6.2, P-6.3 (en combinaison ou non avec P-6.6 ou P-6.7) et P-6.8, | 0,135 |
| logement basse-cour, faibles émissions, système P-6.4 (en combinaison ou non avec P-6.6 ou P-6.7) et P-6.9, | 0,108 | |
| systèmes d'étage, faibles émissions, système P-6.5, en combinaison ou non avec P-6.6 ou P-6-7 | 0,107 | |
| logement basse-cour, faibles émissions, système P-6.10 | 0,099 | |
| autres types d'étables poulets de chair | 0,173 | |
| poules d'élevage animaux parentaux poulets de chair | faibles émissions, systèmes P-7.1, P-7.2, P-7.3, P-7.4 et P-7.5 | 0,223 |
| autres types d'étables poules d'élevage animaux-parents poulets de chair | 0,315 | |
| animaux parentaux poulets de chair | faibles émissions, systèmes P-5.1, P-5.2, P-5.3, P-5.4, P-5.5 et P-5.6 | 0,400 |
| autres types d'étables animaux parentaux poulets de chair | 0,732 | |
| dindons animaux d'abattage | quel que soit le type d'étable | 0,798 |
| dindons animaux parentaux | quel que soit le type d'étable | 0,766 |
| autruches animaux d'élevage | quel que soit le type d'étable | 4,579 |
| autruches animaux d'abattage | quel que soit le type d'étable | 2,686 |
| jeunes autruches (0-3 mois) | quel que soit le type d'étable | 0,737]1 |
| (1)<AGF 2021-05-21/28, art. 18, 013; En vigueur : 10-07-2021> | ||
Pour l'application du tableau mentionné au deuxième alinéa, les systèmes mentionnés se rapportent aux systèmes d'étables correspondants, mentionnés dans la liste P.]1
Art. 6.1.6. [1 Voor de verschillende diercategorieën van de diersoorten paarden of de diersoort andere worden voor de omrekening van het brutogehalte stikstof in dierlijke mest bij uitscheiding naar het nettogehalte van stikstof in dierlijke mest op het ogenblik van de afzet, vermeld in artikel 27, § 5, en artikel 28, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, de totale stikstofverliezen uitgedrukt in kg stikstof per dier en per kalenderjaar als volgt bepaald:
Art. 6.1.6. [1 La conversion du taux brut d'azote dans les effluents d'élevage en un taux net d'azote du lisier animal au moment du déversement, tel que visé à l'article 27, § 5, et 28, § 2 du Décret sur les engrais, se fait pour les espèces animales Chevaux ou Autres sur la base des chiffres suivants pour les pertes d'azote, exprimées en kg d'azote par animal et par an :
| Diercategorie | Totaal stikstofverlies kg N/dier/jaar |
| Paarden (>600 kg) | 10,46 |
| Paarden en pony's (200-600 kg) | 7,47 |
| Paarden en pony's (< 200 kg) | 4,57 |
| Konijnen gesloten bedrijven (per vrouwelijk konijn) | 3,02 |
| Konijnen vetmesterij (per dier) | 0,26 |
| Konijnen kwekerij (per vrouwelijk konijn) | 1,43 |
| Geiten jonger dan 1 jaar | 1,39 |
| Geiten ouder dan 1 jaar | 3,31 |
| Schapen jonger dan 1 jaar | 1,06 |
| Schapen ouder dan 1 jaar | 1,75 |
| Nertsen gesloten bedrijven (per moederdier) | 1,5 |
| Nertsen vetmesterij (per dier) | 0,5 |
| Nertsen kwekerij (per volwassen dier) | 0,6 |
]1
| Catégorie d'animal | Perte totale d'azote kg N/animal/année |
| Chevaux (> 600 kg) | 10,46 |
| Chevaux et poneys (200-600 kg) | 7,47 |
| Chevaux et poneys (< 200 kg) | 4,57 |
| Lapins entreprises fermées (par lapine) | 3,02 |
| Lapins d'engraissage (par animal) | 0,26 |
| Lapins d'élevage (par lapine) | 1,43 |
| Chèvres de moins de 1 an | 1,39 |
| Chèvres de plus de 1 an | 3,31 |
| Moutons de moins de 1 an | 1,06 |
| Moutons de plus de 1 an | 1,75 |
| Visons entreprises fermées (par femelle) | 1,5 |
| Visons d'engraissage (par animal) | 0,5 |
| Visons d'élevage (par femelle) | 0,6 |
]1
Art. 6.1.7. [1 Als voor een diercategorie het nettogehalte van stikstof in dierlijke mest op het ogenblik van de afzet, berekend conform artikel 6.1.1. tot en met 6.1.6 van dit besluit, kleiner is dan 25 % van de voor die diercategorie van toepassing zijnde forfaitaire stikstofuitscheidingsnorm, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt, in afwijking van artikel 6.1.1. tot en met 6.1.6 van dit besluit, voor die diercategorie het nettogehalte van stikstof in dierlijke mest op het ogenblik van de afzet bepaald op 25 % van de voor die diercategorie van toepassing zijnde forfaitaire stikstofuitscheidingsnorm, vermeld in artikel 27, § 1, van het voormelde decreet.]1
Art. 6.1.7. [1 Si, pour une catégorie d'animal, le taux net d'azote du lisier animal au moment du déversement, calculé conformément aux articles 6.1.1 à 6.1.6 du présent arrêté, est inférieur à 25 % des effluents N forfaitaires d'application pour cette catégorie d'animal, tels que visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, le taux net d'azote du lisier animal au moment du déversement pour cette catégorie d'animal sera, par dérogation aux articles 6.1.1 à 6.1.6 du présent arrêté, fixé à 25 % des effluents N forfaitaires d'application pour cette catégorie d'animal, tels que visés à l'article 27, § 1er du décret précité.]1
Afdeling 2. [1 - De berekening van de gemiddelde veebezetting]1
Section 2. [1 - Calcul de la densité moyenne du cheptel]1
Onderafdeling 1. [1 - De totale gemiddelde veebezetting van een exploitatie]1
Sous-section 1re. [1 - Densité moyenne totale du cheptel d'une exploitation]1
Art. 6.2.1.1. [1 Ter uitvoering van artikel 23, § 7, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt de gemiddelde veebezetting van een exploitatie in een bepaald kalenderjaar bepaald door voor alle diersoorten, uitgezonderd de diersoort runderen, per diercategorie de som te maken van de gemiddelde veebezetting van elk van de dierregisters die in dat kalenderjaar voor die exploitatie bijgehouden zijn, en voor de diersoort runderen door de in de databank van Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw voor dat kalenderjaar voor die exploitatie geregistreerde gegevens om te rekenen.]1
Art. 6.2.1.1. [1 En exécution de l'article 23, § 7 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la densité moyenne du cheptel d'une exploitation dans une année civile précise est déterminée, pour toutes les espèces animales à l'exception de l'espèce animale Bovins, en faisant la somme de la densité moyenne du cheptel de chacun des registres des animaux que l'exploitation a tenus pour cette année civile, et pour l'espèce animale Bovins en convertissant les données que ladite exploitation a enregistrées dans la base de données de Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw pour l'année civile en question.]1
Art. 6.2.1.2. [1 Per diercategorie en per dierregister wordt er afgerond op een geheel getal, waarbij elk getal na de komma lager dan vijf naar beneden wordt afgerond en elk getal na de komma gelijk of hoger dan vijf naar boven wordt afgerond.]1
Art. 6.2.1.2. [1 Par catégorie d'animal et par registre des animaux, un arrondi à un nombre entier est opéré, chaque chiffre après la virgule inférieur à cinq étant arrondi vers le bas et chaque chiffre après la virgule égal ou supérieur à cinq étant arrondi vers le haut.]1
Onderafdeling 2. [1 - De gemiddelde veebezetting voor een dierregister van een maandregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 1°]1
Sous-section 2. [1 - La densité moyenne du cheptel pour un registre des animaux d'un registre mensuel tel que repris à l'article 2.2.2.1, alinéa premier, 1°]1
Art. 6.2.2.1. [1 De gemiddelde veebezetting van een dierregister van een maandregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 1°, wordt bepaald door per diercategorie de som te nemen van de twaalf geregistreerde maandgemiddelden en door die vervolgens te delen door twaalf.]1
Art. 6.2.2.1. [1 La densité moyenne du cheptel d'un registre des animaux d'un registre mensuel tel que repris à l'article 2.2.2.1, alinéa premier, 1° est déterminée par l'addition, pour chaque catégorie d'animal, des douze moyennes mensuelles enregistrées, puis par la division par douze de la somme obtenue.]1
Onderafdeling 3. [1 - De gemiddelde veebezetting voor een dierregister van een veranderingsregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 3°]1
Sous-section 3. [1 - La densité moyenne du cheptel pour un registre des animaux d'un registre des changements tel que repris à l'article 2.2.2.1, alinéa premier, 3°]1
Art. 6.2.3.1. [1 De gemiddelde veebezetting van een dierregister van een veranderingsregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 3°, wordt bepaald door voor elk dier dat vermeld is in een van de dierregisters die in dat kalenderjaar voor die exploitatie bijgehouden zijn, te bepalen tot welke diercategorie dat dier behoort en hoeveel dagen dat dier in het betreffende kalenderjaar op de exploitatie aanwezig was. Als een dier in de loop van een kalenderjaar van diercategorie gewijzigd is, wordt voor elke diercategorie waartoe het betrokken dier in het voorbije kalenderjaar heeft behoord, bepaald hoeveel dagen dat dier in die diercategorie op die exploitatie aanwezig is geweest.
Het aantal dagen dat bepaald wordt conform het eerste lid, wordt per diercategorie opgeteld, en gedeeld door het aantal kalenderdagen van het betreffende kalenderjaar.]1
Het aantal dagen dat bepaald wordt conform het eerste lid, wordt per diercategorie opgeteld, en gedeeld door het aantal kalenderdagen van het betreffende kalenderjaar.]1
Art. 6.2.3.1. [1 La densité moyenne du cheptel d'un registre des animaux d'un registre des changements tel que repris à l'article 2.2.2.1, alinéa premier, 3° est définie en déterminant, pour chaque animal mentionné dans l'un des registres des animaux que cette exploitation a tenus dans cette année civile, à quelle catégorie d'animal cet animal appartient, ainsi que le nombre de jours durant lequel cet animal a été présent dans l'exploitation pendant l'année civile concernée. Si un animal change de catégorie d'animal dans le courant d'une année civile, il est déterminé, pour chaque catégorie d'animal à laquelle cet animal a appartenu dans l'année civile précédente, durant combien de jours cet animal a été présent dans l'exploitation dans la catégorie d'animal en question.
Le nombre de jours qui est déterminé est additionné par catégorie d'animal conformément à l'alinéa premier et est ensuite divisé par le nombre de jours calendaires de l'année civile concernée.]1
Le nombre de jours qui est déterminé est additionné par catégorie d'animal conformément à l'alinéa premier et est ensuite divisé par le nombre de jours calendaires de l'année civile concernée.]1
Onderafdeling 4. [1 - De gemiddelde veebezetting voor een dierregister van een ronderegister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 2°]1
Sous-section 4. [1 - La densité moyenne du cheptel pour un registre des animaux d'un registre des cycles tel que repris à l'article 2.2.2.1, alinéa premier, 2°]1
Art. 6.2.4.1. [1 De gemiddelde veebezetting van een ronderegister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 2°, wordt bepaald door per diercategorie de som te nemen van:
1° het aantal dieren dat op 1 januari op de exploitatie aanwezig was;
2° voor elk van de rondes die in de loop van dat kalenderjaar gestart zijn, het aantal dieren dat bij de start van de ronde aanwezig was;
3° voor elk van de rondes die in de loop van dat kalenderjaar beëindigd zijn, het aantal dieren dat bij het einde van de ronde aanwezig was;
4° het aantal dieren dat op 31 december op de exploitatie aanwezig was.
De totalen per diercategorie, bepaald conform het eerste lid, worden gedeeld door twee, vervolgens vermenigvuldigd met het aantal dagen dat er volgens het dierregister dieren van die diercategorie aanwezig waren, en ten slotte gedeeld door het aantal kalenderdagen van dat bepaalde kalenderjaar.]1
1° het aantal dieren dat op 1 januari op de exploitatie aanwezig was;
2° voor elk van de rondes die in de loop van dat kalenderjaar gestart zijn, het aantal dieren dat bij de start van de ronde aanwezig was;
3° voor elk van de rondes die in de loop van dat kalenderjaar beëindigd zijn, het aantal dieren dat bij het einde van de ronde aanwezig was;
4° het aantal dieren dat op 31 december op de exploitatie aanwezig was.
De totalen per diercategorie, bepaald conform het eerste lid, worden gedeeld door twee, vervolgens vermenigvuldigd met het aantal dagen dat er volgens het dierregister dieren van die diercategorie aanwezig waren, en ten slotte gedeeld door het aantal kalenderdagen van dat bepaalde kalenderjaar.]1
Art. 6.2.4.1. [1 La densité moyenne du cheptel d'un registre des cycles tel que repris à l'article 2.2.2.1, alinéa premier, 2° est déterminée par l'addition, pour chaque catégorie d'animal :
1° du nombre d'animaux présents dans l'exploitation au 1er janvier ;
2° pour chaque cycle qui a commencé dans le courant de l'année civile, du nombre d'animaux présents au début du cycle ;
3° pour chaque cycle qui s'est terminé dans le courant de l'année civile, du nombre d'animaux présents à la fin du cycle ;
4° du nombre d'animaux présents dans l'exploitation au 31 décembre.
Les totaux par catégorie d'animal, déterminés conformément à l'alinéa premier, sont divisés par deux, ensuite multipliés par le nombre de jours durant lesquels étaient présents des animaux selon le registre des animaux de la catégorie d'animal en question, et enfin divisés par le nombre de jours calendaires de l'année civile concernée.]1
1° du nombre d'animaux présents dans l'exploitation au 1er janvier ;
2° pour chaque cycle qui a commencé dans le courant de l'année civile, du nombre d'animaux présents au début du cycle ;
3° pour chaque cycle qui s'est terminé dans le courant de l'année civile, du nombre d'animaux présents à la fin du cycle ;
4° du nombre d'animaux présents dans l'exploitation au 31 décembre.
Les totaux par catégorie d'animal, déterminés conformément à l'alinéa premier, sont divisés par deux, ensuite multipliés par le nombre de jours durant lesquels étaient présents des animaux selon le registre des animaux de la catégorie d'animal en question, et enfin divisés par le nombre de jours calendaires de l'année civile concernée.]1
Onderafdeling 5. [1 - De gemiddelde veebezetting voor runderen]1
Sous-section 5. [1 - La densité moyenne du cheptel pour les bovins]1
Art. 6.2.5.1. [1 Voor de omrekening van de in de databank van Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw voor dat kalenderjaar voor die exploitatie geregistreerde gegevens, wordt voor elk dier dat volgens de in de databank van Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw geregistreerde gegevens in de loop van het betrokken kalenderjaar op de betrokken exploitatie gehouden is, bepaald tot welke diercategorie dat dier behoort en hoeveel dagen dat dier in het betreffende kalenderjaar op de exploitatie aanwezig was. Als een dier in de loop van een kalenderjaar van diercategorie gewijzigd is, wordt voor elke diercategorie waartoe het betrokken dier in het voorbije kalenderjaar heeft behoord, bepaald hoeveel dagen dat dier in die diercategorie op die exploitatie aanwezig is geweest.
Het aantal dagen dat wordt bepaald conform het eerste lid, wordt per diercategorie opgeteld, en gedeeld door het aantal kalenderdagen van het betreffende kalenderjaar.
Per diercategorie wordt er afgerond op een geheel getal, waarbij elk getal na de komma lager dan vijf naar beneden wordt afgerond en elk getal na de komma gelijk of hoger dan vijf naar boven wordt afgerond.]1
Het aantal dagen dat wordt bepaald conform het eerste lid, wordt per diercategorie opgeteld, en gedeeld door het aantal kalenderdagen van het betreffende kalenderjaar.
Per diercategorie wordt er afgerond op een geheel getal, waarbij elk getal na de komma lager dan vijf naar beneden wordt afgerond en elk getal na de komma gelijk of hoger dan vijf naar boven wordt afgerond.]1
Art. 6.2.5.1. [1 Pour la conversion des données enregistrées pour cette exploitation dans la base de données de Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw pour l'année civile en question, l'on détermine pour chaque animal qui, selon les données enregistrées dans la base de données de Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw, était présent dans l'exploitation concernée dans le courant de l'année civile concernée, la catégorie d'animal à laquelle appartient l'animal concerné, ainsi que le nombre de jours durant lesquels l'animal en question était présent dans l'exploitation pendant l'année civile concernée. Si un animal change de catégorie d'animal dans le courant d'une année civile, il est déterminé, pour chaque catégorie d'animal à laquelle l'animal concerné a appartenu durant l'année civile précédente, le nombre de jours durant lesquels l'animal était présent dans l'exploitation dans la catégorie d'animal en question.
Le nombre de jours déterminé conformément à l'alinéa premier est additionné pour chaque catégorie d'animal et ensuite divisé par le nombre de jours calendaires de l'année civile concernée.
Pour chaque catégorie d'animal, un arrondi à un nombre entier est opéré, chaque chiffre après la virgule inférieur à cinq étant arrondi vers le bas et chaque chiffre après la virgule égal ou supérieur à cinq étant arrondi vers le haut.]1
Le nombre de jours déterminé conformément à l'alinéa premier est additionné pour chaque catégorie d'animal et ensuite divisé par le nombre de jours calendaires de l'année civile concernée.
Pour chaque catégorie d'animal, un arrondi à un nombre entier est opéré, chaque chiffre après la virgule inférieur à cinq étant arrondi vers le bas et chaque chiffre après la virgule égal ou supérieur à cinq étant arrondi vers le haut.]1
Afdeling 3. [1 - Het nutriëntenbalansstelsel]1
Section 3. [1 - Le régime du bilan nutritif]1
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Sous-section 1. [1 - Dispositions générales]1
Art. 6.3.1.1. [1 De landbouwer die opteert voor het nutriëntenbalansstelsel, heeft, per exploitatie en per diercategorie, de keuze tussen de volgende types:
1° [2 ...]2
2° het type regressierechte;
3° het type andere voeders of voedertechnieken.
[2 ...]2
Een landbouwer kan alleen opteren voor het type regressierechte voor de diercategorieën waarvoor er in onderafdeling 3 uitscheidingscijfers zijn bepaald.]1
1° [2 ...]2
2° het type regressierechte;
3° het type andere voeders of voedertechnieken.
[2 ...]2
Een landbouwer kan alleen opteren voor het type regressierechte voor de diercategorieën waarvoor er in onderafdeling 3 uitscheidingscijfers zijn bepaald.]1
Art. 6.3.1.1. [1 L'agriculteur qui opte pour le régime du bilan nutritif a, pour chaque exploitation et catégorie d'animal, le choix entre les types suivants :
1° [2 ...]2
2° le type droite de régression ;
3° le type autres aliments ou techniques d'alimentation.
[2 ...]2
Un agriculteur ne peut choisir que le type droite de régression pour les catégories d'animal pour lesquelles des chiffres d'excrétion ont été déterminés à la sous-section 3.]1
1° [2 ...]2
2° le type droite de régression ;
3° le type autres aliments ou techniques d'alimentation.
[2 ...]2
Un agriculteur ne peut choisir que le type droite de régression pour les catégories d'animal pour lesquelles des chiffres d'excrétion ont été déterminés à la sous-section 3.]1
Onderafdeling 2.
Sous-section 2.
Onderafdeling 3. [1 - Het nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2°]1
Sous-section 3. [1 - Le régime du bilan nutritif de type droite de régression tel que visé à l'article 6.3.1.1, alinéa premier, 2°]1
Art. 6.3.3.1. [1 Als de landbouwer conform artikel 25 van het Mestdecreet van 22 december 2006 opteert voor het nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2°, wordt voor de berekening van de productie van dierlijke mest per exploitatie, voor alle dieren van de betrokken diercategorie, uitgegaan van de reële uitscheidingshoeveelheden volgens de volgende regressierechten, uitgedrukt in kg difosforpentoxide en kg stikstof per dier en per kalenderjaar:
Art. 6.3.3.1. [1 Si l'agriculteur a, conformément aux dispositions de l'article 25 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, opté pour le régime du bilan nutritif du type droite de régression tel que visé à l'article 6.3.1.1, alinéa premier, 2°, le calcul de la production des effluents d'élevage par exploitation, pour tous les animaux de la catégorie d'animal concernée, s'effectue sur la base des quantités d'excrétion réelles suivant les droites de régression suivantes, exprimées en kg de pentaoxyde de diphosphore et en kg d'azote par animal et par année civile :
| Diercategorie | Difosforpentoxide (P2O5)- uitscheiding (kg/dier/jaar) | Stikstof (N)-uitscheiding (kg/dier/jaar) |
| Biggen met een gewicht van 7 tot 20 kg | Y = 1,6516 X - 0,8187 | Y = 0,0996 X - 1,3218 |
| Beren | Y = 2,28880 X -2,5326 | Y = 0,15990 X - 5,5152 |
| Zeugen, inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg | Y = 2,28880 X -2,5326 | Y = 0,15990 X - 5,5152 |
| Andere varkens: van 20 tot 110 kg | Y = 2,0368 X - 2,2347 | Y = 0,1347 X - 4,4181 |
| Andere varkens van 110 kg en meer | Y = 2,28880 X -2,5326 | Y = 0,15990 X - 5,5152 |
| Legrassen: legkippen | Y = 2,2254 X - 0,0606 | Y = 0,1496 X - 0,2455 |
| Legrassen: (groot)ouderdieren | Y = 2,2606 X - 0,0587 | Y = 0,1548 X - 0,2305 |
| Legrassen: opfokpoeljen van legkippen | Y = 2,2277 X -0,0512 | Y = 0,1492 X - 0,1149 |
| Vleesrassen: slachtkuikens | Y = 2,3340 X - 0,1960 | Y = 0,1541 X - 0,5283 |
| Vleesrassen: slachtkuikenouderdieren | Y = 2,2606 X - 0,0587 | Y = 0,1517 X - 0,1918 |
| Vleesrassen: opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren | Y = 2,2152 X - 0,0770 | Y = 0,1571 X - 0,1705 |
(kg/dier/jaar) Stikstof (N)-uitscheiding
(kg/dier/jaar)Biggen met een gewicht van 7 tot 20 kg Y = 1,6516 X - 0,8187 Y = 0,0996 X - 1,3218Beren Y = 2,28880 X -2,5326 Y = 0,15990 X - 5,5152Zeugen, inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg Y = 2,28880 X -2,5326 Y = 0,15990 X - 5,5152Andere varkens: van 20 tot 110 kg Y = 2,0368 X - 2,2347 Y = 0,1347 X - 4,4181Andere varkens van 110 kg en meer Y = 2,28880 X -2,5326 Y = 0,15990 X - 5,5152Legrassen: legkippen Y = 2,2254 X - 0,0606 Y = 0,1496 X - 0,2455Legrassen: (groot)ouderdieren Y = 2,2606 X - 0,0587 Y = 0,1548 X - 0,2305Legrassen: opfokpoeljen van legkippen Y = 2,2277 X -0,0512 Y = 0,1492 X - 0,1149Vleesrassen: slachtkuikens Y = 2,3340 X - 0,1960 Y = 0,1541 X - 0,5283Vleesrassen: slachtkuikenouderdieren Y = 2,2606 X - 0,0587 Y = 0,1517 X - 0,1918Vleesrassen: opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren Y = 2,2152 X - 0,0770 Y = 0,1571 X - 0,1705
In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° Y: de uitscheiding (in kg) van respectievelijk difosforpentoxide en stikstof per dier en per kalenderjaar;
2° X: het verbruik (in kg) van respectievelijk fosfor (P) en ruw eiwit (RE) per dier en per kalenderjaar.]1
| Catégorie d'animal | Pentaoxyde de diphosphore (P2O5) excrétion (kg/animal/an) | Excrétion d'azote (N) (kg/animal/an) |
| Porcelets ayant un poids de 7 à 20 kg | Y = 1,6516 X - 0,8187 | Y = 0,0996 X - 1,3218 |
| Verrats | Y = 2,28880 X -2,5326 | Y = 0,15990 X - 5,5152 |
| Truies, y compris les porcelets ayant un poids inférieur à 7 kg | Y = 2,28880 X -2,5326 | Y = 0,15990 X - 5,5152 |
| Autres porcs de 20 à 110 kg | Y = 2,0368 X - 2,2347 | Y = 0,1347 X - 4,4181 |
| Autres porcs ayant un poids d'au moins 110 kg | Y = 2,28880 X -2,5326 | Y = 0,15990 X - 5,5152 |
| Races pondeuses : poules pondeuses | Y = 2,2254 X - 0,0606 | Y = 0,1496 X - 0,2455 |
| Races pondeuses : poules (grand-)parentales | Y = 2,2606 X - 0,0587 | Y = 0,1548 X - 0,2305 |
| Races pondeuses : poules d'élevage de poules pondeuses | Y = 2,2277 X -0,0512 | Y = 0,1492 X - 0,1149 |
| Races viandeuses : poulets de chair | Y = 2,3340 X - 0,1960 | Y = 0,1541 X - 0,5283 |
| Races viandeuses : animaux-parents poulets de chair | Y = 2,2606 X - 0,0587 | Y = 0,1517 X - 0,1918 |
| Races viandeuses : poules d'élevage de poulets de chair parentaux | Y = 2,2152 X - 0,0770 | Y = 0,1571 X - 0,1705 |
excrétion (kg/animal/an) Excrétion d'azote (N)
(kg/animal/an)Porcelets ayant un poids de 7 à 20 kg Y = 1,6516 X - 0,8187 Y = 0,0996 X - 1,3218Verrats Y = 2,28880 X -2,5326 Y = 0,15990 X - 5,5152Truies, y compris les porcelets ayant un poids inférieur à 7 kg Y = 2,28880 X -2,5326 Y = 0,15990 X - 5,5152Autres porcs de 20 à 110 kg Y = 2,0368 X - 2,2347 Y = 0,1347 X - 4,4181Autres porcs ayant un poids d'au moins 110 kg Y = 2,28880 X -2,5326 Y = 0,15990 X - 5,5152Races pondeuses : poules pondeuses Y = 2,2254 X - 0,0606 Y = 0,1496 X - 0,2455Races pondeuses : poules (grand-)parentales Y = 2,2606 X - 0,0587 Y = 0,1548 X - 0,2305Races pondeuses : poules d'élevage de poules pondeuses Y = 2,2277 X -0,0512 Y = 0,1492 X - 0,1149Races viandeuses : poulets de chair Y = 2,3340 X - 0,1960 Y = 0,1541 X - 0,5283Races viandeuses : animaux-parents poulets de chair Y = 2,2606 X - 0,0587 Y = 0,1517 X - 0,1918Races viandeuses : poules d'élevage de poulets de chair parentaux Y = 2,2152 X - 0,0770 Y = 0,1571 X - 0,1705
A l'alinéa 1er, il faut entendre par :
1° Y = l'excrétion (en kg) respectivement de pentaoxyde de diphosphore et d'azote par animal et par année civile ;
2° X = la consommation (en kg) respectivement de phosphore (P) et de protéines brutes (RE) par animal et par année civile.]1
Art. 6.3.3.2. [1 § 1. De landbouwer die in een bepaald kalenderjaar een nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2°, toepast, maakt per diercategorie en per exploitatie waarvoor de landbouwer geopteerd heeft voor het nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2°, een mestuitscheidingsbalans op conform bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd. Het bewijs moet geleverd worden dat de voeding voor de betrokken diercategorieën uitsluitend heeft bestaan uit veevoeders zoals die opgenomen zijn in de mestuitscheidingsbalans.
De landbouwer noteert aanpassingen aan de mestuitscheidingsbalans uiterlijk de zevende dag na de dag waarin de feiten die aanleiding hebben gegeven tot een aanpassing, hebben plaatsgevonden.
§ 2. Ter staving van die mestuitscheidingsbalans worden al de facturen of aankoopborderellen die bij elke levering van veevoeders aanwezig zijn, per exploitatie waar de betrokken voeders geleverd werden, apart bijgehouden. Op de facturen of aankoopborderellen vermeldt de veevoederfabrikant het gehalte aan ruw eiwit en fosfor.
Als bewijs voor de mestuitscheidingsbalans zijn op elk moment van het productiejaar, de facturen of aankoopborderellen, vermeld in het eerste lid, die betrekking hebben op de betrokken exploitatie, ter inzage voor de toezichthoudende ambtenaren.
Zowel van facturen als van aankoopborderellen zijn de betalingsbewijzen ter inzage binnen twee maanden na het opstellen van de betreffende factuur of het betreffende aankoopborderel. Op die aankoopfacturen zijn de naam van het voeder en de diercategorie waarvoor het voeder bestemd is, vermeld.]1
De landbouwer noteert aanpassingen aan de mestuitscheidingsbalans uiterlijk de zevende dag na de dag waarin de feiten die aanleiding hebben gegeven tot een aanpassing, hebben plaatsgevonden.
§ 2. Ter staving van die mestuitscheidingsbalans worden al de facturen of aankoopborderellen die bij elke levering van veevoeders aanwezig zijn, per exploitatie waar de betrokken voeders geleverd werden, apart bijgehouden. Op de facturen of aankoopborderellen vermeldt de veevoederfabrikant het gehalte aan ruw eiwit en fosfor.
Als bewijs voor de mestuitscheidingsbalans zijn op elk moment van het productiejaar, de facturen of aankoopborderellen, vermeld in het eerste lid, die betrekking hebben op de betrokken exploitatie, ter inzage voor de toezichthoudende ambtenaren.
Zowel van facturen als van aankoopborderellen zijn de betalingsbewijzen ter inzage binnen twee maanden na het opstellen van de betreffende factuur of het betreffende aankoopborderel. Op die aankoopfacturen zijn de naam van het voeder en de diercategorie waarvoor het voeder bestemd is, vermeld.]1
Art. 6.3.3.2. [1 § 1er. L'agriculteur qui, au cours d'une année civile donnée, applique un régime du bilan nutritif de type droite de régression tel que visé à l'article 6.3.1.1, alinéa premier, 2°, établit, pour chaque catégorie d'animal et chaque exploitation pour laquelle l'agriculteur a opté pour le régime du bilan nutritif de type droite de régression tel que visé à l'article 6.3.1.1, alinéa premier, 2°, un bilan d'excrétion d'engrais conformément à l'annexe 3 jointe au présent arrêté. La preuve doit être délivrée que les aliments pour les catégories d'animal concernées étaient uniquement composés d'aliments pour le bétail tels que repris dans le bilan d'excrétion d'engrais.
L'agriculteur note les modifications apportées au bilan d'excrétions au plus tard le septième jour qui suit le jour où se sont produits les faits ayant donné lieu à l'adaptation.
§ 2. Afin d'étayer ce bilan d'excrétion d'engrais, toutes les factures et tous les bordereaux d'achat qui accompagnent chaque livraison d'aliments pour bétail, pour chaque exploitation dans laquelle les aliments concernés ont été délivrés, doivent être conservés séparément. Le fabricant des aliments doit indiquer, sur les factures ou bordereaux d'achat, la teneur en protéines brutes et en phosphore.
A titre de preuve pour le bilan d'excrétion d'engrais, les factures et bordereaux d'achat visés à l'alinéa premier et ayant un rapport avec l'exploitation concernée peuvent être consultées à tout moment de l'année de production par les fonctionnaires de surveillance.
Les quittances des factures et bordereaux d'achat doivent être présentées dans les deux mois qui suivent l'établissement de la facture ou du bordereau d'achat. Ces factures d'achat mentionnent le nom de l'aliment et la catégorie d'animal à laquelle l'aliment est destiné.]1
L'agriculteur note les modifications apportées au bilan d'excrétions au plus tard le septième jour qui suit le jour où se sont produits les faits ayant donné lieu à l'adaptation.
§ 2. Afin d'étayer ce bilan d'excrétion d'engrais, toutes les factures et tous les bordereaux d'achat qui accompagnent chaque livraison d'aliments pour bétail, pour chaque exploitation dans laquelle les aliments concernés ont été délivrés, doivent être conservés séparément. Le fabricant des aliments doit indiquer, sur les factures ou bordereaux d'achat, la teneur en protéines brutes et en phosphore.
A titre de preuve pour le bilan d'excrétion d'engrais, les factures et bordereaux d'achat visés à l'alinéa premier et ayant un rapport avec l'exploitation concernée peuvent être consultées à tout moment de l'année de production par les fonctionnaires de surveillance.
Les quittances des factures et bordereaux d'achat doivent être présentées dans les deux mois qui suivent l'établissement de la facture ou du bordereau d'achat. Ces factures d'achat mentionnent le nom de l'aliment et la catégorie d'animal à laquelle l'aliment est destiné.]1
Onderafdeling 4. [1 - Het nutriëntenbalansstelsel van het type andere voeders of voedertechnieken als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 3°]1
Sous-section 4. [1 - Le régime du bilan nutritif de type autres aliments ou techniques d'alimentation tel que visé à l'article 6.3.1.1, alinéa premier, 3°]1
Art. 6.3.4.1. [1 Als de landbouwer conform artikel 25 van het Mestdecreet van 22 december 2006 opteert voor het nutriëntenbalansstelsel van het type andere voeders of voedertechnieken als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 3°, wordt voor de berekening van de productie van dierlijke mest per exploitatie voor alle dieren uitgegaan van de reële uitscheidingshoeveelheden, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde en kg stikstof per dier en per kalenderjaar, die bewezen worden met een mestuitscheidingsbalans als vermeld in bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd.]1
Art. 6.3.4.1. [1 Si l'agriculteur a, conformément aux dispositions de l'article 25 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, opté pour le régime du bilan nutritif du type autres aliments ou techniques d'alimentation tel que visé à l'article 6.3.1.1, alinéa premier, 3°, le calcul de la production des effluents d'élevage pour chaque exploitation et pour tous les animaux s'effectue sur la base des quantités d'excrétion réelles, exprimées en kg de pentaoxyde de diphosphore et en kg d'azote par animal et par année civile, prouvées par un bilan d'excrétion d'engrais tel que visé à l'annexe 4 jointe au présent arrêté.]1
Art. 6.3.4.2. [1 § 1. De landbouwer deelt, via de jaarlijkse aangifte aan de Mestbank, mee dat hij gebruik wil maken van het nutriëntenbalansstelsel van het type andere voeders of voedertechnieken als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 3°. Die mededeling is vergezeld van een duidelijk schema met een uitvoerige onderbouwing van de mestuitscheidingsbalans als vermeld in bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd. Dat schema vermeldt duidelijk welke bewijsstukken op elk moment ter inzage zullen liggen gedurende het volledige productiejaar.
Voor aangekochte voeders is altijd als bewijs de factuur of het aankoopborderel dat bij elke levering van veevoeders aanwezig is, vereist. Op de factuur of het aankoopborderel is vermeldt de veevoederfabrikant het gehalte aan eiwit en fosfor. Ook moet het bewijs worden geleverd dat de hoeveelheid verbruikt veevoeder in overeenstemming is met de aanwezige dieren tijdens het volledige productiejaar.
§ 2. Overeenkomstig artikel 26, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006 dragen de landbouwers zelf de bewijslast voor de nutriëntenbalans, vermeld in hoofdstuk 6, afdeling 3, onderafdeling 4, van dit besluit.]1
Voor aangekochte voeders is altijd als bewijs de factuur of het aankoopborderel dat bij elke levering van veevoeders aanwezig is, vereist. Op de factuur of het aankoopborderel is vermeldt de veevoederfabrikant het gehalte aan eiwit en fosfor. Ook moet het bewijs worden geleverd dat de hoeveelheid verbruikt veevoeder in overeenstemming is met de aanwezige dieren tijdens het volledige productiejaar.
§ 2. Overeenkomstig artikel 26, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006 dragen de landbouwers zelf de bewijslast voor de nutriëntenbalans, vermeld in hoofdstuk 6, afdeling 3, onderafdeling 4, van dit besluit.]1
Art. 6.3.4.2. [1 § 1er. L'agriculteur signale, par l'intermédiaire de la déclaration annuelle à la banque d'engrais, qu'il veut recourir au régime du bilan nutritif de type autres aliments ou techniques d'alimentation tel que visé à l'article 6.3.1.1, alinéa premier, 3°. Cette communication s'accompagne d'un schéma clair étayant de façon détaillée le bilan d'excrétion d'engrais tel que visé en annexe 4 au présent arrêté. Le schéma en question indique clairement quels sont les documents justificatifs pouvant être consultés à tout moment de l'année de production complète.
Pour les aliments achetés, la facture ou le bordereau d'achat accompagnant toute livraison d'aliments de bétail est toujours requis comme preuve. Le fabricant des aliments doit indiquer la teneur en protéines brutes et en phosphore sur les factures ou bordereaux d'achat. Il y a également lieu de fournir la preuve que la quantité d'aliments utilisés correspond aux animaux présents au cours de l'année de production complète.
§ 2. Conformément à l'article 26, § 3 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, les agriculteurs supportent la charge de la preuve pour le bilan nutritif visé au chapitre 6, section 3, sous-section 4 du présent arrêté.]1
Pour les aliments achetés, la facture ou le bordereau d'achat accompagnant toute livraison d'aliments de bétail est toujours requis comme preuve. Le fabricant des aliments doit indiquer la teneur en protéines brutes et en phosphore sur les factures ou bordereaux d'achat. Il y a également lieu de fournir la preuve que la quantité d'aliments utilisés correspond aux animaux présents au cours de l'année de production complète.
§ 2. Conformément à l'article 26, § 3 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, les agriculteurs supportent la charge de la preuve pour le bilan nutritif visé au chapitre 6, section 3, sous-section 4 du présent arrêté.]1
HOOFDSTUK 7. [1 - Nutriëntenemissierechten]1
CHAPITRE 7. [1 - Droits d'émission d'éléments fertilisants]1
Afdeling 1. [1 - De toekenning van TNER-D]1
Section 1re. [1 - Octroi de TNER-D]1
Art. 7.1.1.. [1 § 1. Ter uitvoering van artikel 30, § 7, van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de Mestbank tijdelijke nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in TNER-D, aan de landbouwer toekennen voor de doeleinden, vermeld in artikel 30, § 7, van het voormelde decreet.
De toekenning van TNER-D wordt aangevraagd met een beveiligde zending.
Elke landbouwer die aan de Mestbank de toekenning van tijdelijke nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in TNER-D, aanvraagt, moet op unieke wijze als landbouwer geïdentificeerd zijn in het GBCS.
§ 2. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor doeleinden in het kader van natuurbeheer, is bij de aanvraag een schriftelijke overeenkomst tussen een erkende natuurvereniging en de landbouwer die de TNER-D aanvraagt, of een ondertekend document van een erkende natuurvereniging als die zelf de aanvrager is, gevoegd.
In de overeenkomst of het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van natuurbeheer zullen worden ingezet;
3° het aantal maanden per jaar dat de landbouwer de dieren moet houden in het kader van natuurbeheer, gespecificeerd per betrokken perceel en diercategorie;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor doeleinden in het kader van natuurbeheer;
5° de identificatiegegevens van de erkende natuurvereniging.
§ 3. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor doeleinden in het kader van wetenschappelijk onderzoek, is bij de aanvraag een door de aanvrager opgesteld en ondertekend document gevoegd.
In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° een omschrijving van het wetenschappelijk onderzoek dat zal worden uitgevoerd en een omstandige motivering door een erkende onderzoeksinstelling van de noodzaak om bijkomende TNER-D daarvoor te verkrijgen;
2° de periode van het wetenschappelijk onderzoek en als er niet gedurende de hele periode dieren gehouden worden in het kader van dat onderzoek, de periode waarin dieren gehouden zullen worden in het kader van het wetenschappelijk onderzoek;
3° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die voor wetenschappelijk onderzoek zullen worden ingezet, en een omstandige motivering van het aantal vereiste dieren;
4° het perceelsnummer van de precieze plaats waar de dieren gehouden zullen worden.
§ 4. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor onderwijsdoeleinden is bij de aanvraag een overeenkomst tussen een landbouwer en een erkende onderwijsinstelling, of een schriftelijk ondertekend document van een erkende onderwijsinstelling als die zelf de aanvrager is, gevoegd.
In de overeenkomst of het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de gegevens van de erkende onderwijsinstelling waarvoor TNER-D worden aangevraagd of waarmee de landbouwer een overeenkomst heeft;
2° het aantal dieren en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, die voor onderwijs zullen worden ingezet, en een omstandige motivering van het aantal vereiste dieren;
3° het perceelsnummer van de precieze plaats waar de dieren gehouden zullen worden;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor onderwijsdoeleinden.
§ 5. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor het beheer van onroerende goederen in opdracht van een openbaar bestuur, is bij de aanvraag een schriftelijke overeenkomst met het openbaar bestuur, of een schriftelijk ondertekend document van het openbaar bestuur als dat zelf de aanvrager is, gevoegd.
In de overeenkomst of het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van het beheer van onroerende goederen voor de uitvoering van de overeenkomst zullen worden ingezet;
3° het aantal maanden per jaar waarin de landbouwer de dieren moet houden in het kader van het beheer van de onroerende goederen, en als nodig, gespecificeerd per betrokken perceel en diercategorie;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor het beheer van onroerende goederen in opdracht van een openbaar bestuur.
§ 6. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het opvangen van dieren in dierenasielen, zijn bij de aanvraag de volgende documenten gevoegd:
1° een kopie van de beslissing over de toekenning van een erkenning, vermeld in artikel 2, § 6, van het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende erkenningsvoorwaarden voor inrichtingen voor dieren en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren;
2° een door de aanvrager ondertekend document waarin minstens de volgende gegevens zijn opgenomen:
a) de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
b) het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van de activiteiten als dierenasiel maximaal opgevangen zullen worden.
§ 7. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren in kinderboerderijen, voegt de aanvrager bij de aanvraag een door hemzelf ondertekend document.
In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van de activiteiten als kinderboerderij zullen worden ingezet;
3° een gedetailleerde omschrijving van de activiteiten die de kinderboerderij organiseert;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden in het kader van de activiteiten als kinderboerderij.
De aanvrager voegt bij zijn aanvraag een kopie van zijn statuten, waarin het organiseren van activiteiten als kinderboerderij als doel is opgenomen.
De activiteiten, vermeld in het tweede lid, 3°, moeten erop gericht zijn om kinderen op een educatieve manier kennis te laten maken met onder meer de dieren, vermeld in artikel 27, § 1, van het voormelde decreet. Tijdens de periodes waarin die activiteiten georganiseerd worden, moet de exploitatie openbaar toegankelijk zijn.
Als op de exploitatie ook dieren gehouden worden om economische redenen of om andere redenen dan activiteiten in het kader van een kinderboerderij, kunnen er alleen tijdelijke nutriëntenemissierechten toegekend worden voor de dierenaantallen die gehouden worden in het kader van de kinderboerderij.
§ 8. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren om zorg in zorgboerderijen of andere zorginstellingen te verlenen voegt de aanvrager bij de aanvraag een door hemzelf ondertekend document.
In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van de activiteiten als zorgboerderij of als andere zorginstelling zullen worden ingezet;
3° de gegevens van de erkende zorginstelling;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden om zorg in zorgboerderijen of andere zorginstellingen te verlenen.
De aanvrager is een erkende zorginstelling die geen dieren houdt om economische redenen of om andere redenen dan activiteiten in het kader van een erkende zorginstelling.
§ 9. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor dieren die gehouden worden om sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut na te streven, waarvoor niet al op basis van paragraaf 2 tot en met 8, TNER-D verkregen kunnen worden, voegt de aanvrager bij de aanvraag een door hemzelf ondertekend document.
In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die om sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut na te streven zullen worden ingezet, maar waarvoor niet al op basis van paragraaf 2 tot en met 8, TNER-D verkregen kunnen worden;
3° een gedetailleerde omschrijving van:
a) de sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut, waarvoor men TNER-D wil verkrijgen, maar waarvoor niet al op basis van paragraaf 2 tot en met 8, al TNER-D verkregen kunnen worden;
b) de activiteiten die men in het kader van de doeleinden, vermeld in punt a) organiseert en de periodes waarbinnen men die activiteiten organiseert;
4° een kopie van de statuten van de aanvrager, waarin het nastreven van sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut opgenomen is, ofwel een kopie van een overeenkomst die betrekking heeft op de activiteiten, vermeld in punt 3°, b), en die afgesloten is tussen de aanvrager en een derde in wiens statuten het nastreven van sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut opgenomen is;
5° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut.
Als op de exploitatie ook dieren gehouden worden om economische redenen of om andere redenen dan activiteiten in het kader van sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut, kunnen er alleen tijdelijke nutriëntenemissierechten toegekend worden voor de dierenaantallen die gehouden worden voor de sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut.]1
De toekenning van TNER-D wordt aangevraagd met een beveiligde zending.
Elke landbouwer die aan de Mestbank de toekenning van tijdelijke nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in TNER-D, aanvraagt, moet op unieke wijze als landbouwer geïdentificeerd zijn in het GBCS.
§ 2. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor doeleinden in het kader van natuurbeheer, is bij de aanvraag een schriftelijke overeenkomst tussen een erkende natuurvereniging en de landbouwer die de TNER-D aanvraagt, of een ondertekend document van een erkende natuurvereniging als die zelf de aanvrager is, gevoegd.
In de overeenkomst of het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van natuurbeheer zullen worden ingezet;
3° het aantal maanden per jaar dat de landbouwer de dieren moet houden in het kader van natuurbeheer, gespecificeerd per betrokken perceel en diercategorie;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor doeleinden in het kader van natuurbeheer;
5° de identificatiegegevens van de erkende natuurvereniging.
§ 3. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor doeleinden in het kader van wetenschappelijk onderzoek, is bij de aanvraag een door de aanvrager opgesteld en ondertekend document gevoegd.
In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° een omschrijving van het wetenschappelijk onderzoek dat zal worden uitgevoerd en een omstandige motivering door een erkende onderzoeksinstelling van de noodzaak om bijkomende TNER-D daarvoor te verkrijgen;
2° de periode van het wetenschappelijk onderzoek en als er niet gedurende de hele periode dieren gehouden worden in het kader van dat onderzoek, de periode waarin dieren gehouden zullen worden in het kader van het wetenschappelijk onderzoek;
3° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die voor wetenschappelijk onderzoek zullen worden ingezet, en een omstandige motivering van het aantal vereiste dieren;
4° het perceelsnummer van de precieze plaats waar de dieren gehouden zullen worden.
§ 4. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor onderwijsdoeleinden is bij de aanvraag een overeenkomst tussen een landbouwer en een erkende onderwijsinstelling, of een schriftelijk ondertekend document van een erkende onderwijsinstelling als die zelf de aanvrager is, gevoegd.
In de overeenkomst of het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de gegevens van de erkende onderwijsinstelling waarvoor TNER-D worden aangevraagd of waarmee de landbouwer een overeenkomst heeft;
2° het aantal dieren en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, die voor onderwijs zullen worden ingezet, en een omstandige motivering van het aantal vereiste dieren;
3° het perceelsnummer van de precieze plaats waar de dieren gehouden zullen worden;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor onderwijsdoeleinden.
§ 5. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor het beheer van onroerende goederen in opdracht van een openbaar bestuur, is bij de aanvraag een schriftelijke overeenkomst met het openbaar bestuur, of een schriftelijk ondertekend document van het openbaar bestuur als dat zelf de aanvrager is, gevoegd.
In de overeenkomst of het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van het beheer van onroerende goederen voor de uitvoering van de overeenkomst zullen worden ingezet;
3° het aantal maanden per jaar waarin de landbouwer de dieren moet houden in het kader van het beheer van de onroerende goederen, en als nodig, gespecificeerd per betrokken perceel en diercategorie;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor het beheer van onroerende goederen in opdracht van een openbaar bestuur.
§ 6. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het opvangen van dieren in dierenasielen, zijn bij de aanvraag de volgende documenten gevoegd:
1° een kopie van de beslissing over de toekenning van een erkenning, vermeld in artikel 2, § 6, van het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende erkenningsvoorwaarden voor inrichtingen voor dieren en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren;
2° een door de aanvrager ondertekend document waarin minstens de volgende gegevens zijn opgenomen:
a) de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
b) het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van de activiteiten als dierenasiel maximaal opgevangen zullen worden.
§ 7. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren in kinderboerderijen, voegt de aanvrager bij de aanvraag een door hemzelf ondertekend document.
In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van de activiteiten als kinderboerderij zullen worden ingezet;
3° een gedetailleerde omschrijving van de activiteiten die de kinderboerderij organiseert;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden in het kader van de activiteiten als kinderboerderij.
De aanvrager voegt bij zijn aanvraag een kopie van zijn statuten, waarin het organiseren van activiteiten als kinderboerderij als doel is opgenomen.
De activiteiten, vermeld in het tweede lid, 3°, moeten erop gericht zijn om kinderen op een educatieve manier kennis te laten maken met onder meer de dieren, vermeld in artikel 27, § 1, van het voormelde decreet. Tijdens de periodes waarin die activiteiten georganiseerd worden, moet de exploitatie openbaar toegankelijk zijn.
Als op de exploitatie ook dieren gehouden worden om economische redenen of om andere redenen dan activiteiten in het kader van een kinderboerderij, kunnen er alleen tijdelijke nutriëntenemissierechten toegekend worden voor de dierenaantallen die gehouden worden in het kader van de kinderboerderij.
§ 8. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren om zorg in zorgboerderijen of andere zorginstellingen te verlenen voegt de aanvrager bij de aanvraag een door hemzelf ondertekend document.
In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van de activiteiten als zorgboerderij of als andere zorginstelling zullen worden ingezet;
3° de gegevens van de erkende zorginstelling;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden om zorg in zorgboerderijen of andere zorginstellingen te verlenen.
De aanvrager is een erkende zorginstelling die geen dieren houdt om economische redenen of om andere redenen dan activiteiten in het kader van een erkende zorginstelling.
§ 9. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor dieren die gehouden worden om sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut na te streven, waarvoor niet al op basis van paragraaf 2 tot en met 8, TNER-D verkregen kunnen worden, voegt de aanvrager bij de aanvraag een door hemzelf ondertekend document.
In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die om sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut na te streven zullen worden ingezet, maar waarvoor niet al op basis van paragraaf 2 tot en met 8, TNER-D verkregen kunnen worden;
3° een gedetailleerde omschrijving van:
a) de sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut, waarvoor men TNER-D wil verkrijgen, maar waarvoor niet al op basis van paragraaf 2 tot en met 8, al TNER-D verkregen kunnen worden;
b) de activiteiten die men in het kader van de doeleinden, vermeld in punt a) organiseert en de periodes waarbinnen men die activiteiten organiseert;
4° een kopie van de statuten van de aanvrager, waarin het nastreven van sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut opgenomen is, ofwel een kopie van een overeenkomst die betrekking heeft op de activiteiten, vermeld in punt 3°, b), en die afgesloten is tussen de aanvrager en een derde in wiens statuten het nastreven van sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut opgenomen is;
5° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut.
Als op de exploitatie ook dieren gehouden worden om economische redenen of om andere redenen dan activiteiten in het kader van sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut, kunnen er alleen tijdelijke nutriëntenemissierechten toegekend worden voor de dierenaantallen die gehouden worden voor de sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut.]1
Art. 7.1.1.. [1 § 1er. En exécution de l'article 30, § 7 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la Banque d'engrais peut octroyer à l'agriculteur des droits d'émission d'éléments fertilisants temporaires, exprimés en TNER-D, aux fins visées à l'article 30, § 7, du décret précité.
L'octroi de TNER-D est demandé par le biais d'un envoi sécurisé.
Chaque agriculteur qui demande à la Banque d'engrais l'octroi de droits d'émission d'éléments fertilisants temporaires, exprimés en TNER-D, doit être identifié de façon unique en tant qu'agriculteur dans le SIGC.
§ 2. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'élevage d'animaux à des fins de gestion de l'environnement, il y a lieu de joindre à la demande une convention écrite entre une association de protection de l'environnement agréée et l'agriculteur qui demande le TNER-D, ou un document signé d'une association de protection de l'environnement agréée si celle-ci est le demandeur.
La convention ou le document visé à l'alinéa premier mentionne au moins les données suivantes :
1° l'identification des parcelles concernées, leur situation et leur superficie. Pour l'identification des parcelles concernées, les numéros de parcelle seront mentionnés ;
2° le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux qui seront élevés dans le cadre de la gestion de l'environnement ;
3° le nombre de mois par année durant lesquels l'agriculteur doit élever les animaux dans le cadre de la gestion de l'environnement, précisé par parcelle et catégorie d'animal concernées ;
4° la période pendant laquelle les animaux seront élevés à des fins de gestion de l'environnement ;
5° les données d'identification de l'association de protection de l'environnement agréée.
§ 3. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'élevage d'animaux à des fins de recherche scientifique, elle devra être accompagnée d'un document établi et signé par le demandeur.
Le document visé à l'alinéa premier contient au moins les données suivantes :
1° une description de la recherche scientifique qui sera réalisée et motivation détaillée par un institut de recherche agréé de la nécessité d'obtenir des TNER-D supplémentaires à cette fin ;
2° la période de recherche scientifique et, si les animaux ne sont pas élevés pendant la période complète dans le cadre de cette recherche, la période durant laquelle les animaux seront élevés dans le cadre de la recherche scientifique ;
3° le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux qui seront élevés à des fins de recherche scientifique, ainsi qu'une motivation détaillée du nombre d'animaux requis ;
4° le numéro de parcelle de l'endroit précis où les animaux seront élevés.
§ 4. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'élevage d'animaux à des fins pédagogiques, il y a lieu de joindre à la demande une convention entre un agriculteur et un établissement d'enseignement agréé, ou un document signé d'un établissement d'enseignement agréé si celui-ci est le demandeur.
La convention ou le document visé à l'alinéa premier contient au moins les données suivantes :
1° les données de l'établissement d'enseignement agréé pour lequel des TNER-D sont demandés ou avec lequel l'agriculteur a conclu une convention ;
2° le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux qui seront élevés à des fins pédagogiques, ainsi qu'une motivation détaillée du nombre d'animaux requis ;
3° le numéro de parcelle de l'endroit précis où les animaux seront élevés ;
4° la période durant laquelle les animaux seront élevés à des fins pédagogiques.
§ 5. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'élevage d'animaux à des fins de gestion de biens immobiliers pour le compte d'une administration publique, il y a lieu de joindre à la demande une convention écrite avec l'administration publique, ou un document écrit signé de l'administration publique si celle-ci est la demandeuse.
La convention ou le document visé à l'alinéa premier contient au moins les données suivantes :
1° l'identification des parcelles concernées, leur situation et leur superficie. Pour l'identification des parcelles concernées, les numéros de parcelle sont mentionnés ;
2° le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux qui seront élevés dans le cadre de la gestion de biens immobiliers pour l'exécution de la convention ;
3° le nombre de mois par année durant lesquels l'agriculteur doit élever les animaux dans le cadre de la gestion des biens immobiliers, et si nécessaire, précisé par parcelle et catégorie d'animal concernées ;
4° la période durant laquelle les animaux seront élevés à des fins de gestion de biens immobiliers pour le compte d'une administration publique.
§ 6. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'accueil d'animaux dans un refuge pour animaux, les documents suivants doivent être joints à la demande :
1° une copie de la décision de l'octroi d'un agrément, visée à l'article 2, § 6 de l'arrêté royal du 27 avril 2007 portant les conditions d'agrément des établissements pour animaux et portant les conditions de commercialisation des animaux ;
2° un document signé par le demandeur mentionnant au moins les données suivantes :
a) l'identification des parcelles concernées, leur situation et leur superficie. Pour l'identification des parcelles concernées, les numéros de parcelle sont mentionnés ;
b) le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux qui seront accueillis au maximum dans le cadre des activités d'asile pour animaux.
§ 7. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'élevage d'animaux dans une ferme pédagogique, le demandeur joint à demande un document qu'il aura signé.
Le document visé à l'alinéa premier mentionne au moins les données suivantes :
1° l'identification des parcelles concernées, leur situation et leur superficie. Pour l'identification des parcelles concernées, les numéros de parcelle sont mentionnés ;
2° le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux qui seront élevés dans le cadre d'activités de ferme pédagogique ;
3° une description détaillée des activités organisées par la ferme pédagogique ;
4° la période durant laquelle les animaux seront élevés dans le cadre des activités de ferme pédagogique.
Le demandeur joindra à sa demande une copie de ses statuts mentionnant comme objet l'organisation d'activités de ferme pédagogique.
Les activités visées au deuxième alinéa, 3°, doivent permettre aux enfants de découvrir notamment, de manière éducative, les animaux visés à l'article 27, § 1er du décret précité. Pendant les périodes durant lesquelles ces activités sont organisées, l'exploitation doit être accessible au public.
Lorsque l'exploitation élève également des animaux à des fins économiques ou pour d'autres raisons que les activités exercées dans le cadre d'une ferme pédagogique, des droits d'émission d'éléments fertilisants temporaires ne peuvent être accordés que pour les nombres d'animaux élevés dans le cadre de la ferme pédagogique.
§ 8. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'élevage d'animaux à des fins de soins dans une ferme thérapeutique ou d'autres établissements thérapeutiques, le demandeur joint à la demande un document signé de sa main.
Le document visé à l'alinéa premier mentionne au moins les données suivantes :
1° l'identification des parcelles concernées, leur situation et leur superficie. Pour l'identification des parcelles concernées, les numéros de parcelle sont mentionnés ;
2° le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux qui seront élevés dans le cadre d'activités de ferme thérapeutique ou d'un autre établissement thérapeutique ;
3° les données de l'établissement thérapeutique agréé ;
4° la période durant laquelle les animaux seront élevés afin de leur prodiguer des soins dans une ferme thérapeutique ou d'autres établissements thérapeutiques.
Le demandeur est un établissement thérapeutique agréé qui n'élève pas d'animaux pour des raisons économiques ou d'autres raisons que des activités exercées dans le cadre d'un établissement thérapeutique agréé.
§ 9. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'élevage d'animaux à des fins sociales ou des fins d'utilité publique, pour lesquelles il n'est pas possible d'obtenir des TNER-D sur la base des paragraphes 2 à 8, le demandeur joint à la demande un document signé de sa main.
Le document visé à l'alinéa premier mentionne au moins les données suivantes :
1° l'identification des parcelles concernées, leur situation et leur superficie ;
2° le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux élevés à des fins sociales ou des fins d'utilité publique, mais pour lesquels il n'est pas possible d'obtenir des TNER-D sur la base des paragraphes 2 à 8 ;
3° une description détaillée :
a) des fins sociales ou des fins d'utilité publique pour lesquelles le demandeur souhaite obtenir des TNER-D, mais pour lesquelles il n'est pas possible d'obtenir des TNER-D sur la base des paragraphes 2 à 8 ;
b) des activités organisées dans le cadre des fins visées au point a) et les périodes durant lesquelles ces activités sont organisées ;
4° une copie des statuts du demandeur, mentionnant la finalité sociale ou d'utilité publique, ou une copie d'une convention relative aux activités reprises au point 3°, b) et qui a été conclue entre le demandeur et une tierce partie dont les statuts mentionnent la finalité sociale ou d'utilité publique ;
5° la période pendant laquelle les animaux seront élevés à des fins sociales ou d'utilité publique.
Si l'exploitation élève également des animaux à des fins économiques ou pour d'autres raisons que les activités à finalité sociale ou d'utilité publique, des droits d'émission d'éléments fertilisants temporaires ne peuvent être accordés que pour les nombres d'animaux élevés dans le cadre des activités à finalité sociale ou d'utilité publique.]1
L'octroi de TNER-D est demandé par le biais d'un envoi sécurisé.
Chaque agriculteur qui demande à la Banque d'engrais l'octroi de droits d'émission d'éléments fertilisants temporaires, exprimés en TNER-D, doit être identifié de façon unique en tant qu'agriculteur dans le SIGC.
§ 2. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'élevage d'animaux à des fins de gestion de l'environnement, il y a lieu de joindre à la demande une convention écrite entre une association de protection de l'environnement agréée et l'agriculteur qui demande le TNER-D, ou un document signé d'une association de protection de l'environnement agréée si celle-ci est le demandeur.
La convention ou le document visé à l'alinéa premier mentionne au moins les données suivantes :
1° l'identification des parcelles concernées, leur situation et leur superficie. Pour l'identification des parcelles concernées, les numéros de parcelle seront mentionnés ;
2° le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux qui seront élevés dans le cadre de la gestion de l'environnement ;
3° le nombre de mois par année durant lesquels l'agriculteur doit élever les animaux dans le cadre de la gestion de l'environnement, précisé par parcelle et catégorie d'animal concernées ;
4° la période pendant laquelle les animaux seront élevés à des fins de gestion de l'environnement ;
5° les données d'identification de l'association de protection de l'environnement agréée.
§ 3. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'élevage d'animaux à des fins de recherche scientifique, elle devra être accompagnée d'un document établi et signé par le demandeur.
Le document visé à l'alinéa premier contient au moins les données suivantes :
1° une description de la recherche scientifique qui sera réalisée et motivation détaillée par un institut de recherche agréé de la nécessité d'obtenir des TNER-D supplémentaires à cette fin ;
2° la période de recherche scientifique et, si les animaux ne sont pas élevés pendant la période complète dans le cadre de cette recherche, la période durant laquelle les animaux seront élevés dans le cadre de la recherche scientifique ;
3° le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux qui seront élevés à des fins de recherche scientifique, ainsi qu'une motivation détaillée du nombre d'animaux requis ;
4° le numéro de parcelle de l'endroit précis où les animaux seront élevés.
§ 4. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'élevage d'animaux à des fins pédagogiques, il y a lieu de joindre à la demande une convention entre un agriculteur et un établissement d'enseignement agréé, ou un document signé d'un établissement d'enseignement agréé si celui-ci est le demandeur.
La convention ou le document visé à l'alinéa premier contient au moins les données suivantes :
1° les données de l'établissement d'enseignement agréé pour lequel des TNER-D sont demandés ou avec lequel l'agriculteur a conclu une convention ;
2° le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux qui seront élevés à des fins pédagogiques, ainsi qu'une motivation détaillée du nombre d'animaux requis ;
3° le numéro de parcelle de l'endroit précis où les animaux seront élevés ;
4° la période durant laquelle les animaux seront élevés à des fins pédagogiques.
§ 5. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'élevage d'animaux à des fins de gestion de biens immobiliers pour le compte d'une administration publique, il y a lieu de joindre à la demande une convention écrite avec l'administration publique, ou un document écrit signé de l'administration publique si celle-ci est la demandeuse.
La convention ou le document visé à l'alinéa premier contient au moins les données suivantes :
1° l'identification des parcelles concernées, leur situation et leur superficie. Pour l'identification des parcelles concernées, les numéros de parcelle sont mentionnés ;
2° le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux qui seront élevés dans le cadre de la gestion de biens immobiliers pour l'exécution de la convention ;
3° le nombre de mois par année durant lesquels l'agriculteur doit élever les animaux dans le cadre de la gestion des biens immobiliers, et si nécessaire, précisé par parcelle et catégorie d'animal concernées ;
4° la période durant laquelle les animaux seront élevés à des fins de gestion de biens immobiliers pour le compte d'une administration publique.
§ 6. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'accueil d'animaux dans un refuge pour animaux, les documents suivants doivent être joints à la demande :
1° une copie de la décision de l'octroi d'un agrément, visée à l'article 2, § 6 de l'arrêté royal du 27 avril 2007 portant les conditions d'agrément des établissements pour animaux et portant les conditions de commercialisation des animaux ;
2° un document signé par le demandeur mentionnant au moins les données suivantes :
a) l'identification des parcelles concernées, leur situation et leur superficie. Pour l'identification des parcelles concernées, les numéros de parcelle sont mentionnés ;
b) le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux qui seront accueillis au maximum dans le cadre des activités d'asile pour animaux.
§ 7. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'élevage d'animaux dans une ferme pédagogique, le demandeur joint à demande un document qu'il aura signé.
Le document visé à l'alinéa premier mentionne au moins les données suivantes :
1° l'identification des parcelles concernées, leur situation et leur superficie. Pour l'identification des parcelles concernées, les numéros de parcelle sont mentionnés ;
2° le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux qui seront élevés dans le cadre d'activités de ferme pédagogique ;
3° une description détaillée des activités organisées par la ferme pédagogique ;
4° la période durant laquelle les animaux seront élevés dans le cadre des activités de ferme pédagogique.
Le demandeur joindra à sa demande une copie de ses statuts mentionnant comme objet l'organisation d'activités de ferme pédagogique.
Les activités visées au deuxième alinéa, 3°, doivent permettre aux enfants de découvrir notamment, de manière éducative, les animaux visés à l'article 27, § 1er du décret précité. Pendant les périodes durant lesquelles ces activités sont organisées, l'exploitation doit être accessible au public.
Lorsque l'exploitation élève également des animaux à des fins économiques ou pour d'autres raisons que les activités exercées dans le cadre d'une ferme pédagogique, des droits d'émission d'éléments fertilisants temporaires ne peuvent être accordés que pour les nombres d'animaux élevés dans le cadre de la ferme pédagogique.
§ 8. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'élevage d'animaux à des fins de soins dans une ferme thérapeutique ou d'autres établissements thérapeutiques, le demandeur joint à la demande un document signé de sa main.
Le document visé à l'alinéa premier mentionne au moins les données suivantes :
1° l'identification des parcelles concernées, leur situation et leur superficie. Pour l'identification des parcelles concernées, les numéros de parcelle sont mentionnés ;
2° le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux qui seront élevés dans le cadre d'activités de ferme thérapeutique ou d'un autre établissement thérapeutique ;
3° les données de l'établissement thérapeutique agréé ;
4° la période durant laquelle les animaux seront élevés afin de leur prodiguer des soins dans une ferme thérapeutique ou d'autres établissements thérapeutiques.
Le demandeur est un établissement thérapeutique agréé qui n'élève pas d'animaux pour des raisons économiques ou d'autres raisons que des activités exercées dans le cadre d'un établissement thérapeutique agréé.
§ 9. Si la demande mentionnée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, porte sur l'obtention de TNER-D pour l'élevage d'animaux à des fins sociales ou des fins d'utilité publique, pour lesquelles il n'est pas possible d'obtenir des TNER-D sur la base des paragraphes 2 à 8, le demandeur joint à la demande un document signé de sa main.
Le document visé à l'alinéa premier mentionne au moins les données suivantes :
1° l'identification des parcelles concernées, leur situation et leur superficie ;
2° le nombre et la catégorie d'animal, visés à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, des animaux élevés à des fins sociales ou des fins d'utilité publique, mais pour lesquels il n'est pas possible d'obtenir des TNER-D sur la base des paragraphes 2 à 8 ;
3° une description détaillée :
a) des fins sociales ou des fins d'utilité publique pour lesquelles le demandeur souhaite obtenir des TNER-D, mais pour lesquelles il n'est pas possible d'obtenir des TNER-D sur la base des paragraphes 2 à 8 ;
b) des activités organisées dans le cadre des fins visées au point a) et les périodes durant lesquelles ces activités sont organisées ;
4° une copie des statuts du demandeur, mentionnant la finalité sociale ou d'utilité publique, ou une copie d'une convention relative aux activités reprises au point 3°, b) et qui a été conclue entre le demandeur et une tierce partie dont les statuts mentionnent la finalité sociale ou d'utilité publique ;
5° la période pendant laquelle les animaux seront élevés à des fins sociales ou d'utilité publique.
Si l'exploitation élève également des animaux à des fins économiques ou pour d'autres raisons que les activités à finalité sociale ou d'utilité publique, des droits d'émission d'éléments fertilisants temporaires ne peuvent être accordés que pour les nombres d'animaux élevés dans le cadre des activités à finalité sociale ou d'utilité publique.]1
Wijzigingen
Art. 7.1.2. [1 De Mestbank bepaalt op grond van de bezorgde stavingstukken en, in voorkomend geval, rekening houdend met de toepasselijke bemestingsnormen, het aantal TNER-DR, TNER-DV, TNER-DP en TNER-DA die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de doelstellingen, vermeld in artikel 7.1.1, en de termijn waarvoor de TNER-D gelden. De termijn waarvoor de TNER-D gelden, start ten vroegste op de dag van ontvangst van de aanvraag tot toekenning van TNER-D, als vermeld in artikel 7.1.1, § 1, tweede lid.
De beslissing van de Mestbank wordt binnen negentig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, aan de betrokken landbouwer bezorgd.]1
De beslissing van de Mestbank wordt binnen negentig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, aan de betrokken landbouwer bezorgd.]1
Art. 7.1.2. [1 La Banque d'engrais détermine, sur la base des justificatifs fournis et, le cas échéant, en tenant compte des normes d'épandage d'application, le nombre de TNER-DR, de TNER-DV, de TNER-DP et de TNER-DA qui sont nécessaires à la réalisation des objectifs visés à l'article 7.1.1, et la période pour laquelle les TNER-D sont valides. La période pour laquelle les TNER-D sont valides prend cours au plus tôt à la date de réception de la demande d'octroi de TNER-D, tel que visé à l'article 7.1.1, § 1er, deuxième alinéa.
La décision de la Banque d'engrais est notifiée à l'agriculteur concerné dans les nonante jours civils qui suivent la réception de la demande, par l'intermédiaire du guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais.]1
La décision de la Banque d'engrais est notifiée à l'agriculteur concerné dans les nonante jours civils qui suivent la réception de la demande, par l'intermédiaire du guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais.]1
Art. 7.1.3. [1 Op vraag van de Mestbank bezorgt de landbouwer die TNER-D toegekend heeft gekregen, binnen negentig kalenderdagen aan de Mestbank alle nodige stavingstukken waaruit blijkt dat de landbouwer de toegekende TNER-D nog altijd aanwendt voor de doelstellingen, vermeld in artikel 7.1.1.
Als er geen stavingsstukken bezorgd worden, of als de bezorgde stavingstukken ontoereikend zijn, reduceert de Mestbank ambtshalve de toegekende TNER-D tot het aantal TNER-D waarvoor afdoende stavingstukken zijn bezorgd.
De Mestbank deelt de beslissing tot reductie van de TNER-D met een beveiligde zending mee aan de betrokken landbouwer. De reductie heeft toepassing dertig kalenderdagen na de verzending van die beveiligde zending.]1
Als er geen stavingsstukken bezorgd worden, of als de bezorgde stavingstukken ontoereikend zijn, reduceert de Mestbank ambtshalve de toegekende TNER-D tot het aantal TNER-D waarvoor afdoende stavingstukken zijn bezorgd.
De Mestbank deelt de beslissing tot reductie van de TNER-D met een beveiligde zending mee aan de betrokken landbouwer. De reductie heeft toepassing dertig kalenderdagen na de verzending van die beveiligde zending.]1
Art. 7.1.3. [1 A la demande de la Banque d'engrais, l'agriculteur à qui des TNER-D ont été octroyés fournit dans les nonante jours civils à la Banque d'engrais tous les justificatifs requis, dont il ressort que l'agriculteur utilise toujours les TNER-D octroyés aux fins visées à l'article 7.1.1.
Si aucun justificatif n'est remis, ou si les justificatifs remis sont insuffisants, la Banque d'engrais réduit d'office les TNER-D octroyés au nombre de TNER-D pour lesquels des justificatifs suffisants ont été remis.
La Banque d'engrais communique la décision de réduction des TNER-D à l'agriculteur concerné par envoi sécurisé. La réduction est d'application trente jours civils après l'envoi de cet envoi sécurisé.]1
Si aucun justificatif n'est remis, ou si les justificatifs remis sont insuffisants, la Banque d'engrais réduit d'office les TNER-D octroyés au nombre de TNER-D pour lesquels des justificatifs suffisants ont été remis.
La Banque d'engrais communique la décision de réduction des TNER-D à l'agriculteur concerné par envoi sécurisé. La réduction est d'application trente jours civils après l'envoi de cet envoi sécurisé.]1
Art. 7.1.4. [1 De landbouwer kan tegen de beslissing tot toekenning van de TNER-D, vermeld in artikel 7.1.2, en tegen de beslissing tot reductie van de TNER-D, vermeld in artikel 7.1.3, bezwaar indienen bij het afdelingshoofd van de Mestbank.
Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, is ontvankelijk als het binnen dertig kalenderdagen na de plaatsing van de beslissing, vermeld in artikel 7.1.2 op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket of binnen dertig kalenderdagen na de verzending van de beslissing, vermeld in artikel 7.1.3, met een beveiligde zending wordt ingediend bij het afdelingshoofd van de Mestbank. Het afdelingshoofd van de Mestbank beslist binnen negentig kalenderdagen na de dag waarop hij het bezwaar heeft ontvangen. De landbouwer wordt op de hoogte gebracht van de voormelde beslissing via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt]1.
Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, is ontvankelijk als het binnen dertig kalenderdagen na de plaatsing van de beslissing, vermeld in artikel 7.1.2 op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket of binnen dertig kalenderdagen na de verzending van de beslissing, vermeld in artikel 7.1.3, met een beveiligde zending wordt ingediend bij het afdelingshoofd van de Mestbank. Het afdelingshoofd van de Mestbank beslist binnen negentig kalenderdagen na de dag waarop hij het bezwaar heeft ontvangen. De landbouwer wordt op de hoogte gebracht van de voormelde beslissing via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt]1.
Art. 7.1.4. [1 L 'agriculteur peut introduire auprès du chef de division de la Mestbank une réclamation contre la décision d'octroi des TNER-D visés à l'article 7.1.2 du présent arrêté et contre la décision de réduction des TNER-D visés à l'article 7.1.3.
La réclamation visée à l'alinéa 1er est recevable si, dans les trente jours civils après le placement de la décision, visée à l'article 7.1.2, elle est introduite par envoi sécurisé auprès du chef de division de la Mestbank, au guichet internet mis à disposition par la Mestbank ou dans les trente jours civils après l'envoi de la décision, visée à l'article 7.1.3. Le chef de division de la Mestbank prend une décision dans un délai de nonante jours civils à compter du jour de réception de l'objection. L'agriculteur sera informé de la décision précitée par le biais du guichet internet mis à sa disposition par la Mestbank ]1.
La réclamation visée à l'alinéa 1er est recevable si, dans les trente jours civils après le placement de la décision, visée à l'article 7.1.2, elle est introduite par envoi sécurisé auprès du chef de division de la Mestbank, au guichet internet mis à disposition par la Mestbank ou dans les trente jours civils après l'envoi de la décision, visée à l'article 7.1.3. Le chef de division de la Mestbank prend une décision dans un délai de nonante jours civils à compter du jour de réception de l'objection. L'agriculteur sera informé de la décision précitée par le biais du guichet internet mis à sa disposition par la Mestbank ]1.
Wijzigingen
Afdeling 2. [1 - De herkwalificatie]1
Section 2. [1 - La requalification]1
Art.7.2.1.. . [1 § 1. Ter uitvoering van artikel 30, § 2, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de landbouwer een aanvraag indienen om de hem toegewezen nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, te herkwalificeren in een ander soort nutriëntenemissierecht als vermeld in de bijlage bij het voormelde decreet.
§ 2. De landbouwer komt in aanmerking voor een aanvraag als vermeld in paragraaf 1, als de soort nutriëntenemissierechten niet langer overeenkomt met de dieren die hij daadwerkelijk houdt of daadwerkelijk zal houden, na een van de volgende acties:
1° een vrijwillige bedrijfsverplaatsing of bedrijfsreconversie als vermeld in deel 2, titel 1, hoofdstuk 4, afdeling 2, van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
2° een verplaatsing als vermeld in artikel 5, § 3, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende het oprichten van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen.
De minister kan de lijst, vermeld in het eerste lid, uitbreiden.
§ 3. Als voldaan is aan de voorwaarde, vermeld in paragraaf 2, kan de landbouwer vragen dat de nutriëntenemissierechten, worden geherkwalificeerd in een of meer andere soorten nutriëntenemissierechten.]1
§ 2. De landbouwer komt in aanmerking voor een aanvraag als vermeld in paragraaf 1, als de soort nutriëntenemissierechten niet langer overeenkomt met de dieren die hij daadwerkelijk houdt of daadwerkelijk zal houden, na een van de volgende acties:
1° een vrijwillige bedrijfsverplaatsing of bedrijfsreconversie als vermeld in deel 2, titel 1, hoofdstuk 4, afdeling 2, van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
2° een verplaatsing als vermeld in artikel 5, § 3, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende het oprichten van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen.
De minister kan de lijst, vermeld in het eerste lid, uitbreiden.
§ 3. Als voldaan is aan de voorwaarde, vermeld in paragraaf 2, kan de landbouwer vragen dat de nutriëntenemissierechten, worden geherkwalificeerd in een of meer andere soorten nutriëntenemissierechten.]1
Art. 7.2.1. [1 § 1er. En exécution de l'article 30, § 2, deuxième alinéa du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, l'agriculteur peut introduire une demande afin de requalifier les droits d'émission d'éléments fertilisants qui lui ont été octroyés, spécifiés pour chaque espèce animale, en un autre type de droits d'émission d'éléments fertilisants, tel que visés en annexe au décret précité.
§ 2. L'agriculteur entre en ligne de compte pour une demande visée au paragraphe 1er si le type de droits d'émission d'éléments fertilisants ne correspond plus aux animaux qu'il élève réellement ou qu'il élèvera réellement après l'une des actions suivantes :
1° un déplacement d'entreprise ou une reconversion d'entreprise volontaires ainsi que visé à la deuxième partie, titre 1er, chapitre 4, section 2 du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale ;
2° un déplacement tel que visé à l'article 5, § 3 du décret du 16 juin 2006 portant création de la " Vlaamse Grondenbank " (Banque foncière flamande) et portant modification de diverses dispositions.
Le Ministre peut élargir la liste visée à l'alinéa premier.
§ 3. Si la condition visée au paragraphe 2 est remplie, l'agriculteur peut demander que les droits d'émission d'éléments fertilisants soient requalifiés en un ou plusieurs autres types de droits d'émission d'éléments fertilisants.]1
§ 2. L'agriculteur entre en ligne de compte pour une demande visée au paragraphe 1er si le type de droits d'émission d'éléments fertilisants ne correspond plus aux animaux qu'il élève réellement ou qu'il élèvera réellement après l'une des actions suivantes :
1° un déplacement d'entreprise ou une reconversion d'entreprise volontaires ainsi que visé à la deuxième partie, titre 1er, chapitre 4, section 2 du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale ;
2° un déplacement tel que visé à l'article 5, § 3 du décret du 16 juin 2006 portant création de la " Vlaamse Grondenbank " (Banque foncière flamande) et portant modification de diverses dispositions.
Le Ministre peut élargir la liste visée à l'alinéa premier.
§ 3. Si la condition visée au paragraphe 2 est remplie, l'agriculteur peut demander que les droits d'émission d'éléments fertilisants soient requalifiés en un ou plusieurs autres types de droits d'émission d'éléments fertilisants.]1
Art.7.2.2.. . [1 § 1. De aanvraag wordt met een beveiligde zending bij de Mestbank ingediend en vermeldt al de volgende gegevens:
1° de naam, het adres en de identificatiegegevens van de landbouwer;
2° de wijze waarop de landbouwer de nutriëntenemissierechten geherkwalificeerd wil zien;
3° het tijdstip vanaf wanneer de landbouwer de nutriëntenemissierechten geherkwalificeerd wil zien.
Bij de aanvraag voegt de landbouwer de nodige stavingstukken waaruit blijkt dat het betrokken bedrijf een vrijwillige bedrijfsverplaatsing, bedrijfsreconversie, of verplaatsing als vermeld in artikel 7.2.1, § 2, heeft ondergaan.
De minister kan nadere regels bepalen voor de stavingsstukken die bij de aanvraag gevoegd moeten worden.
§ 2. Een landbouwer kan, naar aanleiding van een vrijwillige bedrijfsverplaatsing, bedrijfsreconversie, of verplaatsing als vermeld in artikel 7.2.1, § 2, maar eenmaal een herkwalificatie vragen.
De herkwalificatie gaat in op het tijdstip, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, met de beperking dat de herkwalificatie ten vroegste kan ingaan op 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag bij de Mestbank werd ingediend. Als de landbouwer in zijn aanvraag een vroeger tijdstip heeft vermeld, wordt de datum voor het ingaan van de herkwalificatie ambtshalve aangepast naar 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag bij de Mestbank werd ingediend.
In voorkomend geval komt een beperking van de automatische omzetting, vermeld in artikel 7.3.1, § 4, ten gevolge van nutriëntenemissierechten die overgenomen werden voor het ingaan van de herkwalificatie, te vervallen.]1
1° de naam, het adres en de identificatiegegevens van de landbouwer;
2° de wijze waarop de landbouwer de nutriëntenemissierechten geherkwalificeerd wil zien;
3° het tijdstip vanaf wanneer de landbouwer de nutriëntenemissierechten geherkwalificeerd wil zien.
Bij de aanvraag voegt de landbouwer de nodige stavingstukken waaruit blijkt dat het betrokken bedrijf een vrijwillige bedrijfsverplaatsing, bedrijfsreconversie, of verplaatsing als vermeld in artikel 7.2.1, § 2, heeft ondergaan.
De minister kan nadere regels bepalen voor de stavingsstukken die bij de aanvraag gevoegd moeten worden.
§ 2. Een landbouwer kan, naar aanleiding van een vrijwillige bedrijfsverplaatsing, bedrijfsreconversie, of verplaatsing als vermeld in artikel 7.2.1, § 2, maar eenmaal een herkwalificatie vragen.
De herkwalificatie gaat in op het tijdstip, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, met de beperking dat de herkwalificatie ten vroegste kan ingaan op 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag bij de Mestbank werd ingediend. Als de landbouwer in zijn aanvraag een vroeger tijdstip heeft vermeld, wordt de datum voor het ingaan van de herkwalificatie ambtshalve aangepast naar 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag bij de Mestbank werd ingediend.
In voorkomend geval komt een beperking van de automatische omzetting, vermeld in artikel 7.3.1, § 4, ten gevolge van nutriëntenemissierechten die overgenomen werden voor het ingaan van de herkwalificatie, te vervallen.]1
Art. 7.2.2. [1 § 1er. La demande est introduite après de la Banque d'engrais par envoi sécurisé et mentionne toutes les données suivantes :
1° le nom, l'adresse et les données d'identification de l'agriculteur ;
2° la façon dont l'agriculteur veut voir requalifiés les droits d'émission d'éléments fertilisants ;
3° la date à partir de laquelle l'agriculteur veut voir requalifiés les droits d'émission d'éléments fertilisants.
L'agriculteur joint à sa demande les pièces justificatives requises, dont il ressort que l'exploitation concernée a subi un déplacement d'entreprise, une reconversion d'entreprise ou un déplacement volontaires tels que visés à l'article 7.2.1, § 2.
Le Ministre peut déterminer d'autres règles pour les justificatifs à joindre à la demande.
§ 2. Un agriculteur ne peut demander qu'une seule fois une requalification dans le cadre d'un déplacement d'entreprise, d'une reconversion d'entreprise ou d'un déplacement volontaires tels que visés à l'article 7.21.1, § 2.
La requalification prend effet à la date mentionnée au paragraphe 1er, alinéa premier, 3°, avec la restriction selon laquelle la requalification ne peut débuter au plus tôt que le 1er janvier de l'année civile qui précède l'année civile durant laquelle la demande a été introduite auprès de la Banque d'engrais. Si l'agriculteur a mentionné une date antérieure dans sa demande, la date d'entrée en vigueur de la requalification est déplacée d'office au 1er janvier de l'année civile qui précède l'année civile durant laquelle la demande a été introduite auprès de la Banque d'engrais.
Le cas échéant, une éventuelle limitation de la conversion automatique visée à l'article 7.3.1, § 4, résultant de droits d'émission d'éléments fertilisants qui ont été repris avant l'entrée en vigueur de la requalification, devient caduque.]1
1° le nom, l'adresse et les données d'identification de l'agriculteur ;
2° la façon dont l'agriculteur veut voir requalifiés les droits d'émission d'éléments fertilisants ;
3° la date à partir de laquelle l'agriculteur veut voir requalifiés les droits d'émission d'éléments fertilisants.
L'agriculteur joint à sa demande les pièces justificatives requises, dont il ressort que l'exploitation concernée a subi un déplacement d'entreprise, une reconversion d'entreprise ou un déplacement volontaires tels que visés à l'article 7.2.1, § 2.
Le Ministre peut déterminer d'autres règles pour les justificatifs à joindre à la demande.
§ 2. Un agriculteur ne peut demander qu'une seule fois une requalification dans le cadre d'un déplacement d'entreprise, d'une reconversion d'entreprise ou d'un déplacement volontaires tels que visés à l'article 7.21.1, § 2.
La requalification prend effet à la date mentionnée au paragraphe 1er, alinéa premier, 3°, avec la restriction selon laquelle la requalification ne peut débuter au plus tôt que le 1er janvier de l'année civile qui précède l'année civile durant laquelle la demande a été introduite auprès de la Banque d'engrais. Si l'agriculteur a mentionné une date antérieure dans sa demande, la date d'entrée en vigueur de la requalification est déplacée d'office au 1er janvier de l'année civile qui précède l'année civile durant laquelle la demande a été introduite auprès de la Banque d'engrais.
Le cas échéant, une éventuelle limitation de la conversion automatique visée à l'article 7.3.1, § 4, résultant de droits d'émission d'éléments fertilisants qui ont été repris avant l'entrée en vigueur de la requalification, devient caduque.]1
Afdeling 3. [1 - De aanwending van nutriëntenemissierechten]1
Section 3. [1 - Utilisation des droits d'émission d'éléments fertilisants]1
Art. 7.3.1. [1 § 1. Er zijn vier soorten nutriëntenemissierechten, namelijk NER-DR, NER-DV, NER-DP of NER-DA. Elk soort nutriëntenemissierecht NER-DR, NER-DV, NER-DP of NER-DA geeft het recht om een of meer diersoorten als vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, te houden.
Overeenkomstig artikel 30, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006, heeft de landbouwer binnen de perken van de nutriëntenemissierechten de vrijheid om de diersoort te houden die hij verkiest of om binnen dezelfde diersoort wijzigingen door te voeren.
§ 2. Ter uitvoering van artikel 30, § 5 en § 6, van het Mestdecreet van 22 december 2006 en voor de toepassing van de geldboete, vermeld in artikel 63, § 2, van het voormelde decreet, past de Mestbank een automatische omzetting van de nutriëntenemissierechten toe conform de volgende tabel:
Overeenkomstig artikel 30, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006, heeft de landbouwer binnen de perken van de nutriëntenemissierechten de vrijheid om de diersoort te houden die hij verkiest of om binnen dezelfde diersoort wijzigingen door te voeren.
§ 2. Ter uitvoering van artikel 30, § 5 en § 6, van het Mestdecreet van 22 december 2006 en voor de toepassing van de geldboete, vermeld in artikel 63, § 2, van het voormelde decreet, past de Mestbank een automatische omzetting van de nutriëntenemissierechten toe conform de volgende tabel:
Art. 7.3.1. [1 § 1er. Il existe quatre types de droits d'émission d'éléments fertilisants, à savoir NER-DR, NER-DV, NER-DP et NER-DA. Chacun des types de droits d'émission d'éléments fertilisants NER-DR, NER-DV, NER-DP et NER-DA donne droit d'élever une ou plusieurs espèces animales telles que visées à l'article 27, § 1er du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
Conformément à l'article 30, § 5 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, l'agriculteur a, dans les limites des droits d'émission d'éléments fertilisants, toute licence d'élever l'espèce animale qu'il préfère ou d'apporter des modifications au sein de la même espèce animale.
§ 2. En exécution de l'article 30, §§ 5 et 6 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et pour l'application de l'amende visée à l'article 63, § 2 du décret précité, la Banque d'engrais applique une conversion automatique des droits d'émission d'éléments fertilisants conformément au tableau suivant :
Conformément à l'article 30, § 5 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, l'agriculteur a, dans les limites des droits d'émission d'éléments fertilisants, toute licence d'élever l'espèce animale qu'il préfère ou d'apporter des modifications au sein de la même espèce animale.
§ 2. En exécution de l'article 30, §§ 5 et 6 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et pour l'application de l'amende visée à l'article 63, § 2 du décret précité, la Banque d'engrais applique une conversion automatique des droits d'émission d'éléments fertilisants conformément au tableau suivant :
| NER-DR | NER-DV | NER-DP | NER-DA | |
| NER-DR | 1 | 1 | 1 | 1 |
| NER-DV | 1 | 1 | 1 | 1 |
| NER-DP | 1 | 1 | 1 | 1 |
| NER-DA | 1 | 1 | 1 | 1 |
§ 3. De automatische omzetting, vermeld in paragraaf 2, wijzigt de toegekende nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, namelijk NER-DR, NER-DV, NER-DP en NER-DA, niet.
§ 4. Ter uitvoering van artikel 39 van het Mestdecreet van 22 december 2006 en in afwijking van paragraaf 1 tot en met 3, is de automatische omzetting van de nutriëntenemissierechten door de Mestbank niet toegelaten ten aanzien van:
1° nutriëntenemissierechten die op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet, met annulering van 25 % door een bedrijf zijn overgenomen;
2° nutriëntenemissierechten die op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet, met verwerking van 25 % zijn overgenomen;
3° nutriëntenemissierechten die op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, e), van het voormelde decreet, in het kader van een overdracht van melkquotum zijn overgenomen;
4° alle nutriëntenemissierechten van het overnemende bedrijf die van dezelfde soort zijn als de soort nutriëntenemissierechten die zijn overgenomen als vermeld in punt 1° tot en met 3° ;
5° alle tijdelijke nutriëntenemissierechten die uitgedrukt zijn in TNER-DR, TNER-DV, TNER-DP of TNER-DA.
Dieren van een bepaalde diersoort die niet zijn gehouden met de soort nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, namelijk NER-DR, NER-DV, NER-DP, NER-DA, TNER-DR, TNER-DV, TNER-DP, TNER-DA, NER-MVWR, NER-MVWV, NER-MVWP, of NER-MVWA, die betrekking heeft op die diersoort, worden met toepassing van artikel 39, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, geacht te zijn gehouden zonder toegekende nutriëntenemissierechten.
§ 5. In afwijking van paragraaf 4 blijft de automatische omzetting van NER-DR, NER-DV, NER-DP naar NER-DA altijd mogelijk.
§ 6. Nutriëntenemissierechten waarvan de omzetting door de Mestbank niet is toegelaten als vermeld in paragraaf 4, kunnen na een verdere overdracht met toepassing van artikel 34 van het Mestdecreet van 22 december 2006, evenmin worden omgezet.]1
| NER-DR | NER-DV | NER-DP | NER-DA | |
| NER-DR | 1 | 1 | 1 | 1 |
| NER-DV | 1 | 1 | 1 | 1 |
| NER-DP | 1 | 1 | 1 | 1 |
| NER-DA | 1 | 1 | 1 | 1 |
§ 3. La conversion automatique visée au paragraphe 2 ne modifie pas les droits d'émission d'éléments fertilisants octroyés, précisés pour chaque espèce animale, à savoir NER-DR, NER-DV, NER-DP et NER-DA.
§ 4. En exécution de l'article 39 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et par dérogation aux paragraphes 1er à 3, la conversion automatique des droits d'émission d'éléments fertilisants par la Banque d'engrais n'est pas autorisée à l'égard :
1° des droits d'émission d'éléments fertilisants qui ont été repris en vertu de l'article 34, § 1er, alinéa premier, 1° du décret précité, avec annulation de 25 % par une entreprise ;
2° des droits d'émission d'éléments fertilisants qui ont été repris en vertu de l'article 34, § 1er, deuxième alinéa du décret précité, avec transformation de 25 % ;
3° des droits d'émission d'éléments fertilisants qui ont été repris en vertu de l'article 34, § 1er, alinéa premier, 2°, e) du décret précité, dans le cadre d'un transfert de quota laitier ;
4° tous les droits d'émission d'éléments fertilisants de l'entreprise repreneuse qui sont du même type que le type de droits d'émission d'éléments fertilisants qui ont été repris comme précisé aux points 1° à 3° ;
5° tous les droits d'émission d'éléments fertilisants temporaires qui sont exprimés en TNER-DR, TNER-DV, TNER-DP ou TNER-DA.
Les animaux d'une espèce animale précise qui ne sont pas élevés avec le type de droits d'émission d'éléments fertilisants, spécifiés selon l'espèce animale, à savoir NER-DR, NER-DV, NER-DP, NER-DA, TNER-DR, TNER-DV, TNER-DP, TNER-DA, NER-MVWR, NER-MVWV, NER-MVWP, ou NER-MVWA, qui concerne l'espèce animale en question, sont censés, en application de l'article 39, deuxième alinéa du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, être élevés sans droits d'émission d'éléments fertilisants octroyés.
§ 5. Par dérogation au paragraphe 4, la conversion automatique de NER-DR, NER-DV, NER-DP en NER-DA reste toujours possible.
§ 6. Les droits d'émission d'éléments fertilisants dont la Banque d'engrais n'a pas autorisé la conversion ainsi que stipulé au paragraphe 4 ne peuvent pas non plus être convertis après un transfert ultérieur en application de l'article 34 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.]1
Art. 7.3.2. [1 De landbouwer van wie het bedrijf in een bepaald jaar een productie aan dierlijke mest heeft die kleiner is dan 300 kg P2O5 als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, is voor dat jaar vrijgesteld van de bepalingen betreffende de nutriëntenemissierechten die betrekking hebben op de beperking van de productie aan dierlijke mest.]1
Art. 7.3.2. [1 L'agriculteur dont l'entreprise a, durant une année précise, produit une quantité d'engrais animaux inférieure à 300 kg P2O5 telle que mentionnée à l'article 23, § 1er, alinéa premier, 1°, a) du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, est exempté pour l'année en question des dispositions relatives aux droits d'émission d'éléments fertilisants qui portent sur la limitation de la production d'engrais animal.]1
Afdeling 4. [1 - Bepalingen aangaande de overname van nutriëntenemissierechten]1
Section 4. [1 - Dispositions relatives à la reprise de droits d'émission d'éléments fertilisants]1
Onderafdeling 1. [1 - Beperkingen bij de overname van nutriëntenemissierechten]1
Sous-section 1re. [1 - Limitations lors d'une reprise de droits d'émission d'éléments fertilisants]1
Art. 7.4.1.1. [1 § 1. Ter uitvoering van artikel 31, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt per aanvraag minstens één nutriëntenemissierecht overgedragen.
§ 2. De overlater van nutriëntenemissierechten kan de nutriëntenemissierechten van een bepaalde diersoort aan één landbouwer of aan verschillende landbouwers overlaten. Als de nutriëntenemissierechten aan verschillende landbouwers worden overgelaten, moet
voor elk van de over te laten gedeelten een aanvraag worden ingediend als vermeld in artikel 7.4.2.1.]1
§ 2. De overlater van nutriëntenemissierechten kan de nutriëntenemissierechten van een bepaalde diersoort aan één landbouwer of aan verschillende landbouwers overlaten. Als de nutriëntenemissierechten aan verschillende landbouwers worden overgelaten, moet
voor elk van de over te laten gedeelten een aanvraag worden ingediend als vermeld in artikel 7.4.2.1.]1
Art. 7.4.1.1. [1 § 1er. En exécution de l'article 31, § 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, au moins un droit d'émission d'éléments fertilisants sera transféré par demande.
§ 2. Le cédant de droits d'émission d'éléments fertilisants peut céder les droits d'émission d'éléments fertilisants d'une espèce animale précise à un ou plusieurs agriculteurs. Si les droits d'émission d'éléments fertilisants sont cédés à plusieurs agriculteurs,
une demande doit être introduite pour chacune des parties à céder ainsi que précisé à l'article 7.4.2.1.]1
§ 2. Le cédant de droits d'émission d'éléments fertilisants peut céder les droits d'émission d'éléments fertilisants d'une espèce animale précise à un ou plusieurs agriculteurs. Si les droits d'émission d'éléments fertilisants sont cédés à plusieurs agriculteurs,
une demande doit être introduite pour chacune des parties à céder ainsi que précisé à l'article 7.4.2.1.]1
Art. 7.4.1.2. [1 Een gedwongen overgang van nutriëntenemissierechten wordt niet als een overname van nutriëntenemissierechten beschouwd als vermeld in de artikelen 31 en 34 het Mestdecreet van 22 december 2006.
Als een gedwongen overgang van nutriëntenemissierechten als vermeld in het eerste lid, worden onder meer verstaan:
1° de overgang van nutriëntenemissierechten door erfopvolging en verdelingen tussen erfgenamen die daarvan het gevolg zijn;
2° de overgang van nutriëntenemissierechten ten gevolge van een faillissement, een gedwongen of gerechtelijke openbare verkoop of een overdracht onder gerechtelijk gezag als vermeld in titel 4, hoofdstuk 4, van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen.]1
[2 3° de overgang van nutriыntenemissierechten in het kader van de omvorming van een landbouwer met verschillende exploitanten naar een of meer landbouwers met щщn exploitant, waarbij:
a) de exploitant van de overnemende landbouwer deel uitmaakt van de overlatende landbouwer.
b) de nutriыntenemissierechten overgaan naar een of meer landbouwers met щщn exploitant;
c) in afwijking van punt b) en in voorkomend geval, het geheel van nutriыntenemissierechten-MVW, die betrekking hebben op een welbepaalde aanvraag als vermeld in artikel 7.5.2.1, Ї 1, eerste lid van dit besluit, zoals het laatst gewijzigd bij het besluit van 22 december 2017, overgaan naar щщn landbouwer met щщn exploitant.]2
Als een gedwongen overgang van nutriëntenemissierechten als vermeld in het eerste lid, worden onder meer verstaan:
1° de overgang van nutriëntenemissierechten door erfopvolging en verdelingen tussen erfgenamen die daarvan het gevolg zijn;
2° de overgang van nutriëntenemissierechten ten gevolge van een faillissement, een gedwongen of gerechtelijke openbare verkoop of een overdracht onder gerechtelijk gezag als vermeld in titel 4, hoofdstuk 4, van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen.]1
[2 3° de overgang van nutriыntenemissierechten in het kader van de omvorming van een landbouwer met verschillende exploitanten naar een of meer landbouwers met щщn exploitant, waarbij:
a) de exploitant van de overnemende landbouwer deel uitmaakt van de overlatende landbouwer.
b) de nutriыntenemissierechten overgaan naar een of meer landbouwers met щщn exploitant;
c) in afwijking van punt b) en in voorkomend geval, het geheel van nutriыntenemissierechten-MVW, die betrekking hebben op een welbepaalde aanvraag als vermeld in artikel 7.5.2.1, Ї 1, eerste lid van dit besluit, zoals het laatst gewijzigd bij het besluit van 22 december 2017, overgaan naar щщn landbouwer met щщn exploitant.]2
Art. 7.4.1.2. [1 Un transfert imposé de droits d'émission d'éléments fertilisants n'est pas considéré comme une reprise de droits d'émission d'éléments fertilisants telle que visée aux articles 31 et 34 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
Par transfert imposé de droits d'émission d'éléments fertilisants tel que visé à l'alinéa premier, l'on entend notamment :
1° le transfert de droits d'émission d'éléments fertilisants résultant d'une succession et des répartitions entre héritiers qui en résultent ;
2° le transfert de droits d'émission d'éléments fertilisants résultant d'une faillite, d'une vente publique forcée ou judiciaire ou d'un transfert sous autorité de justice tel que visé au titre 4, chapitre 4 de la loi du 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises.]1
[2 3° le transfert de droits d'émission d'éléments fertilisants dans le cadre de la conversion d'un agriculteur constitué de plusieurs exploitants en un ou plusieurs agriculteurs constitué d'un seul exploitant, lorsque :
a) l'exploitant de l'agriculteur repreneur fait partie de l'agriculteur cédant ;
b) le transfert des droits d'émission d'éléments fertilisants à un ou plusieurs agriculteurs constitué d'un seul exploitant ;
c) par dérogation au point b) et, le cas échéant, le transfert de l'ensemble des droits d'émission d'éléments fertilisants-TDE, relatifs à une demande bien définie telle que visée à l'article 7.5.2.1, § 1er, alinéa 1er, du présent arrêté, tel que modifié en dernier lieu par l'arrêté du 22 décembre 2017, à un seul agriculteur constitué d'un seul exploitant.]2
Par transfert imposé de droits d'émission d'éléments fertilisants tel que visé à l'alinéa premier, l'on entend notamment :
1° le transfert de droits d'émission d'éléments fertilisants résultant d'une succession et des répartitions entre héritiers qui en résultent ;
2° le transfert de droits d'émission d'éléments fertilisants résultant d'une faillite, d'une vente publique forcée ou judiciaire ou d'un transfert sous autorité de justice tel que visé au titre 4, chapitre 4 de la loi du 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises.]1
[2 3° le transfert de droits d'émission d'éléments fertilisants dans le cadre de la conversion d'un agriculteur constitué de plusieurs exploitants en un ou plusieurs agriculteurs constitué d'un seul exploitant, lorsque :
a) l'exploitant de l'agriculteur repreneur fait partie de l'agriculteur cédant ;
b) le transfert des droits d'émission d'éléments fertilisants à un ou plusieurs agriculteurs constitué d'un seul exploitant ;
c) par dérogation au point b) et, le cas échéant, le transfert de l'ensemble des droits d'émission d'éléments fertilisants-TDE, relatifs à une demande bien définie telle que visée à l'article 7.5.2.1, § 1er, alinéa 1er, du présent arrêté, tel que modifié en dernier lieu par l'arrêté du 22 décembre 2017, à un seul agriculteur constitué d'un seul exploitant.]2
Onderafdeling 2. [1 - De overname van nutriëntenemissierechten]1
Sous-section 2. [1 - Reprise de droits d'émission d'éléments fertilisants]1
Art. 7.4.2.1. [1 § 1. Nutriëntenemissierechten worden overgenomen door een aanvraag tot overname aan de Mestbank.
De overnemende landbouwer dient met een beveiligde zending of door afgifte tegen ontvangstbewijs een aanvraag tot overname in bij de Mestbank die al de volgende gegevens bevat:
1° de naam, het adres en de identificatiegegevens van de overlatende landbouwer en de naam, het adres en de identificatiegegevens van de overnemende landbouwer;
2° de soort nutriëntenemissierechten die worden overgelaten, gespecificeerd volgens diersoort, namelijk NER-DR, NER-DV, NER-DP of NER-DA. Als de aanvraag tot overname betrekking heeft op een gedeelte van de nutriëntenemissierechten van de overlatende landbouwer, wordt ook het aantal NER-D dat per diersoort wordt overgelaten, vermeld;
3° de vermelding hoe de nutriëntenemissierechten worden overgenomen, volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
a) zonder annulering van 25 % op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
b) met annulering van 25 % op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet;
c) met mestverwerking op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet;
4° een ondertekende verklaring van de overlatende landbouwer waarin hij bevestigt het aantal NER-D, gespecificeerd volgens diersoort, vermeld in punt 2°, te willen overlaten aan de overnemende landbouwer, vermeld in punt 1° ;
5° als de overnemende landbouwer nutriëntenemissierechten wil overnemen in het kader van een eerste installatie als bedrijf zonder reductie met 25 % als vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, a), van het voormelde decreet: een verklaring op eer waarin de overnemende landbouwer verklaart dat noch door de overnemende landbouwer zelf, noch door een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon, een als hinderlijk ingedeelde veeteeltinrichting als vermeld in rubriek DIEREN 9.3 tot en met 9.8 in de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon is geëxploiteerd;
6° als de overnemende landbouwer een personenvennootschap is, of als een personenvennootschap een exploitant is van de overnemende landbouwer, die met toepassing van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, a) en b), van het voormelde decreet nutriëntenemissierechten wil overnemen zonder reductie met 25 %: een kopie van de oprichtingsakte van die personenvennootschap, en een kopie van alle wijzigingsakten tot op de datum van de aanvraag, samen met een kopie van het meest recente register van aandelen of, bij ontstentenis van een wettelijke verplichting tot het houden van een register, een verklaring op eer door de overnemende landbouwer van de verdeling van de aandelen van de personenvennootschap op het ogenblik van het indienen van de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten;
7° als de overlater of de overnemende landbouwer uit verschillende exploitanten bestaat: een overzicht van de verschillende exploitanten, met vermelding, voor elk van die exploitanten, van hun naam, adres en identificatiegegevens;
8° de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat;
9° als nutriëntenemissierechten worden overgenomen zonder reductie van 25 % met toepassing van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, f), van het voormelde decreet, moeten bijkomend de volgende documenten worden toegevoegd:
a) een kopie van de oprichtingsakte van de overlatende personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, en een kopie van alle wijzigingsakten;
b) een kopie van de oprichtingsakte van die vennootschap, en een kopie van alle wijzigingsakten als de overnemende landbouwer of een persoon die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer, een personenvennootschap is met rechtspersoonlijkheid;
c) een kopie van het meest recente register van aandelen van de overlatende personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid;
d) een kopie van het meest recente register van aandelen van die vennootschap als de overnemende landbouwer of een persoon die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer, een personenvennootschap is met rechtspersoonlijkheid;
e) een bewijs van alle bloed- of aanverwantschappen of huwelijksbanden als vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, f), van het voormelde decreet, waarop de aanvragers zich beroepen.
De verklaring, vermeld in het tweede lid, 4°, is ondertekend volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
1° door al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer;
2° door de landbouwer zelf. In dat geval is bij de aanvraag een document gevoegd waaruit blijkt dat de landbouwer bevoegd is om beslissingen te nemen in naam van al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer.
In het tweede lid, 5°, wordt verstaan onder een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon:
1° al de exploitanten die deel uitmaken van de overnemende landbouwer;
2° als de overnemende landbouwer een rechtspersoon is of als een van de exploitanten die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer een rechtspersoon is: iedereen die bestuurder, dagelijks bestuurder of zaakvoerder is in die rechtspersoon.
§ 2. De datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 8°, wordt:
1° uiterlijk zes maanden na de ontvangstdatum van de aanvraag vastgesteld;
2° ten vroegste op de dag na de ontvangst van de aanvraag tot overname door de Mestbank vastgesteld.
In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, 8°, kan de landbouwer in zijn aanvraag, in plaats van een datum te vermelden waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, kiezen voor een van de onderstaande mogelijkheden:
1° aangeven dat hij de overname wil laten ingaan op de datum, vermeld in het eerste lid, 2° ;
2° niets aangeven.
Als de landbouwer in zijn aanvraag niets aangeeft over de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat als vermeld in het tweede lid, 2°, wordt dat ambtshalve gelijkgesteld met aangeven dat hij de overname wil laten ingaan op de datum, vermeld in het eerste lid, 2°.]1
De overnemende landbouwer dient met een beveiligde zending of door afgifte tegen ontvangstbewijs een aanvraag tot overname in bij de Mestbank die al de volgende gegevens bevat:
1° de naam, het adres en de identificatiegegevens van de overlatende landbouwer en de naam, het adres en de identificatiegegevens van de overnemende landbouwer;
2° de soort nutriëntenemissierechten die worden overgelaten, gespecificeerd volgens diersoort, namelijk NER-DR, NER-DV, NER-DP of NER-DA. Als de aanvraag tot overname betrekking heeft op een gedeelte van de nutriëntenemissierechten van de overlatende landbouwer, wordt ook het aantal NER-D dat per diersoort wordt overgelaten, vermeld;
3° de vermelding hoe de nutriëntenemissierechten worden overgenomen, volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
a) zonder annulering van 25 % op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
b) met annulering van 25 % op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet;
c) met mestverwerking op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet;
4° een ondertekende verklaring van de overlatende landbouwer waarin hij bevestigt het aantal NER-D, gespecificeerd volgens diersoort, vermeld in punt 2°, te willen overlaten aan de overnemende landbouwer, vermeld in punt 1° ;
5° als de overnemende landbouwer nutriëntenemissierechten wil overnemen in het kader van een eerste installatie als bedrijf zonder reductie met 25 % als vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, a), van het voormelde decreet: een verklaring op eer waarin de overnemende landbouwer verklaart dat noch door de overnemende landbouwer zelf, noch door een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon, een als hinderlijk ingedeelde veeteeltinrichting als vermeld in rubriek DIEREN 9.3 tot en met 9.8 in de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon is geëxploiteerd;
6° als de overnemende landbouwer een personenvennootschap is, of als een personenvennootschap een exploitant is van de overnemende landbouwer, die met toepassing van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, a) en b), van het voormelde decreet nutriëntenemissierechten wil overnemen zonder reductie met 25 %: een kopie van de oprichtingsakte van die personenvennootschap, en een kopie van alle wijzigingsakten tot op de datum van de aanvraag, samen met een kopie van het meest recente register van aandelen of, bij ontstentenis van een wettelijke verplichting tot het houden van een register, een verklaring op eer door de overnemende landbouwer van de verdeling van de aandelen van de personenvennootschap op het ogenblik van het indienen van de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten;
7° als de overlater of de overnemende landbouwer uit verschillende exploitanten bestaat: een overzicht van de verschillende exploitanten, met vermelding, voor elk van die exploitanten, van hun naam, adres en identificatiegegevens;
8° de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat;
9° als nutriëntenemissierechten worden overgenomen zonder reductie van 25 % met toepassing van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, f), van het voormelde decreet, moeten bijkomend de volgende documenten worden toegevoegd:
a) een kopie van de oprichtingsakte van de overlatende personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, en een kopie van alle wijzigingsakten;
b) een kopie van de oprichtingsakte van die vennootschap, en een kopie van alle wijzigingsakten als de overnemende landbouwer of een persoon die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer, een personenvennootschap is met rechtspersoonlijkheid;
c) een kopie van het meest recente register van aandelen van de overlatende personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid;
d) een kopie van het meest recente register van aandelen van die vennootschap als de overnemende landbouwer of een persoon die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer, een personenvennootschap is met rechtspersoonlijkheid;
e) een bewijs van alle bloed- of aanverwantschappen of huwelijksbanden als vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, f), van het voormelde decreet, waarop de aanvragers zich beroepen.
De verklaring, vermeld in het tweede lid, 4°, is ondertekend volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
1° door al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer;
2° door de landbouwer zelf. In dat geval is bij de aanvraag een document gevoegd waaruit blijkt dat de landbouwer bevoegd is om beslissingen te nemen in naam van al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer.
In het tweede lid, 5°, wordt verstaan onder een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon:
1° al de exploitanten die deel uitmaken van de overnemende landbouwer;
2° als de overnemende landbouwer een rechtspersoon is of als een van de exploitanten die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer een rechtspersoon is: iedereen die bestuurder, dagelijks bestuurder of zaakvoerder is in die rechtspersoon.
§ 2. De datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 8°, wordt:
1° uiterlijk zes maanden na de ontvangstdatum van de aanvraag vastgesteld;
2° ten vroegste op de dag na de ontvangst van de aanvraag tot overname door de Mestbank vastgesteld.
In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, 8°, kan de landbouwer in zijn aanvraag, in plaats van een datum te vermelden waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, kiezen voor een van de onderstaande mogelijkheden:
1° aangeven dat hij de overname wil laten ingaan op de datum, vermeld in het eerste lid, 2° ;
2° niets aangeven.
Als de landbouwer in zijn aanvraag niets aangeeft over de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat als vermeld in het tweede lid, 2°, wordt dat ambtshalve gelijkgesteld met aangeven dat hij de overname wil laten ingaan op de datum, vermeld in het eerste lid, 2°.]1
Art. 7.4.2.1. [1 § 1er. Les droits d'émission d'éléments fertilisants sont repris par l'intermédiaire d'une demande de reprise envoyée à la Banque d'engrais.
L'agriculteur repreneur doit introduire auprès de la Banque d'engrais une demande de reprise par envoi sécurisé ou par dépôt contre récépissé, contenant toutes les données suivantes :
1° le nom, l'adresse et les données d'identification de l'agriculteur cédant et le nom, l'adresse et les données d'identification de l'agriculteur repreneur ;
2° le type de droits d'émission d'éléments fertilisants temporaires qui sont cédés, spécifiés par espèce animale, à savoir NER-DR, NER-DV, NER-DP ou NER-DA. Si la demande de reprise concerne une partie des droits d'émission d'éléments fertilisants de l'agriculteur cédant, le nombre de NED-D cédés par espèce animale doit également être mentionné ;
3° la mention de la façon dont les droits d'émission d'éléments fertilisants sont repris, selon l'une des possibilités ci-dessous :
a) sans annulation de 25 % en vertu de l'article 34, § 1er, alinéa premier, 2° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
b) avec annulation de 25 % en vertu de l'article 34, § 1er, alinéa premier, 2° du décret précité ;
c) avec transformation en vertu de l'article 34, § 1er, deuxième alinéa, 2° du décret précité ;
4° une déclaration signée de l'agriculteur cédant dans laquelle il confirme vouloir céder le nombre de NED-D, spécifiés par espèce animale, mentionnés au point 2°, à l'agriculteur repreneur, mentionné au point 1° ;
5° si l'agriculteur repreneur veut reprendre des droits d'émission d'éléments fertilisants dans le cadre d'une première installation en tant qu'entreprise sans la réduction de 25 % visée à l'article 34, § 1er, alinéa premier, 2°, a) du décret précité : une déclaration sur l'honneur selon laquelle l'agriculteur repreneur déclare que ni l'agriculteur repreneur, ni une personne concernée chez l'agriculteur repreneur, n'a exploité d'établissement de bétail réputé incommode tel que visé à la rubrique ANIMAUX 9.3 à 9.8 dans la liste de classification reprise à l'article 5.2.1, § 1er du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement, personnellement ou par l'intermédiaire d'une personne morale ;
6° si l'agriculteur repreneur est une société de personnes, ou si une société de personnes est un exploitant de l'agriculteur repreneur, qui en application de l'article 34, § 1er, alinéa premier, 2°, a) et b) du décret précité, veut reprendre des droits d'émission d'éléments fertilisants sans réduction de 25 % : une copie de l'acte constitutif de cette société de personnes, ainsi qu'une copie du registre des actions le plus récent ou, en l'absence d'obligation légale de tenir un registre, une déclaration sur l'honneur par l'agriculteur repreneur de la répartition des actions de la société de personnes au moment de l'introduction de la demande de reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants ;
7° si le cédant ou l'agriculteur repreneur comprend différents exploitants : une liste des différents exploitants, avec mention, pour chacun d'eux, du nom, de l'adresse et des données d'identification ;
8° la date à laquelle la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants prend cours ;
9° si des droits d'émission d'éléments fertilisants sont repris sans réduction de 25 % en application de l'article 34, § 1er, alinéa premier, 2°, f) du décret précité, les documents complémentaires suivants doivent être joints :
a) une copie de l'acte constitutif de la société de personnes repreneuse mentionnant sa personnalité juridique, ainsi qu'une copie de tous les actes modificatifs ;
b) une copie de l'acte constitutif de ladite société, ainsi qu'une copie de tous les actes modificatifs, si l'agriculteur repreneur ou une personne qui fait partie de l'entreprise de l'agriculteur repreneur est une société de personnes dotée de la personnalité juridique ;
c) une copie du registre des actions de la société de personnes cédante dotée de la personnalité juridique ;
d) une copie du registre des actions le plus récent de ladite société si l'agriculteur repreneur ou une personne qui fait partie de l'entreprise de l'agriculteur repreneur est une société de personnes dotée de la personnalité juridique ;
e) une preuve de tous les liens de parenté ou d'alliance ou des liens conjugaux tels que visés à l'article 34, § 1er, alinéa premier, 2°, f) du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, qu'invoquent les demandeurs.
La déclaration visée au deuxième alinéa, 4°, est signée selon l'une des possibilités suivantes :
1° par tous les exploitants qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur ;
2° par l'agriculteur. Dans ce cas, il y a lieu de joindre à la demande un document dont il ressort que l'agriculteur est compétent pour prendre des décisions au nom de tous les exploitants qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur.
Au deuxième alinéa, 5°, l'on entend par " personne concernée chez l'agriculteur repreneur " :
1° tous les exploitants qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur repreneur ;
2° si l'agriculteur repreneur est une personne morale ou si l'un des exploitants faisant partie de l'entreprise de l'agriculteur repreneur est une personne morale : toute personne qui assume la fonction d'administrateur, d'administrateur chargé de la gestion journalière ou de gérant au sein de cette personne morale.
§ 2. La date d'entrée en vigueur de la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants visée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, 8°, est fixée :
1° au plus tard à six mois après la date de réception de la demande ;
2° au plus tôt au lendemain de la réception de la demande de reprise par la Banque d'engrais.
Par dérogation au paragraphe 1er, deuxième alinéa, 8°, l'agriculteur peut, au lieu d'indiquer dans sa demande une date de prise d'effet de la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants, opter pour l'une des possibilités suivantes :
1° indiquer qu'il veut que la reprise prenne cours à la date indiquée à l'alinéa premier, 2° ;
2° ne rien indiquer.
Si l'agriculteur n'indique pas, dans sa demande, de date de prise d'effet de la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants, ainsi que visée au deuxième alinéa, 2°, ceci équivaut d'office à indiquer qu'il veut que la reprise prenne cours date indiquée à l'alinéa premier, 2°.]1
L'agriculteur repreneur doit introduire auprès de la Banque d'engrais une demande de reprise par envoi sécurisé ou par dépôt contre récépissé, contenant toutes les données suivantes :
1° le nom, l'adresse et les données d'identification de l'agriculteur cédant et le nom, l'adresse et les données d'identification de l'agriculteur repreneur ;
2° le type de droits d'émission d'éléments fertilisants temporaires qui sont cédés, spécifiés par espèce animale, à savoir NER-DR, NER-DV, NER-DP ou NER-DA. Si la demande de reprise concerne une partie des droits d'émission d'éléments fertilisants de l'agriculteur cédant, le nombre de NED-D cédés par espèce animale doit également être mentionné ;
3° la mention de la façon dont les droits d'émission d'éléments fertilisants sont repris, selon l'une des possibilités ci-dessous :
a) sans annulation de 25 % en vertu de l'article 34, § 1er, alinéa premier, 2° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
b) avec annulation de 25 % en vertu de l'article 34, § 1er, alinéa premier, 2° du décret précité ;
c) avec transformation en vertu de l'article 34, § 1er, deuxième alinéa, 2° du décret précité ;
4° une déclaration signée de l'agriculteur cédant dans laquelle il confirme vouloir céder le nombre de NED-D, spécifiés par espèce animale, mentionnés au point 2°, à l'agriculteur repreneur, mentionné au point 1° ;
5° si l'agriculteur repreneur veut reprendre des droits d'émission d'éléments fertilisants dans le cadre d'une première installation en tant qu'entreprise sans la réduction de 25 % visée à l'article 34, § 1er, alinéa premier, 2°, a) du décret précité : une déclaration sur l'honneur selon laquelle l'agriculteur repreneur déclare que ni l'agriculteur repreneur, ni une personne concernée chez l'agriculteur repreneur, n'a exploité d'établissement de bétail réputé incommode tel que visé à la rubrique ANIMAUX 9.3 à 9.8 dans la liste de classification reprise à l'article 5.2.1, § 1er du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement, personnellement ou par l'intermédiaire d'une personne morale ;
6° si l'agriculteur repreneur est une société de personnes, ou si une société de personnes est un exploitant de l'agriculteur repreneur, qui en application de l'article 34, § 1er, alinéa premier, 2°, a) et b) du décret précité, veut reprendre des droits d'émission d'éléments fertilisants sans réduction de 25 % : une copie de l'acte constitutif de cette société de personnes, ainsi qu'une copie du registre des actions le plus récent ou, en l'absence d'obligation légale de tenir un registre, une déclaration sur l'honneur par l'agriculteur repreneur de la répartition des actions de la société de personnes au moment de l'introduction de la demande de reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants ;
7° si le cédant ou l'agriculteur repreneur comprend différents exploitants : une liste des différents exploitants, avec mention, pour chacun d'eux, du nom, de l'adresse et des données d'identification ;
8° la date à laquelle la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants prend cours ;
9° si des droits d'émission d'éléments fertilisants sont repris sans réduction de 25 % en application de l'article 34, § 1er, alinéa premier, 2°, f) du décret précité, les documents complémentaires suivants doivent être joints :
a) une copie de l'acte constitutif de la société de personnes repreneuse mentionnant sa personnalité juridique, ainsi qu'une copie de tous les actes modificatifs ;
b) une copie de l'acte constitutif de ladite société, ainsi qu'une copie de tous les actes modificatifs, si l'agriculteur repreneur ou une personne qui fait partie de l'entreprise de l'agriculteur repreneur est une société de personnes dotée de la personnalité juridique ;
c) une copie du registre des actions de la société de personnes cédante dotée de la personnalité juridique ;
d) une copie du registre des actions le plus récent de ladite société si l'agriculteur repreneur ou une personne qui fait partie de l'entreprise de l'agriculteur repreneur est une société de personnes dotée de la personnalité juridique ;
e) une preuve de tous les liens de parenté ou d'alliance ou des liens conjugaux tels que visés à l'article 34, § 1er, alinéa premier, 2°, f) du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, qu'invoquent les demandeurs.
La déclaration visée au deuxième alinéa, 4°, est signée selon l'une des possibilités suivantes :
1° par tous les exploitants qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur ;
2° par l'agriculteur. Dans ce cas, il y a lieu de joindre à la demande un document dont il ressort que l'agriculteur est compétent pour prendre des décisions au nom de tous les exploitants qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur.
Au deuxième alinéa, 5°, l'on entend par " personne concernée chez l'agriculteur repreneur " :
1° tous les exploitants qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur repreneur ;
2° si l'agriculteur repreneur est une personne morale ou si l'un des exploitants faisant partie de l'entreprise de l'agriculteur repreneur est une personne morale : toute personne qui assume la fonction d'administrateur, d'administrateur chargé de la gestion journalière ou de gérant au sein de cette personne morale.
§ 2. La date d'entrée en vigueur de la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants visée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, 8°, est fixée :
1° au plus tard à six mois après la date de réception de la demande ;
2° au plus tôt au lendemain de la réception de la demande de reprise par la Banque d'engrais.
Par dérogation au paragraphe 1er, deuxième alinéa, 8°, l'agriculteur peut, au lieu d'indiquer dans sa demande une date de prise d'effet de la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants, opter pour l'une des possibilités suivantes :
1° indiquer qu'il veut que la reprise prenne cours à la date indiquée à l'alinéa premier, 2° ;
2° ne rien indiquer.
Si l'agriculteur n'indique pas, dans sa demande, de date de prise d'effet de la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants, ainsi que visée au deuxième alinéa, 2°, ceci équivaut d'office à indiquer qu'il veut que la reprise prenne cours date indiquée à l'alinéa premier, 2°.]1
Art. 7.4.2.2. [1 Voor de toepassing van artikel 34 van het Mestdecreet van 22 december 2006 en van dit besluit, wordt:
1° begrepen onder een personenvennootschap als vermeld in artikel 34 van het Mestdecreet van 22 december 2006: een van de volgende types van vennootschappen:
a) de vennootschap onder firma;
b) de commanditaire vennootschap;
c) een besloten vennootschap waarvan alle aandelen op naam van natuurlijke personen zijn;
d) een naamloze vennootschap waarvan alle aandelen op naam van natuurlijke personen zijn;
2° een maatschap waarvan alle leden van de maatschap natuurlijke personen zijn, beschouwd als een groepering als vermeld in artikel 34, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, met dien verstande dat elke wijziging van de leden van de maatschap, beschouwd wordt als een overname van nutriëntenemissierechten, waarbij 25% van de nutriëntenemissierechten van de landbouwer geannuleerd wordt als vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, tenzij elk lid van de maatschap na de wijziging hetzij al een lid was van de maatschap voor de wijziging, hetzij de echtgenoot, echtgenote, of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn is van een lid van de maatschap voor de wijziging. De wijziging van de leden van de maatschap wordt met een beveiligde zending aan de Mestbank gemeld binnen negentig dagen na de wijziging.]1
1° begrepen onder een personenvennootschap als vermeld in artikel 34 van het Mestdecreet van 22 december 2006: een van de volgende types van vennootschappen:
a) de vennootschap onder firma;
b) de commanditaire vennootschap;
c) een besloten vennootschap waarvan alle aandelen op naam van natuurlijke personen zijn;
d) een naamloze vennootschap waarvan alle aandelen op naam van natuurlijke personen zijn;
2° een maatschap waarvan alle leden van de maatschap natuurlijke personen zijn, beschouwd als een groepering als vermeld in artikel 34, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, met dien verstande dat elke wijziging van de leden van de maatschap, beschouwd wordt als een overname van nutriëntenemissierechten, waarbij 25% van de nutriëntenemissierechten van de landbouwer geannuleerd wordt als vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, tenzij elk lid van de maatschap na de wijziging hetzij al een lid was van de maatschap voor de wijziging, hetzij de echtgenoot, echtgenote, of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn is van een lid van de maatschap voor de wijziging. De wijziging van de leden van de maatschap wordt met een beveiligde zending aan de Mestbank gemeld binnen negentig dagen na de wijziging.]1
Art. 7.4.2.2. [1 Pour l'application de l'article 34 du décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 et du présent arrêté :
1° on entend par société de personnes telle que mentionnée dans l'article 34 du décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 : l'un des types de sociétés suivants :
a) la société en nom collectif ;
b) la société en commandite ;
c) une société à responsabilité limitée dont toutes les actions sont au nom de personnes physiques ;
d) une société anonyme dont toutes les actions sont au nom de personnes physiques ;
2° une société simple dont tous les membres sont des personnes physiques, considérée comme un groupement tel que mentionné dans l'article 34, § 1er, du décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, étant entendu que toute modification des membres de la société simple est considérée comme une reprise de droits d'émission de nutriments par laquelle 25 % des droits d'émission de nutriments de l'agriculteur sont annulés tel que mentionné dans l'article 34, § 1, alinéa 1er, 1°, du décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, sauf si chaque membre de la société simple après la modification soit était déjà membre de la société simple avant la modification, soit est le conjoint ou un parent ou allié en ligne directe d'un membre de la société simple avant la modification. La modification des membres de la société simple est notifiée à la Mestbank par envoi sécurisé dans les nonante jours de la modification.]1
1° on entend par société de personnes telle que mentionnée dans l'article 34 du décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 : l'un des types de sociétés suivants :
a) la société en nom collectif ;
b) la société en commandite ;
c) une société à responsabilité limitée dont toutes les actions sont au nom de personnes physiques ;
d) une société anonyme dont toutes les actions sont au nom de personnes physiques ;
2° une société simple dont tous les membres sont des personnes physiques, considérée comme un groupement tel que mentionné dans l'article 34, § 1er, du décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, étant entendu que toute modification des membres de la société simple est considérée comme une reprise de droits d'émission de nutriments par laquelle 25 % des droits d'émission de nutriments de l'agriculteur sont annulés tel que mentionné dans l'article 34, § 1, alinéa 1er, 1°, du décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, sauf si chaque membre de la société simple après la modification soit était déjà membre de la société simple avant la modification, soit est le conjoint ou un parent ou allié en ligne directe d'un membre de la société simple avant la modification. La modification des membres de la société simple est notifiée à la Mestbank par envoi sécurisé dans les nonante jours de la modification.]1
Wijzigingen
Art. 7.4.2.3. [1 Ter uitvoering van artikel 31, § 2, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, betreffende de berekening van de mestafzet van het bedrijf, berekent de Mestbank de mestafzet op basis van het derde, het tweede en het eerste kalenderjaar die voorafgaan aan het kalenderjaar waarin de nutriëntenemissierechten overgenomen worden.
In afwijking van het eerste lid wordt voor aanvragen waarvan de datum van overname door de overnemer en de overlater is vastgesteld vóór 1 oktober van het kalenderjaar, de mestafzet berekend op grond van het vierde, het derde en het tweede kalenderjaar die voorafgaan aan het kalenderjaar waarin de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat.
Als voor het derde, tweede of eerste kalenderjaar, vermeld in het eerste lid, of in voorkomend geval voor het vierde, derde of tweede kalenderjaar, vermeld in het tweede lid, er geen aangifteplicht als vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet, is, wordt de landbouwer geacht de mest voor dat kalenderjaar volledig te hebben afgezet.
Als voor het derde, tweede of eerste kalenderjaar, vermeld in het eerste lid, of in voorkomend geval voor het vierde, derde of tweede kalenderjaar, vermeld in het tweede lid, niet voldaan is aan de aangifteplicht, vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard.]1
In afwijking van het eerste lid wordt voor aanvragen waarvan de datum van overname door de overnemer en de overlater is vastgesteld vóór 1 oktober van het kalenderjaar, de mestafzet berekend op grond van het vierde, het derde en het tweede kalenderjaar die voorafgaan aan het kalenderjaar waarin de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat.
Als voor het derde, tweede of eerste kalenderjaar, vermeld in het eerste lid, of in voorkomend geval voor het vierde, derde of tweede kalenderjaar, vermeld in het tweede lid, er geen aangifteplicht als vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet, is, wordt de landbouwer geacht de mest voor dat kalenderjaar volledig te hebben afgezet.
Als voor het derde, tweede of eerste kalenderjaar, vermeld in het eerste lid, of in voorkomend geval voor het vierde, derde of tweede kalenderjaar, vermeld in het tweede lid, niet voldaan is aan de aangifteplicht, vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard.]1
Art. 7.4.2.3. [1 En exécution de l'article 31, § 2, alinéa premier du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, concernant le calcul de l'écoulement d'engrais de l'entreprise, la Banque d'engrais calcule l'écoulement d'engrais sur la base de la troisième, de la deuxième et de la première année civiles qui précèdent l'année civile durant laquelle la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants a lieu.
Par dérogation à l'alinéa premier, pour les demandes dont la date de reprise est établie par le repreneur et le cédant avant le 1er octobre de l'année civile, l'écoulement d'engrais est calculé sur la base de la quatrième, de la troisième et de la deuxième année civile qui précèdent l'année civile durant laquelle la reprise des droits d'émission d'éléments nutritionnels a lieu.
Si pour la troisième, la deuxième ou la première année civiles, telles que visées à l'alinéa premier, ou le cas échéant, pour la quatrième, la troisième ou la deuxième année civile, telles que visées au deuxième alinéa, il n'y a pas d'obligation de déclaration telle que visée à l'article 23 du décret précité, l'agriculteur est censé avoir écoulé entièrement les engrais pour l'année civile en question.
Si pour la troisième, la deuxième ou la première année civiles, telles que visées à l'alinéa premier, ou le cas échéant, pour la quatrième, la troisième ou la deuxième année civile, telles que visées au § 2, l'obligation de déclaration telle que visée à l'article 23 du décret précité, n'est pas remplie, la demande est déclarée irrecevable.]1
Par dérogation à l'alinéa premier, pour les demandes dont la date de reprise est établie par le repreneur et le cédant avant le 1er octobre de l'année civile, l'écoulement d'engrais est calculé sur la base de la quatrième, de la troisième et de la deuxième année civile qui précèdent l'année civile durant laquelle la reprise des droits d'émission d'éléments nutritionnels a lieu.
Si pour la troisième, la deuxième ou la première année civiles, telles que visées à l'alinéa premier, ou le cas échéant, pour la quatrième, la troisième ou la deuxième année civile, telles que visées au deuxième alinéa, il n'y a pas d'obligation de déclaration telle que visée à l'article 23 du décret précité, l'agriculteur est censé avoir écoulé entièrement les engrais pour l'année civile en question.
Si pour la troisième, la deuxième ou la première année civiles, telles que visées à l'alinéa premier, ou le cas échéant, pour la quatrième, la troisième ou la deuxième année civile, telles que visées au § 2, l'obligation de déclaration telle que visée à l'article 23 du décret précité, n'est pas remplie, la demande est déclarée irrecevable.]1
Art. 7.4.2.4. [1 Binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 7.4.2.1, meldt de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, aan de overnemer en de overlater of de aanvraag volledig en ontvankelijk is. Bij ontstentenis van een kennisgeving binnen die termijn wordt de aanvraag als volledig en ontvankelijk beschouwd.
De Mestbank brengt de overnemer en de overlater binnen drie maanden nadat de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten volledig en ontvankelijk is bevonden als vermeld in het eerste lid, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van de nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, die zullen worden overgenomen en de datum vanaf wanneer die overgenomen worden.
De datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, betreft:
1° als er in de aanvraag een datum is vermeld: de datum, vermeld in artikel 7.4.2.1, § 1, tweede lid, 8°, met de beperking dat als er een datum is vermeld die niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.4.2.1, § 2, eerste lid, de Mestbank de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat ambtshalve vastlegt op de dag na de ontvangst van de aanvraag tot overname door de Mestbank;
2° als er in de aanvraag geen datum is vermeld, met toepassing van artikel 7.4.2.1, § 2, tweede lid, 2° : de dag na de ontvangst van de aanvraag tot overname door de Mestbank.]1
De Mestbank brengt de overnemer en de overlater binnen drie maanden nadat de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten volledig en ontvankelijk is bevonden als vermeld in het eerste lid, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van de nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, die zullen worden overgenomen en de datum vanaf wanneer die overgenomen worden.
De datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, betreft:
1° als er in de aanvraag een datum is vermeld: de datum, vermeld in artikel 7.4.2.1, § 1, tweede lid, 8°, met de beperking dat als er een datum is vermeld die niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.4.2.1, § 2, eerste lid, de Mestbank de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat ambtshalve vastlegt op de dag na de ontvangst van de aanvraag tot overname door de Mestbank;
2° als er in de aanvraag geen datum is vermeld, met toepassing van artikel 7.4.2.1, § 2, tweede lid, 2° : de dag na de ontvangst van de aanvraag tot overname door de Mestbank.]1
Art. 7.4.2.4. [1 Dans les trente jours calendaires qui suivent la réception de la demande de reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants visée à l'article 7.4.2.1, la Banque d'engrais indique au repreneur et au cédant, par l'intermédiaire du guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais, si la demande est complète et recevable. A défaut de notification dans le délai précité, la demande est réputée complète et recevable.
Dans les trois mois après que la demande de reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants a été déclarée complète et recevable, ainsi qu'indiqué à l'alinéa premier, la Banque d'engrais informe le repreneur et le cédant, par l'intermédiaire du guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais, des droits d'émission d'éléments fertilisants, spécifiés par espèce animale, qui seront repris, ainsi que de la date à partir de laquelle ils seront repris.
La date à laquelle la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants prend cours concerne :
1° lorsqu'une date est indiquée dans la demande : la date, visée à l'article 7.4.2.1, § 1er, deuxième alinéa, 8°, avec la restriction que si la date indiquée ne répond pas aux conditions stipulées à l'article 7.4.2.1, § 2, alinéa premier, la Banque d'engrais fixe la date à laquelle la reprise de droits d'émission d'éléments fertilisants prend cours au lendemain de la réception de la demande de reprise par la Banque d'engrais ;
2° lorsqu'aucune date n'est indiquée dans la demande, en application de l'article 7.4.2.1, § 2, deuxième alinéa, 2° : le lendemain de la réception de la demande de reprise par la Banque d'engrais.]1
Dans les trois mois après que la demande de reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants a été déclarée complète et recevable, ainsi qu'indiqué à l'alinéa premier, la Banque d'engrais informe le repreneur et le cédant, par l'intermédiaire du guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais, des droits d'émission d'éléments fertilisants, spécifiés par espèce animale, qui seront repris, ainsi que de la date à partir de laquelle ils seront repris.
La date à laquelle la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants prend cours concerne :
1° lorsqu'une date est indiquée dans la demande : la date, visée à l'article 7.4.2.1, § 1er, deuxième alinéa, 8°, avec la restriction que si la date indiquée ne répond pas aux conditions stipulées à l'article 7.4.2.1, § 2, alinéa premier, la Banque d'engrais fixe la date à laquelle la reprise de droits d'émission d'éléments fertilisants prend cours au lendemain de la réception de la demande de reprise par la Banque d'engrais ;
2° lorsqu'aucune date n'est indiquée dans la demande, en application de l'article 7.4.2.1, § 2, deuxième alinéa, 2° : le lendemain de la réception de la demande de reprise par la Banque d'engrais.]1
Art. 7.4.2.5. [1 De overname van de nutriëntenemissierechten en de mogelijke reducties op grond van hoofdstuk 7, afdeling 4, onderafdeling 3, van dit besluit, en op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, gaan in op de datum, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit, met de volgende uitzonderingen:
1° de overnemer en de overlater hebben binnen dertig kalenderdagen nadat de kennisstelling door de Mestbank op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket werd geplaatst, met een beveiligde zending bij de Mestbank melden dat ze afzien van de overname van de nutriëntenemissierechten, waarna de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten geacht wordt nooit te zijn gedaan;
2° er werd binnen dertig kalenderdagen conform artikel 7.4.2.6 [2 bezwaar]2 ingesteld.
Een [2 bezwaar]2 als vermeld in artikel 7.4.2.6 sluit de mogelijkheid uit om te melden dat men afziet van de overname van de nutriëntenemissierechten als vermeld in het eerste lid, 1°.
De melding, vermeld in het eerste lid 1°, is ondertekend volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
1° door de landbouwer zelf;
2° door al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer;
3° door een van de exploitanten van de landbouwer, als bij de aanvraag ook een document wordt toegevoegd waaruit blijkt dat de exploitant daarvoor bevoegd is.]1
1° de overnemer en de overlater hebben binnen dertig kalenderdagen nadat de kennisstelling door de Mestbank op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket werd geplaatst, met een beveiligde zending bij de Mestbank melden dat ze afzien van de overname van de nutriëntenemissierechten, waarna de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten geacht wordt nooit te zijn gedaan;
2° er werd binnen dertig kalenderdagen conform artikel 7.4.2.6 [2 bezwaar]2 ingesteld.
Een [2 bezwaar]2 als vermeld in artikel 7.4.2.6 sluit de mogelijkheid uit om te melden dat men afziet van de overname van de nutriëntenemissierechten als vermeld in het eerste lid, 1°.
De melding, vermeld in het eerste lid 1°, is ondertekend volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
1° door de landbouwer zelf;
2° door al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer;
3° door een van de exploitanten van de landbouwer, als bij de aanvraag ook een document wordt toegevoegd waaruit blijkt dat de exploitant daarvoor bevoegd is.]1
Art. 7.4.2.5. [1 La reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants et les réductions éventuelles sur la base du chapitre 7, section 4, sous-section 3 du présent arrêté, et sur la base de l'article 34, § 1er, alinéa premier, 1° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, entrent en vigueur à la date visée à l'article 7.4.2.4, troisième alinéa du présent arrêté, avec les exceptions suivantes :
1° le repreneur et le cédant ont, dans les trente jours calendaires après que la Banque d'engrais a publié la notification sur le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais, informé la Banque d'engrais par envoi sécurisé qu'ils renoncent à la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants, après quoi la demande de reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants est réputée ne jamais avoir été faite ;
2° un [2 réclamation ]2 a été introduit dans les trente jours calendaires, conformément à l'article 7.4.2.6.
Un [2 réclamation ]2 tel que visé à l'article 7.4.2.6 exclut toute possibilité d'indiquer qu'il est renoncé à la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants tels que visé à l'alinéa premier, 1°.
La notification visée à l'alinéa premier, 1° est signée selon l'une des possibilités suivantes :
1° par l'agriculteur ;
2° par tous les exploitants qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur ;
3° par l'un des exploitants de l'agriculteur, si la demande est également accompagnée d'un document démontrant la compétence de l'exploitant à cet effet.]1
1° le repreneur et le cédant ont, dans les trente jours calendaires après que la Banque d'engrais a publié la notification sur le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais, informé la Banque d'engrais par envoi sécurisé qu'ils renoncent à la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants, après quoi la demande de reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants est réputée ne jamais avoir été faite ;
2° un [2 réclamation ]2 a été introduit dans les trente jours calendaires, conformément à l'article 7.4.2.6.
Un [2 réclamation ]2 tel que visé à l'article 7.4.2.6 exclut toute possibilité d'indiquer qu'il est renoncé à la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants tels que visé à l'alinéa premier, 1°.
La notification visée à l'alinéa premier, 1° est signée selon l'une des possibilités suivantes :
1° par l'agriculteur ;
2° par tous les exploitants qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur ;
3° par l'un des exploitants de l'agriculteur, si la demande est également accompagnée d'un document démontrant la compétence de l'exploitant à cet effet.]1
Art. 7.4.2.6. [1 De overnemer of de overlater kan, tenzij gemeld is dat er afgezien wordt van de overname van de nutriëntenemissierechten als vermeld in artikel 7.4.2.5, eerste lid, 1°, binnen dertig kalenderdagen nadat de kennisstelling door de Mestbank op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket werd geplaatst, met een beveiligde zending bij [2 het afdelingshoofd van de Mestbank bezwaar indienen]2 tegen de beslissing van de Mestbank.
In voorkomend geval wordt een afschrift van het [2 bezwaarschrift]2 aan de overnemer of de overlater bezorgd via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
[2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2 negentig kalenderdagen een beslissing. De overnemer en de overlater worden van de beslissing van [2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2 op de hoogte gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Als daarom schriftelijk wordt verzocht, kan [2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2 het voorwerp van de overname, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1° of 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wijzigen. Het verzoek wordt met een beveiligde zending verzonden, al dan niet samen met het [2 bezwaarschrift]2, en voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° het verzoek is ondertekend door zowel de overlater als de overnemer;
2° het verzoek vermeldt expliciet het nieuwe voorwerp van de overname, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1° of 2° van het voormelde decreet;
3° bij het verzoek zijn de bijlagen gevoegd die op grond van het veranderde voorwerp door artikel 7.4.2.1 van dit besluit zijn voorgeschreven.]1
In voorkomend geval wordt een afschrift van het [2 bezwaarschrift]2 aan de overnemer of de overlater bezorgd via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
[2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2 negentig kalenderdagen een beslissing. De overnemer en de overlater worden van de beslissing van [2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2 op de hoogte gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Als daarom schriftelijk wordt verzocht, kan [2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2 het voorwerp van de overname, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1° of 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wijzigen. Het verzoek wordt met een beveiligde zending verzonden, al dan niet samen met het [2 bezwaarschrift]2, en voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° het verzoek is ondertekend door zowel de overlater als de overnemer;
2° het verzoek vermeldt expliciet het nieuwe voorwerp van de overname, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1° of 2° van het voormelde decreet;
3° bij het verzoek zijn de bijlagen gevoegd die op grond van het veranderde voorwerp door artikel 7.4.2.1 van dit besluit zijn voorgeschreven.]1
Art. 7.4.2.6. [1 Le repreneur ou le cédant peuvent, sauf en cas de renonciation à la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants comme stipulé à l'article 7.4.2.5, alinéa premier, 1°, dans les trente jours après que la Banque d'engrais a publié la notification sur le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais, [2 introduire une réclamation [...] auprès du chef de division de la Mestbank ]2 contre la décision de la Banque d'engrais.
Le cas échéant, une copie de la [2 réclamation]2 est remise au repreneur ou au cédant par l'intermédiaire du guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais.
[2 le chef de division de la Mestbank ]2 prend une décision dans les nonante jours civils. La décision [2 du chef de division de la Mestbank ]2 est notifiée au repreneur et au cédant par l'intermédiaire du guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais.
Si la demande écrite lui en est faite, [2 le chef de division de la Mestbank]2 peut modifier l'objet de la reprise, tel que visé à l'article 34, § 1er, 1° ou 2° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006. La demande est introduite par envoi sécurisé, accompagnée ou non [2 de la réclamation]2, et répond aux conditions suivantes :
1° la demande est signée tant par le cédant que par le repreneur ;
2° la demande mentionne explicitement le nouvel objet de la reprise, tel que visé à l'article 34, § 1er, alinéa premier, 1° ou 2° du décret précité ;
3° la demande s'accompagne des annexes prescrites par l'article 7.4.2.1 du présent arrêté en vertu du changement d'objet.]1
Le cas échéant, une copie de la [2 réclamation]2 est remise au repreneur ou au cédant par l'intermédiaire du guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais.
[2 le chef de division de la Mestbank ]2 prend une décision dans les nonante jours civils. La décision [2 du chef de division de la Mestbank ]2 est notifiée au repreneur et au cédant par l'intermédiaire du guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais.
Si la demande écrite lui en est faite, [2 le chef de division de la Mestbank]2 peut modifier l'objet de la reprise, tel que visé à l'article 34, § 1er, 1° ou 2° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006. La demande est introduite par envoi sécurisé, accompagnée ou non [2 de la réclamation]2, et répond aux conditions suivantes :
1° la demande est signée tant par le cédant que par le repreneur ;
2° la demande mentionne explicitement le nouvel objet de la reprise, tel que visé à l'article 34, § 1er, alinéa premier, 1° ou 2° du décret précité ;
3° la demande s'accompagne des annexes prescrites par l'article 7.4.2.1 du présent arrêté en vertu du changement d'objet.]1
Art. 7.4.2.7. [1 De overname van de nutriëntenemissierechten en de mogelijke reducties op grond van hoofdstuk 7, afdeling 4, onderafdeling 3, van dit besluit, en op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, gaan in op de datum, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit, tenzij de overnemer en de overlater binnen dertig kalenderdagen na de verzending van de beslissing van de minister, vermeld in artikel 7.4.2.6 van dit besluit, met een beveiligde zending bij de minister hebben gemeld dat ze afzien van de overname van de nutriëntenemissierechten, waarna de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten geacht wordt nooit te zijn gedaan.
De melding, vermeld in het eerste lid, moet ondertekend zijn volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
1° door de landbouwer zelf;
2° door al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer;
3° door een van de exploitanten van de landbouwer, als bij de aanvraag ook een document wordt toegevoegd waaruit blijkt dat de exploitant daarvoor bevoegd is.]1
De melding, vermeld in het eerste lid, moet ondertekend zijn volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
1° door de landbouwer zelf;
2° door al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer;
3° door een van de exploitanten van de landbouwer, als bij de aanvraag ook een document wordt toegevoegd waaruit blijkt dat de exploitant daarvoor bevoegd is.]1
Art. 7.4.2.7. [1 La reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants et les réductions éventuelles sur la base du chapitre 7, section 4, sous-section 3 du présent arrêté, et sur la base de l'article 34, § 1er, alinéa premier, 1° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, entrent en vigueur à la date visée à l'article 7.4.2.4, troisième alinéa du présent arrêté, sauf si le repreneur et le cédant ont informé le Ministre par envoi sécurisé, dans les trente jours calendaires qui suivent l'envoi de la décision du Ministre visée à l'article 7.4.2.6 du présent arrêté, qu'ils renoncent à la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants, après quoi la demande de reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants est réputée ne jamais avoir été faite.
La notification visée à l'alinéa premier doit être signée selon l'une des possibilités suivantes :
1° par l'agriculteur ;
2° par tous les exploitants qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur ;
3° par l'un des exploitants de l'agriculteur, si la demande est également accompagnée d'un document démontrant la compétence de l'exploitant à cet effet.]1
La notification visée à l'alinéa premier doit être signée selon l'une des possibilités suivantes :
1° par l'agriculteur ;
2° par tous les exploitants qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur ;
3° par l'un des exploitants de l'agriculteur, si la demande est également accompagnée d'un document démontrant la compétence de l'exploitant à cet effet.]1
Onderafdeling 3. [1 - Reducties naar aanleiding van de overname van nutriëntenemissierechten]1
Sous-section 3. [1 - Réductions dans le cadre d'une reprise de droits d'émission d'éléments fertilisants]1
Art. 7.4.3.1. [1 Ter uitvoering van artikel 31, § 2, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, onderzoekt de Mestbank naar aanleiding van de aanvraag tot overname op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1° of 2°, van het voormelde decreet, of de mest van het overlatend bedrijf over de drie kalenderjaren die voorafgaan aan de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit, conform de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 is afgezet. De Mestbank bepaalt daarvoor de mestbalans van het bedrijf voor het nutriënt P2O5, vermeld in artikel 28, § 3, van het voormelde decreet.
Als de mest een of meer kalenderjaren niet conform de bepalingen van het voormelde decreet is afgezet, worden de over te nemen nutriëntenemissierechten op de volgende wijze verminderd:
1° het aantal kg P2O5 dat niet is afgezet conform het voormelde decreet, wordt voor elk van de drie kalenderjaren conform artikel 62bis, § 10, van het voormelde decreet, vastgesteld;
2° het getal dat conform punt 1° wordt verkregen, wordt voor elk van de drie kalenderjaren uitgezet als percentage ten aanzien van het aantal kg P2O5 dat conform het voormelde decreet voor dat kalenderjaar had moeten worden afgezet;
3° er wordt een gemiddeld percentage vastgesteld voor de drie kalenderjaren waarvoor een percentage werd vastgesteld met toepassing van punt 2° ;
4° de over te nemen nutriëntenemissierechten worden verminderd met het gemiddeld percentage, vermeld in punt 3°.]1
Als de mest een of meer kalenderjaren niet conform de bepalingen van het voormelde decreet is afgezet, worden de over te nemen nutriëntenemissierechten op de volgende wijze verminderd:
1° het aantal kg P2O5 dat niet is afgezet conform het voormelde decreet, wordt voor elk van de drie kalenderjaren conform artikel 62bis, § 10, van het voormelde decreet, vastgesteld;
2° het getal dat conform punt 1° wordt verkregen, wordt voor elk van de drie kalenderjaren uitgezet als percentage ten aanzien van het aantal kg P2O5 dat conform het voormelde decreet voor dat kalenderjaar had moeten worden afgezet;
3° er wordt een gemiddeld percentage vastgesteld voor de drie kalenderjaren waarvoor een percentage werd vastgesteld met toepassing van punt 2° ;
4° de over te nemen nutriëntenemissierechten worden verminderd met het gemiddeld percentage, vermeld in punt 3°.]1
Art. 7.4.3.1. [1 En exécution de l'article 31, § 2, alinéa premier du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la Banque d'engrais examine, dans le cadre de la demande de reprise en vertu de l'article 34, § 1er, alinéa premier, 1° ou 2° du décret précité, si l'engrais de l'entreprise cédante a été écoulé conformément aux dispositions du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 au cours des trois années civiles qui précèdent la date à laquelle la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants prend effet, ainsi qu'indiqué à l'article 7.4.2.4, troisième alinéa du présent arrêté. A cette fin, la Banque d'engrais détermine le bilan d'engrais de l'entreprise pour l'élément nutritif P205, visé à l'article 28, § 3 du décret précité.
Si l'engrais n'a pas été écoulé conformément aux dispositions du décret précité pendant une ou plusieurs années civiles, les droits d'émission d'éléments fertilisants à reprendre sont réduits de la manière suivante :
1° le nombre de kilos de P2O5 qui n'ont pas été écoulés conformément au décret précité est fixé pour chacune des trois années civiles, conformément à l'article 62bis, § 10 du décret précité ;
2° le chiffre obtenu conformément au point 1° est exprimé, pour chacune des trois années civiles, sous la forme d'un pourcentage par rapport au nombre de kilos de P2O5 qui auraient dû être écoulés conformément au décret précité pour l'année civile en question ;
3° il est fixé un pourcentage moyen pour les trois années civiles pour lesquelles un pourcentage a été fixé en application du point 2° ;
4° les droits d'émission d'éléments fertilisants à reprendre sont réduits du pourcentage moyen visé au point 3°.]1
Si l'engrais n'a pas été écoulé conformément aux dispositions du décret précité pendant une ou plusieurs années civiles, les droits d'émission d'éléments fertilisants à reprendre sont réduits de la manière suivante :
1° le nombre de kilos de P2O5 qui n'ont pas été écoulés conformément au décret précité est fixé pour chacune des trois années civiles, conformément à l'article 62bis, § 10 du décret précité ;
2° le chiffre obtenu conformément au point 1° est exprimé, pour chacune des trois années civiles, sous la forme d'un pourcentage par rapport au nombre de kilos de P2O5 qui auraient dû être écoulés conformément au décret précité pour l'année civile en question ;
3° il est fixé un pourcentage moyen pour les trois années civiles pour lesquelles un pourcentage a été fixé en application du point 2° ;
4° les droits d'émission d'éléments fertilisants à reprendre sont réduits du pourcentage moyen visé au point 3°.]1
Art. 7.4.3.2. [1 § 1. Ter uitvoering van artikel 31, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006 onderzoekt de Mestbank naar aanleiding van de melding van de overname op grond van artikel 34, § 1, 1°, eerste en tweede lid, van het voormelde decreet, of een reductie van de nutriëntenemissierechten moet worden doorgevoerd op grond van niet-ingevulde nutriëntenemissierechten.
De Mestbank bepaalt daarvoor, voor het totaal van de nutriëntenemissierechten, namelijk de som van de nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, NER-DR, NER-DV, NER-DP en NER-DA, voor het derde, het tweede en het eerste kalenderjaar die voorafgaan aan de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten. Dat percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten wordt, per kalenderjaar, berekend conform de volgende formule: P = 100 X [1 - (I/T)], waarbij:
1° P: het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten. Dit percentage is minstens 0;
2° I: het aantal ingevulde nutriëntenemissierechten voor alle diersoorten samen. Dit aantal wordt bepaald door voor het betrokken kalenderjaar te bepalen hoeveel dieren op het bedrijf gehouden werden, overeenkomstig de aangifte, vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet. De aldus bepaalde dierenaantallen, gespecificeerd per diercategorie, worden vervolgens, vermenigvuldigd met de overeenkomstige nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 30, § 3, van het voormelde decreet;
3° T: het aantal nutriëntenemissierechten dat aan de betrokken landbouwer, in het betreffende kalenderjaar, toegekend is, namelijk de som van NER-DR, NER-DV, NER-DP en NER-DA.
Per soort nutriëntenemissierechten die men wil overdragen, wordt voor de bepaling van het aantal niet-ingevulde nutriëntenemissierechten het gemiddelde van de drie getallen P, vermeld in het tweede lid, vermenigvuldigd met het aantal nutriëntenemissierechten van de betrokken soort die men wil overdragen. Per soort nutriëntenemissierechten wordt het aantal nutriëntenemissierechten dat men wil overdragen, verminderd met de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten.
De reductie op grond van niet-ingevulde nutriëntenemissierechten wordt ter uitvoering van artikel 31, § 2, van het voormelde decreet, alleen toegepast als in voorkomend geval na een reductie als vermeld in artikel 7.4.3.1 van dit besluit en op grond van artikel 34, § 1, 1°, eerste en tweede lid, van het voormelde decreet, nog altijd niet-ingevulde nutriëntenemissierechten overblijven ten aanzien van de over te dragen nutriëntenemissierechten zoals aangegeven in de melding van overdracht.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, wordt voor aanvragen waarvan de datum van overname is vastgesteld vóór 1 oktober van een gegeven kalenderjaar, het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten berekend op grond van het vierde, het derde en het tweede kalenderjaar die voorafgaan aan het kalenderjaar waarin de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat.
§ 3. Als voor een gegeven derde, tweede of eerste kalenderjaar als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, of in voorkomend geval voor een gegeven vierde, derde of tweede kalenderjaar als vermeld in paragraaf 2, er geen aangifteplicht als vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006, is, wordt het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten voor dat jaar op 100 % vastgesteld. De landbouwer kan het tegenbewijs leveren dat een bepaald aantal nutriëntenemissierechten werden ingevuld.
§ 4. De Mestbank gaat de invulling van de betrokken nutriëntenemissierechten na ongeacht een mogelijke overdracht van de betrokken nutriëntenemissierechten of een deel daarvan gedurende het derde, tweede of eerste kalenderjaar, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, of in voorkomend geval gedurende het vierde, derde of tweede kalenderjaar, vermeld in paragraaf 2. De Mestbank bepaalt daarvoor de invulling van de betrokken nutriëntenemissierechten bij de landbouwers die de betrokken nutriëntenemissierechten hebben overgedragen.
De Mestbank houdt daarbij rekening met het aantal en de tijdspanne gedurende dewelke deze nutriëntenemissierechten aan die landbouwer of landbouwers toegekend zijn geweest.]1
[2 § 5. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, is, voor overdrachten waarvoor de kalenderjaren 2020, 2021 of 2022, het derde, het tweede of het eerste kalenderjaar zijn die voorafgaan aan de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, het element T, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°, het laagste van de volgende twee getallen:
1° het aantal nutriëntenemissierechten dat toegekend is aan de landbouwer in kwestie, in het kalenderjaar in kwestie;
2° het aantal nutriëntenemissierechten waarover de landbouwer in kwestie beschikt op 1 januari 2024.]2
De Mestbank bepaalt daarvoor, voor het totaal van de nutriëntenemissierechten, namelijk de som van de nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, NER-DR, NER-DV, NER-DP en NER-DA, voor het derde, het tweede en het eerste kalenderjaar die voorafgaan aan de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten. Dat percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten wordt, per kalenderjaar, berekend conform de volgende formule: P = 100 X [1 - (I/T)], waarbij:
1° P: het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten. Dit percentage is minstens 0;
2° I: het aantal ingevulde nutriëntenemissierechten voor alle diersoorten samen. Dit aantal wordt bepaald door voor het betrokken kalenderjaar te bepalen hoeveel dieren op het bedrijf gehouden werden, overeenkomstig de aangifte, vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet. De aldus bepaalde dierenaantallen, gespecificeerd per diercategorie, worden vervolgens, vermenigvuldigd met de overeenkomstige nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 30, § 3, van het voormelde decreet;
3° T: het aantal nutriëntenemissierechten dat aan de betrokken landbouwer, in het betreffende kalenderjaar, toegekend is, namelijk de som van NER-DR, NER-DV, NER-DP en NER-DA.
Per soort nutriëntenemissierechten die men wil overdragen, wordt voor de bepaling van het aantal niet-ingevulde nutriëntenemissierechten het gemiddelde van de drie getallen P, vermeld in het tweede lid, vermenigvuldigd met het aantal nutriëntenemissierechten van de betrokken soort die men wil overdragen. Per soort nutriëntenemissierechten wordt het aantal nutriëntenemissierechten dat men wil overdragen, verminderd met de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten.
De reductie op grond van niet-ingevulde nutriëntenemissierechten wordt ter uitvoering van artikel 31, § 2, van het voormelde decreet, alleen toegepast als in voorkomend geval na een reductie als vermeld in artikel 7.4.3.1 van dit besluit en op grond van artikel 34, § 1, 1°, eerste en tweede lid, van het voormelde decreet, nog altijd niet-ingevulde nutriëntenemissierechten overblijven ten aanzien van de over te dragen nutriëntenemissierechten zoals aangegeven in de melding van overdracht.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, wordt voor aanvragen waarvan de datum van overname is vastgesteld vóór 1 oktober van een gegeven kalenderjaar, het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten berekend op grond van het vierde, het derde en het tweede kalenderjaar die voorafgaan aan het kalenderjaar waarin de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat.
§ 3. Als voor een gegeven derde, tweede of eerste kalenderjaar als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, of in voorkomend geval voor een gegeven vierde, derde of tweede kalenderjaar als vermeld in paragraaf 2, er geen aangifteplicht als vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006, is, wordt het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten voor dat jaar op 100 % vastgesteld. De landbouwer kan het tegenbewijs leveren dat een bepaald aantal nutriëntenemissierechten werden ingevuld.
§ 4. De Mestbank gaat de invulling van de betrokken nutriëntenemissierechten na ongeacht een mogelijke overdracht van de betrokken nutriëntenemissierechten of een deel daarvan gedurende het derde, tweede of eerste kalenderjaar, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, of in voorkomend geval gedurende het vierde, derde of tweede kalenderjaar, vermeld in paragraaf 2. De Mestbank bepaalt daarvoor de invulling van de betrokken nutriëntenemissierechten bij de landbouwers die de betrokken nutriëntenemissierechten hebben overgedragen.
De Mestbank houdt daarbij rekening met het aantal en de tijdspanne gedurende dewelke deze nutriëntenemissierechten aan die landbouwer of landbouwers toegekend zijn geweest.]1
[2 § 5. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, is, voor overdrachten waarvoor de kalenderjaren 2020, 2021 of 2022, het derde, het tweede of het eerste kalenderjaar zijn die voorafgaan aan de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, het element T, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°, het laagste van de volgende twee getallen:
1° het aantal nutriëntenemissierechten dat toegekend is aan de landbouwer in kwestie, in het kalenderjaar in kwestie;
2° het aantal nutriëntenemissierechten waarover de landbouwer in kwestie beschikt op 1 januari 2024.]2
Art. 7.4.3.2. [1 § 1er. En exécution de l'article 31, § 2 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la Banque d'engrais évalue, dans le cadre de la notification de la reprise en vertu de l'article 34, § er1, 1°, premier et deuxième alinéas du décret précité, si une réduction des droits d'émission d'éléments fertilisants doit être appliquée pour cause de droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés.
La Banque d'engrais détermine à cette fin le pourcentage des droits d'émission d'éléments nutritionnels non utilisés pour le total des droits d'émission d'éléments nutritionnels, à savoir la somme des droits d'émission d'éléments nutritionnels spécifiés selon l'espèce animale, NER-DR, NER-DV, NER-DP et NER-DA, pour la troisième, la deuxième et la première années civiles qui précèdent la date à laquelle la reprise des droits d'émission d'éléments nutritionnels prend cours. Le pourcentage précité de droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés est calculé par année civile selon la formule suivante : P = 100 X [1 - (I/T)], où :
1° P : le pourcentage de droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés. Ce pourcentage s'élève au moins à 0.
2° I : le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants utilisés pour l'ensemble des espèces animales. Ce nombre est fixé en déterminant, pour l'année civile concernée, le nombre d'animaux élevés dans l'entreprise, conformément à la déclaration visée à l'article 23 du décret précité. Les nombres d'animaux ainsi déterminés, spécifiés par catégorie d'animal, sont ensuite multipliés par les droits d'émission d'éléments fertilisants correspondants, visés à l'article 30, § 3 du décret précité.
3° T : le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants qui ont été octroyés à l'agriculteur concerné au cours de l'année civile concernée, à savoir la somme de NER-DR, NER-DV, NER-DP et NER-DA.
Par type de droits d'émission d'éléments fertilisants à céder, pour la détermination du nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés, la moyenne des trois nombres P visés au deuxième alinéa est multipliée par le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants du type concerné à transférer. Par type de droits d'émission d'éléments fertilisants, les droits d'émission d'éléments fertilisants à transférer sont déduits du nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés.
La réduction sur la base des droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés est, en exécution de l'article 31, § 2, du décret précité, appliquée uniquement si, le cas échéant après une réduction telle que visée à l'article 7.4.3.1 du présent arrêté et en vertu de l'article 34, § 1er, 1°, premier et deuxième alinéas du décret précité, il reste encore des droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés par rapport aux droits d'émission d'éléments fertilisants à transférer ainsi qu'indiqué dans la notification de transfert.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, deuxième alinéa, pour les demandes dont la date de reprise est fixée avant le 1er octobre d'une année civile déterminée, le pourcentage de droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés est calculé sur la base de la quatrième, de la troisième et de la deuxième années civiles qui précèdent l'année civile durant laquelle la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants a lieu.
§ 3. Lorsque, pour une troisième, une deuxième ou une première année civile déterminée, telle que visée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, ou le cas échéant, pour une quatrième, une troisième ou une deuxième année civile déterminée, telle que visée au paragraphe 2, il n'y a pas d'obligation de déclaration telle que visée à l'article 23 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, le pourcentage de droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés est fixé à 100 % pour l'année en question. L'agriculteur peut fournir la preuve du contraire qu'un nombre déterminé de droits d'émission d'éléments nutritionnels ont été utilisés.
§ 4. La Banque d'engrais vérifie l'utilisation des droits d'émission d'éléments fertilisants concernés, en dépit d'un transfert éventuel des droits d'émission d'éléments fertilisants concernés ou d'une partie de ceux-ci pendant la troisième, la deuxième ou la première année civile, telle que visée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, ou le cas échéant pendant la quatrième, la troisième ou la deuxième année civile, telle que visée au paragraphe 2. A cet effet la Banque d'engrais détermine l'utilisation des droits d'émission d'éléments fertilisants concernés auprès des agriculteurs qui ont transféré les droits d'émission d'éléments fertilisants concernés.
Dans ce contexte, la Banque d'engrais tient compte du nombre et de la période durant laquelle ces droits d'émission d'éléments fertilisants ont été octroyés à l'agriculteur ou aux agriculteurs en question.]1
[2 § 5. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 2, pour les cessions pour lesquelles les années civiles 2020, 2021 ou 2022 sont la troisième, la deuxième ou la première année civile précédant la date de prise d'effet de la reprise des droits d'émission de nutriments, l'élément T mentionné dans le paragraphe 1er, alinéa 2, 3°, est le plus petit des deux nombres suivants :
1° le nombre de droits d'émission de nutriments octroyés à l'agriculteur en question durant l'année civile en question ;
2° le nombre de droits d'émission de nutriments dont l'agriculteur en question dispose au 1er janvier 2024. ]2
La Banque d'engrais détermine à cette fin le pourcentage des droits d'émission d'éléments nutritionnels non utilisés pour le total des droits d'émission d'éléments nutritionnels, à savoir la somme des droits d'émission d'éléments nutritionnels spécifiés selon l'espèce animale, NER-DR, NER-DV, NER-DP et NER-DA, pour la troisième, la deuxième et la première années civiles qui précèdent la date à laquelle la reprise des droits d'émission d'éléments nutritionnels prend cours. Le pourcentage précité de droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés est calculé par année civile selon la formule suivante : P = 100 X [1 - (I/T)], où :
1° P : le pourcentage de droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés. Ce pourcentage s'élève au moins à 0.
2° I : le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants utilisés pour l'ensemble des espèces animales. Ce nombre est fixé en déterminant, pour l'année civile concernée, le nombre d'animaux élevés dans l'entreprise, conformément à la déclaration visée à l'article 23 du décret précité. Les nombres d'animaux ainsi déterminés, spécifiés par catégorie d'animal, sont ensuite multipliés par les droits d'émission d'éléments fertilisants correspondants, visés à l'article 30, § 3 du décret précité.
3° T : le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants qui ont été octroyés à l'agriculteur concerné au cours de l'année civile concernée, à savoir la somme de NER-DR, NER-DV, NER-DP et NER-DA.
Par type de droits d'émission d'éléments fertilisants à céder, pour la détermination du nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés, la moyenne des trois nombres P visés au deuxième alinéa est multipliée par le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants du type concerné à transférer. Par type de droits d'émission d'éléments fertilisants, les droits d'émission d'éléments fertilisants à transférer sont déduits du nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés.
La réduction sur la base des droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés est, en exécution de l'article 31, § 2, du décret précité, appliquée uniquement si, le cas échéant après une réduction telle que visée à l'article 7.4.3.1 du présent arrêté et en vertu de l'article 34, § 1er, 1°, premier et deuxième alinéas du décret précité, il reste encore des droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés par rapport aux droits d'émission d'éléments fertilisants à transférer ainsi qu'indiqué dans la notification de transfert.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, deuxième alinéa, pour les demandes dont la date de reprise est fixée avant le 1er octobre d'une année civile déterminée, le pourcentage de droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés est calculé sur la base de la quatrième, de la troisième et de la deuxième années civiles qui précèdent l'année civile durant laquelle la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants a lieu.
§ 3. Lorsque, pour une troisième, une deuxième ou une première année civile déterminée, telle que visée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, ou le cas échéant, pour une quatrième, une troisième ou une deuxième année civile déterminée, telle que visée au paragraphe 2, il n'y a pas d'obligation de déclaration telle que visée à l'article 23 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, le pourcentage de droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés est fixé à 100 % pour l'année en question. L'agriculteur peut fournir la preuve du contraire qu'un nombre déterminé de droits d'émission d'éléments nutritionnels ont été utilisés.
§ 4. La Banque d'engrais vérifie l'utilisation des droits d'émission d'éléments fertilisants concernés, en dépit d'un transfert éventuel des droits d'émission d'éléments fertilisants concernés ou d'une partie de ceux-ci pendant la troisième, la deuxième ou la première année civile, telle que visée au paragraphe 1er, deuxième alinéa, ou le cas échéant pendant la quatrième, la troisième ou la deuxième année civile, telle que visée au paragraphe 2. A cet effet la Banque d'engrais détermine l'utilisation des droits d'émission d'éléments fertilisants concernés auprès des agriculteurs qui ont transféré les droits d'émission d'éléments fertilisants concernés.
Dans ce contexte, la Banque d'engrais tient compte du nombre et de la période durant laquelle ces droits d'émission d'éléments fertilisants ont été octroyés à l'agriculteur ou aux agriculteurs en question.]1
[2 § 5. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 2, pour les cessions pour lesquelles les années civiles 2020, 2021 ou 2022 sont la troisième, la deuxième ou la première année civile précédant la date de prise d'effet de la reprise des droits d'émission de nutriments, l'élément T mentionné dans le paragraphe 1er, alinéa 2, 3°, est le plus petit des deux nombres suivants :
1° le nombre de droits d'émission de nutriments octroyés à l'agriculteur en question durant l'année civile en question ;
2° le nombre de droits d'émission de nutriments dont l'agriculteur en question dispose au 1er janvier 2024. ]2
Onderafdeling 4. [1 - Overname van nutriëntenemissierechten zonder annulering met 25 %]1
Sous-section 4. [1 - Reprise de droits d'émission d'éléments fertilisants sans annulation de 25 %]1
Art. 7.4.4.1. [1 Ter uitvoering van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de landbouwer in het kader van een eerste installatie opteren voor bedrijfsontwikkeling zonder annulering met 25 % van de nutriëntenemissierechten in de volgende gevallen:
1° alle nutriëntenemissierechten van maar één bepaald bedrijf worden overgenomen;
2° de overname wordt gedaan door een natuurlijke persoon die jonger dan veertig jaar is op de datum van de overname van de nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit, of door een personenvennootschap waarvoor geldt dat alle bij de landbouwer betrokken personen jonger zijn dan veertig jaar op de datum van de overname van de nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit;
3° noch door de overnemende landbouwer zelf, noch door een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon, is een als hinderlijk ingedeelde veeteeltinrichting als vermeld in rubriek DIEREN 9.3 tot en met 9.8 in de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon geëxploiteerd;
4° de bij de landbouwer betrokken personen bezitten samen minstens 51 % van de aandelen van de rechtspersoon als de overnemende landbouwer een rechtspersoon is.
In het eerste lid, 2°, 3° en 4°, wordt verstaan onder een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon:
1° al de exploitanten die deel uitmaken van de overnemende landbouwer;
2° als de overnemende landbouwer een rechtspersoon is of als een van de exploitanten die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer een rechtspersoon is: iedereen die bestuurder, dagelijks bestuurder of zaakvoerder is in die rechtspersoon.]1
1° alle nutriëntenemissierechten van maar één bepaald bedrijf worden overgenomen;
2° de overname wordt gedaan door een natuurlijke persoon die jonger dan veertig jaar is op de datum van de overname van de nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit, of door een personenvennootschap waarvoor geldt dat alle bij de landbouwer betrokken personen jonger zijn dan veertig jaar op de datum van de overname van de nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit;
3° noch door de overnemende landbouwer zelf, noch door een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon, is een als hinderlijk ingedeelde veeteeltinrichting als vermeld in rubriek DIEREN 9.3 tot en met 9.8 in de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon geëxploiteerd;
4° de bij de landbouwer betrokken personen bezitten samen minstens 51 % van de aandelen van de rechtspersoon als de overnemende landbouwer een rechtspersoon is.
In het eerste lid, 2°, 3° en 4°, wordt verstaan onder een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon:
1° al de exploitanten die deel uitmaken van de overnemende landbouwer;
2° als de overnemende landbouwer een rechtspersoon is of als een van de exploitanten die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer een rechtspersoon is: iedereen die bestuurder, dagelijks bestuurder of zaakvoerder is in die rechtspersoon.]1
Art. 7.4.4.1. [1 En exécution de l'article 34, § 1er, alinéa premier, 2°, a) du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, l'agriculteur peut, dans le cadre d'une première installation, opter pour un développement d'entreprise sans annulation de 25 % des droits d'émission d'éléments fertilisants dans les cas suivants :
1° tous les droits d'émission d'éléments fertilisants d'une seule entreprise donnée sont repris ;
2° la reprise est effectuée par une personne physique âgée de moins de quarante ans à la date de la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants, visée à l'article 7.4.2.4, troisième alinéa du présent arrêté, ou par une société de personnes, cas auquel toutes les personnes concernées par l'agriculteur doivent être âgées de moins de quarante ans à la date de la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants, visée à l'article 7.4.2.4, troisième alinéa du présent arrêté ;
3° ni l'agriculteur repreneur, ni une personne concernée chez l'agriculteur repreneur, n'ont exploité d'établissement de bétail réputé incommode tel que visé à la rubrique ANIMAUX 9.3 à 9.8 dans la liste de classification reprise à l'article 5.2.1, § 1er du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement, personnellement ou par l'intermédiaire d'une personne morale ;
4° si l'agriculteur repreneur est une personne morale, les personnes concernées par l'agriculteur possèdent ensemble au moins 51 % des actions de la personne morale en question.
A l'alinéa premier, 2°, 3° et 4°, l'on entend par " personne concernée chez l'agriculteur repreneur " :
1° tous les exploitants qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur repreneur ;
2° lorsque l'agriculteur repreneur est une personne morale ou qu'un des exploitants qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur repreneur est une personne morale : toute personne qui assume la fonction d'administrateur, d'administrateur chargé de la gestion journalière ou de gérant au sein de la personne morale en question.]1
1° tous les droits d'émission d'éléments fertilisants d'une seule entreprise donnée sont repris ;
2° la reprise est effectuée par une personne physique âgée de moins de quarante ans à la date de la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants, visée à l'article 7.4.2.4, troisième alinéa du présent arrêté, ou par une société de personnes, cas auquel toutes les personnes concernées par l'agriculteur doivent être âgées de moins de quarante ans à la date de la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants, visée à l'article 7.4.2.4, troisième alinéa du présent arrêté ;
3° ni l'agriculteur repreneur, ni une personne concernée chez l'agriculteur repreneur, n'ont exploité d'établissement de bétail réputé incommode tel que visé à la rubrique ANIMAUX 9.3 à 9.8 dans la liste de classification reprise à l'article 5.2.1, § 1er du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement, personnellement ou par l'intermédiaire d'une personne morale ;
4° si l'agriculteur repreneur est une personne morale, les personnes concernées par l'agriculteur possèdent ensemble au moins 51 % des actions de la personne morale en question.
A l'alinéa premier, 2°, 3° et 4°, l'on entend par " personne concernée chez l'agriculteur repreneur " :
1° tous les exploitants qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur repreneur ;
2° lorsque l'agriculteur repreneur est une personne morale ou qu'un des exploitants qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur repreneur est une personne morale : toute personne qui assume la fonction d'administrateur, d'administrateur chargé de la gestion journalière ou de gérant au sein de la personne morale en question.]1
Art. 7.4.4.2. [1 § 1. Als de landbouwer nutriëntenemissierechten overneemt zonder annulering ter uitvoering van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, worden de 25 % nutriëntenemissierechten die de landbouwer jaarlijks moet verwerken, uitgedrukt in een M aantal te verwerken kilogram N, waarbij M wordt berekend wordt conform de volgende formule:
M = 25 % X (0,75 X aantal overgenomen NER-DR + 0,64 X aantal overgenomen NER-DV + 0,64 X aantal overgenomen NER-DP + 0,67 X aantal overgenomen NER-DA)
De landbouwer moet het aantal kilogram N, vermeld in het eerste lid, al in het jaar van de overname verwerken in verhouding tot het aantal dagen waarvoor overeenkomstige NER-D zijn toegekend.
In het eerste lid wordt verstaan onder aantal overgenomen NER-D: het aantal overgenomen NER-D na de reductie, vermeld in artikel 7.4.3.1, maar vóór de reductie, vermeld in artikel 7.4.3.2.
§ 2. Nutriëntenemissierechten die verkregen zijn op grond van een overname met mestverwerking als vermeld in artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, zijn alleen verder overdraagbaar met toepassing van artikel 34, § 1, 1°, eerste of tweede lid, van het voormelde decreet.
Een aanvraag tot verdere overdracht van nutriëntenemissierechten die verkregen zijn op grond van een overname met mestverwerking als vermeld in artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet, kan alleen worden ingediend voor het aantal en de soort nutriëntenemissierechten conform de beslissing van de Mestbank, vermeld in artikel 7.4.2.4, tweede lid, van dit besluit, of de beslissing van [2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2 vermeld in artikel 7.4.2.6,derde lid, van dit besluit, die tot de mestverwerkingsplicht heeft geleid.
De bijkomende verwerkingsplicht van een specifieke overname op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet, vervalt bij de overlater op de dag dat de totaliteit van die nutriëntenemissierechten verder zijn overgedragen met toepassing van artikel 34, § 1, 1° eerste of tweede lid, van het voormelde decreet.
Een aanvraag op grond van het eerste en het derde lid, sluit een aanvraag op grond van paragraaf 3 uit.
§ 3. De landbouwer kan aan de bijkomende verwerkingsplicht van een specifieke overname op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 definitief voldoen door alsnog de overeenkomstige 25 % van die overgenomen nutriëntenemissierechten te laten annuleren. De nutriëntenemissierechten worden geannuleerd vanaf 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de landbouwer aan de Mestbank gemeld heeft dat hij alsnog de overeenkomstige 25 % van de door hem op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet, overgenomen nutriëntenemissierechten, wil laten annuleren. De mestverwerkingsplicht vervalt vanaf het kalenderjaar waarin de nutriëntenemissierechten met 25 % zijn geannuleerd.
Een aanvraag op grond van het eerste lid sluit een aanvraag op grond van paragraaf 2 uit.]1
M = 25 % X (0,75 X aantal overgenomen NER-DR + 0,64 X aantal overgenomen NER-DV + 0,64 X aantal overgenomen NER-DP + 0,67 X aantal overgenomen NER-DA)
De landbouwer moet het aantal kilogram N, vermeld in het eerste lid, al in het jaar van de overname verwerken in verhouding tot het aantal dagen waarvoor overeenkomstige NER-D zijn toegekend.
In het eerste lid wordt verstaan onder aantal overgenomen NER-D: het aantal overgenomen NER-D na de reductie, vermeld in artikel 7.4.3.1, maar vóór de reductie, vermeld in artikel 7.4.3.2.
§ 2. Nutriëntenemissierechten die verkregen zijn op grond van een overname met mestverwerking als vermeld in artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, zijn alleen verder overdraagbaar met toepassing van artikel 34, § 1, 1°, eerste of tweede lid, van het voormelde decreet.
Een aanvraag tot verdere overdracht van nutriëntenemissierechten die verkregen zijn op grond van een overname met mestverwerking als vermeld in artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet, kan alleen worden ingediend voor het aantal en de soort nutriëntenemissierechten conform de beslissing van de Mestbank, vermeld in artikel 7.4.2.4, tweede lid, van dit besluit, of de beslissing van [2 het afdelingshoofd van de Mestbank]2 vermeld in artikel 7.4.2.6,derde lid, van dit besluit, die tot de mestverwerkingsplicht heeft geleid.
De bijkomende verwerkingsplicht van een specifieke overname op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet, vervalt bij de overlater op de dag dat de totaliteit van die nutriëntenemissierechten verder zijn overgedragen met toepassing van artikel 34, § 1, 1° eerste of tweede lid, van het voormelde decreet.
Een aanvraag op grond van het eerste en het derde lid, sluit een aanvraag op grond van paragraaf 3 uit.
§ 3. De landbouwer kan aan de bijkomende verwerkingsplicht van een specifieke overname op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 definitief voldoen door alsnog de overeenkomstige 25 % van die overgenomen nutriëntenemissierechten te laten annuleren. De nutriëntenemissierechten worden geannuleerd vanaf 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de landbouwer aan de Mestbank gemeld heeft dat hij alsnog de overeenkomstige 25 % van de door hem op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet, overgenomen nutriëntenemissierechten, wil laten annuleren. De mestverwerkingsplicht vervalt vanaf het kalenderjaar waarin de nutriëntenemissierechten met 25 % zijn geannuleerd.
Een aanvraag op grond van het eerste lid sluit een aanvraag op grond van paragraaf 2 uit.]1
Art. 7.4.4.2. [1 § 1er. Lorsque l'agriculteur reprend des droits d'émission d'éléments fertilisants sans annulation en exécution de l'article 34, § 1er, 1°, deuxième alinéa du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, les 25 % des droits d'émission d'éléments fertilisants que l'agriculteur doit transformer chaque année sont exprimés en un nombre M de kilogrammes d'azote à transformer, M étant calculé selon la formule suivante :
M = 25 % X (0,75 X nombre de NER-DR repris + 0,64 X nombre de NER-DV repris + 0,64 X nombre de NER-DP repris + 0,67 X nombre de NER-DA repris)
L'agriculteur doit déjà transformer le nombre de kilogrammes d'azote visé à l'alinéa premier dans l'année de la reprise par rapport au nombre de jours pour lesquels les NED-D correspondants ont été octroyés.
A l'alinéa premier, l'on entend par " nombre de NED-D repris " le nombre de NED-D repris après la réduction visée à l'article 7.4.3.1, mais avant la réduction visée à l'article 7.4.3.2.
§ 2. Les droits d'émission d'éléments fertilisants obtenus sur la base d'une reprise moyennant transformation d'engrais, telle que visée à l'article 34, § 1er, 1°, deuxième alinéa du Décret sur les engrais, ne sont transférables que moyennant l'application de l'article 34, § 1er, 1°, premier ou deuxième alinéa du décret précité.
Une demande de transfert ultérieur de droits d'émission d'éléments fertilisants, obtenus sur la base d'une reprise moyennant transformation d'engrais, telle que visée à l'article 34, § 1er, 1°, deuxième alinéa du décret précité, ne peut être introduite que pour le nombre et le type de droits d'émission d'éléments fertilisants correspondant à la décision de la Banque d'engrais ou [2 du chef de division de la Mestbank ]2, telle que visée à l'article 7.4.2.4, troisième alinéa, du présent arrêté, qui a donné lieu à l'obligation de transformation d'engrais.
L'obligation de transformation complémentaire d'une reprise spécifique sur la base de l'article 34, § 1er, 1°, deuxième alinéa, du décret précité échoit chez le cédant le jour du transfert ultérieur de la totalité de ces droits d'émission d'éléments fertilisants moyennant application de l'article 34, § 1er, 1°, premier ou deuxième alinéa du décret précité.
Une demande sur la base des premier et troisième alinéas exclut une demande sur la base du paragraphe 3.
§ 3. L'agriculteur peut satisfaire définitivement à l'obligation de transformation complémentaire d'une reprise spécifique sur la base de l'article 34, § 1er, 1°, deuxième alinéa, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 en faisant malgré tout annuler les 25 % correspondants de ces droits d'émission d'éléments fertilisants repris. Les droits d'émission d'éléments fertilisants sont annulés à partir du 1er janvier de l'année civile qui suit l'année civile durant laquelle l'agriculteur a informé la Banque d'engrais qu'il voulait malgré tout faire annuler les 25 % correspondants des droits d'émission d'éléments fertilisants qu'il a repris en vertu de l'article 34, § 1er, 1°, deuxième alinéa, du décret précité. L'obligation de transformation d'engrais échoit à partir de l'année civile durant laquelle 25 % des droits d'émission d'éléments fertilisants ont été annulés.
Une demande sur la base de l'alinéa premier exclut une demande sur la base du paragraphe 2.]1
M = 25 % X (0,75 X nombre de NER-DR repris + 0,64 X nombre de NER-DV repris + 0,64 X nombre de NER-DP repris + 0,67 X nombre de NER-DA repris)
L'agriculteur doit déjà transformer le nombre de kilogrammes d'azote visé à l'alinéa premier dans l'année de la reprise par rapport au nombre de jours pour lesquels les NED-D correspondants ont été octroyés.
A l'alinéa premier, l'on entend par " nombre de NED-D repris " le nombre de NED-D repris après la réduction visée à l'article 7.4.3.1, mais avant la réduction visée à l'article 7.4.3.2.
§ 2. Les droits d'émission d'éléments fertilisants obtenus sur la base d'une reprise moyennant transformation d'engrais, telle que visée à l'article 34, § 1er, 1°, deuxième alinéa du Décret sur les engrais, ne sont transférables que moyennant l'application de l'article 34, § 1er, 1°, premier ou deuxième alinéa du décret précité.
Une demande de transfert ultérieur de droits d'émission d'éléments fertilisants, obtenus sur la base d'une reprise moyennant transformation d'engrais, telle que visée à l'article 34, § 1er, 1°, deuxième alinéa du décret précité, ne peut être introduite que pour le nombre et le type de droits d'émission d'éléments fertilisants correspondant à la décision de la Banque d'engrais ou [2 du chef de division de la Mestbank ]2, telle que visée à l'article 7.4.2.4, troisième alinéa, du présent arrêté, qui a donné lieu à l'obligation de transformation d'engrais.
L'obligation de transformation complémentaire d'une reprise spécifique sur la base de l'article 34, § 1er, 1°, deuxième alinéa, du décret précité échoit chez le cédant le jour du transfert ultérieur de la totalité de ces droits d'émission d'éléments fertilisants moyennant application de l'article 34, § 1er, 1°, premier ou deuxième alinéa du décret précité.
Une demande sur la base des premier et troisième alinéas exclut une demande sur la base du paragraphe 3.
§ 3. L'agriculteur peut satisfaire définitivement à l'obligation de transformation complémentaire d'une reprise spécifique sur la base de l'article 34, § 1er, 1°, deuxième alinéa, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 en faisant malgré tout annuler les 25 % correspondants de ces droits d'émission d'éléments fertilisants repris. Les droits d'émission d'éléments fertilisants sont annulés à partir du 1er janvier de l'année civile qui suit l'année civile durant laquelle l'agriculteur a informé la Banque d'engrais qu'il voulait malgré tout faire annuler les 25 % correspondants des droits d'émission d'éléments fertilisants qu'il a repris en vertu de l'article 34, § 1er, 1°, deuxième alinéa, du décret précité. L'obligation de transformation d'engrais échoit à partir de l'année civile durant laquelle 25 % des droits d'émission d'éléments fertilisants ont été annulés.
Une demande sur la base de l'alinéa premier exclut une demande sur la base du paragraphe 2.]1
Afdeling 5. [1 - Bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking]1
Section 5. [1 - Développement de l'entreprise après transformation d'engrais avérée]1
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Sous-section 1re. [1 - Dispositions générales]1
Art. 7.5.1.1. [1 Om te kunnen nagaan of de nutriëntenbalans in het Vlaamse Gewest in evenwicht is en er een significante verbetering is van de resultaten van de metingen van de relevante parameters als vermeld in artikel 35, eerste lid, 1°, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt onder meer nagegaan of de resultaten van de metingen van de nitraatconcentraties in het oppervlaktewater en in het grondwater, significant verbeterd zijn.]1
Art. 7.5.1.1. [1 Afin de pouvoir vérifier si le bilan nutritif en Région flamande est en équilibre et s'il existe une amélioration significative des résultats des mesures des paramètres pertinents tels que visés à l'article 35, alinéa premier, 1°, alinéa premier, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, l'on vérifie notamment si les résultats des mesures des concentrations en nitrates dans les eaux de surface et les eaux souterraines se sont améliorés de manière significative.]1
Art. 7.5.1.2. [1 Als in een bepaald kalenderjaar niet voldaan is aan de voorwaarde, vermeld in artikel 35, eerste lid, 1°, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, maar er is in dat kalenderjaar overeenkomstig de door de Mestbank uitgereikte mestverwerkingscertificaten in Vlaanderen meer dan 13 miljoen kg N verwerkt, kunnen landbouwers aan bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking doen. De landbouwer leeft daarvoor de bepalingen van deze afdeling na.]1
Art. 7.5.1.2. [1 Lorsque, lors d'une année civile donnée, la condition mentionnée à l'article 35, alinéa premier, 1°, alinéa premier du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, n'est pas remplie, mais que, durant cette année civile, conformément aux certificats de transformation d'engrais délivrés par la Banque d'engrais, plus de 13 millions de kg N ont été transformés en Flandre, les agriculteurs peuvent procéder au développement de l'entreprise après transformation d'engrais avérée. L'agriculteur respecte pour ce faire les dispositions de la présente section.]1
Onderafdeling 2.
Sous-section 2.
Onderafdeling 3. [1 - De verplichtingen die voortvloeien uit een aanvraag tot bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking]1
Sous-section 3. [1 - Obligations découlant d'une demande de développement d'entreprise après transformation d'engrais avérée]1
Art. 7.5.3.1. [1 In het jaar X+1 en het jaar X+2, moet het bedrijf dat nutriëntenemissierechten-MVW heeft ontvangen, aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1° het bedrijf heeft aan zijn mestverwerkingsplicht van het netto-stikstofoverschot, vermeld in artikel 29 van het Mestdecreet van 22 december 2006, voldaan;
2° het bedrijf heeft 25 % van de gevraagde netto-uitbreiding, berekend conform artikel 7.5.2.1, § 2, van dit besluit, verwerkt;
3° het bedrijf heeft de mestproductie die afkomstig is van de in het betrokken kalenderjaar gerealiseerde uitbreiding, verwerkt.
Vanaf het jaar X+3 moet het bedrijf dat nutriëntenemissierechten-MVW heeft ontvangen, jaarlijks, aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1° het bedrijf voldoet aan zijn mestverwerkingsplicht van het netto-stikstofoverschot, vermeld in artikel 29 van het voormelde decreet;
2° het bedrijf verwerkt 25 % van de gevraagde netto-uitbreiding, berekend conform artikel 7.5.2.1, § 2, van dit besluit;
3° het bedrijf verwerkt de bijkomende mestproductie ten belope van de aangevraagde netto-uitbreiding, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, tweede lid, 2°, van dit besluit. In afwijking daarvan wordt de te verwerken bijkomende mestproductie, na een gedeeltelijke annulering als vermeld in artikel 7.5.3.3 van dit besluit, overeenkomstig verminderd.]1
1° het bedrijf heeft aan zijn mestverwerkingsplicht van het netto-stikstofoverschot, vermeld in artikel 29 van het Mestdecreet van 22 december 2006, voldaan;
2° het bedrijf heeft 25 % van de gevraagde netto-uitbreiding, berekend conform artikel 7.5.2.1, § 2, van dit besluit, verwerkt;
3° het bedrijf heeft de mestproductie die afkomstig is van de in het betrokken kalenderjaar gerealiseerde uitbreiding, verwerkt.
Vanaf het jaar X+3 moet het bedrijf dat nutriëntenemissierechten-MVW heeft ontvangen, jaarlijks, aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1° het bedrijf voldoet aan zijn mestverwerkingsplicht van het netto-stikstofoverschot, vermeld in artikel 29 van het voormelde decreet;
2° het bedrijf verwerkt 25 % van de gevraagde netto-uitbreiding, berekend conform artikel 7.5.2.1, § 2, van dit besluit;
3° het bedrijf verwerkt de bijkomende mestproductie ten belope van de aangevraagde netto-uitbreiding, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, tweede lid, 2°, van dit besluit. In afwijking daarvan wordt de te verwerken bijkomende mestproductie, na een gedeeltelijke annulering als vermeld in artikel 7.5.3.3 van dit besluit, overeenkomstig verminderd.]1
Art. 7.5.3.1. [1 Au cours des années X+1 et X2, l'entreprise qui a reçu les droits d'émission d'éléments fertilisants MVW doit remplir toutes les conditions suivantes :
1° l'entreprise a satisfait à son obligation de transformation d'engrais de l'excédent net d'azote, ainsi qu'indiqué à l'article 29 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
2° l'entreprise a transformé 25 % de l'extension nette demandée, calculés conformément à l'article 7.5.2.1, § 2, du présent arrêté ;
3° l'entreprise a transformé la production d'engrais issue de l'extension réalisée au cours de l'année civile correspondante.
A partir de l'année X+3, l'entreprise qui a reçu les droits d'émission d'éléments fertilisants MVW doit remplir chaque année toutes les conditions suivantes :
1° l'entreprise satisfait à son obligation de transformation d'engrais de l'excédent net d'azote, ainsi qu'indiqué à l'article 29 du décret précité ;
2° l'entreprise transforme 25 % de l'extension nette demandée, calculés conformément à l'article 7.5.2.1, § 2, du présent arrêté ;
3° l'entreprise transforme la production d'engrais complémentaire équivalant à l'extension demandée, visée à l'article 7.5.2.1, § 2, deuxième alinéa, 2°, du présent arrêté. Par dérogation à ce qui précède, la production d'engrais complémentaire à transformer, après une annulation partielle ainsi que visée à l'article 7.5.3.3 du présent arrêté, est réduite en conséquence.]1
1° l'entreprise a satisfait à son obligation de transformation d'engrais de l'excédent net d'azote, ainsi qu'indiqué à l'article 29 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
2° l'entreprise a transformé 25 % de l'extension nette demandée, calculés conformément à l'article 7.5.2.1, § 2, du présent arrêté ;
3° l'entreprise a transformé la production d'engrais issue de l'extension réalisée au cours de l'année civile correspondante.
A partir de l'année X+3, l'entreprise qui a reçu les droits d'émission d'éléments fertilisants MVW doit remplir chaque année toutes les conditions suivantes :
1° l'entreprise satisfait à son obligation de transformation d'engrais de l'excédent net d'azote, ainsi qu'indiqué à l'article 29 du décret précité ;
2° l'entreprise transforme 25 % de l'extension nette demandée, calculés conformément à l'article 7.5.2.1, § 2, du présent arrêté ;
3° l'entreprise transforme la production d'engrais complémentaire équivalant à l'extension demandée, visée à l'article 7.5.2.1, § 2, deuxième alinéa, 2°, du présent arrêté. Par dérogation à ce qui précède, la production d'engrais complémentaire à transformer, après une annulation partielle ainsi que visée à l'article 7.5.3.3 du présent arrêté, est réduite en conséquence.]1
Art. 7.5.3.2. [1 Als in het jaar X+1 of het jaar X+2 de mestverwerking, vermeld in artikel 7.5.3.1, eerste lid, niet is gedaan, worden al de aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW op het einde van het volgende kalenderjaar, geannuleerd.
Als in het jaar X+1 of een volgend kalenderjaar nutriëntenemissierechten overgedragen zijn die niet kaderen in een bedrijfsovername van het volledige bedrijf, worden al de aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW geannuleerd.
Een annulering als vermeld in het eerste of het tweede lid, gaat in op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar, waarin:
1° de mestverwerking, vermeld in artikel 7.5.3.1, eerste lid, niet is gedaan;
2° nutriëntenemissierechten overgedragen zijn die niet kaderen in een bedrijfsovername van het volledige bedrijf.]1
Als in het jaar X+1 of een volgend kalenderjaar nutriëntenemissierechten overgedragen zijn die niet kaderen in een bedrijfsovername van het volledige bedrijf, worden al de aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW geannuleerd.
Een annulering als vermeld in het eerste of het tweede lid, gaat in op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar, waarin:
1° de mestverwerking, vermeld in artikel 7.5.3.1, eerste lid, niet is gedaan;
2° nutriëntenemissierechten overgedragen zijn die niet kaderen in een bedrijfsovername van het volledige bedrijf.]1
Art. 7.5.3.2. [1 Lorsque, au cours de l'année X+1 ou l'année X+2, la transformation d'engrais telle que visée à l'article 7.5.3.1, alinéa premier, n'est pas effectuée, tous les droits d'émission d'éléments fertilisants MVW octroyés à l'entreprise sont annulés à la fin de l'année civile suivante.
Lorsque, au cours de l'année X+1 ou d'une année civile suivante, il est cédé des droits d'émission d'éléments fertilisants qui ne cadrent pas avec une reprise d'entreprise de l'entreprise complète, tous les droits d'émission d'éléments fertilisants MVW octroyés à l'entreprise sont annulés.
Une annulation telle que visée au premier ou au deuxième alinéa prend effet le 1er janvier de l'année civile qui suit l'année civile durant laquelle :
1° la transformation d'engrais visée à l'article 7.5.3.1, alinéa premier n'a pas été effectuée ;
2° des droits d'émission d'éléments fertilisants ont été transférés, qui ne cadrent pas avec une reprise d'entreprise de l'entreprise complète.]1
Lorsque, au cours de l'année X+1 ou d'une année civile suivante, il est cédé des droits d'émission d'éléments fertilisants qui ne cadrent pas avec une reprise d'entreprise de l'entreprise complète, tous les droits d'émission d'éléments fertilisants MVW octroyés à l'entreprise sont annulés.
Une annulation telle que visée au premier ou au deuxième alinéa prend effet le 1er janvier de l'année civile qui suit l'année civile durant laquelle :
1° la transformation d'engrais visée à l'article 7.5.3.1, alinéa premier n'a pas été effectuée ;
2° des droits d'émission d'éléments fertilisants ont été transférés, qui ne cadrent pas avec une reprise d'entreprise de l'entreprise complète.]1
Art. 7.5.3.3. [1 § 1. Als in het jaar X+3 of een later kalenderjaar de mestverwerking, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, van dit besluit, niet is gedaan, geldt de regeling, vermeld in dit artikel.
Om te bepalen of er voldoende mest verwerkt is om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, van dit besluit, gaat de Mestbank jaarlijks na of het bedrijf, nadat de nodige mestverwerkingscertificaten zijn toegewezen om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, 1° en 2°, van dit besluit, nog mestverwerkingscertificaten bezit ten belope van de aangevraagde uitbreiding die betrekking hebben op mest die het voorgaande kalenderjaar verwerkt werd, en die aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° de mestverwerkingscertificaten zijn door de Mestbank aan het bedrijf toegekend voor de export van mest die afkomstig is van het eigen bedrijf en van de diersoort waartoe de diercategorieën die opgenomen zijn in de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, tweede lid, van dit besluit, behoren;
2° de mestverwerkingscertificaten zijn door de Mestbank aan het bedrijf toegekend voor de verwerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf en van de diersoort waartoe de diercategorieën die opgenomen zijn in de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, tweede lid, van dit besluit behoren;
3° de mestverwerkingscertificaten zijn door de Mestbank toegekend aan een derde die, overeenkomstig de transportdocumenten die opgemaakt zijn ter uitvoering van artikel 48 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006, van het bedrijf in het betrokken kalenderjaar dierlijke mest die op het bedrijf geproduceerd is en afkomstig is van de diersoort waartoe de diercategorieën die opgenomen zijn in de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, tweede lid, van dit besluit, behoren, heeft ontvangen.
§ 2. Als het bedrijf niet het aantal mestverwerkingscertificaten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, bezit, worden alle of een gedeelte van het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW definitief geannuleerd.
Het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW dat definitief geannuleerd wordt, wordt berekend conform de volgende formule:
X = (de nodige MVC verminderd met de MVC die het bedrijf bezit) gedeeld door de nodige MVC en vermenigvuldigd met het aantal toegekende NER-MVW, waarbij
1° X: het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW dat definitief geannuleerd wordt;
2° de nodige MVC: het aantal mestverwerkingscertificaten dat het bedrijf nodig heeft om te voldoen aan de voorwaarde, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, 3° ;
3° de MVC die het bedrijf bezit: het aantal mestverwerkingscertificaten dat het bedrijf, nadat de nodige mestverwerkingscertificaten zijn toegewezen om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, 1° en 2°, nog bezit die betrekking hebben op mest die het voorgaande kalenderjaar verwerkt werd, en die voldoen aan een van de twee mogelijkheden, vermeld in paragraaf 1, tweede lid;
4° het aantal toegekende NER-MVW: het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW.
§ 3. Een annulering als vermeld in paragraaf 2, gaat in op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarvoor het bedrijf niet over het aantal mestverwerkingscertificaten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, beschikt.]1
Om te bepalen of er voldoende mest verwerkt is om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, van dit besluit, gaat de Mestbank jaarlijks na of het bedrijf, nadat de nodige mestverwerkingscertificaten zijn toegewezen om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, 1° en 2°, van dit besluit, nog mestverwerkingscertificaten bezit ten belope van de aangevraagde uitbreiding die betrekking hebben op mest die het voorgaande kalenderjaar verwerkt werd, en die aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° de mestverwerkingscertificaten zijn door de Mestbank aan het bedrijf toegekend voor de export van mest die afkomstig is van het eigen bedrijf en van de diersoort waartoe de diercategorieën die opgenomen zijn in de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, tweede lid, van dit besluit, behoren;
2° de mestverwerkingscertificaten zijn door de Mestbank aan het bedrijf toegekend voor de verwerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf en van de diersoort waartoe de diercategorieën die opgenomen zijn in de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, tweede lid, van dit besluit behoren;
3° de mestverwerkingscertificaten zijn door de Mestbank toegekend aan een derde die, overeenkomstig de transportdocumenten die opgemaakt zijn ter uitvoering van artikel 48 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006, van het bedrijf in het betrokken kalenderjaar dierlijke mest die op het bedrijf geproduceerd is en afkomstig is van de diersoort waartoe de diercategorieën die opgenomen zijn in de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, tweede lid, van dit besluit, behoren, heeft ontvangen.
§ 2. Als het bedrijf niet het aantal mestverwerkingscertificaten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, bezit, worden alle of een gedeelte van het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW definitief geannuleerd.
Het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW dat definitief geannuleerd wordt, wordt berekend conform de volgende formule:
X = (de nodige MVC verminderd met de MVC die het bedrijf bezit) gedeeld door de nodige MVC en vermenigvuldigd met het aantal toegekende NER-MVW, waarbij
1° X: het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW dat definitief geannuleerd wordt;
2° de nodige MVC: het aantal mestverwerkingscertificaten dat het bedrijf nodig heeft om te voldoen aan de voorwaarde, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, 3° ;
3° de MVC die het bedrijf bezit: het aantal mestverwerkingscertificaten dat het bedrijf, nadat de nodige mestverwerkingscertificaten zijn toegewezen om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, 1° en 2°, nog bezit die betrekking hebben op mest die het voorgaande kalenderjaar verwerkt werd, en die voldoen aan een van de twee mogelijkheden, vermeld in paragraaf 1, tweede lid;
4° het aantal toegekende NER-MVW: het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW.
§ 3. Een annulering als vermeld in paragraaf 2, gaat in op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarvoor het bedrijf niet over het aantal mestverwerkingscertificaten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, beschikt.]1
Art. 7.5.3.3. [1 § 1er. Lorsque, au cours de l'année X+3 ou d'une année civile ultérieure, la transformation d'engrais visée à l'article 7.5.3.1, deuxième alinéa, du présent arrêté n'a pas été effectuée, le régime visé au présent article s'applique.
Afin d'établir qu'une quantité suffisante d'engrais a été transformée pour répondre aux conditions visées à l'article 7.5.3.1, deuxième alinéa, du présent arrêté, la Banque d'engrais vérifie annuellement si l'entreprise, après que les certificats de transformation d'engrais ont été octroyés pour répondre aux conditions visées à l'article 7.5.3.1, deuxième alinéa, 1° et 2° du présent arrêté, possède encore des certificats de transformation d'engrais en quantité équivalente à l'extension demandée, qui concernent l'engrais transformé durant l'année civile précédente, et qui répondent à l'une des conditions suivantes :
1° les certificats de transformation d'engrais ont été octroyés par la Banque d'engrais pour l'exportation d'engrais issu de l'entreprise elle-même et de l'espèce animale à laquelle appartiennent les catégories animales mentionnées dans la demande telle que visée à l'article 7.5.2.1, § 1er, deuxième alinéa, du présent arrêté ;
2° les certificats de transformation d'engrais ont été octroyés par la Banque d'engrais à l'entreprise pour la transformation d'engrais issu de l'entreprise elle-même et de l'espèce animale à laquelle appartiennent les catégories animales mentionnées dans la demande telle que visée à l'article 7.5.2.1, § 1er, deuxième alinéa, du présent arrêté ;
3° les certificats de transformation d'engrais ont été octroyés par la Banque d'engrais à un tiers qui, conformément aux documents de transport, établis en exécution des articles 48 à 60 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, a reçu de l'entreprise, durant l'année civile concernée, des engrais animaux produits dans l'entreprise et provenant de l'espèce animale à laquelle appartiennent les catégories animales mentionnées dans la demande telle que visée à l'article 7.5.2.1, § 1er, deuxième alinéa, du présent arrêté.
§ 2. Si l'entreprise ne possède pas le nombre de certificats de transformation d'engrais indiqué au paragraphe 1er, deuxième alinéa, les droits d'émission d'éléments fertilisants MVW octroyés à l'entreprise sont intégralement ou partiellement définitivement annulés.
Le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants MVW octroyés à l'entreprise qui sont définitivement annulés est calculé selon la formule suivante :
X = [(les CTE nécessaires diminués du nombre de CTE que l'entreprise possède) divisés par les CTE nécessaires] et multipliés par le nombre de NER-MVW attribués, où
1° X = le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants MVW octroyés à l'entreprise et définitivement annulés ;
2° les CTE nécessaires : le nombre de certificats de transformation d'engrais dont l'entreprise a besoin pour remplir la condition visée à l'article 7.5.3.1, deuxième alinéa, 3° ;
3° les CTE que l'entreprise possède : le nombre de certificats de transformation d'engrais que l'entreprise possède encore, après que les certificats de transformation d'engrais nécessaires ont été octroyés pour remplir les conditions visées à l'article 7.5.3.1, deuxième alinéa, 1° et 2°, qui concernent l'engrais transformé au cours de l'année civile précédente et qui répondent à l'une des deux conditions mentionnées au paragraphe 1er, deuxième alinéa ;
4° le nombre de NER-MVW octroyés : le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants MVW octroyés à l'entreprise.
§ 3. Une annulation telle qu'indiquée au paragraphe 2 prend effet le 1er janvier de l'année civile qui suit l'année civile pour laquelle l'entreprise ne dispose pas du nombre de certificats de transformation d'engrais visé au paragraphe 1er, deuxième alinéa.]1
Afin d'établir qu'une quantité suffisante d'engrais a été transformée pour répondre aux conditions visées à l'article 7.5.3.1, deuxième alinéa, du présent arrêté, la Banque d'engrais vérifie annuellement si l'entreprise, après que les certificats de transformation d'engrais ont été octroyés pour répondre aux conditions visées à l'article 7.5.3.1, deuxième alinéa, 1° et 2° du présent arrêté, possède encore des certificats de transformation d'engrais en quantité équivalente à l'extension demandée, qui concernent l'engrais transformé durant l'année civile précédente, et qui répondent à l'une des conditions suivantes :
1° les certificats de transformation d'engrais ont été octroyés par la Banque d'engrais pour l'exportation d'engrais issu de l'entreprise elle-même et de l'espèce animale à laquelle appartiennent les catégories animales mentionnées dans la demande telle que visée à l'article 7.5.2.1, § 1er, deuxième alinéa, du présent arrêté ;
2° les certificats de transformation d'engrais ont été octroyés par la Banque d'engrais à l'entreprise pour la transformation d'engrais issu de l'entreprise elle-même et de l'espèce animale à laquelle appartiennent les catégories animales mentionnées dans la demande telle que visée à l'article 7.5.2.1, § 1er, deuxième alinéa, du présent arrêté ;
3° les certificats de transformation d'engrais ont été octroyés par la Banque d'engrais à un tiers qui, conformément aux documents de transport, établis en exécution des articles 48 à 60 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, a reçu de l'entreprise, durant l'année civile concernée, des engrais animaux produits dans l'entreprise et provenant de l'espèce animale à laquelle appartiennent les catégories animales mentionnées dans la demande telle que visée à l'article 7.5.2.1, § 1er, deuxième alinéa, du présent arrêté.
§ 2. Si l'entreprise ne possède pas le nombre de certificats de transformation d'engrais indiqué au paragraphe 1er, deuxième alinéa, les droits d'émission d'éléments fertilisants MVW octroyés à l'entreprise sont intégralement ou partiellement définitivement annulés.
Le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants MVW octroyés à l'entreprise qui sont définitivement annulés est calculé selon la formule suivante :
X = [(les CTE nécessaires diminués du nombre de CTE que l'entreprise possède) divisés par les CTE nécessaires] et multipliés par le nombre de NER-MVW attribués, où
1° X = le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants MVW octroyés à l'entreprise et définitivement annulés ;
2° les CTE nécessaires : le nombre de certificats de transformation d'engrais dont l'entreprise a besoin pour remplir la condition visée à l'article 7.5.3.1, deuxième alinéa, 3° ;
3° les CTE que l'entreprise possède : le nombre de certificats de transformation d'engrais que l'entreprise possède encore, après que les certificats de transformation d'engrais nécessaires ont été octroyés pour remplir les conditions visées à l'article 7.5.3.1, deuxième alinéa, 1° et 2°, qui concernent l'engrais transformé au cours de l'année civile précédente et qui répondent à l'une des deux conditions mentionnées au paragraphe 1er, deuxième alinéa ;
4° le nombre de NER-MVW octroyés : le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants MVW octroyés à l'entreprise.
§ 3. Une annulation telle qu'indiquée au paragraphe 2 prend effet le 1er janvier de l'année civile qui suit l'année civile pour laquelle l'entreprise ne dispose pas du nombre de certificats de transformation d'engrais visé au paragraphe 1er, deuxième alinéa.]1
Art. 7.5.3.4. [1 Als het bedrijf voor een bepaald kalenderjaar, op basis van meerdere aanvragen als vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, van dit besluit, over nutriëntenemissierechten-MVW beschikt, worden voor de beoordeling of het bedrijf voldaan heeft aan zijn verplichtingen die voortvloeien uit de aanvragen tot bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, de mestverwerkingscertificaten die het bedrijf bezit, eerst toegewezen aan zijn mestverwerkingsplicht van het netto-stikstofoverschot, vermeld in artikel 29 van het Mestdecreet van 22 december 2006, en vervolgens in volgorde van ouderdom, aan de verschillende aanvragen op basis waarvan het betrokken bedrijf over nutriëntenemissierechten-MVW beschikt, waarbij de oudste aanvraag het eerst wordt behandeld.]1
Art. 7.5.3.4. [1 Si l'entreprise dispose, pour une année civile donnée, sur la base des demandes multiples visées à l'article 7.5.2.1, § 1er, aliéna premier, du présent décret, des droits d'émission d'éléments nutritionnels sur la transformation des engrais (MVW), afin d'évaluer si l'entreprise a rempli ses obligations découlant des demandes de développement de l'entreprise après traitement d'engrais avéré, les certificats de traitement d'effluents détenus par l'entreprise, sont, dans un premier temps, affectés à son obligation de traitement d'effluents de l'excédent net d'azote, visé à l'article 29 du décret du 22 décembre 2006, puis, par ordre d'âge, aux différentes demandes sur la base desquelles l'entreprise concernée détient des quotas d'émission d'éléments nutritionnels MVW, la demande la plus ancienne étant traitée en premier lieu.]1
Art. 7.5.3.5. [1 Als alle nutriëntenemissierechten-MVW van een aanvraag als vermeld in het artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, geannuleerd worden conform de bepalingen van deze afdeling, wordt, tegelijk met de annulering van de laatste nutriëntenemissierechten-MVW van die aanvraag, de aanvraag geacht geannuleerd te zijn, met inbegrip van al de verplichtingen die voortvloeien uit de betreffende aanvraag.]1
Art. 7.5.3.5. [1 Si tous les droits d'émission d'éléments nutritionnels MVW d'une demande visée à l'article 7.5.2.1, § 1er, aliéna premier, sont annulés conformément aux dispositions de la présente section, la demande est réputée avoir été annulée en même temps que l'annulation des derniers droits d'émission d'éléments nutritionnels MVW de la demande en question, y compris toutes les obligations résultant de la demande en question.]1
Onderafdeling 4. [1 - Vrijwillige annulering]1
Sous-section 4. [1 - Annulation volontaire]1
Art. 7.5.4.1. [1 § 1. Naast een annulering doordat niet voldoen is aan de verplichtingen die voortvloeien uit een aanvraag tot bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, vermeld in onderafdeling 3, kunnen de aan een bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW ook geannuleerd worden op verzoek van de betrokken landbouwer.
De landbouwer dient hiertoe een verzoek tot annulering in via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Als het bedrijf op basis van meerdere aanvragen als vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, over nutriëntenemissierechten-MVW beschikt, vermeldt de landbouwer welke aanvraag hij wil annuleren.
Een annulering op verzoek van de landbouwer heeft altijd betrekking op een volledige aanvraag als vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid.
§ 2. Een annulering als vermeld in paragraaf 1, gaat in op 1 januari van het kalenderjaar waarin het bedrijf een verzoek tot annulering heeft ingediend.
De verplichtingen die voortvloeien uit de aanvraag waarvoor de landbouwer een verzoek tot annulering heeft ingediend, blijven gelden tot en met 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin het verzoek tot annulering is ingediend.
§ 3. De Mestbank brengt de landbouwer, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, binnen negentig kalenderdagen na ontvangst van het verzoek tot annulering, vermeld in paragraaf 1, op de hoogte van de nutriëntenemissierechten-MVW die als gevolg van het ingediende verzoek tot annulering geannuleerd worden.]1
De landbouwer dient hiertoe een verzoek tot annulering in via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Als het bedrijf op basis van meerdere aanvragen als vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, over nutriëntenemissierechten-MVW beschikt, vermeldt de landbouwer welke aanvraag hij wil annuleren.
Een annulering op verzoek van de landbouwer heeft altijd betrekking op een volledige aanvraag als vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid.
§ 2. Een annulering als vermeld in paragraaf 1, gaat in op 1 januari van het kalenderjaar waarin het bedrijf een verzoek tot annulering heeft ingediend.
De verplichtingen die voortvloeien uit de aanvraag waarvoor de landbouwer een verzoek tot annulering heeft ingediend, blijven gelden tot en met 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin het verzoek tot annulering is ingediend.
§ 3. De Mestbank brengt de landbouwer, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, binnen negentig kalenderdagen na ontvangst van het verzoek tot annulering, vermeld in paragraaf 1, op de hoogte van de nutriëntenemissierechten-MVW die als gevolg van het ingediende verzoek tot annulering geannuleerd worden.]1
Art. 7.5.4.1. [1 § 1er. Outre une annulation due au non-respect des obligations résultant d'une demande de développement de l'entreprise à la suite du traitement d'engrais avéré visé à la sous-section 3, les droits d'émission d'éléments nutritionnels MVW attribués à une exploitation peuvent également être annulés à la demande de l'agriculteur concerné.
A cet effet, l'agriculteur introduit une demande d'annulation via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais. Si l'exploitation détient des droits d'émission d'éléments nutritionnels sur la transformation des engrais (MVW) sur la base de plusieurs demandes visées à l'article 7.5.2.1, § 1er, l'agriculteur indique la demande qu'il souhaite annuler.
Une annulation à la demande de l'agriculteur porte toujours sur une demande complète visée à l'article 7.5.2.1, § 1er, aliéna premier.
§ 2. L'annulation visée au § 1er prend effet le 1er janvier de l'année civile au cours de laquelle l'exploitation a déposé une demande d'annulation.
Les obligations résultant de la demande pour laquelle l'agriculteur a introduit une demande d'annulation restent applicables jusqu'au 31 décembre de l'année civile qui précède l'année civile au cours de laquelle la demande d'annulation a été introduite.
§ 3. Dans un délai de nonante jours calendaires à compter de la réception de la demande d'annulation visée au § 1er, la Banque d'engrais informe l'agriculteur des droits d'émission des éléments nutritionnels MVW qui sont annulés à la suite de la demande d'annulation, via le guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais.]1
A cet effet, l'agriculteur introduit une demande d'annulation via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais. Si l'exploitation détient des droits d'émission d'éléments nutritionnels sur la transformation des engrais (MVW) sur la base de plusieurs demandes visées à l'article 7.5.2.1, § 1er, l'agriculteur indique la demande qu'il souhaite annuler.
Une annulation à la demande de l'agriculteur porte toujours sur une demande complète visée à l'article 7.5.2.1, § 1er, aliéna premier.
§ 2. L'annulation visée au § 1er prend effet le 1er janvier de l'année civile au cours de laquelle l'exploitation a déposé une demande d'annulation.
Les obligations résultant de la demande pour laquelle l'agriculteur a introduit une demande d'annulation restent applicables jusqu'au 31 décembre de l'année civile qui précède l'année civile au cours de laquelle la demande d'annulation a été introduite.
§ 3. Dans un délai de nonante jours calendaires à compter de la réception de la demande d'annulation visée au § 1er, la Banque d'engrais informe l'agriculteur des droits d'émission des éléments nutritionnels MVW qui sont annulés à la suite de la demande d'annulation, via le guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais.]1
Onderafdeling 5. [1 - Gevolgen van nutriëntenemissierechten-MVW op vergunningen en voor bedrijfsovernames]1
Sous-section 5. [1 - Conséquences des droits d'émission des éléments nutritionnels MVW sur les permis et les reprises d'entreprises]1
Art. 7.5.5.1. [1 Als aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW geannuleerd worden conform artikel 7.5.3.2 of 7.5.3.3, zendt de Mestbank, een kopie van haar beslissing naar de overheden die de omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit verlenen en die bevoegd zijn over de exploitatie waar de landbouwer, overeenkomstig de aanvraag, de uitbreiding realiseert. De betrokken overheden die de omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit verlenen heffen, ieder wat hun bevoegdheid betreft, de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of het gedeelte van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit op voor de inrichtingen en de diersoort of diersoorten, vermeld in de aanvraag. De overheden die de omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit verlenen zenden onmiddellijk een afschrift van het opheffingsbesluit aan de Mestbank.]1
Art. 7.5.5.1. [1 Si des droits d'émission d'éléments nutritionnels sur la transformation des engrais (MVW) alloués à l'entreprise sont annulés conformément à l'article 7.5.3.2 ou 7.5.3.3, la Banque d'engrais enverra une copie de sa décision aux autorités qui délivrent les permis environnementaux pour l'exploitation de l'installation ou de l'activité classée et sont compétentes pour l'exploitation où l'agriculteur, selon la demande, réalise l'extension. Les autorités concernées qui délivrent les autorisations environnementales pour l'exploitation de l'installation ou de l'activité classée imposent, chacune en ce qui concerne leurs domaines de compétence respectifs, l'obligation d'obtenir le permis environnemental pour l'exploitation de l'établissement ou de l'activité classé, ou la partie du permis environnemental pour l'exploitation de l'établissement ou de l'activité classé pour les institutions et la ou les espèces d'animaux visées dans la demande. Les autorités qui délivrent les autorisations environnementales pour l'exploitation de l'établissement ou de l'activité classé adressent immédiatement une copie de l'arrêté d'abrogation à la Banque d'engrais.]1
Art. 7.5.5.2. [1 ls de Mestbank op het moment van de aktename van de overdracht van de nutriëntenemissierechten in het kader van een bedrijfsovername van het volledige bedrijf als vermeld in artikel 35, eerste lid, 4°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, nog niet kan beoordelen of in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van overname voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, worden de aan de overlatende landbouwer toegekende nutriëntenemissierechten-MVW overgedragen onder voorbehoud dat de overlatende landbouwer in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van overname, voldaan heeft aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling. Als de Mestbank bij de beoordeling van de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, een gehele of gedeeltelijke annulatie als vermeld in artikel 7.5.3.2 of 7.5.3.3 van dit besluit, doorvoert op de nutriëntenemissierechten-MVW van de overlatende landbouwer, worden de overgedragen nutriëntenemissierechten-MVW ook geheel of gedeeltelijk geannuleerd bij de overnemende landbouwer.
Het bedrijf van de overlatende landbouwer en het bedrijf van de overnemende landbouwer worden op hun verzoek als één gemeenschappelijk bedrijf beschouwd voor de beoordeling of in het jaar van de overname voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling.]1
Het bedrijf van de overlatende landbouwer en het bedrijf van de overnemende landbouwer worden op hun verzoek als één gemeenschappelijk bedrijf beschouwd voor de beoordeling of in het jaar van de overname voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling.]1
Art. 7.5.5.2. [1 Lorsque, au moment du transfert des droits d'émission des éléments nutritionnels dans le cadre d'une reprise de l'ensemble de l'exploitation visée à l'article 35, § 1er, point 4, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la Banque d'engrais n'est pas encore en mesure d'évaluer si les conditions fixées dans la présente section ont été remplies au cours de l'année civile qui précède celle de la reprise, les droits d'émission des éléments nutritionnels MVW attribués à l'agriculteur sortant sont transférés sous réserve du respect, par ce dernier, des conditions fixées dans la présente section au cours de l'année civile qui précède l'année de la reprise. Lorsque, lors de l'évaluation des conditions énoncées dans la présente section, la Banque d'engrais exécute une annulation totale ou partielle visée à l'article 7.5.3.2 ou 7.5.3.3 de la présente décision concernant les droits d'émission d'éléments nutritionnels MVW de l'agriculteur sortant, les droits d'émission des éléments nutritionnels MVW transférés sont également annulés en tout ou en partie chez le repreneur.
L'exploitation de l'agriculteur sortant et l'exploitation de l'agriculteur repreneur sont, à leur demande, considérées comme une exploitation commune aux fins de l'évaluation du respect des conditions énoncées dans la présente section au cours de l'année de la reprise.]1
L'exploitation de l'agriculteur sortant et l'exploitation de l'agriculteur repreneur sont, à leur demande, considérées comme une exploitation commune aux fins de l'évaluation du respect des conditions énoncées dans la présente section au cours de l'année de la reprise.]1
Onderafdeling 6. [1 - Bezwaarafhandeling]1
Sous-section 6. [1 - Traitement des réclamations]1
Art. 7.5.6.1. [1 De landbouwer kan tegen elke beslissing over bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking bezwaar indienen bij het afdelingshoofd van de Mestbank.
Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, is ontvankelijk als dat met een beveiligde zending, binnen dertig kalenderdagen na verzending van de betrokken beslissing aangetekend is.
Het afdelingshoofd van de Mestbank brengt de indiener van het bezwaar via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van haar beslissing binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van het bezwaar.
Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, schorst de betrokken beslissing niet.]1
Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, is ontvankelijk als dat met een beveiligde zending, binnen dertig kalenderdagen na verzending van de betrokken beslissing aangetekend is.
Het afdelingshoofd van de Mestbank brengt de indiener van het bezwaar via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van haar beslissing binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van het bezwaar.
Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, schorst de betrokken beslissing niet.]1
Art. 7.5.6.1. [1 L'agriculteur peut introduire une réclamation auprès du chef du département de la Banque d'engrais contre toute décision de développement de l'entreprise après une transformation avérée de l'engrais.
La réclamation visée à l'alinéa premier est recevable si elle a été introduite par envoi sécurisé dans les trente jours calendaires qui suivent l'envoi de la décision en question.
Le chef de service de la Banque d'engrais informera le plaignant de sa décision via le guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais, et ce dans les nonante jours calendaires qui suivent la réception de la réclamation.
La réclamation visée à l'alinéa premier ne suspend pas la décision concernée.]1
La réclamation visée à l'alinéa premier est recevable si elle a été introduite par envoi sécurisé dans les trente jours calendaires qui suivent l'envoi de la décision en question.
Le chef de service de la Banque d'engrais informera le plaignant de sa décision via le guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais, et ce dans les nonante jours calendaires qui suivent la réception de la réclamation.
La réclamation visée à l'alinéa premier ne suspend pas la décision concernée.]1
Afdeling 6. [1 - De tijdelijke stopzetting]1
Section 6. [1 - L'arrêt temporaire]1
Art. 7.6.1. [1 § 1. De landbouwer die gebruik wil maken van de mogelijkheid, vermeld in artikel 47, § 2, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, meldt de tijdelijke stopzetting van de exploitaties of van de delen van de exploitaties van het bedrijf, met een beveiligde zending, aan de Mestbank, binnen twee jaar na de aanvang van de tijdelijke stopzetting.
De melding, vermeld in het eerste lid, bevat de volgende gegevens:
1° de exploitaties of de delen van de exploitatie die zijn stopgezet;
2° de afgeleverde omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die betrekking hebben op die tijdelijk stop te zetten exploitaties of de delen van die exploitaties;
3° de datum waarop de exploitaties of de delen van de exploitaties zijn stopgezet.
§ 2. De landbouwer die de exploitatie van tijdelijke stopgezette exploitaties of delen van exploitaties heeft hernomen, meldt dat, zonder uitstel met een beveiligde zending aan de Mestbank.
De melding, vermeld in het eerste lid, bevat de volgende gegevens:
1° de exploitaties of de delen van de exploitatie die zijn hernomen;
2° de afgeleverde omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die betrekking hebben op de tijdelijk stopgezette exploitaties of delen van exploitaties;
3° de datum waarop de exploitaties of de delen van de exploitaties zijn hernomen. Die datum is uiterlijk vijf kalenderjaren na de datum van de stopzetting, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°.
§ 3. Als de melding van herneming van de tijdelijke stopgezette exploitaties of delen van exploitaties, niet binnen vijf kalenderjaren na de datum van de stopzetting, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°, aan de Mestbank is bezorgd, worden de overeenkomstige nutriëntenemissierechten van rechtswege geannuleerd.
Als al de tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties tijdelijk zijn stopgezet en de landbouwer niet binnen vijf kalenderjaren na de datum van de stopzetting, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°, een melding van herneming van al zijn tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties aan de Mestbank heeft bezorgd, zijn de overeenkomstige nutriëntenemissierechten die van rechtswege geannuleerd worden al de aan die landbouwer toegekende nutriëntenemissierechten.
Als niet al de tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties tijdelijk zijn stopgezet of als de landbouwer de exploitatie maar heeft hernomen op een gedeelte van de tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties, betreffen de overeenkomstige nutriëntenemissierechten die van rechtswege geannuleerd worden alleen een gedeelte van de aan die landbouwer toegekende nutriëntenemissierechten. Het gedeelte van de aan die landbouwer toegekende nutriëntenemissierechten, dat van rechtswege geannuleerd wordt, is het aantal nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, dat overeenkomt met het aantal standplaatsen per diercategorie dat volgens de laatste aangifte die ingediend is voor de stopzetting, op de tijdelijk stopgezette exploitaties of delen van exploitaties aanwezig was, vermenigvuldigd met de overeenkomstige nutriëntenemissierechten, per diercategorie, vermeld in artikel 30, § 3, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
§ 4. De nutriëntenemissierechten, vermeld in paragraaf 3, zijn van rechtswege geannuleerd vijf kalenderjaren na de datum, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°.
§ 5. De Mestbank neemt akte van de annulatie, vermeld in paragraaf 4, en brengt de betrokken landbouwer met een beveiligde zending op de hoogte van de nutriëntenemissierechten die op grond van dit artikel zijn geannuleerd.
§ 6. [2 § 6. De landbouwer kan bij het afdelingshoofd van de Mestbank bezwaar indienen tegen de aktename, vermeld in paragraaf 5. Het bezwaar is ontvankelijk als dat met een beveiligde zending aangetekend wordt ingediend binnen dertig kalenderdagen na de verzending van de beslissing, vermeld in paragraaf 5. Het afdelingshoofd van de Mestbank beslist binnen negentig kalenderdagen na de dag waarop hij het bezwaar met een beveiligde zending heeft ontvangen]2.
De melding, vermeld in het eerste lid, bevat de volgende gegevens:
1° de exploitaties of de delen van de exploitatie die zijn stopgezet;
2° de afgeleverde omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die betrekking hebben op die tijdelijk stop te zetten exploitaties of de delen van die exploitaties;
3° de datum waarop de exploitaties of de delen van de exploitaties zijn stopgezet.
§ 2. De landbouwer die de exploitatie van tijdelijke stopgezette exploitaties of delen van exploitaties heeft hernomen, meldt dat, zonder uitstel met een beveiligde zending aan de Mestbank.
De melding, vermeld in het eerste lid, bevat de volgende gegevens:
1° de exploitaties of de delen van de exploitatie die zijn hernomen;
2° de afgeleverde omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die betrekking hebben op de tijdelijk stopgezette exploitaties of delen van exploitaties;
3° de datum waarop de exploitaties of de delen van de exploitaties zijn hernomen. Die datum is uiterlijk vijf kalenderjaren na de datum van de stopzetting, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°.
§ 3. Als de melding van herneming van de tijdelijke stopgezette exploitaties of delen van exploitaties, niet binnen vijf kalenderjaren na de datum van de stopzetting, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°, aan de Mestbank is bezorgd, worden de overeenkomstige nutriëntenemissierechten van rechtswege geannuleerd.
Als al de tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties tijdelijk zijn stopgezet en de landbouwer niet binnen vijf kalenderjaren na de datum van de stopzetting, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°, een melding van herneming van al zijn tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties aan de Mestbank heeft bezorgd, zijn de overeenkomstige nutriëntenemissierechten die van rechtswege geannuleerd worden al de aan die landbouwer toegekende nutriëntenemissierechten.
Als niet al de tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties tijdelijk zijn stopgezet of als de landbouwer de exploitatie maar heeft hernomen op een gedeelte van de tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties, betreffen de overeenkomstige nutriëntenemissierechten die van rechtswege geannuleerd worden alleen een gedeelte van de aan die landbouwer toegekende nutriëntenemissierechten. Het gedeelte van de aan die landbouwer toegekende nutriëntenemissierechten, dat van rechtswege geannuleerd wordt, is het aantal nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, dat overeenkomt met het aantal standplaatsen per diercategorie dat volgens de laatste aangifte die ingediend is voor de stopzetting, op de tijdelijk stopgezette exploitaties of delen van exploitaties aanwezig was, vermenigvuldigd met de overeenkomstige nutriëntenemissierechten, per diercategorie, vermeld in artikel 30, § 3, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
§ 4. De nutriëntenemissierechten, vermeld in paragraaf 3, zijn van rechtswege geannuleerd vijf kalenderjaren na de datum, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°.
§ 5. De Mestbank neemt akte van de annulatie, vermeld in paragraaf 4, en brengt de betrokken landbouwer met een beveiligde zending op de hoogte van de nutriëntenemissierechten die op grond van dit artikel zijn geannuleerd.
§ 6. [2 § 6. De landbouwer kan bij het afdelingshoofd van de Mestbank bezwaar indienen tegen de aktename, vermeld in paragraaf 5. Het bezwaar is ontvankelijk als dat met een beveiligde zending aangetekend wordt ingediend binnen dertig kalenderdagen na de verzending van de beslissing, vermeld in paragraaf 5. Het afdelingshoofd van de Mestbank beslist binnen negentig kalenderdagen na de dag waarop hij het bezwaar met een beveiligde zending heeft ontvangen]2.
Art. 7.6.1. [1 § 1er. L'agriculteur qui souhaite faire usage de la faculté prévue à l'article 47, § 2, aliéna premier, 1°, du décret sur les engrais du 22 décembre 2006, notifie à la Banque d'engrais, dans un délai de deux ans à compter du début de l'arrêt temporaire, par envoi sécurisé, la cessation temporaire des exploitations ou des parties des exploitations.
La notification visée à l'alinéa premier contient les informations suivantes :
1° les exploitations ou les parties d'exploitation qui ont cessé leurs activités ;
2° les autorisations environnementales délivrées pour l'exploitation de l'installation ou de l'activité classée en rapport avec les exploitations ou parties d'exploitations à cesser temporairement ;
3° la date à laquelle les exploitations ou les parties d'exploitations ont cessé leurs activités.
§ 2. L'agriculteur qui a repris l'exploitation des exploitations ou parties d'exploitations temporairement arrêtées en informe sans délai la Banque d'engrais par courrier sécurisé.
La notification visée à l'alinéa premier contient les informations suivantes :
1° les exploitations ou parties d'exploitation qui ont été reprises ;
2° les autorisations environnementales délivrées pour l'exploitation de l'installation ou de l'activité classée en rapport avec les exploitations ou parties d'exploitations temporairement arrêtées ;
3° la date de reprise des exploitations ou parties d'exploitations. Cette date est fixée au plus tard cinq années civiles après la date d'arrêt visée au § 1er, deuxième alinéa, point 3.
§ 3. Lorsque la notification de la reprise des exploitations ou de parties d'exploitations temporairement mises à l'arrêt n'a pas été transmise à la Banque d'engrais dans un délai de cinq années civiles à compter de la date d'arrêt visée au § 1er, deuxième alinéa, point 3°, les droits d'émission d'éléments nutritionnels correspondants sont annulés de plein droit.
Lorsque toutes les exploitations ou parties d'exploitations appartenant à l'entreprise sont temporairement mises à l'arrêt et que l'agriculteur n' a pas notifié à la Banque d'engrais, dans un délai de cinq années civiles à compter de la date d'arrêt visée au § 1er, deuxième alinéa, 3°, la reprise de toutes les exploitations ou parties d'exploitations appartenant à l'entreprise, les droits d'émission d'éléments nutritionnels correspondants qui sont automatiquement annulés sont tous les droits d'émission d'éléments nutritionnels attribués à l'agriculteur en question.
Lorsque toutes les exploitations ou parties des exploitations appartenant à l'entreprise sont mises temporairement à l'arrêt ou que l'agriculteur n'a repris l'activité que sur une partie des exploitations ou parties d'exploitation appartenant à l'entreprise, les droits d'émission d'éléments nutritionnels correspondants qui sont annulés de plein droit ne couvrent qu'une partie des droits d'émission d'éléments nutritionnels attribués à l'agriculteur en question. La partie des droits d'émission d'éléments nutritionnels attribuée à l'agriculteur concerné, qui est annulée de plein droit, est le nombre de droits d'émission d'éléments nutritionnels, ventilés par espèce, correspondant au nombre d'emplacements par catégorie d'animaux qui, selon la dernière déclaration soumise avant l'arrêt, étaient présents sur les exploitations ou parties d'exploitations mises temporairement à l'arrêt, multiplié par les droits d'émission d'éléments nutritionnels correspondants, par catégorie d'animaux, visée à l'article 30, § 3, aliéna premier, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
§ 4. Les droits d'émission d'éléments nutritionnels visés au paragraphe 3 sont annulés de plein droit cinq années civiles après la date visée au § 1er, deuxième alinéa, 3°.
§ 5. La Banque d'engrais prend acte de l'annulation visée au paragraphe 4 et informe l'agriculteur concerné, par envoi sécurisé, des droits d'émission d'éléments nutritionnels annulés en vertu du présent article.
§ 6. [2 L'agriculteur peut introduire une réclamation auprès du chef de division de la Mestbank contre la prise d'acte visée au paragraphe 5. La réclamation est recevable si elle est introduite par envoi sécurisé dans les trente jours civils qui suivent l'envoi de la décision visée au paragraphe 5. Le chef de division de la Mestbank prend une décision dans un délai de nonante jours civils à compter de la date de réception de la réclamation par envoi sécurisé]2.
La notification visée à l'alinéa premier contient les informations suivantes :
1° les exploitations ou les parties d'exploitation qui ont cessé leurs activités ;
2° les autorisations environnementales délivrées pour l'exploitation de l'installation ou de l'activité classée en rapport avec les exploitations ou parties d'exploitations à cesser temporairement ;
3° la date à laquelle les exploitations ou les parties d'exploitations ont cessé leurs activités.
§ 2. L'agriculteur qui a repris l'exploitation des exploitations ou parties d'exploitations temporairement arrêtées en informe sans délai la Banque d'engrais par courrier sécurisé.
La notification visée à l'alinéa premier contient les informations suivantes :
1° les exploitations ou parties d'exploitation qui ont été reprises ;
2° les autorisations environnementales délivrées pour l'exploitation de l'installation ou de l'activité classée en rapport avec les exploitations ou parties d'exploitations temporairement arrêtées ;
3° la date de reprise des exploitations ou parties d'exploitations. Cette date est fixée au plus tard cinq années civiles après la date d'arrêt visée au § 1er, deuxième alinéa, point 3.
§ 3. Lorsque la notification de la reprise des exploitations ou de parties d'exploitations temporairement mises à l'arrêt n'a pas été transmise à la Banque d'engrais dans un délai de cinq années civiles à compter de la date d'arrêt visée au § 1er, deuxième alinéa, point 3°, les droits d'émission d'éléments nutritionnels correspondants sont annulés de plein droit.
Lorsque toutes les exploitations ou parties d'exploitations appartenant à l'entreprise sont temporairement mises à l'arrêt et que l'agriculteur n' a pas notifié à la Banque d'engrais, dans un délai de cinq années civiles à compter de la date d'arrêt visée au § 1er, deuxième alinéa, 3°, la reprise de toutes les exploitations ou parties d'exploitations appartenant à l'entreprise, les droits d'émission d'éléments nutritionnels correspondants qui sont automatiquement annulés sont tous les droits d'émission d'éléments nutritionnels attribués à l'agriculteur en question.
Lorsque toutes les exploitations ou parties des exploitations appartenant à l'entreprise sont mises temporairement à l'arrêt ou que l'agriculteur n'a repris l'activité que sur une partie des exploitations ou parties d'exploitation appartenant à l'entreprise, les droits d'émission d'éléments nutritionnels correspondants qui sont annulés de plein droit ne couvrent qu'une partie des droits d'émission d'éléments nutritionnels attribués à l'agriculteur en question. La partie des droits d'émission d'éléments nutritionnels attribuée à l'agriculteur concerné, qui est annulée de plein droit, est le nombre de droits d'émission d'éléments nutritionnels, ventilés par espèce, correspondant au nombre d'emplacements par catégorie d'animaux qui, selon la dernière déclaration soumise avant l'arrêt, étaient présents sur les exploitations ou parties d'exploitations mises temporairement à l'arrêt, multiplié par les droits d'émission d'éléments nutritionnels correspondants, par catégorie d'animaux, visée à l'article 30, § 3, aliéna premier, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
§ 4. Les droits d'émission d'éléments nutritionnels visés au paragraphe 3 sont annulés de plein droit cinq années civiles après la date visée au § 1er, deuxième alinéa, 3°.
§ 5. La Banque d'engrais prend acte de l'annulation visée au paragraphe 4 et informe l'agriculteur concerné, par envoi sécurisé, des droits d'émission d'éléments nutritionnels annulés en vertu du présent article.
§ 6. [2 L'agriculteur peut introduire une réclamation auprès du chef de division de la Mestbank contre la prise d'acte visée au paragraphe 5. La réclamation est recevable si elle est introduite par envoi sécurisé dans les trente jours civils qui suivent l'envoi de la décision visée au paragraphe 5. Le chef de division de la Mestbank prend une décision dans un délai de nonante jours civils à compter de la date de réception de la réclamation par envoi sécurisé]2.
HOOFDSTUK 8. - Mestverwerking
CHAPITRE 8. - Traitement de lisier
Afdeling 1. - Het uitreiken van mestverwerkingscertificaten
Section 1. - La délivrance de certificats de traitement de lisier
Onderafdeling 1. - De verschillende types van verwerking die recht geven op mestverwerkingscertificaten
Sous-section 1. - Les différents types de traitement donnant droit aux certificats de traitement de lisier
Art. 8.1.1.1. De Mestbank reikt mestverwerkingscertificaten uit aan de bedrijven, mestverzamelpunten en verwerkingseenheden, voor de hoeveelheid stikstof uit Vlaamse dierlijke mest die hetzij een behandeling heeft ondergaan als vermeld in artikel 8.1.1.2, 8.1.1.3 of 8.1.1.4, hetzij geëxporteerd is als vermeld in artikel 8.1.1.5.
Mestverwerkingscertificaten worden enkel uitgereikt als aan al de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, voldaan is.
Mestverwerkingscertificaten worden enkel uitgereikt als aan al de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, voldaan is.
Art. 8.1.1.1. La Mestbank délivre des certificats de traitement de lisier aux entreprises, aux points de collecte de lisier et aux unités de transformation, pour la quantité d'azote provenant d'effluents d'élevage flamands qui soit a subi une transformation telle que visée à l'article 8.1.1.2, 8.1.1.3 ou 8.1.1.4, soit est exportée telle que visée à l'article 8.1.1.5.
Les certificats de traitement de lisier ne sont délivrés que si toutes les conditions visées à la présente section sont remplies.
Les certificats de traitement de lisier ne sont délivrés que si toutes les conditions visées à la présente section sont remplies.
Art. 8.1.1.2. De Vlaamse dierlijke mest werd behandeld en het stikstof bevattende product van die behandeling is niet afgezet op landbouwgrond gelegen in het Vlaamse Gewest, met uitzondering van tuinen, parken en plantsoenen.
De mestverwerkingscertificaten worden toegekend voor de hoeveelheid stikstof uit Vlaamse dierlijke mest waarvoor op basis van een transportdocument aangetoond is dat die niet is afgezet op landbouwgrond gelegen in het Vlaamse Gewest, met uitzondering van tuinen, parken en plantsoenen.
De mestverwerkingscertificaten worden toegekend voor de hoeveelheid stikstof uit Vlaamse dierlijke mest waarvoor op basis van een transportdocument aangetoond is dat die niet is afgezet op landbouwgrond gelegen in het Vlaamse Gewest, met uitzondering van tuinen, parken en plantsoenen.
Art. 8.1.1.2. Les effluents d'élevage flamands ont été traités et le produit de ce traitement, qui contient de l'azote, n'a pas été épandu sur des terres agricoles situées en Région flamande, à l'exception de jardins, parcs et jardins publics.
Les certificats de traitement de lisier sont accordés pour la quantité d'azote provenant d'effluents d'élevage flamands dont il est prouvé, sur la base d'un document de transport, qu'elle n'a pas été épandue sur des terres agricoles situées en Région flamande, à l'exception de jardins, parcs et jardins publics.
Les certificats de traitement de lisier sont accordés pour la quantité d'azote provenant d'effluents d'élevage flamands dont il est prouvé, sur la base d'un document de transport, qu'elle n'a pas été épandue sur des terres agricoles situées en Région flamande, à l'exception de jardins, parcs et jardins publics.
Art. 8.1.1.3. De Vlaamse dierlijke mest werd behandeld tot kunstmest.
De mestverwerkingscertificaten worden toegekend voor de hoeveelheid stikstof uit Vlaamse dierlijke mest waarvoor op basis van de aangifte, vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en, in voorkomend geval, op basis van het register, vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, aangetoond is dat die behandeld is tot kunstmest.
De mestverwerkingscertificaten worden toegekend voor de hoeveelheid stikstof uit Vlaamse dierlijke mest waarvoor op basis van de aangifte, vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en, in voorkomend geval, op basis van het register, vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, aangetoond is dat die behandeld is tot kunstmest.
Art. 8.1.1.3. Les effluents d'élevage flamands ont été transformés en engrais chimique.
Les certificats de traitement de lisier sont accordés pour la quantité d'azote provenant d'effluents d'élevage flamands dont il est prouvé, sur la base de la déclaration, visée à l'article 23, § 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et, le cas échéant, sur la base du registre, visé à l'article 24, § 2 ou § 3, du décret précité, qu'elle a été transformée en engrais chimique.
Les certificats de traitement de lisier sont accordés pour la quantité d'azote provenant d'effluents d'élevage flamands dont il est prouvé, sur la base de la déclaration, visée à l'article 23, § 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et, le cas échéant, sur la base du registre, visé à l'article 24, § 2 ou § 3, du décret précité, qu'elle a été transformée en engrais chimique.
Art. 8.1.1.4. § 1. De Vlaamse dierlijke mest werd behandeld tot stikstofgas.
De mestverwerkingscertificaten worden toegekend voor de hoeveelheid stikstof uit Vlaamse dierlijke mest waarvoor aangetoond is dat die verwerkt is tot stikstofgas. Het aantonen van de verwerkte hoeveelheid Vlaamse dierlijke mest gebeurt :
1° hetzij op basis van de aangifte, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet, en op basis van de balans, vermeld in artikel 3, § 2, achtste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008 houdende nadere bepalingen aangaande de inventarisatie van gegevens in het kader van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
2° hetzij op basis van de aangifte, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3° of 5°, van het voormelde decreet, en op basis van het register, vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, en op basis van een nutriëntenbalans, aangetoond is dat die verwerkt is tot stikstofgas.
§ 2. De nutriëntenbalans, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, is een nauwkeurige balans die opgesteld wordt via een uitgebreide meetcampagne die wordt uitgevoerd door de exploitant van de verwerkingseenheid gedurende het eerste operationele kalenderjaar van de verwerkingseenheid. Deze balans geeft de hoeveelheden nutriënten aan die tijdens het beschouwde kalenderjaar in de inrichting werden aangevoerd en in de vorm van afgewerkte producten werden afgevoerd, werden geloosd in oppervlaktewater en in de omgevingslucht.
De uitgebreide meetcampagne bestaat uit metingen en analyses van alle aangevoerde en afgevoerde producten, waarvan de soort, de locatie en de frequentie van de metingen en analyses toelaten de nutriënteninhoud van alle aangevoerde en afgevoerde producten te bepalen.
Bij elke wijziging, zij het betreffende het bewerkings- of verwerkingsproces, zij het bij maatregelen ter beperking van de emissies of bij bewerking of verwerking van een andere soort mest, wordt een nieuwe nauwkeurige nutriëntenbalans opgesteld en gelden opnieuw de bepalingen, vermeld in deze paragraaf.
De minister kan nadere regels bepalen betreffende de meetcampagne.
De mestverwerkingscertificaten worden toegekend voor de hoeveelheid stikstof uit Vlaamse dierlijke mest waarvoor aangetoond is dat die verwerkt is tot stikstofgas. Het aantonen van de verwerkte hoeveelheid Vlaamse dierlijke mest gebeurt :
1° hetzij op basis van de aangifte, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet, en op basis van de balans, vermeld in artikel 3, § 2, achtste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008 houdende nadere bepalingen aangaande de inventarisatie van gegevens in het kader van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
2° hetzij op basis van de aangifte, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3° of 5°, van het voormelde decreet, en op basis van het register, vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, en op basis van een nutriëntenbalans, aangetoond is dat die verwerkt is tot stikstofgas.
§ 2. De nutriëntenbalans, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, is een nauwkeurige balans die opgesteld wordt via een uitgebreide meetcampagne die wordt uitgevoerd door de exploitant van de verwerkingseenheid gedurende het eerste operationele kalenderjaar van de verwerkingseenheid. Deze balans geeft de hoeveelheden nutriënten aan die tijdens het beschouwde kalenderjaar in de inrichting werden aangevoerd en in de vorm van afgewerkte producten werden afgevoerd, werden geloosd in oppervlaktewater en in de omgevingslucht.
De uitgebreide meetcampagne bestaat uit metingen en analyses van alle aangevoerde en afgevoerde producten, waarvan de soort, de locatie en de frequentie van de metingen en analyses toelaten de nutriënteninhoud van alle aangevoerde en afgevoerde producten te bepalen.
Bij elke wijziging, zij het betreffende het bewerkings- of verwerkingsproces, zij het bij maatregelen ter beperking van de emissies of bij bewerking of verwerking van een andere soort mest, wordt een nieuwe nauwkeurige nutriëntenbalans opgesteld en gelden opnieuw de bepalingen, vermeld in deze paragraaf.
De minister kan nadere regels bepalen betreffende de meetcampagne.
Art. 8.1.1.4. § 1er. Les effluents d'élevage flamands ont été transformés en gaz d'azote.
Les certificats de traitement de lisier sont accordés pour la quantité d'azote provenant d'effluents d'élevage flamands dont il est démontré qu'elle a été transformée en gaz d'azote. La quantité d'effluents d'élevage flamands transformée est démontrée :
1° soit sur la base de la déclaration, visée à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 1°, du décret précité, et sur la base du bilan, visé à l'article 3, § 2, alinéa 8, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 15 février 2008 établissant les modalités relatives à l'inventoriage des données dans le cadre du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles;
2° soit sur la base de la déclaration, visée à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 3° ou 5°, du décret précité, et sur la base du registre, visé à l'article 24, § 2 ou § 3, du décret précité, et sur la base d'un bilan des nutriments, démontrant qu'elle a été transformée en gaz d'azote.
§ 2. Le bilan des nutriments, visé au paragraphe 1er, alinéa 2, 2°, est un bilan précis établi au moyen d'une campagne de mesurage élaborée qui est effectuée par l'exploitant de l'unité de transformation pendant la première année calendaire opérationnelle de l'unité de transformation. Ce bilan indique les quantités de nutriments qui ont été amenées dans l'établissement, évacuées sous la forme de produits finis, déversées dans les eaux de surface et rejetées dans l'atmosphère au cours de l'année calendaire considérée.
La campagne de mesurage élaborée consiste en des mesurages et analyses de tous les produits amenés et évacués, dont la nature, la situation géographique et la fréquence des mesurages doivent permettre de déterminer la teneur en nutriments de tous les produits amenés et évacués.
A chaque modification, soit quant au processus de traitement ou de transformation, soit en cas de mesures visant à réduire les émissions ou en cas de traitement ou transformation d'un autre type d'engrais, un nouveau bilan précis des nutriments doit être établi et les dispositions du présent paragraphe sont à nouveau d'application.
Le Ministre peut arrêter des modalités relatives à la campagne de mesure.
Les certificats de traitement de lisier sont accordés pour la quantité d'azote provenant d'effluents d'élevage flamands dont il est démontré qu'elle a été transformée en gaz d'azote. La quantité d'effluents d'élevage flamands transformée est démontrée :
1° soit sur la base de la déclaration, visée à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 1°, du décret précité, et sur la base du bilan, visé à l'article 3, § 2, alinéa 8, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 15 février 2008 établissant les modalités relatives à l'inventoriage des données dans le cadre du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles;
2° soit sur la base de la déclaration, visée à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 3° ou 5°, du décret précité, et sur la base du registre, visé à l'article 24, § 2 ou § 3, du décret précité, et sur la base d'un bilan des nutriments, démontrant qu'elle a été transformée en gaz d'azote.
§ 2. Le bilan des nutriments, visé au paragraphe 1er, alinéa 2, 2°, est un bilan précis établi au moyen d'une campagne de mesurage élaborée qui est effectuée par l'exploitant de l'unité de transformation pendant la première année calendaire opérationnelle de l'unité de transformation. Ce bilan indique les quantités de nutriments qui ont été amenées dans l'établissement, évacuées sous la forme de produits finis, déversées dans les eaux de surface et rejetées dans l'atmosphère au cours de l'année calendaire considérée.
La campagne de mesurage élaborée consiste en des mesurages et analyses de tous les produits amenés et évacués, dont la nature, la situation géographique et la fréquence des mesurages doivent permettre de déterminer la teneur en nutriments de tous les produits amenés et évacués.
A chaque modification, soit quant au processus de traitement ou de transformation, soit en cas de mesures visant à réduire les émissions ou en cas de traitement ou transformation d'un autre type d'engrais, un nouveau bilan précis des nutriments doit être établi et les dispositions du présent paragraphe sont à nouveau d'application.
Le Ministre peut arrêter des modalités relatives à la campagne de mesure.
Art. 8.1.1.5. De Vlaamse dierlijke mest werd geëxporteerd.
De mestverwerkingscertificaten worden toegekend voor de hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest, die geproduceerd werd op een exploitatie in het Vlaamse Gewest waarvoor op basis van een transportdocument aangetoond is dat die geëxporteerd is. Voor de export van andere dierlijke mest dan pluimveemest of paardenmest worden alleen mestverwerkingscertificaten toegekend voor de export die gebeurde op basis van een expliciete en voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit van het land of de regio van bestemming.
De mestverwerkingscertificaten worden toegekend voor de hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest, die geproduceerd werd op een exploitatie in het Vlaamse Gewest waarvoor op basis van een transportdocument aangetoond is dat die geëxporteerd is. Voor de export van andere dierlijke mest dan pluimveemest of paardenmest worden alleen mestverwerkingscertificaten toegekend voor de export die gebeurde op basis van een expliciete en voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit van het land of de regio van bestemming.
Art. 8.1.1.5. Les effluents d'élevage flamands ont été exportés.
Les certificats de traitement de lisier sont accordés pour la quantité d'azote provenant d'effluents d'élevage, produite dans une exploitation située en Région flamande, dont il est prouvé, sur la base d'un document de transport, qu'elle a été exportée. Pour l'exportation d'effluents d'élevage autres que le fumier de volaille ou le fumier de cheval, des certificats de traitement du lisier ne sont accordés que pour l'exportation qui s'est faite sur la base d'une autorisation explicite et préalable de l'autorité compétente du pays ou de la région de destination.
Les certificats de traitement de lisier sont accordés pour la quantité d'azote provenant d'effluents d'élevage, produite dans une exploitation située en Région flamande, dont il est prouvé, sur la base d'un document de transport, qu'elle a été exportée. Pour l'exportation d'effluents d'élevage autres que le fumier de volaille ou le fumier de cheval, des certificats de traitement du lisier ne sont accordés que pour l'exportation qui s'est faite sur la base d'une autorisation explicite et préalable de l'autorité compétente du pays ou de la région de destination.
Onderafdeling 2. - De wegingen van mest vereist om mestverwerkingscertificaten te verkrijgen
Sous-section 2. - Les pesées du lisier requises pour obtenir des certificats de traitement de lisier
Art. 8.1.2.1. [1 Mestverwerkingscertificaten worden alleen toegekend aan de bedrijven, de mestverzamelpunten en de verwerkingseenheden voor de hoeveelheid Vlaamse dierlijke mest waarvan op basis van wegingen is vastgesteld dat die verwerkt is.
Vaste meststoffen worden gewogen met een weegbrug met automatische registratie. Vloeibare meststoffen worden gewogen op de wijze, vermeld in artikel 2.2.3.4.
Het resultaat van de weging wordt gebruikt om de vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen. Het resultaat van de weging, in voorkomend geval de debietmeterstanden en de vervoerde hoeveelheid meststoffen die op die manier wordt bepaald, wordt genoteerd in het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en op de overeenkomstige transportdocumenten.
Om te bewijzen dat de wegingen van vaste meststoffen met een weegbrug zijn uitgevoerd, worden de weegbonnen in kwestie bijgehouden, samen met het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006. De weegbonnen moeten zo bijgehouden worden dat duidelijk blijkt welke weegbon op welk transport betrekking heeft.
In afwijking van het tweede lid kunnen bedrijven en mestverzamelpunten voor de weging van vloeibare meststoffen gebruikmaken van ofwel een weegbrug, ofwel een debietmeter, die niet hoeft te voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 2.2.3.4 ]1
Vaste meststoffen worden gewogen met een weegbrug met automatische registratie. Vloeibare meststoffen worden gewogen op de wijze, vermeld in artikel 2.2.3.4.
Het resultaat van de weging wordt gebruikt om de vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen. Het resultaat van de weging, in voorkomend geval de debietmeterstanden en de vervoerde hoeveelheid meststoffen die op die manier wordt bepaald, wordt genoteerd in het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en op de overeenkomstige transportdocumenten.
Om te bewijzen dat de wegingen van vaste meststoffen met een weegbrug zijn uitgevoerd, worden de weegbonnen in kwestie bijgehouden, samen met het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006. De weegbonnen moeten zo bijgehouden worden dat duidelijk blijkt welke weegbon op welk transport betrekking heeft.
In afwijking van het tweede lid kunnen bedrijven en mestverzamelpunten voor de weging van vloeibare meststoffen gebruikmaken van ofwel een weegbrug, ofwel een debietmeter, die niet hoeft te voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 2.2.3.4 ]1
Art. 8.1.2.1. [1 Les certificats de traitement de lisier ne sont accordés qu'aux entreprises, aux points d'apport du lisier et aux unités de transformation pour la quantité d'effluents d'élevage flamands dont il est établi, sur la base de pesées, qu'elle a été transformé.
La pesée des engrais solides se fait à l'aide d'un pont-bascule avec enregistrement automatique. La pesée des engrais liquides se fait de la manière visée à l'article 2.2.3.4.
Le résultat de la pesée est utilisé pour la détermination de la quantité d'engrais transportée. Le résultat de la pesée, le cas échéant les niveaux du débitmètre et la quantité d'engrais transportée ainsi déterminée, sont notés au registre visé à l'article 24, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et sur les documents de transport correspondants.
Pour démontrer que les pesées des engrais solides ont été effectuées à l'aide d'un pont-bascule, les bons de pesage en question sont tenus, accompagnés du registre visé à l'article 24, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006. Les bons de pesage doivent être tenus de manière à ce qu'il soit claire quel bon de pesage se rapporte à quel type de transport.
Par dérogation à l'alinéa 2, les entreprises et les points d'apport du lisier peuvent utiliser pour la pesée d'engrais liquides, soit un pont-bascule, soit un débitmètre qui ne doit pas répondre aux conditions visées à l'article 2.2.3.4. ]1
La pesée des engrais solides se fait à l'aide d'un pont-bascule avec enregistrement automatique. La pesée des engrais liquides se fait de la manière visée à l'article 2.2.3.4.
Le résultat de la pesée est utilisé pour la détermination de la quantité d'engrais transportée. Le résultat de la pesée, le cas échéant les niveaux du débitmètre et la quantité d'engrais transportée ainsi déterminée, sont notés au registre visé à l'article 24, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et sur les documents de transport correspondants.
Pour démontrer que les pesées des engrais solides ont été effectuées à l'aide d'un pont-bascule, les bons de pesage en question sont tenus, accompagnés du registre visé à l'article 24, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006. Les bons de pesage doivent être tenus de manière à ce qu'il soit claire quel bon de pesage se rapporte à quel type de transport.
Par dérogation à l'alinéa 2, les entreprises et les points d'apport du lisier peuvent utiliser pour la pesée d'engrais liquides, soit un pont-bascule, soit un débitmètre qui ne doit pas répondre aux conditions visées à l'article 2.2.3.4. ]1
Wijzigingen
Onderafdeling 3. - De analyses van mest vereist om mestverwerkingscertificaten te verkrijgen
Sous-section 3. - Les analyses du lisier requises pour obtenir des certificats de traitement de lisier
Art. 8.1.3.1. [1 Er worden alleen mestverwerkingscertificaten uitgereikt op basis van transportdocumenten, waarvoor de mestsamenstelling, vermeld op de betrokken transportdocumenten, bepaald is conform de bepalingen van hoofdstuk 10.]1
Art. 8.1.3.1. [1 Les certificats de traitement d'effluents ne sont délivrés que sur la base des documents de transport, pour lesquels la composition des engrais telle qu'elle figure sur les documents de transport concernés est déterminée conformément aux dispositions du chapitre 10.]1
Wijzigingen
Art. 8.1.3.2. Verwerkingseenheden die dierlijke mest behandelen tot stikstofgas, bezorgen samen met de aangifte, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006, de nutriëntenbalans, vermeld in artikel 8.1.1.4, § 1, 2°, van dit besluit, en de resultaten van de metingen en analyses uitgevoerd in het kader van de nutriëntenbalans, vermeld in artikel 8.1.1.4, § 2, van dit besluit, aan de Mestbank.
Art. 8.1.3.2. Les unités de transformation qui transforment des effluents d'élevage en gaz d'azote, doivent fournir, conjointement avec la déclaration visée à l'article 23 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, le bilan des nutriments, visé à l'article 8.1.1.4, § 1er, 2°, du présent arrêté, ainsi que les résultats des mesurages et analyses exécutés dans le cadre du bilan des nutriments, visé à l'article 8.1.1.4, § 2, du présent arrêté, à la Mestbank.
Art. 8.1.3.3. De resultaten van de analyses en de metingen, vermeld in artikel 8.1.3.1 en 8.1.3.2, worden gebruikt om het aantal mestverwerkingscertificaten te berekenen die het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie, in het betreffende kalenderjaar van de Mestbank zal ontvangen.
Als in een bepaald kalenderjaar in opdracht van de Mestbank door een erkend laboratorium, conform het compendium, bij het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie, staalnames zijn uitgevoerd, dan wordt om het aantal mestverwerkingscertificaten te berekenen die het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie, in het betreffende kalenderjaar van de Mestbank zal ontvangen, ook rekening gehouden met de resultaten van die staalnames.
Als in een bepaald kalenderjaar in opdracht van de Mestbank door een erkend laboratorium, conform het compendium, bij het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie, staalnames zijn uitgevoerd, dan wordt om het aantal mestverwerkingscertificaten te berekenen die het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie, in het betreffende kalenderjaar van de Mestbank zal ontvangen, ook rekening gehouden met de resultaten van die staalnames.
Art. 8.1.3.3. Les résultats des analyses et des mesurages, visés à l'article 8.1.3.1 et 8.1.3.2, seront utilisés pour calculer le nombre de certificats de traitement de lisier que l'entreprise, le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation en question recevront de la Mestbank au cours de l'année calendaire concernée.
Si au cours d'une certaine année calendaire des prélèvements d'échantillons ont eu lieu auprès de l'entreprise, du point de collecte de lisier ou de l'unité de transformation, par un laboratoire agréé, conformément au compendium, sur ordre de la Mestbank, il sera également tenu compte des résultats de ces échantillonnages pour calculer le nombre de certificats de traitement de lisier que l'entreprise, le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation en question obtiendront de la Mestbank au cours de l'année calendaire concernée.
Si au cours d'une certaine année calendaire des prélèvements d'échantillons ont eu lieu auprès de l'entreprise, du point de collecte de lisier ou de l'unité de transformation, par un laboratoire agréé, conformément au compendium, sur ordre de la Mestbank, il sera également tenu compte des résultats de ces échantillonnages pour calculer le nombre de certificats de traitement de lisier que l'entreprise, le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation en question obtiendront de la Mestbank au cours de l'année calendaire concernée.
Onderafdeling 4. - De bepaling van het plafond van mestverwerkingscertificaten
Sous-section 4. - La définition du plafond des certificats de traitement de lisier
Art. 8.1.4.1. Een mestverzamelpunt of een verwerkingseenheid kan voor een bepaald kalenderjaar maximaal mestverwerkingscertificaten uitgereikt krijgen van de Mestbank voor de som van :
1° de in dat kalenderjaar ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest, uitgedrukt in kg stikstof;
2° de in het vorige kalenderjaar ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest, uitgedrukt in kg stikstof, verminderd met het aantal mestverwerkingscertificaten dat het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie voor het vorige kalenderjaar uitgereikt heeft gekregen, met dien verstande dat het resultaat minstens nul is.
1° de in dat kalenderjaar ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest, uitgedrukt in kg stikstof;
2° de in het vorige kalenderjaar ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest, uitgedrukt in kg stikstof, verminderd met het aantal mestverwerkingscertificaten dat het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie voor het vorige kalenderjaar uitgereikt heeft gekregen, met dien verstande dat het resultaat minstens nul is.
Art. 8.1.4.1. Un point de collecte de lisier ou une unité de transformation peut, pour une certaine année calendaire, obtenir au maximum des certificats de traitement de lisier de la Mestbank pour la somme :
1° des quantités d'effluents d'élevage flamands, exprimées en kg d'azote, reçues au cours de cette année calendaire ;
2° des quantités d'effluents d'élevage flamands, exprimées en kg d'azote, reçues au cours de l'année calendaire précédente, diminuée du nombre de certificats de traitement de lisier délivrés au point de collecte de lisier ou à l'unité de transformation en question pour l'année calendaire précédente, à condition que les résultat soit au moins zéro.
1° des quantités d'effluents d'élevage flamands, exprimées en kg d'azote, reçues au cours de cette année calendaire ;
2° des quantités d'effluents d'élevage flamands, exprimées en kg d'azote, reçues au cours de l'année calendaire précédente, diminuée du nombre de certificats de traitement de lisier délivrés au point de collecte de lisier ou à l'unité de transformation en question pour l'année calendaire précédente, à condition que les résultat soit au moins zéro.
Onderafdeling 5. - De vermelding of de mestverwerkingscertificaten betrekking hebben op pluimveemest
Sous-section 5. - La mention si les certificats de traitement de lisier ont trait aux effluents d'élevage provenant de volailles
Art. 8.1.5.1. De Mestbank vermeldt op de mestverwerkingscertificaten of ze betrekking hebben op de verwerking van pluimveemest. De vermelding gebeurt op basis van de verhouding tussen :
1° de ontvangen hoeveelheden Vlaamse pluimveemest, uitgedrukt in kg stikstof;
2° de totale ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest, uitgedrukt in kg stikstof.
Om die verhouding te bepalen wordt rekening gehouden met de totale in het kalenderjaar in kwestie ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest en Vlaamse pluimveemest, tenzij het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie in een bepaald kalenderjaar meer mestverwerkingscertificaten uitgereikt krijgt dan de totale in het kalenderjaar in kwestie ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest. In dat geval wordt voor het aantal mestverwerkingscertificaten dat uitgereikt wordt, boven op de totale in het kalenderjaar in kwestie ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest, rekening gehouden met de totale in het vorige kalenderjaar ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest en Vlaamse pluimveemest.
1° de ontvangen hoeveelheden Vlaamse pluimveemest, uitgedrukt in kg stikstof;
2° de totale ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest, uitgedrukt in kg stikstof.
Om die verhouding te bepalen wordt rekening gehouden met de totale in het kalenderjaar in kwestie ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest en Vlaamse pluimveemest, tenzij het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie in een bepaald kalenderjaar meer mestverwerkingscertificaten uitgereikt krijgt dan de totale in het kalenderjaar in kwestie ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest. In dat geval wordt voor het aantal mestverwerkingscertificaten dat uitgereikt wordt, boven op de totale in het kalenderjaar in kwestie ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest, rekening gehouden met de totale in het vorige kalenderjaar ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest en Vlaamse pluimveemest.
Art. 8.1.5.1. La Mestbank mentionne sur les certificats de traitement de lisier s'ils ont trait au traitement d'effluents d'élevage de volailles. La mention se fait sur la base des critères suivants :
1° les effluents d'élevage de volailles flamands, exprimés en kg d'azote;
2° la totalité des quantités d'effluents d'élevage flamands reçues, exprimées en kg d'azote.
En vue de déterminer ce rapport, il est tenu compte de la totalité des quantités d'effluents d'élevage flamands et d'effluents d'élevage de volailles flamands reçues au cours de l'année concernée, sauf si le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation en question reçoit plus de certificats de traitement de lisier au cours d'une certaine année calendaire que les quantités d'effluents d'élevage flamands totales reçues au cours de l'année calendaire en question. Dans ce cas, il est tenu compte, pour le nombre de certificats de traitement d'engrais délivrés, outre les quantités d'effluents d'élevage flamands reçues au cours de l'année calendaire concernée, des quantités d'effluents d'élevage et d'effluents d'élevage de volailles flamands reçues au cours de l'année calendaire précédente.
1° les effluents d'élevage de volailles flamands, exprimés en kg d'azote;
2° la totalité des quantités d'effluents d'élevage flamands reçues, exprimées en kg d'azote.
En vue de déterminer ce rapport, il est tenu compte de la totalité des quantités d'effluents d'élevage flamands et d'effluents d'élevage de volailles flamands reçues au cours de l'année concernée, sauf si le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation en question reçoit plus de certificats de traitement de lisier au cours d'une certaine année calendaire que les quantités d'effluents d'élevage flamands totales reçues au cours de l'année calendaire en question. Dans ce cas, il est tenu compte, pour le nombre de certificats de traitement d'engrais délivrés, outre les quantités d'effluents d'élevage flamands reçues au cours de l'année calendaire concernée, des quantités d'effluents d'élevage et d'effluents d'élevage de volailles flamands reçues au cours de l'année calendaire précédente.
Onderafdeling 6. - Het tijdstip van uitreiking van de mestverwerkingscertificaten
Sous-section 6. - Le moment de délivrance des certificats de traitement de lisier
Art. 8.1.6.1. De mestverwerkingscertificaten die aan bedrijven uitgereikt worden op basis van artikel 8.1.1.5 worden door de Mestbank per kwartaal uitgereikt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op het einde van het betreffende kwartaal, namelijk op 30 april, 31 juli, 31 oktober of 31 januari.
De overige mestverwerkingscertificaten worden door de Mestbank per kalenderjaar uitgereikt en dit uiterlijk op 31 mei van het kalenderjaar dat volgt op het einde van het betreffende kalenderjaar.
De overige mestverwerkingscertificaten worden door de Mestbank per kalenderjaar uitgereikt en dit uiterlijk op 31 mei van het kalenderjaar dat volgt op het einde van het betreffende kalenderjaar.
Art. 8.1.6.1. Les certificats de traitement de lisier délivrés aux entreprises sur la base de l'article 8.1.1.5, sont délivrés par la Mestbank par trimestre au plus tard au dernier jour du mois suivant la fin du trimestre concerné, notamment, le 30 avril, le 31 juillet, le 31 octobre ou le 31 janvier.
Les autres certificats de traitement de lisier sont délivrés par année calendaire par la Mestbank et ce au plus tard le 31 mai de l'année calendaire suivant la fin de l'année calendaire concernée.
Les autres certificats de traitement de lisier sont délivrés par année calendaire par la Mestbank et ce au plus tard le 31 mai de l'année calendaire suivant la fin de l'année calendaire concernée.
Onderafdeling 7. - De procedure van uitreiking en bezwaar van mestverwerkingscertificaten
Sous-section 7. - La procédure de délivrance et d'objection de certificats de traitement de lisier
Art. 8.1.7.1. § 1. Mestverwerkingscertificaten worden alleen uitgereikt voor transporten waarvan het transportdocument bevestigd of nagemeld is, overeenkomstig de artikelen 47 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006, en de uitvoeringsbesluiten ervan. In afwijking daarvan kunnen echter nog mestverwerkingscertificaten uitgereikt worden voor transporten waarvan het transportdocument laattijdig bevestigd of nagemeld is, overeenkomstig de artikelen 47 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006 en de uitvoeringsbesluiten ervan.
§ 2. Eén mestverwerkingscertificaat is het equivalent van één kg stikstof uit Vlaamse dierlijke mest die verwerkt is. Elk mestverwerkingscertificaat vermeldt het kalenderjaar waarin de verwerking gebeurd is en of het mestverwerkingscertificaat betrekking heeft op de verwerking van pluimveemest of niet.
§ 3. De mestverwerkingscertificaten worden uitgereikt via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
§ 2. Eén mestverwerkingscertificaat is het equivalent van één kg stikstof uit Vlaamse dierlijke mest die verwerkt is. Elk mestverwerkingscertificaat vermeldt het kalenderjaar waarin de verwerking gebeurd is en of het mestverwerkingscertificaat betrekking heeft op de verwerking van pluimveemest of niet.
§ 3. De mestverwerkingscertificaten worden uitgereikt via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
Art. 8.1.7.1. § 1er. Les certificats de traitement de lisier ne sont délivrés que pour des transports dont le document de transport est confirmé ou signalé, conformément aux articles 47 à 60 inclus du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et ses arrêtés d'exécution. Par dérogation à cette disposition, des certificats de traitement de lisier peuvent toutefois être délivrés pour des transports dont le document de transport est tardivement confirmé ou signalé, conformément aux articles 47 à 60 inclus du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et ses arrêtés d'exécution.
§ 2. Un certificat de traitement de lisier est l'équivalent d'un kg d'azote provenant d'effluents d'élevage flamands qui ont été transformés. Chaque certificat de traitement de lisier mentionne l'année calendaire pendant laquelle la transformation s'est effectuée et si le certificat de traitement de lisier concerne le traitement des effluents d'élevage de volailles ou non.
§ 3. Les certificats de traitement de lisier sont délivrés par le biais d'un guichet Internet mis à la disposition par la Mestbank.
§ 2. Un certificat de traitement de lisier est l'équivalent d'un kg d'azote provenant d'effluents d'élevage flamands qui ont été transformés. Chaque certificat de traitement de lisier mentionne l'année calendaire pendant laquelle la transformation s'est effectuée et si le certificat de traitement de lisier concerne le traitement des effluents d'élevage de volailles ou non.
§ 3. Les certificats de traitement de lisier sont délivrés par le biais d'un guichet Internet mis à la disposition par la Mestbank.
Art. 8.1.7.2. De Mestbank berekent hoeveel stikstof uit Vlaamse dierlijke mest het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid, heeft verwerkt. De Mestbank reikt alleen mestverwerkingscertificaten uit voor de hoeveelheid stikstof uit Vlaamse dierlijke mest, waarvoor de verwerking aangetoond is op basis van de informatie afkomstig van :
1° de aangifte, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° het register, vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet;
3° de transportdocumenten;
4° de wegingen, vermeld in onderafdeling 2;
5° de nutriëntenbalans, vermeld in artikel 8.1.1.4, § 1, van dit besluit;
6° de analyses, vermeld in onderafdeling 3.
1° de aangifte, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° het register, vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet;
3° de transportdocumenten;
4° de wegingen, vermeld in onderafdeling 2;
5° de nutriëntenbalans, vermeld in artikel 8.1.1.4, § 1, van dit besluit;
6° de analyses, vermeld in onderafdeling 3.
Art. 8.1.7.2. La Mestbank calcule la quantité d'azote provenant d'effluents d'élevage flamands, transformée par l'entreprise, le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation. La Mestbank ne délivre des certificats de traitement de lisier que pour la quantité d'azote provenant d'effluents d'élevage flamands, dont le traitement a été démontré sur la base d'informations provenant :
1° de la déclaration, visée à l'article 23 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
2° du registre, visé à l'article 24, § 2 ou § 3, du décret précité;
3° des documents de transport;
4° des pesées, visées à la sous-section 2;
5° du bilan des nutriments, visé à l'article 8.1.1.4, § 1er, du présent arrêté;
6° des analyses, visées à la sous-section 3.
1° de la déclaration, visée à l'article 23 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
2° du registre, visé à l'article 24, § 2 ou § 3, du décret précité;
3° des documents de transport;
4° des pesées, visées à la sous-section 2;
5° du bilan des nutriments, visé à l'article 8.1.1.4, § 1er, du présent arrêté;
6° des analyses, visées à la sous-section 3.
Art. 8.1.7.3. § 1. Als het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid meent dat de mestverwerkingscertificaten die de Mestbank voor een bepaalde periode uitgereikt heeft, niet of niet volledig overeenstemmen met hetgeen het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie, op basis van deze afdeling, aan mestverwerkingscertificaten voor de betreffende periode had moeten ontvangen, kan het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid daartegen bezwaar indienen.
Dit bezwaar wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket binnen dertig kalenderdagen na de voor de betreffende periode uiterste dag waarop de Mestbank mestverwerkingscertificaten kan uitreiken, vermeld in artikel 8.1.6.1, ingediend bij de gedelegeerd bestuurder van de VLM.
§ 2. De gedelegeerd bestuurder van de VLM neemt een beslissing binnen drie maanden vanaf de indiening van het bezwaar, vermeld in § 1, tweede lid. De beslissing wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, ter kennis gebracht van de indiener van het bezwaar.
Als de gedelegeerd bestuurder van de VLM het bezwaar, vermeld in § 1, geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, zorgt de Mestbank dat de al uitgereikte mestverwerkingscertificaten aangepast worden of dat extra mestverwerkingscertificaten uitgereikt worden, zodat de uitgereikte mestverwerkingscertificaten overeenkomen met hetgeen volgens het antwoord op het bezwaar, in het betreffende kalenderjaar door het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid, aan Vlaamse dierlijke mest verwerkt is.
Dit bezwaar wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket binnen dertig kalenderdagen na de voor de betreffende periode uiterste dag waarop de Mestbank mestverwerkingscertificaten kan uitreiken, vermeld in artikel 8.1.6.1, ingediend bij de gedelegeerd bestuurder van de VLM.
§ 2. De gedelegeerd bestuurder van de VLM neemt een beslissing binnen drie maanden vanaf de indiening van het bezwaar, vermeld in § 1, tweede lid. De beslissing wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, ter kennis gebracht van de indiener van het bezwaar.
Als de gedelegeerd bestuurder van de VLM het bezwaar, vermeld in § 1, geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, zorgt de Mestbank dat de al uitgereikte mestverwerkingscertificaten aangepast worden of dat extra mestverwerkingscertificaten uitgereikt worden, zodat de uitgereikte mestverwerkingscertificaten overeenkomen met hetgeen volgens het antwoord op het bezwaar, in het betreffende kalenderjaar door het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid, aan Vlaamse dierlijke mest verwerkt is.
Art. 8.1.7.3. § 1er. Si l'entreprise, le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation estime que les certificats de traitement de lisier délivrés par la Mestbank pour une certaine période ne correspondent pas ou ne correspondent pas entièrement à ce que l'entreprise, le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation aurait dû recevoir comme certificats de traitement de lisier pour la période concernée sur la base de la présente section, l'entreprise, le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation peut introduire une objection à ce sujet.
Cette objection doit être introduite, par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank, auprès de l'administrateur délégué de la VLM dans les trente jours calendaires après la date limite pour la période concernée à laquelle la Mestbank peut délivrer des certificats de traitement de lisier, visés à l'article 8.1.6.1.
§ 2. L'administrateur délégué de la VLM prend une décision dans les trois mois à partir de la date d'introduction de l'objection, visée au § 1er, alinéa 2. La décision est notifiée à l'auteur de l'objection par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank.
Si l'administrateur délégué de la VLM déclare l'objection, visée au § 1er, entièrement ou partiellement fondée, la Mestbank agit de sorte que les certificats de traitement de lisier déjà délivrés soient adaptés ou que des certificats de traitement de lisier supplémentaires soient délivrés, s'assurant ainsi que les certificats de traitement de lisier délivrés correspondent à la quantité d'effluents d'élevage flamands traités suivant la réponse à l'objection au cours de l'année concernée par l'entreprise, le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation.
Cette objection doit être introduite, par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank, auprès de l'administrateur délégué de la VLM dans les trente jours calendaires après la date limite pour la période concernée à laquelle la Mestbank peut délivrer des certificats de traitement de lisier, visés à l'article 8.1.6.1.
§ 2. L'administrateur délégué de la VLM prend une décision dans les trois mois à partir de la date d'introduction de l'objection, visée au § 1er, alinéa 2. La décision est notifiée à l'auteur de l'objection par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank.
Si l'administrateur délégué de la VLM déclare l'objection, visée au § 1er, entièrement ou partiellement fondée, la Mestbank agit de sorte que les certificats de traitement de lisier déjà délivrés soient adaptés ou que des certificats de traitement de lisier supplémentaires soient délivrés, s'assurant ainsi que les certificats de traitement de lisier délivrés correspondent à la quantité d'effluents d'élevage flamands traités suivant la réponse à l'objection au cours de l'année concernée par l'entreprise, le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation.
Onderafdeling 8. - De annulering van de mestverwerkingscertificaten
Sous-section 8. - L'annulation de certificats de traitement de lisier
Art. 8.1.8.1. § 1. De Mestbank annuleert de te veel ontvangen mestverwerkingscertificaten als blijkt dat het bedrijf, een mestverzamelpunt of een verwerkingseenheid door valse of foutieve informatie voor een bepaald kalenderjaar meer mestverwerkingscertificaten heeft ontvangen dan er effectief verwerkt is.
De Mestbank annuleert de te veel ontvangen mestverwerkingscertificaten ten belope van het verschil tussen de hoeveelheid stikstof waarvoor er mestverwerkingscertificaten zijn uitgereikt en de effectief verwerkte hoeveelheid stikstof.
De Mestbank kan de annulering doorvoeren door :
1° de mestverwerkingscertificaten te annuleren die het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie bezit en die uitgereikt zijn voor mest die, hetzij in het kalenderjaar waarvoor te veel mestverwerkingscertificaten werden uitgereikt, hetzij in een volgend kalenderjaar, verwerkt is;
2° de mestwerkingscertificaten niet uit te reiken die, overeenkomstig deze afdeling, aan het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie, uitgereikt zouden worden.
§ 2. De annulering van de mestverwerkingscertificaten gebeurt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
De Mestbank annuleert de te veel ontvangen mestverwerkingscertificaten ten belope van het verschil tussen de hoeveelheid stikstof waarvoor er mestverwerkingscertificaten zijn uitgereikt en de effectief verwerkte hoeveelheid stikstof.
De Mestbank kan de annulering doorvoeren door :
1° de mestverwerkingscertificaten te annuleren die het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie bezit en die uitgereikt zijn voor mest die, hetzij in het kalenderjaar waarvoor te veel mestverwerkingscertificaten werden uitgereikt, hetzij in een volgend kalenderjaar, verwerkt is;
2° de mestwerkingscertificaten niet uit te reiken die, overeenkomstig deze afdeling, aan het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie, uitgereikt zouden worden.
§ 2. De annulering van de mestverwerkingscertificaten gebeurt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Art. 8.1.8.1. § 1er. La Mestbank annule les certificats de traitement de lisier obtenus en trop lorsqu'il s'avère qu'une entreprise, un point de collecte de lisier ou une unité de transformation a obtenu, suite à des informations falsifiées ou fautives, plus de certificats de traitement de lisier que la quantité effectivement traitée.
La Mestbank annule les certificats de traitement de lisier obtenus en trop à concurrence de la différence entre la quantité d'azote pour laquelle des certificats de traitement de lisier ont été délivrés et la quantité d'azote effectivement traitée.
La Mestbank peut procéder à l'annulation :
1° en annulant les certificats de traitement de lisier que l'entreprise, le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation en question possède et qui sont délivrés pour le lisier qui est traité, soit au cours de l'année calendaire pour laquelle trop de certificats de traitement de lisier ont été délivrés, soit au cours d'une année calendaire suivante;
2° en ne pas délivrant les certificats de traitement de lisier qui seraient délivrés, conformément à la présente section, à l'entreprise, au point de collecte de lisier ou à l'unité de transformation concernée.
§ 2. L'annulation des certificats de traitement de lisier se fait par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank.
La Mestbank annule les certificats de traitement de lisier obtenus en trop à concurrence de la différence entre la quantité d'azote pour laquelle des certificats de traitement de lisier ont été délivrés et la quantité d'azote effectivement traitée.
La Mestbank peut procéder à l'annulation :
1° en annulant les certificats de traitement de lisier que l'entreprise, le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation en question possède et qui sont délivrés pour le lisier qui est traité, soit au cours de l'année calendaire pour laquelle trop de certificats de traitement de lisier ont été délivrés, soit au cours d'une année calendaire suivante;
2° en ne pas délivrant les certificats de traitement de lisier qui seraient délivrés, conformément à la présente section, à l'entreprise, au point de collecte de lisier ou à l'unité de transformation concernée.
§ 2. L'annulation des certificats de traitement de lisier se fait par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank.
Art. 8.1.8.2. Als een bedrijf, een mestverzamelpunt of een verwerkingseenheid, overgenomen wordt, waarvan op het moment van de overname de mestverwerkingscertificaten nog niet volledig geannuleerd zijn ten belope van het
verschil, vermeld in artikel 8.1.8.1, tweede lid, zullen ook de mestverwerkingscertificaten die de overnemer bezit of zal bezitten, geannuleerd worden, tot als er mestverwerkingscertificaten geannuleerd zijn ten belope van het verschil, vermeld in artikel 8.1.8.1, tweede lid.
verschil, vermeld in artikel 8.1.8.1, tweede lid, zullen ook de mestverwerkingscertificaten die de overnemer bezit of zal bezitten, geannuleerd worden, tot als er mestverwerkingscertificaten geannuleerd zijn ten belope van het verschil, vermeld in artikel 8.1.8.1, tweede lid.
Art. 8.1.8.2. Si une entreprise, un point de collecte de lisier ou une unité de transformation est repris, dont au moment de la reprise les certificats de traitement de lisier n'ont pas encore été entièrement annulés à concurrence de
la différence, visée à l'article 8.1.8.1, alinéa 2, les certificats de traitement de lisier que le repreneur possède ou possèdera, seront annulés jusqu'à ce que des certificats de traitement de lisier seront annulés à concurrence de la différence, visée à l'article 8.1.8.1, alinéa 2.
la différence, visée à l'article 8.1.8.1, alinéa 2, les certificats de traitement de lisier que le repreneur possède ou possèdera, seront annulés jusqu'à ce que des certificats de traitement de lisier seront annulés à concurrence de la différence, visée à l'article 8.1.8.1, alinéa 2.
Art. 8.1.8.3. § 1. De Mestbank stelt het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie met een beveiligde zending op de hoogte van de beslissing tot annulering van mestverwerkingscertificaten.
Het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie kan daartegen bezwaar indienen.
Dit bezwaar wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, binnen dertig kalenderdagen na de afgifte op de post van de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid, ingediend bij de gedelegeerd bestuurder van de VLM.
§ 2. De gedelegeerd bestuurder van de VLM neemt een beslissing binnen drie maanden, vanaf de indiening van het bezwaar, vermeld in § 1, tweede lid. De beslissing wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, ter kennis gebracht van de indiener van het bezwaar.
Als in antwoord op een bezwaar als vermeld in § 1, tweede lid, beslist wordt dat er minder mestverwerkingscertificaten geannuleerd moeten worden dan er al effectief geannuleerd zijn, maakt de Mestbank de annulatie ongedaan van de mestverwerkingscertificaten die, overeenkomstig het antwoord op het bezwaar, te veel zijn geannuleerd.
Het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie kan daartegen bezwaar indienen.
Dit bezwaar wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, binnen dertig kalenderdagen na de afgifte op de post van de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid, ingediend bij de gedelegeerd bestuurder van de VLM.
§ 2. De gedelegeerd bestuurder van de VLM neemt een beslissing binnen drie maanden, vanaf de indiening van het bezwaar, vermeld in § 1, tweede lid. De beslissing wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, ter kennis gebracht van de indiener van het bezwaar.
Als in antwoord op een bezwaar als vermeld in § 1, tweede lid, beslist wordt dat er minder mestverwerkingscertificaten geannuleerd moeten worden dan er al effectief geannuleerd zijn, maakt de Mestbank de annulatie ongedaan van de mestverwerkingscertificaten die, overeenkomstig het antwoord op het bezwaar, te veel zijn geannuleerd.
Art. 8.1.8.3. § 1er. La Mestbank informe l'entreprise, le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation en question par envoi sécurisé de la décision d'annulation des certificats de traitement de lisier.
L'entreprise, le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation en question peut introduire une objection contre cette décision.
Cette objection doit être introduite, par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank, auprès de l'administrateur délégué de la VLM dans les trente jours calendaires après la remise à la poste de l'envoi sécurisé, visé à l'alinéa 1er.
§ 2. L'administrateur délégué de la VLM prend une décision dans les trois mois à partir de l'introduction de l'objection, visée au § 1er, alinéa 2. La décision est notifiée à l'auteur de l'objection par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank.
S'il est décidé dans une réponse à une objection tel que visée au § 1er, alinéa 2, qu'il y a lieu d'annuler moins de certificats de traitement de lisier que la quantité déjà effectivement annulée, la Mestbank annule l'annulation des certificats de traitement de lisier qui, conformément à la réponse à l'objection, ont été annulés en trop.
L'entreprise, le point de collecte de lisier ou l'unité de transformation en question peut introduire une objection contre cette décision.
Cette objection doit être introduite, par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank, auprès de l'administrateur délégué de la VLM dans les trente jours calendaires après la remise à la poste de l'envoi sécurisé, visé à l'alinéa 1er.
§ 2. L'administrateur délégué de la VLM prend une décision dans les trois mois à partir de l'introduction de l'objection, visée au § 1er, alinéa 2. La décision est notifiée à l'auteur de l'objection par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank.
S'il est décidé dans une réponse à une objection tel que visée au § 1er, alinéa 2, qu'il y a lieu d'annuler moins de certificats de traitement de lisier que la quantité déjà effectivement annulée, la Mestbank annule l'annulation des certificats de traitement de lisier qui, conformément à la réponse à l'objection, ont été annulés en trop.
Afdeling 2. - De verhandeling en de gebruiksmogelijkheden van de mestverwerkingscertificaten
Section 2. - La négociation et les possibilités d'utilisation des certificats de traitement de lisier
Onderafdeling 1. - De verschillende types van overdrachten en het overdrachtsformulier
Sous-section 1. - Les différents types de transferts et le formulaire de transfert
Art. 8.2.1.1. Mestverwerkingscertificaten zijn vrij verhandelbaar tussen bedrijven, mestverzamelpunten en verwerkingseenheden. Voor elke verhandeling wordt een overdrachtsformulier opgemaakt.
Bedrijven die van de Mestbank mestverwerkingscertificaten ontvangen die ze willen gebruiken om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de mest werd verwerkt, maken daarvoor ook een overdrachtsformulier op.
Bedrijven die van de Mestbank mestverwerkingscertificaten ontvangen die ze willen gebruiken om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de mest werd verwerkt, maken daarvoor ook een overdrachtsformulier op.
Art. 8.2.1.1. Les certificats de traitement de lisier sont librement négociables entres les entreprises, les points de collecte de lisier et les unités de transformation. Un formulaire de transfert doit être rempli pour chaque négociation.
Les entreprises qui obtiennent des certificats de traitement de lisier de la Mestbank, qu'elles veulent utiliser afin de répondre à l'obligation de traitement d'effluents de l'année calendaire précédant l'année calendaire au cours de laquelle le lisier a été traité, doivent également remplir un formulaire de transfert.
Les entreprises qui obtiennent des certificats de traitement de lisier de la Mestbank, qu'elles veulent utiliser afin de répondre à l'obligation de traitement d'effluents de l'année calendaire précédant l'année calendaire au cours de laquelle le lisier a été traité, doivent également remplir un formulaire de transfert.
Art. 8.2.1.2. Op een overdrachtsformulier als vermeld in artikel 8.2.1.1, zijn minstens de volgende gegevens vermeld :
1° de naam, het adres, het door de Mestbank toegekende unieke identificatienummer en de handtekening van de aanbieder van de mestverwerkingscertificaten;
2° de naam, het adres en het door de Mestbank toegekende unieke identificatienummer van de ontvanger van de mestverwerkingscertificaten;
3° het aantal mestverwerkingscertificaten die overgedragen wordt, gespecificeerd naar het kalenderjaar waarin de verwerking, voor wat betreft de mestverwerkingscertificaten die overgedragen worden, gebeurd is en of de mestverwerkingscertificaten die overgedragen worden, betrekking hebben op de verwerking van pluimveemest;
4° het kalenderjaar waarvoor de mestverwerkingscertificaten, wat betreft de vervulling van de mestverwerkingsplicht, gebruikt zullen worden.
De minister kan de gegevens aanvullen die vermeld moeten worden op het overdrachtsformulier.
1° de naam, het adres, het door de Mestbank toegekende unieke identificatienummer en de handtekening van de aanbieder van de mestverwerkingscertificaten;
2° de naam, het adres en het door de Mestbank toegekende unieke identificatienummer van de ontvanger van de mestverwerkingscertificaten;
3° het aantal mestverwerkingscertificaten die overgedragen wordt, gespecificeerd naar het kalenderjaar waarin de verwerking, voor wat betreft de mestverwerkingscertificaten die overgedragen worden, gebeurd is en of de mestverwerkingscertificaten die overgedragen worden, betrekking hebben op de verwerking van pluimveemest;
4° het kalenderjaar waarvoor de mestverwerkingscertificaten, wat betreft de vervulling van de mestverwerkingsplicht, gebruikt zullen worden.
De minister kan de gegevens aanvullen die vermeld moeten worden op het overdrachtsformulier.
Art. 8.2.1.2. Sur un formulaire de transfert tel que visé à l'article 8.2.1.1, sont au moins reprises les données suivantes :
1° le nom, l'adresse, le numéro d'identification unique accordé par la Mestbank et la signature de l'offreur des certificats de traitement de lisier;
2° le nom, l'adresse, le numéro d'identification unique accordé par la Mestbank et la signature du receveur des certificats de traitement de lisier;
3° le nombre de certificats de traitement de lisier, spécifiés selon l'année calendaire dans laquelle le traitement s'est effectué, en ce qui concerne les certificats de traitement de lisier transférés, et si les certificats de traitement de lisier transférés concernent le traitement d'effluents d'élevage de volailles ;
4° l'année calendaire pour laquelle les certificats de traitement de lisier, en ce qui concerne le respect de l'obligation de traitement d'effluents, seront utilisés.
Le Ministre peut demander de compléter les informations qui doivent être mentionnées sur le formulaire de transfert.
1° le nom, l'adresse, le numéro d'identification unique accordé par la Mestbank et la signature de l'offreur des certificats de traitement de lisier;
2° le nom, l'adresse, le numéro d'identification unique accordé par la Mestbank et la signature du receveur des certificats de traitement de lisier;
3° le nombre de certificats de traitement de lisier, spécifiés selon l'année calendaire dans laquelle le traitement s'est effectué, en ce qui concerne les certificats de traitement de lisier transférés, et si les certificats de traitement de lisier transférés concernent le traitement d'effluents d'élevage de volailles ;
4° l'année calendaire pour laquelle les certificats de traitement de lisier, en ce qui concerne le respect de l'obligation de traitement d'effluents, seront utilisés.
Le Ministre peut demander de compléter les informations qui doivent être mentionnées sur le formulaire de transfert.
Onderafdeling 2. - De procedure van overdracht
Sous-section 2. - La procédure de transfert
Art. 8.2.2.1. § 1. Het overdrachtsformulier wordt aan de Mestbank bezorgd, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De Mestbank controleert of de aanbieder minstens beschikt over de mestverwerkingscertificaten die, overeenkomstig het overdrachtsformulier, overgedragen worden. Als dat het geval is, registreert de Mestbank het overdrachtsformulier in kwestie en draagt ze de mestverwerkingscertificaten in kwestie over aan de ontvanger, vermeld in artikel 8.2.1.2., 2°.
Als de aanbieder niet beschikt over alle mestverwerkingscertificaten die, overeenkomstig het overdrachtsformulier, overgedragen worden, beperkt de Mestbank het aantal over te dragen mestverwerkingscertificaten, tot het aantal mestverwerkingscertificaten waarover de aanbieder beschikt en waarvan de specificaties, wat betreft het kalenderjaar van verwerking en het al of niet betrekking hebben op pluimveemest, overeenkomen met de specificaties, vermeld in het overdrachtsformulier.
§ 2. Uiterlijk zestig dagen na de ontvangst van het overdrachtsformulier meldt de Mestbank aan de aanbieder en de ontvanger, vermeld in artikel 8.2.1.2., 2°, of er op basis van het overdrachtsformulier in kwestie, mestverwerkingscertificaten zijn overgedragen.
§ 3. De betrokken aanbieder of ontvanger kan via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de melding, vermeld in paragraaf 2, bezwaar aantekenen bij de gedelegeerd bestuurder van de VLM.
De gedelegeerd bestuurder van de VLM neemt een beslissing binnen drie maanden vanaf de indiening van het bezwaar. De beslissing wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket ter kennis gebracht van de indiener van het bezwaar.
Als de aanbieder niet beschikt over alle mestverwerkingscertificaten die, overeenkomstig het overdrachtsformulier, overgedragen worden, beperkt de Mestbank het aantal over te dragen mestverwerkingscertificaten, tot het aantal mestverwerkingscertificaten waarover de aanbieder beschikt en waarvan de specificaties, wat betreft het kalenderjaar van verwerking en het al of niet betrekking hebben op pluimveemest, overeenkomen met de specificaties, vermeld in het overdrachtsformulier.
§ 2. Uiterlijk zestig dagen na de ontvangst van het overdrachtsformulier meldt de Mestbank aan de aanbieder en de ontvanger, vermeld in artikel 8.2.1.2., 2°, of er op basis van het overdrachtsformulier in kwestie, mestverwerkingscertificaten zijn overgedragen.
§ 3. De betrokken aanbieder of ontvanger kan via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de melding, vermeld in paragraaf 2, bezwaar aantekenen bij de gedelegeerd bestuurder van de VLM.
De gedelegeerd bestuurder van de VLM neemt een beslissing binnen drie maanden vanaf de indiening van het bezwaar. De beslissing wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket ter kennis gebracht van de indiener van het bezwaar.
Art. 8.2.2.1. § 1er. Le formulaire de transfert est transmis à la Mestbank par le biais du guichet Internet mis à la disposition par la Mestbank. La Mestbank contrôle si l'offreur dispose au moins des certificats de traitement de lisier qui sont transférés conformément au formulaire de transfert. Si tel est le cas, la Mestbank enregistre le formulaire de transfert en question et elle transfère les certificats de traitement de lisier en question au receveur, visé à l'article 8.2.1.2, 2°.
Si l'offreur ne dispose pas de tous les certificats de traitement de lisier qui, conformément au formulaire de transfert, sont transférés, la Mestbank limite le nombre de certificats de traitement de lisier au nombre de certificats de traitement de lisier dont l'offreur dispose et dont les spécifications, en ce qui concerne l'année calendaire du traitement et le fait s'ils ont trait aux effluents d'élevage de volailles ou non, correspondent aux spécifications, visées au formulaire de transfert.
§ 2. Au plus tard soixante jours après la réception du formulaire de transfert, la Mestbank signale à l'offreur et au receveur, visés à l'article 8.2.1.2, 2°, si des certificats de traitement de lisier ont été transférés sur la base du formulaire de transfert en question.
§ 3. L'offreur ou le receveur concerné peut formuler une objection par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank, dans les trente jours calendaires après la réception de la communication, visée au § 2, auprès de l'administrateur délégué de la VLM.
L'administrateur délégué de la VLM prend une décision dans les trois mois à partir de l'introduction de l'objection. La décision est notifiée à l'auteur de l'objection par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank.
Si l'offreur ne dispose pas de tous les certificats de traitement de lisier qui, conformément au formulaire de transfert, sont transférés, la Mestbank limite le nombre de certificats de traitement de lisier au nombre de certificats de traitement de lisier dont l'offreur dispose et dont les spécifications, en ce qui concerne l'année calendaire du traitement et le fait s'ils ont trait aux effluents d'élevage de volailles ou non, correspondent aux spécifications, visées au formulaire de transfert.
§ 2. Au plus tard soixante jours après la réception du formulaire de transfert, la Mestbank signale à l'offreur et au receveur, visés à l'article 8.2.1.2, 2°, si des certificats de traitement de lisier ont été transférés sur la base du formulaire de transfert en question.
§ 3. L'offreur ou le receveur concerné peut formuler une objection par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank, dans les trente jours calendaires après la réception de la communication, visée au § 2, auprès de l'administrateur délégué de la VLM.
L'administrateur délégué de la VLM prend une décision dans les trois mois à partir de l'introduction de l'objection. La décision est notifiée à l'auteur de l'objection par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank.
Onderafdeling 3. - De termijnen om overdrachtsformulieren aan de Mestbank te bezorgen
Sous-section 3. - Les délais dans lesquels les formulaires de transfert doivent être transmis à la Mestbank
Art. 8.2.3.1. Overdrachtsformulieren die betrekking hebben op verhandelingen van mestverwerkingscertificaten die gebruikt kunnen worden om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht van het kalenderjaar X, zijn uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar X+2 aan de Mestbank bezorgd.
Art. 8.2.3.1. Les formulaires de transfert ayant trait aux négociations des certificats de traitement de lisier qui peuvent être utilisés afin de répondre à l'obligation de traitement d'effluents de l'année calendaire X, doivent être transmis à la Mestbank au plus tard le 30 septembre de l'année calendaire X+2.
Art. 8.2.3.2. In afwijking van artikel 8.2.3.1 geldt een speciale regeling voor overdrachtsformulieren die voldoen aan al de volgende voorwaarden :
1° het overdrachtsformulier heeft betrekking op mestverwerkingscertificaten die gebruikt kunnen worden om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht van het kalenderjaar X;
2° in het kalenderjaar X + 1 is er een aanvraag tot uitbreiding na bewezen mestverwerking als vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006, ingediend door het bedrijf dat als aanbieder of als ontvanger op het overdrachtsformulier vermeld is.
Overdrachtsformulieren als vermeld in het eerste lid, worden bij de Mestbank ingediend :
1° uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar X + 1, als de aanvraag tot uitbreiding na bewezen mestverwerking als vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006, voor 1 juli is ingediend;
2° uiterlijk tegelijk met de in het kalenderjaar X + 1 ingediende aanvraag tot uitbreiding na bewezen mestverwerking als de aanvraag tot uitbreiding na bewezen mestverwerking als vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006, op 1 juli of later is ingediend.
In afwijking van het tweede lid, kunnen overdrachtsformulieren als vermeld in het eerste lid, bij de Mestbank ingediend worden, vanaf de datum van de beveiligde zending, vermeld in artikel 27, § 7, van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, tot en met 30 september van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van de aanvraag.
1° het overdrachtsformulier heeft betrekking op mestverwerkingscertificaten die gebruikt kunnen worden om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht van het kalenderjaar X;
2° in het kalenderjaar X + 1 is er een aanvraag tot uitbreiding na bewezen mestverwerking als vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006, ingediend door het bedrijf dat als aanbieder of als ontvanger op het overdrachtsformulier vermeld is.
Overdrachtsformulieren als vermeld in het eerste lid, worden bij de Mestbank ingediend :
1° uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar X + 1, als de aanvraag tot uitbreiding na bewezen mestverwerking als vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006, voor 1 juli is ingediend;
2° uiterlijk tegelijk met de in het kalenderjaar X + 1 ingediende aanvraag tot uitbreiding na bewezen mestverwerking als de aanvraag tot uitbreiding na bewezen mestverwerking als vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006, op 1 juli of later is ingediend.
In afwijking van het tweede lid, kunnen overdrachtsformulieren als vermeld in het eerste lid, bij de Mestbank ingediend worden, vanaf de datum van de beveiligde zending, vermeld in artikel 27, § 7, van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, tot en met 30 september van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van de aanvraag.
Art. 8.2.3.2. Par dérogation à l'article 8.2.3.1, un règlement spécial s'applique aux formulaires de transfert qui répondent aux conditions suivantes :
1° le formulaire de transfert à trait aux certificats de traitement de lisier qui peuvent être utilisés afin de répondre à l'obligation de traitement d'effluents de l'année calendaire X;
2° au cours de l'année calendaire X + 1, une demande d'expansion après traitement de lisier avéré tel que visé à l'article 35 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, a été introduite par l'entreprise mentionnée comme offreur ou receveur sur le formulaires de transfert.
Les formulaires de transfert tels que visés à l'alinéa premier, doivent être introduits auprès de la Mestbank :
1° au plus tard le 30 juin de l'année calendaire X + 1, si la demande d'expansion après traitement de lisier avéré tel que visé à l'article 35 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, a été introduite avant le 1er juillet ;
2° au plus tard simultanément avec la demande d'expansion après traitement de lisier avéré, introduite au cours de l'année calendaire X + 1, si cette demande d'expansion après traitement de lisier avéré tel que visé à l'article 35 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, a été introduite au 1er juillet ou plus tard.
Par dérogation à l'alinéa 2, les formulaires de transfert tels que visés à l'alinéa 1er, peuvent être introduits auprès de la Mesbank à partir de la date de l'envoi sécurisé, visé à l'article 27, § 7, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 septembre 2007 concernant l'attribution, l'utilisation et la reprise de droits d'émission d'éléments nutritionnels et concernant le développement de l'entreprise après traitement d'engrais avéré, jusqu'au 30 septembre de l'année calendaire suivant l'année calendaire de la demande.
1° le formulaire de transfert à trait aux certificats de traitement de lisier qui peuvent être utilisés afin de répondre à l'obligation de traitement d'effluents de l'année calendaire X;
2° au cours de l'année calendaire X + 1, une demande d'expansion après traitement de lisier avéré tel que visé à l'article 35 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, a été introduite par l'entreprise mentionnée comme offreur ou receveur sur le formulaires de transfert.
Les formulaires de transfert tels que visés à l'alinéa premier, doivent être introduits auprès de la Mestbank :
1° au plus tard le 30 juin de l'année calendaire X + 1, si la demande d'expansion après traitement de lisier avéré tel que visé à l'article 35 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, a été introduite avant le 1er juillet ;
2° au plus tard simultanément avec la demande d'expansion après traitement de lisier avéré, introduite au cours de l'année calendaire X + 1, si cette demande d'expansion après traitement de lisier avéré tel que visé à l'article 35 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, a été introduite au 1er juillet ou plus tard.
Par dérogation à l'alinéa 2, les formulaires de transfert tels que visés à l'alinéa 1er, peuvent être introduits auprès de la Mesbank à partir de la date de l'envoi sécurisé, visé à l'article 27, § 7, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 septembre 2007 concernant l'attribution, l'utilisation et la reprise de droits d'émission d'éléments nutritionnels et concernant le développement de l'entreprise après traitement d'engrais avéré, jusqu'au 30 septembre de l'année calendaire suivant l'année calendaire de la demande.
Onderafdeling 4. - De gebruiksmogelijkheden voor mestverwerkingscertificaten
Sous-section 4. - Les possibilités d'utilisation des certificats de traitement de lisier
Art. 8.2.4.1. Eenieder die, ter uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006, wil bewijzen dat hij dierlijke mest heeft verwerkt of heeft laten verwerken, doet dit aan de hand van mestverwerkingscertificaten.
Art. 8.2.4.1. Chacun qui, en exécution du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, veut démontrer qu'il a traité ou a fait traiter des effluents d'élevage, le fait à l'aide de certificats de traitement de lisier.
Art. 8.2.4.2. Met behoud van de toepassing van artikel 8.2.4.1, kunnen bedrijven mestverwerkingscertificaten gebruiken om te bewijzen dat voldaan is aan :
1° de mestverwerkingsplicht;
2° de mestverwerking als gevolg van het gebruikmaken van de mogelijkheid tot uitbreiding na bewezen mestverwerking, vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
3° de verwerking van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
1° de mestverwerkingsplicht;
2° de mestverwerking als gevolg van het gebruikmaken van de mogelijkheid tot uitbreiding na bewezen mestverwerking, vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
3° de verwerking van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Art. 8.2.4.2. Sans préjudice de l'application de l'article 8.2.4.1, des entreprises peuvent utiliser des certificats de traitement de lisier pour démontrer qu'il a été satisfait :
1° à l'obligation de traitement d'effluents;
2° au traitement de lisier suite à l'utilisation de la possibilité d'expansion après traitement de lisier avéré, visé à l'article 35 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
3° au traitement de 25% des droits d'émission d'éléments nutritionnels repris, visés à l'article 34, § 1er, alinéa 1er, 1°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
1° à l'obligation de traitement d'effluents;
2° au traitement de lisier suite à l'utilisation de la possibilité d'expansion après traitement de lisier avéré, visé à l'article 35 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
3° au traitement de 25% des droits d'émission d'éléments nutritionnels repris, visés à l'article 34, § 1er, alinéa 1er, 1°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
Onderafdeling 5. - Het toewijzen van mestverwerkingscertificaten aan een bepaalde gebruiksmogelijkheid
Sous-section 5. - L'attribution de certificats de traitement de lisier à une certaine possibilité d'utilisation
Art. 8.2.5.1. § 1. De Mestbank wijst ambtshalve de mestverwerkingscertificaten toe aan één welbepaalde gebruiksmogelijkheid.
Het toewijzen van de mestverwerkingscertificaten als vermeld in het eerste lid, gebeurt volgens de volgende volgorde :
1° eerst worden de nodige mestverwerkingscertificaten toegewezen voor de beoordeling van de mestverwerkingsplicht;
2° vervolgens worden in voorkomend geval de nodige mestverwerkingscertificaten toegewezen voor de beoordeling van de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006. Als één bedrijf meerdere aanvragen van bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking heeft ingediend, worden de mestverwerkingscertificaten toegewezen in volgorde van ontvangst bij de Mestbank van de aanvraag tot bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking;
3° tenslotte worden in voorkomend geval de nodige mestverwerkingscertificaten toegewezen voor de beoordeling van de verwerking van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006. Als één bedrijf meerdere overdrachten van nutriëntenemissierechten met verwerking van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten heeft ingediend, worden de mestverwerkingscertificaten toegewezen in volgorde van ontvangst bij de Mestbank van de melding tot overdracht van nutriëntenemissierechten met verwerking van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten.
Mestverwerkingscertificaten die door de Mestbank aan een gebruiksmogelijkheid zijn toegewezen, volgens de volgorde, vermeld in het tweede lid, worden onmiddellijk na de toewijzing door de Mestbank ambtshalve geannuleerd.
§ 2. Als voor een bepaalde gebruiksmogelijkheid, de mestverwerkingscertificaten betrekking moeten hebben op bedrijfseigen dierlijke mest die al of niet van een bepaalde diersoort afkomstig moet zijn, wordt dit gestaafd door transportdocumenten. Transportdocumenten kunnen slechts éénmaal gebruikt worden om te staven dat mestverwerkingscertificaten betrekking hebben op bedrijfseigen dierlijke mest die al of niet van een bepaalde diersoort afkomstig is.
In afwijking van het eerste lid hebben mestverwerkingscertificaten die door de Mestbank rechtstreeks aan een bedrijf worden toegekend voor de behandeling van dierlijke mest tot kunstmest of tot stikstofgas, steeds betrekking op de verwerking van bedrijfseigen dierlijke mest en wordt de diersoort waarop de mestverwerkingscertificaten betrekking hebben, bepaald op basis van de aangiftegegevens van het betrokken bedrijf.
Het toewijzen van de mestverwerkingscertificaten als vermeld in het eerste lid, gebeurt volgens de volgende volgorde :
1° eerst worden de nodige mestverwerkingscertificaten toegewezen voor de beoordeling van de mestverwerkingsplicht;
2° vervolgens worden in voorkomend geval de nodige mestverwerkingscertificaten toegewezen voor de beoordeling van de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006. Als één bedrijf meerdere aanvragen van bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking heeft ingediend, worden de mestverwerkingscertificaten toegewezen in volgorde van ontvangst bij de Mestbank van de aanvraag tot bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking;
3° tenslotte worden in voorkomend geval de nodige mestverwerkingscertificaten toegewezen voor de beoordeling van de verwerking van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006. Als één bedrijf meerdere overdrachten van nutriëntenemissierechten met verwerking van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten heeft ingediend, worden de mestverwerkingscertificaten toegewezen in volgorde van ontvangst bij de Mestbank van de melding tot overdracht van nutriëntenemissierechten met verwerking van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten.
Mestverwerkingscertificaten die door de Mestbank aan een gebruiksmogelijkheid zijn toegewezen, volgens de volgorde, vermeld in het tweede lid, worden onmiddellijk na de toewijzing door de Mestbank ambtshalve geannuleerd.
§ 2. Als voor een bepaalde gebruiksmogelijkheid, de mestverwerkingscertificaten betrekking moeten hebben op bedrijfseigen dierlijke mest die al of niet van een bepaalde diersoort afkomstig moet zijn, wordt dit gestaafd door transportdocumenten. Transportdocumenten kunnen slechts éénmaal gebruikt worden om te staven dat mestverwerkingscertificaten betrekking hebben op bedrijfseigen dierlijke mest die al of niet van een bepaalde diersoort afkomstig is.
In afwijking van het eerste lid hebben mestverwerkingscertificaten die door de Mestbank rechtstreeks aan een bedrijf worden toegekend voor de behandeling van dierlijke mest tot kunstmest of tot stikstofgas, steeds betrekking op de verwerking van bedrijfseigen dierlijke mest en wordt de diersoort waarop de mestverwerkingscertificaten betrekking hebben, bepaald op basis van de aangiftegegevens van het betrokken bedrijf.
Art. 8.2.5.1. § 1er. La Mestbank attribue les certificats de traitement de lisier à une certaine possibilité d'utilisation.
L'attribution des certificats de traitement de lisier telle que visée à l'alinéa 1er, se fait selon l'ordre suivant :
1° d'abord, les certificats de traitement de lisier nécessaires sont attribués pour l'évaluation de l'obligation de traitement d'effluents;
2° ensuite, le cas échéant, les certificats de traitement de lisier nécessaires sont attribués pour l'évaluation du développement de l'entreprise après traitement de lisier avéré, visé à l'article 35 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006. Si une entreprise a introduit plusieurs demandes de développement de l'entreprise après traitement de lisier avéré, les certificats de traitement de lisier sont attribués selon l'ordre de réception auprès de la Mestbank de la demande de développement de l'entreprise après traitement de lisier avéré ;
3° finalement, le cas échéant, les certificats de traitement de lisier nécessaires sont attribués pour l'évaluation du traitement de 25% des droits d'émission d'éléments nutritionnels repris, visés à l'article 34, § 1er, alinéa 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006. Si une entreprise a introduit plusieurs transferts de droits d'émission d'éléments nutritionnels avec traitement de 25% des droits d'émission d'éléments nutritionnels repris, les certificats de traitement de lisier sont attribués selon l'ordre de réception auprès de la Mestbank de la notification de transfert de droits d'émission d'éléments nutritionnels avec traitement de 25% des droits d'émission d'éléments nutritionnels repris.
Les certificats de traitement de lisier attribués par la Mestbank à une possibilité d'utilisation, selon l'ordre visé à l'alinéa 2, sont annulés d'office par la Mestbank immédiatement après l'attribution.
§ 2. Si, pour une certaine possibilité d'utilisation, les certificats de traitement de lisier doivent concerner des effluents d'élevage de l'entreprise, provenant ou non d'une certaine espèce animale, ceci est étayé par les documents de transport. Les documents de transport ne peuvent être utilisés qu'une seule fois pour étayer que les certificats de traitement de lisier concernent des effluents d'élevage de l'entreprise, provenant ou non d'une certaine espèce animale.
Par dérogation à l'alinéa 1er, les certificats de traitement de lisier attribués directement par la Mestbank à une entreprise pour la transformation d'effluents d'élevage en engrais chimique ou en gaz d'azote, concernent toujours la transformation d'effluents d'élevage de l'entreprise et l'espèce animale faisant l'objet des certificats de traitement de lisier, est déterminée sur la base des données de déclaration de l'entreprise concernée.
L'attribution des certificats de traitement de lisier telle que visée à l'alinéa 1er, se fait selon l'ordre suivant :
1° d'abord, les certificats de traitement de lisier nécessaires sont attribués pour l'évaluation de l'obligation de traitement d'effluents;
2° ensuite, le cas échéant, les certificats de traitement de lisier nécessaires sont attribués pour l'évaluation du développement de l'entreprise après traitement de lisier avéré, visé à l'article 35 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006. Si une entreprise a introduit plusieurs demandes de développement de l'entreprise après traitement de lisier avéré, les certificats de traitement de lisier sont attribués selon l'ordre de réception auprès de la Mestbank de la demande de développement de l'entreprise après traitement de lisier avéré ;
3° finalement, le cas échéant, les certificats de traitement de lisier nécessaires sont attribués pour l'évaluation du traitement de 25% des droits d'émission d'éléments nutritionnels repris, visés à l'article 34, § 1er, alinéa 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006. Si une entreprise a introduit plusieurs transferts de droits d'émission d'éléments nutritionnels avec traitement de 25% des droits d'émission d'éléments nutritionnels repris, les certificats de traitement de lisier sont attribués selon l'ordre de réception auprès de la Mestbank de la notification de transfert de droits d'émission d'éléments nutritionnels avec traitement de 25% des droits d'émission d'éléments nutritionnels repris.
Les certificats de traitement de lisier attribués par la Mestbank à une possibilité d'utilisation, selon l'ordre visé à l'alinéa 2, sont annulés d'office par la Mestbank immédiatement après l'attribution.
§ 2. Si, pour une certaine possibilité d'utilisation, les certificats de traitement de lisier doivent concerner des effluents d'élevage de l'entreprise, provenant ou non d'une certaine espèce animale, ceci est étayé par les documents de transport. Les documents de transport ne peuvent être utilisés qu'une seule fois pour étayer que les certificats de traitement de lisier concernent des effluents d'élevage de l'entreprise, provenant ou non d'une certaine espèce animale.
Par dérogation à l'alinéa 1er, les certificats de traitement de lisier attribués directement par la Mestbank à une entreprise pour la transformation d'effluents d'élevage en engrais chimique ou en gaz d'azote, concernent toujours la transformation d'effluents d'élevage de l'entreprise et l'espèce animale faisant l'objet des certificats de traitement de lisier, est déterminée sur la base des données de déclaration de l'entreprise concernée.
Afdeling 3. - De mestverwerkingsplicht
Section 3. - L'obligation de traitement d'effluents
Onderafdeling 1. - De berekening van de mestverwerkingsplicht
Sous-section 1. - Le calcul de l'obligation de traitement d'effluents
Art. 8.3.1.1. Voor de berekening van de mestverwerkingsplicht van een bedrijf wordt bepaald in welke categorie van gemeenten het bedrijf in kwestie ligt.
Er zijn drie verschillende categorieën van gemeenten, namelijk :
1° gemeenten met een gemeentelijke productiedruk, die kleiner is dan of gelijk is aan 170 kg stikstof per hectare;
2° gemeenten met een gemeentelijke productiedruk die groter is dan 170 kg stikstof per hectare en lager is dan of gelijk is aan 340 kg stikstof per hectare;
3° gemeenten met een gemeentelijke productiedruk die groter is dan 340 kg stikstof per hectare.
Voor elke bij het bedrijf betrokken exploitatie wordt op basis van het exploitatieadres, vermeld op de aangifte, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en van de lijst met de gemeentelijke productiedruk, vermeld in bijlage 1, bepaald tot welke categorie van gemeenten als vermeld in het tweede lid, de exploitatie in kwestie behoort.
Er zijn drie verschillende categorieën van gemeenten, namelijk :
1° gemeenten met een gemeentelijke productiedruk, die kleiner is dan of gelijk is aan 170 kg stikstof per hectare;
2° gemeenten met een gemeentelijke productiedruk die groter is dan 170 kg stikstof per hectare en lager is dan of gelijk is aan 340 kg stikstof per hectare;
3° gemeenten met een gemeentelijke productiedruk die groter is dan 340 kg stikstof per hectare.
Voor elke bij het bedrijf betrokken exploitatie wordt op basis van het exploitatieadres, vermeld op de aangifte, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en van de lijst met de gemeentelijke productiedruk, vermeld in bijlage 1, bepaald tot welke categorie van gemeenten als vermeld in het tweede lid, de exploitatie in kwestie behoort.
Art. 8.3.1.1. En vue du calcul de l'obligation de traitement d'effluents d'une entreprise, il est déterminé dans quelle catégorie de communes se situe l'entreprise concernée.
Il y a trois différentes catégories de communes, notamment :
1° les communes ayant un impact de production communal qui est inférieur ou égal à 170 kg d'azote par hectare ;
2° les communes ayant un impact de production communal qui est supérieur à 170 kg d'azote par hectare et inférieur ou égal à 340 kg d'azote par hectare;
3° les communes ayant un impact de production communal qui est supérieur à 340 kg d'azote par hectare.
Pour chaque exploitation associée à l'entreprise, il est déterminé dans quelle catégorie de communes, telle que visée à l'alinéa 2, se situe l'exploitation, sur la base de l'adresse d'exploitation mentionnée dans la déclaration, visée à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 1°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et de la liste de l'impact de production communal, visée à l'annexe 1.
Il y a trois différentes catégories de communes, notamment :
1° les communes ayant un impact de production communal qui est inférieur ou égal à 170 kg d'azote par hectare ;
2° les communes ayant un impact de production communal qui est supérieur à 170 kg d'azote par hectare et inférieur ou égal à 340 kg d'azote par hectare;
3° les communes ayant un impact de production communal qui est supérieur à 340 kg d'azote par hectare.
Pour chaque exploitation associée à l'entreprise, il est déterminé dans quelle catégorie de communes, telle que visée à l'alinéa 2, se situe l'exploitation, sur la base de l'adresse d'exploitation mentionnée dans la déclaration, visée à l'article 23, § 1er, alinéa 1er, 1°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et de la liste de l'impact de production communal, visée à l'annexe 1.
Art. 8.3.1.2. Als al de bij het bedrijf betrokken exploitaties tot dezelfde categorie van gemeenten als vermeld in artikel 8.3.1.1, tweede lid, behoren, wordt het te verwerken percentage in een bepaald kalenderjaar berekend conform de berekeningswijze, vermeld in artikel 29, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Als niet al de bij het bedrijf betrokken exploitaties tot dezelfde categorie van gemeenten als vermeld in artikel 8.3.1.1, tweede lid, behoren, wordt de totale verwerkingsplicht van het bedrijf, uitgedrukt in %, voor een bepaald kalenderjaar, bepaald door 0,60 % per volle schijf van 1000 kg netto stikstofoverschot van het bedrijf van dat kalenderjaar te vermeerderen met het resultaat van elk van de drie hierna volgende berekeningen :
1° de netto stikstofproductie in het kalenderjaar in kwestie van de bij het bedrijf betrokken exploitaties die in gemeenten liggen met een gemeentelijke productiedruk die kleiner is dan of gelijk is aan 170 kg stikstof per hectare, vermenigvuldigd met tien, en gedeeld door de totale netto stikstofproductie van het bedrijf in het kalenderjaar in kwestie;
2° de netto stikstofproductie in het kalenderjaar in kwestie van de bij het bedrijf betrokken exploitaties die in gemeenten liggen, met een gemeentelijke productiedruk die groter is dan 170 kg stikstof per hectare en die lager is dan of gelijk is aan 340 kg stikstof per hectare, vermenigvuldigd met twintig, en gedeeld door de totale nettostikstofproductie van het bedrijf in het kalenderjaar in kwestie;
3° de netto stikstofproductie in het kalenderjaar in kwestie van de bij het bedrijf betrokken exploitaties die in gemeenten liggen, met een gemeentelijke productiedruk die groter is dan 340 kg stikstof per hectare, vermenigvuldigd met dertig, en gedeeld door de totale netto stikstofproductie van het bedrijf in het kalenderjaar in kwestie.
Als niet al de bij het bedrijf betrokken exploitaties tot dezelfde categorie van gemeenten als vermeld in artikel 8.3.1.1, tweede lid, behoren, wordt de totale verwerkingsplicht van het bedrijf, uitgedrukt in %, voor een bepaald kalenderjaar, bepaald door 0,60 % per volle schijf van 1000 kg netto stikstofoverschot van het bedrijf van dat kalenderjaar te vermeerderen met het resultaat van elk van de drie hierna volgende berekeningen :
1° de netto stikstofproductie in het kalenderjaar in kwestie van de bij het bedrijf betrokken exploitaties die in gemeenten liggen met een gemeentelijke productiedruk die kleiner is dan of gelijk is aan 170 kg stikstof per hectare, vermenigvuldigd met tien, en gedeeld door de totale netto stikstofproductie van het bedrijf in het kalenderjaar in kwestie;
2° de netto stikstofproductie in het kalenderjaar in kwestie van de bij het bedrijf betrokken exploitaties die in gemeenten liggen, met een gemeentelijke productiedruk die groter is dan 170 kg stikstof per hectare en die lager is dan of gelijk is aan 340 kg stikstof per hectare, vermenigvuldigd met twintig, en gedeeld door de totale nettostikstofproductie van het bedrijf in het kalenderjaar in kwestie;
3° de netto stikstofproductie in het kalenderjaar in kwestie van de bij het bedrijf betrokken exploitaties die in gemeenten liggen, met een gemeentelijke productiedruk die groter is dan 340 kg stikstof per hectare, vermenigvuldigd met dertig, en gedeeld door de totale netto stikstofproductie van het bedrijf in het kalenderjaar in kwestie.
Art. 8.3.1.2. Si toutes les exploitations associées à l'entreprise appartiennent à la même catégorie de communes telle que visée à l'article 8.3.1.1, alinéa 2, le pourcentage à traiter pendant une certaine année calendaire est calculé conformément au mode de calcul, visé à l'article 29, § 2, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
Si pas toutes les exploitations associées à l'entreprise appartiennent à la même catégorie de communes telle que visée à l'article 8.3.1.1, alinéa 2, l'obligation totale de traitement de l'entreprise, exprimée en %, pour une certaine année calendaire, est déterminée en majorant 0,60 % par tranche entière de 1000 kg de résidu net d'azote de l'entreprise de cette année calendaire par le résultat de chacun des trois calculs suivants :
1° la production nette d'azote pendant l'année calendaire en question des exploitations associées à l'entreprise qui se situent dans les communes ayant un impact de production communal qui est inférieur ou égal à 170 kg d'azote par hectare, multipliée par dix, et divisée par la production nette d'azote totale de l'entreprise pendant l'année calendaire en question ;
2° la production nette d'azote pendant l'année calendaire en question des exploitations associées à l'entreprise qui se situent dans les communes ayant un impact de production communal qui est supérieur à 170 kg d'azote par hectare et inférieur ou égal à 340 kg d'azote par hectare, multipliée par vingt, et divisée par la production nette d'azote totale de l'entreprise pendant l'année calendaire en question ;
3° la production nette d'azote pendant l'année calendaire en question des exploitations associées à l'entreprise qui se situent dans les communes ayant un impact de production communal qui est supérieur à 340 kg d'azote par hectare, multipliée par trente, et divisée par la production nette d'azote totale de l'entreprise pendant l'année calendaire en question.
Si pas toutes les exploitations associées à l'entreprise appartiennent à la même catégorie de communes telle que visée à l'article 8.3.1.1, alinéa 2, l'obligation totale de traitement de l'entreprise, exprimée en %, pour une certaine année calendaire, est déterminée en majorant 0,60 % par tranche entière de 1000 kg de résidu net d'azote de l'entreprise de cette année calendaire par le résultat de chacun des trois calculs suivants :
1° la production nette d'azote pendant l'année calendaire en question des exploitations associées à l'entreprise qui se situent dans les communes ayant un impact de production communal qui est inférieur ou égal à 170 kg d'azote par hectare, multipliée par dix, et divisée par la production nette d'azote totale de l'entreprise pendant l'année calendaire en question ;
2° la production nette d'azote pendant l'année calendaire en question des exploitations associées à l'entreprise qui se situent dans les communes ayant un impact de production communal qui est supérieur à 170 kg d'azote par hectare et inférieur ou égal à 340 kg d'azote par hectare, multipliée par vingt, et divisée par la production nette d'azote totale de l'entreprise pendant l'année calendaire en question ;
3° la production nette d'azote pendant l'année calendaire en question des exploitations associées à l'entreprise qui se situent dans les communes ayant un impact de production communal qui est supérieur à 340 kg d'azote par hectare, multipliée par trente, et divisée par la production nette d'azote totale de l'entreprise pendant l'année calendaire en question.
Onderafdeling 2. - Het voldoen aan de mestverwerkingsplicht door mestverwerkingscertificaten te verkrijgen
Sous-section 2. - Le respect de l'obligation de traitement d'effluents par l'obtention de certificats de traitement de lisier
Art. 8.3.2.1. Ter uitvoering van artikel 29, § 4, van het Mestdecreet van 22 december 2006, mogen mestverwerkingscertificaten ofwel gebruikt worden om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht van het kalenderjaar waarin de mest verwerkt is, ofwel gebruikt worden om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de mest werd verwerkt.
Art. 8.3.2.1. En exécution de l'article 29, § 4, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, les certificats de traitement de lisier peuvent soit être utilisés afin de répondre à l'obligation de traitement d'effluents de l'année calendaire pendant laquelle le lisier a été traité, soit être utilisés afin de répondre à l'obligation de traitement d'effluents de l'année calendaire précédant l'année calendaire pendant laquelle le lisier a été traité.
Art. 8.3.2.2. § 1. Het bedrijf dat, ter uitvoering van artikel 29, § 4, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, aan zijn mestverwerkingsplicht van een bepaald kalenderjaar wil voldoen, door mestverwerkingscertificaten te verkrijgen, moet beschikken over een aantal mestverwerkingscertificaten ten belope van het aantal kg stikstof dat het bedrijf in het betreffende kalenderjaar moet verwerken, conform artikel 29, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Het aantal mestverwerkingscertificaten waarover een bedrijf beschikt om te voldoen aan zijn mestverwerkingsplicht van een bepaald kalenderjaar, betreft de som van :
1° het aantal mestverwerkingscertificaten waarover het bedrijf beschikt, die rechtstreeks door de Mestbank aan het bedrijf in kwestie uitgereikt zijn voor mest die in dat bepaalde kalenderjaar verwerkt is en waarvoor binnen de toepasselijke termijn, vermeld in artikel 8.2.3.1. en 8.2.3.2., geen overdrachtsformulier bij de Mestbank is ingediend waarin aangegeven is dat ze gebruikt zullen worden om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de mest werd verwerkt;
2° het aantal mestverwerkingscertificaten waarover het bedrijf beschikt, waarvoor in het overdrachtsformulier in kwestie aangegeven is dat ze gebruikt zullen worden voor dat bepaalde kalenderjaar, ongeacht of de mest in het bepaalde kalenderjaar of in het daaropvolgende kalenderjaar verwerkt is.
§ 2. De Mestbank controleert of het bedrijf over voldoende mestverwerkingscertificaten beschikt en of de mestverwerkingscertificaten waarover het bedrijf beschikt, voor maximaal 5 000 kg netto stikstof afkomstig zijn van pluimveemest die werd geproduceerd door een ander bedrijf.
Het aantal mestverwerkingscertificaten waarover een bedrijf beschikt om te voldoen aan zijn mestverwerkingsplicht van een bepaald kalenderjaar, betreft de som van :
1° het aantal mestverwerkingscertificaten waarover het bedrijf beschikt, die rechtstreeks door de Mestbank aan het bedrijf in kwestie uitgereikt zijn voor mest die in dat bepaalde kalenderjaar verwerkt is en waarvoor binnen de toepasselijke termijn, vermeld in artikel 8.2.3.1. en 8.2.3.2., geen overdrachtsformulier bij de Mestbank is ingediend waarin aangegeven is dat ze gebruikt zullen worden om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de mest werd verwerkt;
2° het aantal mestverwerkingscertificaten waarover het bedrijf beschikt, waarvoor in het overdrachtsformulier in kwestie aangegeven is dat ze gebruikt zullen worden voor dat bepaalde kalenderjaar, ongeacht of de mest in het bepaalde kalenderjaar of in het daaropvolgende kalenderjaar verwerkt is.
§ 2. De Mestbank controleert of het bedrijf over voldoende mestverwerkingscertificaten beschikt en of de mestverwerkingscertificaten waarover het bedrijf beschikt, voor maximaal 5 000 kg netto stikstof afkomstig zijn van pluimveemest die werd geproduceerd door een ander bedrijf.
Art. 8.3.2.2. § 1er. L'entreprise qui veut, en exécution de l'article 29, § 4, alinéa 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, répondre à son obligation de traitement d'effluents d'une certaine année calendaire en obtenant des certificats de traitement de lisier, doit disposer d'un certain nombre de certificats de traitement de lisier à concurrence du nombre de kg d'azote que l'entreprise doit traiter pendant l'année calendaire concernée, conformément à l'article 29, § 2, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
Le nombre de certificats de traitement de lisier dont une entreprise dispose afin de répondre à son obligation de traitement d'effluents d'une année calendaire déterminée, concerne la somme :
1° du nombre de certificats de traitement de lisier dont dispose l'entreprise, qui ont été directement délivrés à l'entreprise concernée par la Mestbank pour le lisier qui a été traité pendant cette certaine année calendaire et pour lesquels aucun formulaire de transfert n'a été introduit dans le délai applicable, visé aux articles 8.2.3.1 et 8.2.3.2, auprès de la Mestbank sur lequel est indiqué qu'ils seront utilisés pour répondre à l'obligation de traitement d'effluents de l'année calendaire précédant l'année calendaire pendant laquelle le lisier a été traité;
2° du nombre de certificats de traitement de lisier dont dispose l'entreprise, pour lesquels il est indiqué sur le formulaire de transfert en question qu'ils seront utilisés pour cette certaine année calendaire, que le lisier soit traité pendant cette certaine année calendaire ou pendant l'année calendaire suivante.
§ 2. La Mestbank contrôle si l'entreprise dispose de suffisamment de certificats de traitement de lisier et si les certificats de traitement de lisier dont dispose l'entreprise, proviennent pour au maximum 5000 kg nets d'azote d'effluents d'élevage de volaille produits par une autre entreprise.
Le nombre de certificats de traitement de lisier dont une entreprise dispose afin de répondre à son obligation de traitement d'effluents d'une année calendaire déterminée, concerne la somme :
1° du nombre de certificats de traitement de lisier dont dispose l'entreprise, qui ont été directement délivrés à l'entreprise concernée par la Mestbank pour le lisier qui a été traité pendant cette certaine année calendaire et pour lesquels aucun formulaire de transfert n'a été introduit dans le délai applicable, visé aux articles 8.2.3.1 et 8.2.3.2, auprès de la Mestbank sur lequel est indiqué qu'ils seront utilisés pour répondre à l'obligation de traitement d'effluents de l'année calendaire précédant l'année calendaire pendant laquelle le lisier a été traité;
2° du nombre de certificats de traitement de lisier dont dispose l'entreprise, pour lesquels il est indiqué sur le formulaire de transfert en question qu'ils seront utilisés pour cette certaine année calendaire, que le lisier soit traité pendant cette certaine année calendaire ou pendant l'année calendaire suivante.
§ 2. La Mestbank contrôle si l'entreprise dispose de suffisamment de certificats de traitement de lisier et si les certificats de traitement de lisier dont dispose l'entreprise, proviennent pour au maximum 5000 kg nets d'azote d'effluents d'élevage de volaille produits par une autre entreprise.
HOOFDSTUK 9. - Vervoer
CHAPITRE 9. - Transport
Afdeling 1. - Het transportoverzicht
Section 1. - Le relevé de transport
Art. 9.1.1. De Mestbank stelt de landbouwers via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket, meerdere keren per kalenderjaar, en minimaal een eerste maal vóór 31 mei en een volgende maal vóór 31 juli, een overzicht per exploitatie ter beschikking van de verschillende op dat moment geregistreerde mestverhandelingen, die betrekking hebben op het lopende kalenderjaar en waarbij de landbouwer in kwestie, hetzij als aanbieder van meststoffen, hetzij als afnemer van meststoffen, betrokken was.
Er wordt alleen een overzicht als vermeld in het eerste lid, ter beschikking gesteld als er sinds de vorige zending nieuwe mestverhandelingen zijn geregistreerd waarbij de landbouwer in kwestie betrokken was.
De geregistreerde mestverhandelingen, vermeld in het eerste lid, zijn al de mestverhandelingen waarvoor de Mestbank beschikt over documenten als vermeld in artikel 47 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006, inclusief de inscharingscontracten.
De landbouwer die meent dat het overzicht foutief of onvolledig is, meldt dit aan de Mestbank, samen met de nodige bewijsstukken. De minister kan de vereisten bepalen waaraan een dergelijk bewijsstuk moet voldoen, evenals de wijze waarop deze melding moet gebeuren.
Er wordt alleen een overzicht als vermeld in het eerste lid, ter beschikking gesteld als er sinds de vorige zending nieuwe mestverhandelingen zijn geregistreerd waarbij de landbouwer in kwestie betrokken was.
De geregistreerde mestverhandelingen, vermeld in het eerste lid, zijn al de mestverhandelingen waarvoor de Mestbank beschikt over documenten als vermeld in artikel 47 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006, inclusief de inscharingscontracten.
De landbouwer die meent dat het overzicht foutief of onvolledig is, meldt dit aan de Mestbank, samen met de nodige bewijsstukken. De minister kan de vereisten bepalen waaraan een dergelijk bewijsstuk moet voldoen, evenals de wijze waarop deze melding moet gebeuren.
Art. 9.1.1. La Mestbank transmet aux agriculteurs, plusieurs fois par année calendaire, et au moins une première fois avant le 31 mai et ensuite avant le 31 juillet, par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank, un relevé par exploitation des différentes négociations de lisier enregistrées à ce moment-là, qui portent sur l'année calendaire en cours et auxquelles l'agriculteur en question était associé soit comme offreur de lisier, soit comme preneur de lisier.
Un relevé tel que visé à l'alinéa 1er est uniquement mis à disposition si, depuis l'envoi précédent, de nouvelles négociations de lisier ont été enregistrées auxquelles l'agriculteur en question était associé.
Les négociations de lisier enregistrées, visées à l'alinéa 1er, concernent toutes les négociations de lisier pour lesquelles la Mestbank dispose de documents tels que visés aux articles 47 à 60 inclus du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, y compris les contrats de mise en pension.
L'agriculteur qui estime que le relevé est fautif ou incomplet en avise la Mestbank et joint toutes les pièces justificatives utiles. Le Ministre peut arrêter les conditions auxquelles doit répondre une telle pièce justificative ainsi que les modalités de notification.
Un relevé tel que visé à l'alinéa 1er est uniquement mis à disposition si, depuis l'envoi précédent, de nouvelles négociations de lisier ont été enregistrées auxquelles l'agriculteur en question était associé.
Les négociations de lisier enregistrées, visées à l'alinéa 1er, concernent toutes les négociations de lisier pour lesquelles la Mestbank dispose de documents tels que visés aux articles 47 à 60 inclus du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, y compris les contrats de mise en pension.
L'agriculteur qui estime que le relevé est fautif ou incomplet en avise la Mestbank et joint toutes les pièces justificatives utiles. Le Ministre peut arrêter les conditions auxquelles doit répondre une telle pièce justificative ainsi que les modalités de notification.
Art. 9.1.2. Uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar stelt de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket, aan elke betrokken landbouwer een overzicht per exploitatie ter beschikking, van al de bij de Mestbank geregistreerde mestverhandelingen, waarbij een van de exploitanten van de landbouwer in kwestie, hetzij als aanbieder van meststoffen, hetzij als afnemer van meststoffen, betrokken was en die betrekking hebben op mestverhandelingen die uitgevoerd zijn geworden in het voorbije kalenderjaar.
De landbouwer die meent dat het overzicht foutief of onvolledig is, meldt dit, vóór 1 maart van het kalenderjaar als vermeld in het eerste lid, via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket of met een beveiligde zending, aan de Mestbank. Als de landbouwer binnen deze periode aan de Mestbank niets meldt, worden de op het jaaroverzicht vermelde gegevens geacht correct te zijn.
Elke betrokken landbouwer als vermeld in het eerste lid, is elke landbouwer waartoe minstens één exploitant behoort die hetzij als aanbieder van meststoffen, hetzij als afnemer van meststoffen, betrokken was bij minimaal één bij de Mestbank geregistreerde mestverhandeling die betrekking had op een mestverhandeling die uitgevoerd werd in het voorbije kalenderjaar.
De landbouwer die meent dat het overzicht foutief of onvolledig is, meldt dit, vóór 1 maart van het kalenderjaar als vermeld in het eerste lid, via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket of met een beveiligde zending, aan de Mestbank. Als de landbouwer binnen deze periode aan de Mestbank niets meldt, worden de op het jaaroverzicht vermelde gegevens geacht correct te zijn.
Elke betrokken landbouwer als vermeld in het eerste lid, is elke landbouwer waartoe minstens één exploitant behoort die hetzij als aanbieder van meststoffen, hetzij als afnemer van meststoffen, betrokken was bij minimaal één bij de Mestbank geregistreerde mestverhandeling die betrekking had op een mestverhandeling die uitgevoerd werd in het voorbije kalenderjaar.
Art. 9.1.2. Au plus tard le 31 janvier de l'année calendaire suivante, la Mestbank transmet à chaque agriculteur concerné, par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank, un relevé par exploitation reprenant toutes les négociations de lisier enregistrées auprès de la Mestbank auxquelles un des exploitants de l'agriculteur en question était associé, soit comme offreur de lisier, soit comme preneur de lisier, et qui portent sur les négociations de lisier effectuées au cours de l'année calendaire écoulée.
L'agriculteur qui estime que le relevé est fautif ou incomplet en avise la Mestbank, par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank ou par envoi sécurisé, avant le 1er mars de l'année calendaire telle que visée à l'alinéa 1er. Lorsque l'agriculteur n'avise pas la Mestbank pendant cette période, les données figurant sur le relevé annuel sont censées correctes.
Chaque agriculteur concerné, visé à l'alinéa 1er, est tout agriculteur auquel appartient au moins un exploitant qui était associé, soit comme offreur de lisier, soit comme preneur de lisier, à au moins une négociation de lisier enregistrée auprès de la Mestbank qui portait sur une négociation de lisier effectuée au cours de l'année calendaire écoulée.
L'agriculteur qui estime que le relevé est fautif ou incomplet en avise la Mestbank, par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank ou par envoi sécurisé, avant le 1er mars de l'année calendaire telle que visée à l'alinéa 1er. Lorsque l'agriculteur n'avise pas la Mestbank pendant cette période, les données figurant sur le relevé annuel sont censées correctes.
Chaque agriculteur concerné, visé à l'alinéa 1er, est tout agriculteur auquel appartient au moins un exploitant qui était associé, soit comme offreur de lisier, soit comme preneur de lisier, à au moins une négociation de lisier enregistrée auprès de la Mestbank qui portait sur une négociation de lisier effectuée au cours de l'année calendaire écoulée.
Art. 9.1.3. De minister kan nadere regels bepalen inzake de terbeschikkingstelling van de overzichten via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
Art. 9.1.3. Le Ministre peut arrêter les modalités relatives à la mise à disposition des relevés par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank.
Afdeling 2. - Het inscharingscontract
Section 2. - Le contrat de mise en pension
Art. 9.2.1. Het inscharingscontract, vermeld in artikel 47, § 1, derde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, vermeldt al de volgende gegevens :
1° de naam, de handtekening en het exploitantnummer van de betrokken exploitant wiens dieren op landbouwgronden van een andere exploitant grazen, evenals het exploitatieadres en het exploitatienummer van de exploitatie waar de dieren gehouden worden;
2° de naam, de handtekening en het exploitantnummer van de betrokken exploitant die dieren van de exploitant, vermeld in punt 1°, op zijn landbouwgronden laat grazen evenals het exploitatieadres en het exploitatienummer van de exploitatie waartoe de landbouwgronden behoren;
3° het aantal dieren, gespecificeerd per diercategorie, van de exploitant, vermeld in punt 1°, dat op het perceel of de percelen van de exploitant, vermeld in punt 2°, graast of zal grazen;
4° de begindatum en de einddatum van de geplande inscharingsperiode. De begindatum en einddatum zijn gelegen binnen hetzelfde kalenderjaar.
1° de naam, de handtekening en het exploitantnummer van de betrokken exploitant wiens dieren op landbouwgronden van een andere exploitant grazen, evenals het exploitatieadres en het exploitatienummer van de exploitatie waar de dieren gehouden worden;
2° de naam, de handtekening en het exploitantnummer van de betrokken exploitant die dieren van de exploitant, vermeld in punt 1°, op zijn landbouwgronden laat grazen evenals het exploitatieadres en het exploitatienummer van de exploitatie waartoe de landbouwgronden behoren;
3° het aantal dieren, gespecificeerd per diercategorie, van de exploitant, vermeld in punt 1°, dat op het perceel of de percelen van de exploitant, vermeld in punt 2°, graast of zal grazen;
4° de begindatum en de einddatum van de geplande inscharingsperiode. De begindatum en einddatum zijn gelegen binnen hetzelfde kalenderjaar.
Art. 9.2.1. Le contrat de mise en pension, visé à l'article 47, § 1er, alinéa 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, mentionne toutes les données suivantes :
1° le nom, la signature et le numéro d'exploitant de l'exploitant concerné dont les animaux pâturent les terres agricoles appartenant à un autre exploitant, ainsi que l'adresse d'exploitation et le numéro de l'exploitation où les animaux sont détenus;
2° le nom, la signature et le numéro d'exploitant de l'exploitant concerné qui laisse pâturer ses terres agricoles par des animaux appartenant à l'exploitant visé au 1°, ainsi que l'adresse d'exploitation et le numéro de l'exploitation à laquelle appartiennent les terres agricoles;
3° le nombre d'animaux, spécifié par catégorie d'animaux, de l'exploitant, visé au point 1°, qui pâturent ou pâtureront la parcelle ou les parcelles de l'exploitant, visé au point 2° ;
4° les dates de début et de fin de la période de mise en pension projetée. Ces dates de début et de fin doivent tomber dans la même année calendaire.
1° le nom, la signature et le numéro d'exploitant de l'exploitant concerné dont les animaux pâturent les terres agricoles appartenant à un autre exploitant, ainsi que l'adresse d'exploitation et le numéro de l'exploitation où les animaux sont détenus;
2° le nom, la signature et le numéro d'exploitant de l'exploitant concerné qui laisse pâturer ses terres agricoles par des animaux appartenant à l'exploitant visé au 1°, ainsi que l'adresse d'exploitation et le numéro de l'exploitation à laquelle appartiennent les terres agricoles;
3° le nombre d'animaux, spécifié par catégorie d'animaux, de l'exploitant, visé au point 1°, qui pâturent ou pâtureront la parcelle ou les parcelles de l'exploitant, visé au point 2° ;
4° les dates de début et de fin de la période de mise en pension projetée. Ces dates de début et de fin doivent tomber dans la même année calendaire.
Art. 9.2.2. De inscharing wordt opgemaakt in 3 exemplaren. Eén exemplaar wordt hetzij per brief, hetzij door overhandiging aan de Mestbank tegen ontvangstbewijs, overgemaakt aan de Mestbank door de betrokken exploitant, vermeld in artikel 9.2.1, 1°. Eén exemplaar wordt bewaard door de betrokken exploitant, vermeld in artikel 9.2.1, 1°, en één exemplaar wordt bewaard door de betrokken exploitant, vermeld in artikel 9.2.1, 2°.
In afwijking van het eerste lid, kunnen inscharingscontracten ook per e-mail aan de Mestbank overgemaakt worden onder al de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° aan de e-mail is een ingescande versie van het inscharingscontract gevoegd;
3° het origineel van het ingescande inscharingscontract wordt bewaard door de betrokken exploitant, vermeld in artikel 9.2.1, 1° ;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van het overgemaakte inscharingscontract bevestigd heeft.
In afwijking van het eerste lid, kunnen inscharingscontracten ook per e-mail aan de Mestbank overgemaakt worden onder al de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° aan de e-mail is een ingescande versie van het inscharingscontract gevoegd;
3° het origineel van het ingescande inscharingscontract wordt bewaard door de betrokken exploitant, vermeld in artikel 9.2.1, 1° ;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van het overgemaakte inscharingscontract bevestigd heeft.
Art. 9.2.2. Le contrat de mise en pension est établi en 3 exemplaires. L'exploitant concerné, visé à l'article 9.2.1, 1°, transmet à la Mestbank un exemplaire du contrat, soit par lettre, soit par remise à la Mestbank contre récépissé. Un exemplaire est conservé par l'exploitant concerné, visé à l'article 9.2.1, 1°, et un exemplaire est conservé par l'exploitant concerné, visé à l'article 9.2.1, 2°.
Par dérogation à l'alinéa 1er, des contrats de mise en pension peuvent également être transmis par e-mail à la Mestbank aux conditions suivantes :
1° l'e-mail doit être envoyé à l'adresse e-mail mise à disposition à cet effet par la Mestbank;
2° l'e-mail est accompagné d'une version scannée du contrat de mise en pension;
3° l'original du contrat de mise en pension scanné est conservé par l'exploitant concerné, visé à l'article 9.2.1, 1° ;
4° la transmission n'est valable qu'après la confirmation par e-mail de la Mestbank de la réception du contrat de mise en pension transmis.
Par dérogation à l'alinéa 1er, des contrats de mise en pension peuvent également être transmis par e-mail à la Mestbank aux conditions suivantes :
1° l'e-mail doit être envoyé à l'adresse e-mail mise à disposition à cet effet par la Mestbank;
2° l'e-mail est accompagné d'une version scannée du contrat de mise en pension;
3° l'original du contrat de mise en pension scanné est conservé par l'exploitant concerné, visé à l'article 9.2.1, 1° ;
4° la transmission n'est valable qu'après la confirmation par e-mail de la Mestbank de la réception du contrat de mise en pension transmis.
Art. 9.2.3. Inscharingscontracten kunnen niet eerder aan de Mestbank overgemaakt worden dan op de begindatum van de eerste inscharing, vermeld op het inscharingscontract en uiterlijk veertien dagen na de begindatum van de eerste inscharing, vermeld op het inscharingscontract.
Als een inscharing later dan veertien dagen na de begindatum van de eerste inscharing, vermeld op het inscharingscontract, aan de Mestbank gemeld wordt, kan de Mestbank voor de berekening van de mestafzet en van de mestafname, de inscharingsperiode beperken.
De minister kan nadere regels bepalen omtrent de wijze waarop de Mestbank voor de berekening van de mestafzet en van de mestafname, de inscharingsperiode beperkt.
Als een inscharing later dan veertien dagen na de begindatum van de eerste inscharing, vermeld op het inscharingscontract, aan de Mestbank gemeld wordt, kan de Mestbank voor de berekening van de mestafzet en van de mestafname, de inscharingsperiode beperken.
De minister kan nadere regels bepalen omtrent de wijze waarop de Mestbank voor de berekening van de mestafzet en van de mestafname, de inscharingsperiode beperkt.
Art. 9.2.3. Les contrats de mise en pension peuvent être transmis au plus tôt à la Mestbank à la date de début de la première mise en pension stipulée par le contrat de mise en pension et au plus tard quinze jours après la date de début de la première mise en pension stipulée par le contrat de mise en pension.
Lorsqu'une mise en pension est notifiée à la Mestbank après le délai de quinze jours de la date de début de la première mise en pension stipulée par le contrat de mise en pension, la Mestbank peut limiter la période de mise en pension pour le calcul de l'écoulement et de la reprise de lisier.
Le Ministre peut arrêter les modalités de limitation de la période de mise en pension par la Mestbank pour le calcul de l'écoulement et de la reprise de lisier.
Lorsqu'une mise en pension est notifiée à la Mestbank après le délai de quinze jours de la date de début de la première mise en pension stipulée par le contrat de mise en pension, la Mestbank peut limiter la période de mise en pension pour le calcul de l'écoulement et de la reprise de lisier.
Le Ministre peut arrêter les modalités de limitation de la période de mise en pension par la Mestbank pour le calcul de l'écoulement et de la reprise de lisier.
Art. 9.2.4. De Mestbank registreert elk overgemaakt inscharingscontract en geeft er een uniek identificatienummer aan, dat vervolgens bezorgd wordt aan de exploitanten, vermeld in artikel 9.2.1, 1° en 2°.
Art. 9.2.4. La Mestbank enregistre chaque contrat de mise en pension transmis et lui donne un numéro d'identification unique qui est ensuite communiqué aux exploitants, visés à l'article 9.2.1, 1° et 2°.
Art. 9.2.5. Als de inscharing niet of niet volledig wordt uitgevoerd zoals gemeld, wordt zo snel mogelijk en uiterlijk twintig kalenderdagen na de einddatum van de laatste inscharing, vermeld op het inscharingscontract in kwestie, aan de Mestbank gemeld welk deel van de inscharing daadwerkelijk wordt uitgevoerd.
De melding van het niet of niet volledig uitvoeren van een inscharing gebeurt met een beveiligde zending. Naast de vermelding van het deel van de inscharing dat daadwerkelijk wordt uitgevoerd, worden ook minimaal de volgende gegevens vermeld :
1° het unieke identificatienummer van de inscharing die gewijzigd wordt, vermeld in artikel 9.2.4;
2° de handtekening van de exploitant, vermeld in artikel 9.2.1, 1°, en van de exploitant, vermeld in artikel 9.2.1, 2°.
In afwijking van het tweede lid, kan de melding van het niet of niet volledig uitvoeren van de inscharing ook per e-mail aan de Mestbank overgemaakt worden onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° aan de e-mail is een ingescande versie van de melding gevoegd, waarop de gegevens, vermeld in het tweede lid, genoteerd zijn;
3° het origineel van de ingescande melding wordt bewaard door de betrokken exploitant, vermeld in paragraaf 9.2.1, 1° ;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van de overgemaakte melding bevestigd heeft.
De melding van het niet of niet volledig uitvoeren van een inscharing gebeurt met een beveiligde zending. Naast de vermelding van het deel van de inscharing dat daadwerkelijk wordt uitgevoerd, worden ook minimaal de volgende gegevens vermeld :
1° het unieke identificatienummer van de inscharing die gewijzigd wordt, vermeld in artikel 9.2.4;
2° de handtekening van de exploitant, vermeld in artikel 9.2.1, 1°, en van de exploitant, vermeld in artikel 9.2.1, 2°.
In afwijking van het tweede lid, kan de melding van het niet of niet volledig uitvoeren van de inscharing ook per e-mail aan de Mestbank overgemaakt worden onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° aan de e-mail is een ingescande versie van de melding gevoegd, waarop de gegevens, vermeld in het tweede lid, genoteerd zijn;
3° het origineel van de ingescande melding wordt bewaard door de betrokken exploitant, vermeld in paragraaf 9.2.1, 1° ;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van de overgemaakte melding bevestigd heeft.
Art. 9.2.5. Si la mise en pension n'est pas ou qu'en partie exécutée comme elle a été notifiée, il y a lieu de communiquer à la Mestbank sans délai et au plus tard vingt jours calendaires après la date de fin de la dernière mise en pension stipulée dans le contrat de mise en pension en question, quelle partie de la mise en pension sera effectivement exécutée.
La communication de la non exécution ou de l'exécution partielle d'une mise en pension se fait par envoi sécurisé. Outre la mention de la partie de la mise en pension qui sera effectivement exécutée, les informations suivantes doivent au moins également être mentionnées :
1° le numéro d'identification unique de la mise en pension qui est modifiée, visé à l'article 9.2.4;
2° la signature de l'exploitant, visé à l'article 9.2.1, 1°, et de l'exploitant, visé à l'article 9.2.1, 2°.
Par dérogation à l'alinéa premier, la communication de la non exécution ou de l'exécution partielle de la mise en pension peut également être transmise par e-mail à la Mestbank, aux conditions suivantes :
1° l'e-mail doit être envoyé à l'adresse e-mail mise à disposition à cet effet par la Mestbank;
2° l'e-mail est accompagné d'une version scannée de la notification, comprenant les données visées à l'alinéa deux;
3° l'original de la notification scannée est conservé par l'exploitant concerné, visé à l'article 9.2.1, 1° ;
4° la transmission n'est valable qu'après la confirmation par e-mail de la Mestbank de la réception de la notification transmise.
La communication de la non exécution ou de l'exécution partielle d'une mise en pension se fait par envoi sécurisé. Outre la mention de la partie de la mise en pension qui sera effectivement exécutée, les informations suivantes doivent au moins également être mentionnées :
1° le numéro d'identification unique de la mise en pension qui est modifiée, visé à l'article 9.2.4;
2° la signature de l'exploitant, visé à l'article 9.2.1, 1°, et de l'exploitant, visé à l'article 9.2.1, 2°.
Par dérogation à l'alinéa premier, la communication de la non exécution ou de l'exécution partielle de la mise en pension peut également être transmise par e-mail à la Mestbank, aux conditions suivantes :
1° l'e-mail doit être envoyé à l'adresse e-mail mise à disposition à cet effet par la Mestbank;
2° l'e-mail est accompagné d'une version scannée de la notification, comprenant les données visées à l'alinéa deux;
3° l'original de la notification scannée est conservé par l'exploitant concerné, visé à l'article 9.2.1, 1° ;
4° la transmission n'est valable qu'après la confirmation par e-mail de la Mestbank de la réception de la notification transmise.
Art. 9.2.6. In afwijking van artikel 9.2.2 en 9.2.5, kan de melding van de inscharing en de melding van het niet of niet volledig uitvoeren van de inscharing ook gebeuren door een melding via een daarvoor door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket. De minister kan de nadere regels hieromtrent bepalen.
Art. 9.2.6. Par dérogation aux articles 9.2.2 et 9.2.5, la notification de la mise en pension et de sa non exécution ou de son exécution partielle peut également s'effectuer par le biais d'un guichet Internet mis à disposition à cet effet par la Mestbank. Le Ministre peut arrêter des modalités en la matière.
Afdeling 3. - Het overdrachtsdocument
Section 3. - Le document de transfert
Art. 9.3.1. Na afloop van elke overdracht, vermeld in artikel 47, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt er een overdrachtsdocument opgemaakt.
Het overdrachtsdocument, vermeld in artikel 47, § 5, van het voormelde decreet, vermeldt minstens de volgende gegevens :
1° de naam, het adres, het exploitatienummer en het exploitantnummer van de aanbieder van de meststoffen;
2° de naam, het adres en het uitbatingsnummer van de afnemer van de meststoffen;
3° de soort, de vorm en de meststoffencode van de dierlijke mest of andere meststoffen die overgedragen werden;
4° de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die overgedragen is, uitgedrukt in ton;
5° de datum of de periode gedurende dewelke de overdracht is gebeurd;
6° de samenstelling van de overgedragen meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5.
De periode gedurende dewelke de overdracht, vermeld in het tweede lid, 5°, is gebeurd, valt steeds binnen éénzelfde kalenderjaar en kan maximaal drie maanden omvatten.
[1 ...]1
Het overdrachtsdocument, vermeld in artikel 47, § 5, van het voormelde decreet, vermeldt minstens de volgende gegevens :
1° de naam, het adres, het exploitatienummer en het exploitantnummer van de aanbieder van de meststoffen;
2° de naam, het adres en het uitbatingsnummer van de afnemer van de meststoffen;
3° de soort, de vorm en de meststoffencode van de dierlijke mest of andere meststoffen die overgedragen werden;
4° de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die overgedragen is, uitgedrukt in ton;
5° de datum of de periode gedurende dewelke de overdracht is gebeurd;
6° de samenstelling van de overgedragen meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5.
De periode gedurende dewelke de overdracht, vermeld in het tweede lid, 5°, is gebeurd, valt steeds binnen éénzelfde kalenderjaar en kan maximaal drie maanden omvatten.
[1 ...]1
Art. 9.3.1. A l'issue de chaque transfert, visé à l'article 47, § 5, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, un document de transfert est établi.
Le document de transfert, visé à l'article 47, § 5, du décret précité comporte au moins les données suivantes :
1° le nom, l'adresse, le numéro d'exploitation et le numéro d'exploitant de l'offreur des engrais;
2° le nom, l'adresse et le numéro de société de gérance du preneur des engrais;
3° le type, la forme et le code spécifique des effluents d'élevage ou des autres engrais transférés;
4° la quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais qui est transférée, exprimée en tonnes;
5° la date ou la période pendant laquelle le transfert a eu lieu;
6° la composition des engrais transférés, exprimée en kg N et en kg P2O5.
La période pendant laquelle le transfert, visé à l'alinéa 2, 5°, a eu lieu, doit toujours tomber dans la même année calendaire et peut comprendre au maximum l'année calendaire entière.
[1 ...]1
Le document de transfert, visé à l'article 47, § 5, du décret précité comporte au moins les données suivantes :
1° le nom, l'adresse, le numéro d'exploitation et le numéro d'exploitant de l'offreur des engrais;
2° le nom, l'adresse et le numéro de société de gérance du preneur des engrais;
3° le type, la forme et le code spécifique des effluents d'élevage ou des autres engrais transférés;
4° la quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais qui est transférée, exprimée en tonnes;
5° la date ou la période pendant laquelle le transfert a eu lieu;
6° la composition des engrais transférés, exprimée en kg N et en kg P2O5.
La période pendant laquelle le transfert, visé à l'alinéa 2, 5°, a eu lieu, doit toujours tomber dans la même année calendaire et peut comprendre au maximum l'année calendaire entière.
[1 ...]1
Wijzigingen
Art. 9.3.2. Een kopie van elk overdrachtsdocument wordt uiterlijk 10 kalenderdagen na het verstrijken van de periode van 3 maanden waarin de betrokken overdracht van meststoffen gebeurde, vermeld in artikel 9.3.1, derde lid, overgemaakt aan de Mestbank, met een beveiligde zending.
In afwijking van het eerste lid kunnen overdrachtsdocumenten ook per e-mail aan de Mestbank overgemaakt worden onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° aan de e-mail is een ingescande versie van het overdrachtsdocument gevoegd;
3° het origineel van het ingescande overdrachtsdocument wordt bewaard door de betrokken uitbater, vermeld in artikel 9.3.1, tweede lid, 2° ;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van het overgemaakte overdrachtsdocument bevestigd heeft.
De minister kan nadere regels bepalen.
In afwijking van het eerste lid kunnen overdrachtsdocumenten ook per e-mail aan de Mestbank overgemaakt worden onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° aan de e-mail is een ingescande versie van het overdrachtsdocument gevoegd;
3° het origineel van het ingescande overdrachtsdocument wordt bewaard door de betrokken uitbater, vermeld in artikel 9.3.1, tweede lid, 2° ;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van het overgemaakte overdrachtsdocument bevestigd heeft.
De minister kan nadere regels bepalen.
Art. 9.3.2. Une copie de chaque document de transfert est transmis par envoi sécurisé à la Mestbank, au plus tard 10 jours calendaires après l'expiration de la période de 3 mois dans laquelle le transfert concerné s'est effectué, visée à l'article 9.3.1, alinéa 3.
Par dérogation à l'alinéa 1er, des documents de transfert peuvent également être transmis par e-mail à la Mestbank aux conditions suivantes :
1° l'e-mail doit être envoyé à l'adresse e-mail mise à disposition à cet effet par la Mestbank;
2° l'e-mail est accompagné d'une version scannée du document de transfert;
3° l'original du document de transfert scanné est conservé par le gérant concerné, visé à l'article 9.3.1, alinéa 2, 2° ;
4° la transmission n'est valable qu'après la confirmation par e-mail de la Mestbank de la réception du document de transfert transmis.
Le Ministre peut arrêter des modalités en la matière.
Par dérogation à l'alinéa 1er, des documents de transfert peuvent également être transmis par e-mail à la Mestbank aux conditions suivantes :
1° l'e-mail doit être envoyé à l'adresse e-mail mise à disposition à cet effet par la Mestbank;
2° l'e-mail est accompagné d'une version scannée du document de transfert;
3° l'original du document de transfert scanné est conservé par le gérant concerné, visé à l'article 9.3.1, alinéa 2, 2° ;
4° la transmission n'est valable qu'après la confirmation par e-mail de la Mestbank de la réception du document de transfert transmis.
Le Ministre peut arrêter des modalités en la matière.
Art. 9.3.3. De minister kan bepalen dat het overdrachtsdocument of het analyseverslag, vermeld in artikel 9.3.1, vierde lid, aan de Mestbank overgemaakt moet worden via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket. De minister kan de nadere regels hieromtrent bepalen.
Art. 9.3.3. Le Ministre peut arrêter que le document de transfert ou le rapport d'analyse, visé à l'article 9.3.1, alinéa 4, doit être transmis à la Mestbank par le biais d'un guichet Internet mis à disposition par la Mestbank. Le Ministre peut arrêter des modalités en la matière.
Afdeling 4. - De erkenning van mestvoerders
Section 4. - L'agrément des transporteurs d'engrais
Onderafdeling 1. - Erkenningsvoorwaarden voor erkende mestvoerders
Sous-section 1. - Conditions d'agrément pour des transporteurs d'engrais agréés
Art. 9.4.1.1. Een erkende mestvoerder moet op ieder moment voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° over de juiste hoedanigheid beschikken, zijnde :
a) als het een natuurlijke persoon betreft : de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie bezitten;
b) als het een rechtspersoon betreft : opgericht zijn in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie en haar hoofdzetel of haar hoofdvestiging hebben binnen de Europese Unie;
2° voldoen aan de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de uitoefening van de werkzaamheid waarvoor de erkenning wordt gevraagd;
3° voldoen aan de sociale en fiscale verplichtingen;
4° beschikken over een internet- en telefonieverbinding, zodat de mestvoerder op ieder moment bereikbaar is;
5° als de erkende mestvoerder de Belgische nationaliteit bezit, ingeschreven zijn bij de Kruispuntbank van Ondernemingen.
1° over de juiste hoedanigheid beschikken, zijnde :
a) als het een natuurlijke persoon betreft : de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie bezitten;
b) als het een rechtspersoon betreft : opgericht zijn in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie en haar hoofdzetel of haar hoofdvestiging hebben binnen de Europese Unie;
2° voldoen aan de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de uitoefening van de werkzaamheid waarvoor de erkenning wordt gevraagd;
3° voldoen aan de sociale en fiscale verplichtingen;
4° beschikken over een internet- en telefonieverbinding, zodat de mestvoerder op ieder moment bereikbaar is;
5° als de erkende mestvoerder de Belgische nationaliteit bezit, ingeschreven zijn bij de Kruispuntbank van Ondernemingen.
Art. 9.4.1.1. Un transporteur d'engrais agréé doit remplir à tout moment les conditions suivantes :
1° disposer de la qualité requise, à savoir :
a) s'il s'agit d'une personne physique : avoir la nationalité d'un Etat membre de l'Union européenne;
b) s'il s'agit d'une personne morale : être créée en conformité avec la législation d'un Etat membre de l'Union européenne et avoir son siège principal ou son implantation principale dans l'Union européenne ;
2° être conforme aux dispositions légales et réglementaires concernant l'exercice des activités faisant l'objet de la demande d'agrément;
3° remplir les obligations fiscales et sociales;
4° disposer d'une connexion téléphone et Internet, de sorte que le transporteur d'engrais est à tout moment joignable;
5° si le transporteur d'engrais agréé a la nationalité belge, être inscrit à la Banque-Carrefour des Entreprises.
1° disposer de la qualité requise, à savoir :
a) s'il s'agit d'une personne physique : avoir la nationalité d'un Etat membre de l'Union européenne;
b) s'il s'agit d'une personne morale : être créée en conformité avec la législation d'un Etat membre de l'Union européenne et avoir son siège principal ou son implantation principale dans l'Union européenne ;
2° être conforme aux dispositions légales et réglementaires concernant l'exercice des activités faisant l'objet de la demande d'agrément;
3° remplir les obligations fiscales et sociales;
4° disposer d'une connexion téléphone et Internet, de sorte que le transporteur d'engrais est à tout moment joignable;
5° si le transporteur d'engrais agréé a la nationalité belge, être inscrit à la Banque-Carrefour des Entreprises.
Art. 9.4.1.2. Een erkende mestvoerder mag, in de drie aan de ingangsdatum van de erkenning voorafgaande jaren, en gedurende de looptijd van de erkenning :
1° geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de verordening nr. 1069/2009 of van de verordening nr. 1013/2006;
2° in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden als transporteur of als landbouwer, geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen in de lidstaat waar de aanvrager onderdaan van is;
3° geen intrekking van de erkenning als erkende mestvoerder, als sanctie, hebben opgelopen.
De voorwaarden, vermeld in het eerste lid, moeten vervuld zijn :
1° door de erkende mestvoerder zelf;
2° als de erkende mestvoerder een rechtspersoon is, door eenieder die juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon of die een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt;
3° als de erkende mestvoerder een natuurlijke persoon is, door elke rechtspersoon waarvoor de natuurlijke persoon juridisch aansprakelijk is of waarin de natuurlijke persoon een leidinggevende functie bekleedt;
4° door elke met de erkende mestvoerder verbonden vennootschap, als vermeld in artikel 11, 1°, van het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999;
5° door eenieder die juridisch aansprakelijk is voor een met de erkende mestvoerder verbonden vennootschap, als vermeld in 4°, of die een leidinggevende functie in een met de erkende mestvoerder verbonden onderneming, als vermeld in 4°, bekleedt;
6° door elke met de erkende mestvoerder verbonden persoon, als vermeld in artikel 11, 2°, van het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999.
1° geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de verordening nr. 1069/2009 of van de verordening nr. 1013/2006;
2° in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden als transporteur of als landbouwer, geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen in de lidstaat waar de aanvrager onderdaan van is;
3° geen intrekking van de erkenning als erkende mestvoerder, als sanctie, hebben opgelopen.
De voorwaarden, vermeld in het eerste lid, moeten vervuld zijn :
1° door de erkende mestvoerder zelf;
2° als de erkende mestvoerder een rechtspersoon is, door eenieder die juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon of die een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt;
3° als de erkende mestvoerder een natuurlijke persoon is, door elke rechtspersoon waarvoor de natuurlijke persoon juridisch aansprakelijk is of waarin de natuurlijke persoon een leidinggevende functie bekleedt;
4° door elke met de erkende mestvoerder verbonden vennootschap, als vermeld in artikel 11, 1°, van het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999;
5° door eenieder die juridisch aansprakelijk is voor een met de erkende mestvoerder verbonden vennootschap, als vermeld in 4°, of die een leidinggevende functie in een met de erkende mestvoerder verbonden onderneming, als vermeld in 4°, bekleedt;
6° door elke met de erkende mestvoerder verbonden persoon, als vermeld in artikel 11, 2°, van het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999.
Art. 9.4.1.2. Dans les trois années précédant la date d'effet de l'agrément ainsi qu'au cours de la durée de l'agrément, un transporteur d'engrais agréé ne peut pas :
1° avoir encouru une condamnation pénale dans le cadre du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, du règlement n° 1069/2009 ou du règlement n° 1013/2006;
2° avoir encouru une condamnation pénale dans l'Etat membre dont le demandeur est ressortissant, dans le cadre de l'exercice de ses activités comme transporteur ou comme agriculteur;
3° avoir encouru comme peine un retrait de l'agrément comme transporteur d'engrais agréé.
Les conditions visées à l'alinéa 1er, doivent être remplies :
1° par le transporteur d'engrais agréé lui-même;
2° si le transporteur d'engrais agréé est une personne morale, par quiconque est juridiquement responsable de la personne morale ou revêt une fonction dirigeante dans la personne morale;
3° si le transporteur d'engrais agréé est une personne physique, par chaque personne morale pour laquelle la personne physique est juridiquement responsable ou dans laquelle la personne physique revêt une fonction dirigeante;
4° par chaque société liée au transporteur d'engrais agréé, telle que visée à l'article 11, 1°, du Code des Sociétés du 7 mai 1999;
5° par quiconque est juridiquement responsable pour une société liée au transporteur d'engrais agréé, telle que visée au point 4°, ou qui revêt une fonction dirigeante dans une société liée au transporteur d'engrais agréé, telle que visée au point 4° ;
6° par chaque personne liée au transporteur d'engrais agréé, telle que visée à l'article 11, 2°, du Code des Sociétés du 7 mai 1999.
1° avoir encouru une condamnation pénale dans le cadre du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, du règlement n° 1069/2009 ou du règlement n° 1013/2006;
2° avoir encouru une condamnation pénale dans l'Etat membre dont le demandeur est ressortissant, dans le cadre de l'exercice de ses activités comme transporteur ou comme agriculteur;
3° avoir encouru comme peine un retrait de l'agrément comme transporteur d'engrais agréé.
Les conditions visées à l'alinéa 1er, doivent être remplies :
1° par le transporteur d'engrais agréé lui-même;
2° si le transporteur d'engrais agréé est une personne morale, par quiconque est juridiquement responsable de la personne morale ou revêt une fonction dirigeante dans la personne morale;
3° si le transporteur d'engrais agréé est une personne physique, par chaque personne morale pour laquelle la personne physique est juridiquement responsable ou dans laquelle la personne physique revêt une fonction dirigeante;
4° par chaque société liée au transporteur d'engrais agréé, telle que visée à l'article 11, 1°, du Code des Sociétés du 7 mai 1999;
5° par quiconque est juridiquement responsable pour une société liée au transporteur d'engrais agréé, telle que visée au point 4°, ou qui revêt une fonction dirigeante dans une société liée au transporteur d'engrais agréé, telle que visée au point 4° ;
6° par chaque personne liée au transporteur d'engrais agréé, telle que visée à l'article 11, 2°, du Code des Sociétés du 7 mai 1999.
Onderafdeling 1. - Voorwaarden aangaande de transportmiddelen die door erkende mestvoerders gebruikt worden
Sous-section 1. - Conditions relatives aux moyens de transport utilisés par des transporteurs d'engrais agréés
Art. 9.4.2.1. Elk transportmiddel dat door een erkende mestvoerder ingezet wordt voor het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen, moet op elk moment, AGR-GPS-compatibel zijn.
Een transportmiddel is AGR-GPS-compatibel als vermeld in het eerste lid, als het beschikt over AGR-GPSapparatuur, die deel uitmaakt van een operationeel AGR-GPS-systeem. De signalen uitgestuurd door de AGR-GPSapparatuur worden via een computerserver, beheerd door een GPS-dienstverlener, rechtstreeks en onmiddellijk verstuurd naar de Mestbank.
De Mestbank kan steeds verzoeken een testbericht te sturen om de operationaliteit van het AGR-GPS-systeem na te gaan.
Als de erkende mestvoerder wijzigingen aanbrengt aan zijn AGR-GPS-systeem of verandert van GPSdienstverlener brengt hij de Mestbank hiervan zo snel mogelijk en uiterlijk de werkdag voorafgaand aan de ingebruikname van het gewijzigde AGR-GPS-systeem of van de andere GPS-dienstverlener, per e-mail op de hoogte.
De minister kan de nadere regels bepalen omtrent het AGR-GPS-systeem, onder meer over de specificaties hiervan, en bepaalt de vereisten waaraan een GPS-dienstverlener moet voldoen.
In afwijking van het tweede, derde en vierde lid, kan de minister, voor het transport van meststoffen over het water, een ander systeem van online positiebepaling opleggen.
Een transportmiddel is AGR-GPS-compatibel als vermeld in het eerste lid, als het beschikt over AGR-GPSapparatuur, die deel uitmaakt van een operationeel AGR-GPS-systeem. De signalen uitgestuurd door de AGR-GPSapparatuur worden via een computerserver, beheerd door een GPS-dienstverlener, rechtstreeks en onmiddellijk verstuurd naar de Mestbank.
De Mestbank kan steeds verzoeken een testbericht te sturen om de operationaliteit van het AGR-GPS-systeem na te gaan.
Als de erkende mestvoerder wijzigingen aanbrengt aan zijn AGR-GPS-systeem of verandert van GPSdienstverlener brengt hij de Mestbank hiervan zo snel mogelijk en uiterlijk de werkdag voorafgaand aan de ingebruikname van het gewijzigde AGR-GPS-systeem of van de andere GPS-dienstverlener, per e-mail op de hoogte.
De minister kan de nadere regels bepalen omtrent het AGR-GPS-systeem, onder meer over de specificaties hiervan, en bepaalt de vereisten waaraan een GPS-dienstverlener moet voldoen.
In afwijking van het tweede, derde en vierde lid, kan de minister, voor het transport van meststoffen over het water, een ander systeem van online positiebepaling opleggen.
Art. 9.4.2.1. Tout moyen de transport affecté par un transporteur d'engrais agréé au transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, doit à tout moment être compatible avec AGR-GPS.
Un moyen de transport est compatible avec AGR-GPS tel que visé à l'alinéa 1er, s'il dispose de l'appareillage AGR-GPS, qui fait partie d'un système AGR-GPS opérationnel. Les signaux émis par l'appareillage AGR-GPS doivent être transmis directement et immédiatement à la Mestbank via un serveur d'ordinateur géré par un prestataire de services GPS.
La Mestbank peut demander de transmettre un message test pour vérifier l'opérationnalité du système AGR-GPS.
Si le transporteur d'engrais agréé modifie son système AGR-GPS ou change de prestataire de services GPS, il doit en informer la Mestbank par e-mail, dans les meilleurs délais et au plus tard le jour ouvrable précédant la mise en service du système AGR-GPS modifié ou de l'autre prestataire de services GPS.
Le Ministre peut arrêter les modalités relatives au système AGR-GPS, notamment ses spécifications, et arrête les exigences auxquelles un prestataire de services GPS doit répondre.
Par dérogation aux alinéas 2, 3 et 4, le Ministre peut imposer un autre système de positionnement en ligne, pour le transport d'engrais par eau.
Un moyen de transport est compatible avec AGR-GPS tel que visé à l'alinéa 1er, s'il dispose de l'appareillage AGR-GPS, qui fait partie d'un système AGR-GPS opérationnel. Les signaux émis par l'appareillage AGR-GPS doivent être transmis directement et immédiatement à la Mestbank via un serveur d'ordinateur géré par un prestataire de services GPS.
La Mestbank peut demander de transmettre un message test pour vérifier l'opérationnalité du système AGR-GPS.
Si le transporteur d'engrais agréé modifie son système AGR-GPS ou change de prestataire de services GPS, il doit en informer la Mestbank par e-mail, dans les meilleurs délais et au plus tard le jour ouvrable précédant la mise en service du système AGR-GPS modifié ou de l'autre prestataire de services GPS.
Le Ministre peut arrêter les modalités relatives au système AGR-GPS, notamment ses spécifications, et arrête les exigences auxquelles un prestataire de services GPS doit répondre.
Par dérogation aux alinéas 2, 3 et 4, le Ministre peut imposer un autre système de positionnement en ligne, pour le transport d'engrais par eau.
Art. 9.4.2.2. § 1. Als een erkend transportmiddel plots en onverwacht, door een ongeval of technisch mankement, tijdelijk niet meer geschikt is voor het transport van meststoffen, kan de Mestbank de toestemming verlenen om een ander transportmiddel tijdelijk te gebruiken, ter vervanging van het defecte transportmiddel.
De erkende mestvoerder dient hiervoor bij de Mestbank een aanvraag in die minimaal de volgende gegevens bevat :
1° de nummerplaat, het chassisnummer, het merk en het type van het transportmiddel dat tijdelijk defect is;
2° de reden en de verwachte duur van de ongeschiktheid van het betrokken transportmiddel;
3° de plaats waar het betrokken transportmiddel hersteld wordt;
4° de nummerplaat, het chassisnummer, het merk en het type van het transportmiddel dat ter vervanging van het tijdelijk defecte transportmiddel ingeschakeld zal worden.
§ 2. De Mestbank antwoordt, per brief of per e-mail, binnen een werkdag na ontvangst van een aanvraag als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, of zij de vervanging goedkeurt. De Mestbank kan bijkomende voorwaarden verbinden aan haar goedkeuring.
De erkende mestvoerder mag het transportmiddel dat ter vervanging van een tijdelijk defect transportmiddel ingeschakeld zal worden, pas inschakelen na de goedkeuring van de Mestbank, vermeld in het eerste lid. Elk vervoer van meststoffen met dit transportmiddel is steeds vergezeld van de goedkeuring van de Mestbank.
De goedkeuring van de Mestbank vermeldt de periode gedurende dewelke het transportmiddel dat ter vervanging van een tijdelijk defect transportmiddel ingeschakeld wordt, gebruikt mag worden. Die periode kan maximaal 14 kalenderdagen bedragen.
§ 3. Het transportmiddel dat ter vervanging van een tijdelijk defect transportmiddel gebruikt wordt, komt gedurende de periode van vervanging in de plaats van het tijdelijk defecte transportmiddel. Alle rechten en plichten die verbonden zijn aan het gebruik van het tijdelijk defecte transportmiddel gaan tijdelijk over op het transportmiddel dat ter vervanging van een tijdelijk defect transportmiddel gebruikt wordt.
In afwijking van het eerste lid moet het transportmiddel dat ter vervanging van het tijdelijk defecte transportmiddel gebruikt wordt, niet AGR-GPS-compatibel zijn.
Als het transportmiddel dat ter vervanging van het tijdelijk defecte transportmiddel gebruikt wordt, AGR-GPScompatibel is, maakt de erkende mestvoerder bij elk transport van meststoffen met dat voertuig, gebruik van het AGR-GPS-systeem. In afwijking van het eerste lid, moet de erkende mestvoerder, als het transportmiddel dat ter vervanging van het tijdelijk defecte transportmiddel gebruikt wordt een trekkend voertuig betreft dat niet AGR-GPS-compatibel is, bij elk transport van meststoffen met dat voertuig, het begin- en einduur van elke vracht op het mestafzetdocument vermelden.
§ 4. De Mestbank kan de goedkeuring, vermeld in paragraaf 2, intrekken en kan bijkomende voorwaarden verbinden aan haar goedkeuring. De Mestbank brengt de betrokken erkende mestvoerder hiervan op de hoogte per brief of per e-mail. De intrekking van de goedkeuring of de bijkomende voorwaarden gaan in de dag na de verzending van de voormelde brief of e-mail.
In afwijking van het eerste lid heeft een intrekking van de goedkeuring of een oplegging van bijkomende voorwaarden die gebeurt naar aanleiding van terreinvaststellingen, onmiddellijke uitwerking. De Mestbank brengt de betrokken erkende mestvoerder hiervan op het moment van de vaststelling op de hoogte en stuurt de erkende mestvoerder uiterlijk de volgende werkdag de bevestiging van de intrekking van de goedkeuring of van de bijkomende voorwaarden.
De erkende mestvoerder dient hiervoor bij de Mestbank een aanvraag in die minimaal de volgende gegevens bevat :
1° de nummerplaat, het chassisnummer, het merk en het type van het transportmiddel dat tijdelijk defect is;
2° de reden en de verwachte duur van de ongeschiktheid van het betrokken transportmiddel;
3° de plaats waar het betrokken transportmiddel hersteld wordt;
4° de nummerplaat, het chassisnummer, het merk en het type van het transportmiddel dat ter vervanging van het tijdelijk defecte transportmiddel ingeschakeld zal worden.
§ 2. De Mestbank antwoordt, per brief of per e-mail, binnen een werkdag na ontvangst van een aanvraag als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, of zij de vervanging goedkeurt. De Mestbank kan bijkomende voorwaarden verbinden aan haar goedkeuring.
De erkende mestvoerder mag het transportmiddel dat ter vervanging van een tijdelijk defect transportmiddel ingeschakeld zal worden, pas inschakelen na de goedkeuring van de Mestbank, vermeld in het eerste lid. Elk vervoer van meststoffen met dit transportmiddel is steeds vergezeld van de goedkeuring van de Mestbank.
De goedkeuring van de Mestbank vermeldt de periode gedurende dewelke het transportmiddel dat ter vervanging van een tijdelijk defect transportmiddel ingeschakeld wordt, gebruikt mag worden. Die periode kan maximaal 14 kalenderdagen bedragen.
§ 3. Het transportmiddel dat ter vervanging van een tijdelijk defect transportmiddel gebruikt wordt, komt gedurende de periode van vervanging in de plaats van het tijdelijk defecte transportmiddel. Alle rechten en plichten die verbonden zijn aan het gebruik van het tijdelijk defecte transportmiddel gaan tijdelijk over op het transportmiddel dat ter vervanging van een tijdelijk defect transportmiddel gebruikt wordt.
In afwijking van het eerste lid moet het transportmiddel dat ter vervanging van het tijdelijk defecte transportmiddel gebruikt wordt, niet AGR-GPS-compatibel zijn.
Als het transportmiddel dat ter vervanging van het tijdelijk defecte transportmiddel gebruikt wordt, AGR-GPScompatibel is, maakt de erkende mestvoerder bij elk transport van meststoffen met dat voertuig, gebruik van het AGR-GPS-systeem. In afwijking van het eerste lid, moet de erkende mestvoerder, als het transportmiddel dat ter vervanging van het tijdelijk defecte transportmiddel gebruikt wordt een trekkend voertuig betreft dat niet AGR-GPS-compatibel is, bij elk transport van meststoffen met dat voertuig, het begin- en einduur van elke vracht op het mestafzetdocument vermelden.
§ 4. De Mestbank kan de goedkeuring, vermeld in paragraaf 2, intrekken en kan bijkomende voorwaarden verbinden aan haar goedkeuring. De Mestbank brengt de betrokken erkende mestvoerder hiervan op de hoogte per brief of per e-mail. De intrekking van de goedkeuring of de bijkomende voorwaarden gaan in de dag na de verzending van de voormelde brief of e-mail.
In afwijking van het eerste lid heeft een intrekking van de goedkeuring of een oplegging van bijkomende voorwaarden die gebeurt naar aanleiding van terreinvaststellingen, onmiddellijke uitwerking. De Mestbank brengt de betrokken erkende mestvoerder hiervan op het moment van de vaststelling op de hoogte en stuurt de erkende mestvoerder uiterlijk de volgende werkdag de bevestiging van de intrekking van de goedkeuring of van de bijkomende voorwaarden.
Art. 9.4.2.2. § 1er. S'il s'avère de manière soudaine et inattendue, qu'un moyen de transport agréé est temporairement impropre au transport d'engrais pour cause d'un accident ou d'un manquement technique, la Mestbank peut permettre qu'un autre moyen de transport remplace temporairement le moyen de transport défectueux.
A cet effet, le transporteur d'engrais agréé adresse une demande à la Mestbank qui comporte au moins les renseignements suivants :
1° la plaque d'immatriculation, le numéro de châssis, la marque et le type du moyen de transport temporairement défectueux;
2° le motif et la durée escomptée de la défectuosité du moyen de transport concerné;
3° le lieu où le moyen de transport concerné est réparé;
4° la plaque d'immatriculation, le numéro de châssis, la marque et le type du moyen de transport qui remplacera le moyen de transport temporairement défectueux.
§ 2. La Mestbank répond, par lettre ou par e-mail, dans un jour ouvrable suivant la réception d'une demande telle que visée au paragraphe 1er, alinéa 2, si elle approuve le remplacement. La Mestbank peut assortir son assentiment de conditions supplémentaires.
Le transporteur d'engrais agréé ne peut utiliser le moyen de transport qui remplacera le moyen de transport temporairement défectueux qu'après l'assentiment de la Mestbank, visé à l'alinéa 1er. Tout transport d'engrais par ce moyen de transport sera toujours accompagné de l'assentiment de la Mestbank.
L'assentiment de la Mestbank mentionne la période pendant laquelle le moyen de transport qui remplacera le moyen de transport temporairement défectueux, pourra être utilisé. Cette période peut s'élever à 14 jours calendaires au maximum.
§ 3. Le moyen de transport qui est utilisé en remplacement d'un moyen de transport temporairement défectueux, prend la place du moyen de transport temporairement défectueux. Tous les droits et obligations découlant de l'utilisation du moyen de transport temporairement défectueux passent temporairement au moyen de transport qui est utilisé en remplacement du moyen de transport temporairement défectueux.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le moyen de transport qui est utilisé en remplacement du moyen de transport temporairement défectueux, ne doit pas être compatible avec AGR-GPS.
Si le moyen de transport qui est utilisé en remplacement du moyen de transport temporairement défectueux, est compatible avec AGR-GPS, le transporteur d'engrais agréé doit utiliser le système AGR-GPS lors de chaque transport d'engrais avec ce véhicule. Par dérogation à l'alinéa 1er, si le moyen de transport qui est utilisé en remplacement du moyen de transport temporairement défectueux, concerne un véhicule tracteur qui n'est pas compatible avec AGR-GPS, le transporteur d'engrais agréé doit mentionner, lors de chaque transport d'engrais avec ce véhicule, l'heure de début et de fin de chaque chargement sur le document d'écoulement d'engrais.
§ 4. La Mestbank peut retirer l'assentiment, visé au paragraphe 2, et subordonner son assentiment à des conditions supplémentaires. La Mestbank en informe le transporteur d'engrais agréé par lettre ou par e-mail. Le retrait de l'assentiment ou les conditions supplémentaires produisent leurs effets le jour suivant l'envoi de la lettre ou de l'e-mail précité.
Par dérogation à l'alinéa 1er, un retrait de l'assentiment ou l'imposition de conditions supplémentaires qui se fait à l'occasion de constatations sur le terrain, produit immédiatement ses effets. La Mestbank en informe le transporteur d'engrais agréé concerné au moment de la constatation et envoie au transporteur d'engrais agréé la confirmation du retrait de l'assentiment ou des conditions supplémentaires au plus tard le jour ouvrable suivant.
A cet effet, le transporteur d'engrais agréé adresse une demande à la Mestbank qui comporte au moins les renseignements suivants :
1° la plaque d'immatriculation, le numéro de châssis, la marque et le type du moyen de transport temporairement défectueux;
2° le motif et la durée escomptée de la défectuosité du moyen de transport concerné;
3° le lieu où le moyen de transport concerné est réparé;
4° la plaque d'immatriculation, le numéro de châssis, la marque et le type du moyen de transport qui remplacera le moyen de transport temporairement défectueux.
§ 2. La Mestbank répond, par lettre ou par e-mail, dans un jour ouvrable suivant la réception d'une demande telle que visée au paragraphe 1er, alinéa 2, si elle approuve le remplacement. La Mestbank peut assortir son assentiment de conditions supplémentaires.
Le transporteur d'engrais agréé ne peut utiliser le moyen de transport qui remplacera le moyen de transport temporairement défectueux qu'après l'assentiment de la Mestbank, visé à l'alinéa 1er. Tout transport d'engrais par ce moyen de transport sera toujours accompagné de l'assentiment de la Mestbank.
L'assentiment de la Mestbank mentionne la période pendant laquelle le moyen de transport qui remplacera le moyen de transport temporairement défectueux, pourra être utilisé. Cette période peut s'élever à 14 jours calendaires au maximum.
§ 3. Le moyen de transport qui est utilisé en remplacement d'un moyen de transport temporairement défectueux, prend la place du moyen de transport temporairement défectueux. Tous les droits et obligations découlant de l'utilisation du moyen de transport temporairement défectueux passent temporairement au moyen de transport qui est utilisé en remplacement du moyen de transport temporairement défectueux.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le moyen de transport qui est utilisé en remplacement du moyen de transport temporairement défectueux, ne doit pas être compatible avec AGR-GPS.
Si le moyen de transport qui est utilisé en remplacement du moyen de transport temporairement défectueux, est compatible avec AGR-GPS, le transporteur d'engrais agréé doit utiliser le système AGR-GPS lors de chaque transport d'engrais avec ce véhicule. Par dérogation à l'alinéa 1er, si le moyen de transport qui est utilisé en remplacement du moyen de transport temporairement défectueux, concerne un véhicule tracteur qui n'est pas compatible avec AGR-GPS, le transporteur d'engrais agréé doit mentionner, lors de chaque transport d'engrais avec ce véhicule, l'heure de début et de fin de chaque chargement sur le document d'écoulement d'engrais.
§ 4. La Mestbank peut retirer l'assentiment, visé au paragraphe 2, et subordonner son assentiment à des conditions supplémentaires. La Mestbank en informe le transporteur d'engrais agréé par lettre ou par e-mail. Le retrait de l'assentiment ou les conditions supplémentaires produisent leurs effets le jour suivant l'envoi de la lettre ou de l'e-mail précité.
Par dérogation à l'alinéa 1er, un retrait de l'assentiment ou l'imposition de conditions supplémentaires qui se fait à l'occasion de constatations sur le terrain, produit immédiatement ses effets. La Mestbank en informe le transporteur d'engrais agréé concerné au moment de la constatation et envoie au transporteur d'engrais agréé la confirmation du retrait de l'assentiment ou des conditions supplémentaires au plus tard le jour ouvrable suivant.
Art. 9.4.2.3. § 1. Als de AGR-GPS-apparatuur plots en onverwacht, door een technisch mankement dat niet onmiddellijk te herstellen is, niet meer correct functioneert, kan de Mestbank de toestemming verlenen om het transportmiddel waarin de niet meer correct functionerende AGR-GPS-apparatuur geïnstalleerd is, toch voorlopig verder te gebruiken voor het transport van meststoffen. De erkende mestvoerder dient hiervoor bij de Mestbank een door hemzelf en door zijn dienstverlener ondertekende aanvraag in die de volgende gegevens bevat :
1° de nummerplaat, het chassisnummer, het merk en het type van het transportmiddel waarin de niet meer correct functionerende AGR-GPS-apparatuur geïnstalleerd is;
2° het AGR-nummer, vermeld in artikel 9.4.5.2, tweede lid, van het betrokken AGR-GPS-apparaat;
3° een omschrijving van het technische mankement;
4° de datum waarop de niet meer correct functionerende AGR-GPS-apparatuur vermoedelijk hersteld zal zijn.
§ 2. De Mestbank antwoordt, per brief, of per e-mail, binnen een werkdag na ontvangst van een aanvraag als vermeld in paragraaf 1, of zij het voorlopig verder gebruiken van het transportmiddel waarin de niet meer correct functionerende AGR-GPS-apparatuur geïnstalleerd is, goedkeurt. De Mestbank kan bijkomende voorwaarden verbinden aan haar goedkeuring.
Als de Mestbank de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, goedkeurt, geeft ze de periode aan gedurende dewelke het betrokken transportmiddel gebruikt mag worden zonder correct functionerende AGR-GPS-apparatuur. Deze periode kan maximaal zeven kalenderdagen bedragen. Gedurende deze periode :
1° wordt het transportmiddel in kwestie beschouwd als een AGR-GPS-compatibel transportmiddel als vermeld in paragraaf 1;
2° wordt op het mestafzetdocument het begin- en einduur van elke vracht genoteerd;
3° is elk vervoer van meststoffen met het betrokken transportmiddel steeds vergezeld van de goedkeuring van de Mestbank.
De erkende mestvoerder mag het transportmiddel waarin de niet meer correct functionerende AGR-GPSapparatuur geïnstalleerd is, pas verder gebruiken na goedkeuring van de Mestbank als vermeld in het tweede lid.
§ 3. De Mestbank kan de goedkeuring, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, intrekken of kan bijkomende voorwaarden verbinden aan haar goedkeuring. De Mestbank brengt de betrokken erkende mestvoerder hiervan op de hoogte per brief, of per e-mail. De intrekking van de goedkeuring of de bijkomende voorwaarden gaan in de dag na de verzending van de brief of e-mail.
In afwijking van het eerste lid heeft een intrekking van de goedkeuring of een oplegging van bijkomende voorwaarden die gebeurt naar aanleiding van terreinvaststellingen, onmiddellijke uitwerking. De Mestbank brengt de betrokken erkende mestvoerder hiervan op het moment van de vaststelling op de hoogte en stuurt de erkende mestvoerder uiterlijk de volgende werkdag de bevestiging van de intrekking van de goedkeuring of van de bijkomende voorwaarden.
1° de nummerplaat, het chassisnummer, het merk en het type van het transportmiddel waarin de niet meer correct functionerende AGR-GPS-apparatuur geïnstalleerd is;
2° het AGR-nummer, vermeld in artikel 9.4.5.2, tweede lid, van het betrokken AGR-GPS-apparaat;
3° een omschrijving van het technische mankement;
4° de datum waarop de niet meer correct functionerende AGR-GPS-apparatuur vermoedelijk hersteld zal zijn.
§ 2. De Mestbank antwoordt, per brief, of per e-mail, binnen een werkdag na ontvangst van een aanvraag als vermeld in paragraaf 1, of zij het voorlopig verder gebruiken van het transportmiddel waarin de niet meer correct functionerende AGR-GPS-apparatuur geïnstalleerd is, goedkeurt. De Mestbank kan bijkomende voorwaarden verbinden aan haar goedkeuring.
Als de Mestbank de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, goedkeurt, geeft ze de periode aan gedurende dewelke het betrokken transportmiddel gebruikt mag worden zonder correct functionerende AGR-GPS-apparatuur. Deze periode kan maximaal zeven kalenderdagen bedragen. Gedurende deze periode :
1° wordt het transportmiddel in kwestie beschouwd als een AGR-GPS-compatibel transportmiddel als vermeld in paragraaf 1;
2° wordt op het mestafzetdocument het begin- en einduur van elke vracht genoteerd;
3° is elk vervoer van meststoffen met het betrokken transportmiddel steeds vergezeld van de goedkeuring van de Mestbank.
De erkende mestvoerder mag het transportmiddel waarin de niet meer correct functionerende AGR-GPSapparatuur geïnstalleerd is, pas verder gebruiken na goedkeuring van de Mestbank als vermeld in het tweede lid.
§ 3. De Mestbank kan de goedkeuring, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, intrekken of kan bijkomende voorwaarden verbinden aan haar goedkeuring. De Mestbank brengt de betrokken erkende mestvoerder hiervan op de hoogte per brief, of per e-mail. De intrekking van de goedkeuring of de bijkomende voorwaarden gaan in de dag na de verzending van de brief of e-mail.
In afwijking van het eerste lid heeft een intrekking van de goedkeuring of een oplegging van bijkomende voorwaarden die gebeurt naar aanleiding van terreinvaststellingen, onmiddellijke uitwerking. De Mestbank brengt de betrokken erkende mestvoerder hiervan op het moment van de vaststelling op de hoogte en stuurt de erkende mestvoerder uiterlijk de volgende werkdag de bevestiging van de intrekking van de goedkeuring of van de bijkomende voorwaarden.
Art. 9.4.2.3. § 1er. S'il s'avère de manière soudaine et inattendue que l'appareillage AGR-GPS ne fonctionne plus correctement pour cause d'un manquement technique qui ne peut pas être réparé immédiatement, la Mestbank peut donner son consentement pour continuer à utiliser provisoirement le moyen de transport dans lequel est installé l'appareillage AGR-GPS qui ne fonctionne plus correctement, aux fins du transport d'engrais. Le transporteur d'engrais agréé introduit à cette fin à la Mestbank une demande, signée par lui-même et par son prestataire de services, qui contient les données suivantes :
1° la plaque d'immatriculation, le numéro de châssis, la marque et le type du moyen de transport dans lequel est installé l'appareillage AGR-GPS qui ne fonctionne plus correctement;
2° le numéro AGR, visé à l'article 9.4.5.2, alinéa 2, de l'appareil AGR-GPS concerné;
3° une description du manquement technique;
4° la date présumée de réparation de l'appareillage AGR-GPS qui ne fonctionne plus correctement.
§ 2. La Mestbank répond, par lettre ou par e-mail, dans un jour ouvrable suivant la réception d'une demande telle que visée au paragraphe 1er, si elle approuve la continuation provisoire de l'utilisation du moyen de transport dans lequel est installé l'appareillage AGR-GPS qui ne fonctionne plus correctement. La Mestbank peut assortir son assentiment de conditions supplémentaires.
Si la Mestbank approuve la demande, visée au paragraphe 1er, elle mentionne la période pendant laquelle le moyen de transport concerné peut être utilisé sans appareillage AGR-GPS fonctionnant correctement. Cette période peut s'élever à sept jours calendaires au maximum. Pendant cette période :
1° le moyen de transport en question est considéré comme un moyen de transport compatible avec AGR-GPS tel que visé au paragraphe 1er ;
2° l'heure de début et de fin de chaque chargement doit être notée sur le document d'écoulement d'engrais;
3° tout transport d'engrais par le moyen de transport concerné sera toujours accompagné de l'assentiment de la Mestbank.
Ce n'est qu'après l'assentiment de la Mestbank tel que visé à l'alinéa 2, que le transporteur d'engrais agréé peut continuer à utiliser le moyen de transport dans lequel est installé l'appareillage AGR-GPS qui ne fonctionne plus correctement.
§ 3. La Mestbank peut retirer l'assentiment, visé au paragraphe 2, alinéa 2, ou subordonner son assentiment à des conditions supplémentaires. La Mestbank en informe le transporteur d'engrais agréé par lettre ou par e-mail. Le retrait de l'assentiment ou les conditions supplémentaires produisent leurs effets le jour suivant l'envoi de la lettre ou de l'e-mail.
Par dérogation à l'alinéa 1er, un retrait de l'assentiment ou l'imposition de conditions supplémentaires qui se fait à l'occasion de constatations sur le terrain, produit immédiatement ses effets. La Mestbank en informe le transporteur d'engrais agréé concerné au moment de la constatation et envoie au transporteur d'engrais agréé la confirmation du retrait de l'assentiment ou des conditions supplémentaires au plus tard le jour ouvrable suivant.
1° la plaque d'immatriculation, le numéro de châssis, la marque et le type du moyen de transport dans lequel est installé l'appareillage AGR-GPS qui ne fonctionne plus correctement;
2° le numéro AGR, visé à l'article 9.4.5.2, alinéa 2, de l'appareil AGR-GPS concerné;
3° une description du manquement technique;
4° la date présumée de réparation de l'appareillage AGR-GPS qui ne fonctionne plus correctement.
§ 2. La Mestbank répond, par lettre ou par e-mail, dans un jour ouvrable suivant la réception d'une demande telle que visée au paragraphe 1er, si elle approuve la continuation provisoire de l'utilisation du moyen de transport dans lequel est installé l'appareillage AGR-GPS qui ne fonctionne plus correctement. La Mestbank peut assortir son assentiment de conditions supplémentaires.
Si la Mestbank approuve la demande, visée au paragraphe 1er, elle mentionne la période pendant laquelle le moyen de transport concerné peut être utilisé sans appareillage AGR-GPS fonctionnant correctement. Cette période peut s'élever à sept jours calendaires au maximum. Pendant cette période :
1° le moyen de transport en question est considéré comme un moyen de transport compatible avec AGR-GPS tel que visé au paragraphe 1er ;
2° l'heure de début et de fin de chaque chargement doit être notée sur le document d'écoulement d'engrais;
3° tout transport d'engrais par le moyen de transport concerné sera toujours accompagné de l'assentiment de la Mestbank.
Ce n'est qu'après l'assentiment de la Mestbank tel que visé à l'alinéa 2, que le transporteur d'engrais agréé peut continuer à utiliser le moyen de transport dans lequel est installé l'appareillage AGR-GPS qui ne fonctionne plus correctement.
§ 3. La Mestbank peut retirer l'assentiment, visé au paragraphe 2, alinéa 2, ou subordonner son assentiment à des conditions supplémentaires. La Mestbank en informe le transporteur d'engrais agréé par lettre ou par e-mail. Le retrait de l'assentiment ou les conditions supplémentaires produisent leurs effets le jour suivant l'envoi de la lettre ou de l'e-mail.
Par dérogation à l'alinéa 1er, un retrait de l'assentiment ou l'imposition de conditions supplémentaires qui se fait à l'occasion de constatations sur le terrain, produit immédiatement ses effets. La Mestbank en informe le transporteur d'engrais agréé concerné au moment de la constatation et envoie au transporteur d'engrais agréé la confirmation du retrait de l'assentiment ou des conditions supplémentaires au plus tard le jour ouvrable suivant.
Art. 9.4.2.4. In afwijking van artikel 9.4.2.2. en 9.4.2.3. kan de aanvraag, als vermeld in artikel 9.4.2.2, § 1, tweede lid of artikel 9.4.2.3, § 1 ingediend en afgehandeld worden via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
De minister kan nadere regels vaststellen over de wijze waarop deze indiening en afhandeling gebeurt.
De minister kan nadere regels vaststellen over de wijze waarop deze indiening en afhandeling gebeurt.
Art. 9.4.2.4. Par dérogation aux articles 9.4.2.2 et 9.4.2.3, la demande telle que visée à l'article 9.4.2.2, § 1er, alinéa 2, ou à l'article 9.4.2.3, § 1er, peut être introduite et traitée par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank.
Le Ministre peut arrêter les modalités relatives au mode d'introduction et de traitement de cette demande.
Le Ministre peut arrêter les modalités relatives au mode d'introduction et de traitement de cette demande.
Onderafdeling 3. - De erkenningsaanvraag
Sous-section 3. - La demande d'agrément
Art. 9.4.3.1. Eenieder die een erkenning wil als mestvoerder, en eenieder die een al bestaande erkenning als mestvoerder wil wijzigen of hernieuwen, dient een aanvraag in bij de Mestbank. Deze aanvraag wordt per e-mail of brief ingediend bij of tegen ontvangstbewijs overhandigd aan de Mestbank.
De aanvraag die per e-mail aan de Mestbank overgemaakt wordt, gebeurt onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° bij de e-mail wordt een ingescande versie gevoegd van de documenten die conform artikel 9.4.3.4., 9.4.3.5. of 9.4.3.6. aan de Mestbank overhandigd worden;
3° de aanvrager bewaart de originele documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4., 9.4.3.5. of 9.4.3.6.;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van de aanvraag bevestigd heeft.
De aanvraag die per e-mail aan de Mestbank overgemaakt wordt, gebeurt onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° bij de e-mail wordt een ingescande versie gevoegd van de documenten die conform artikel 9.4.3.4., 9.4.3.5. of 9.4.3.6. aan de Mestbank overhandigd worden;
3° de aanvrager bewaart de originele documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4., 9.4.3.5. of 9.4.3.6.;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van de aanvraag bevestigd heeft.
Art. 9.4.3.1. Chacun qui souhaite un agrément comme transporteur d'engrais, et chacun qui souhaite modifier ou renouveler un agrément existant, introduit une demande auprès de la Mestbank. Cette demande est introduite par e-mail ou par lettre ou est remise contre récépissé à la Mestbank.
La demande transmise par e-mail à la Mestbank, se fait aux conditions suivantes :
1° l'e-mail doit être envoyé à l'adresse e-mail mise à disposition à cet effet par la Mestbank;
2° l'e-mail est accompagné d'une version scannée des documents qui sont transmis à la Mestbank conformément à l'article 9.4.3.4, 9.4.3.5. ou 9.4.3.6;
3° le demandeur conserve les documents originaux, visés à l'article 9.4.3.4, 9.4.3.5 ou 9.4.3.6;
4° la transmission n'est valable qu'après la confirmation par e-mail de la Mestbank de la réception de la demande.
La demande transmise par e-mail à la Mestbank, se fait aux conditions suivantes :
1° l'e-mail doit être envoyé à l'adresse e-mail mise à disposition à cet effet par la Mestbank;
2° l'e-mail est accompagné d'une version scannée des documents qui sont transmis à la Mestbank conformément à l'article 9.4.3.4, 9.4.3.5. ou 9.4.3.6;
3° le demandeur conserve les documents originaux, visés à l'article 9.4.3.4, 9.4.3.5 ou 9.4.3.6;
4° la transmission n'est valable qu'après la confirmation par e-mail de la Mestbank de la réception de la demande.
Art. 9.4.3.2. Er wordt een aanvraag als vermeld in artikel 9.4.3.1, ingediend voor :
1° elke eerste aanvraag tot erkenning als erkende mestvoerder;
2° elke hernieuwing van een bestaande erkenning als erkende mestvoerder die ofwel al vervallen is, ofwel weldra zal vervallen;
3° elke wijziging van de transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen die de erkende mestvoerder gebruikt voor het transport of de opslag van dierlijke mest of andere meststoffen. De vervanging van een tijdelijk ongeschikt transportmiddel als vermeld in artikel 9.4.2.2, wordt niet beschouwd als een wijziging van de transportmiddelen die een erkende mestvoerder gebruikt voor het transport of de opslag van dierlijke mest of andere meststoffen.
1° elke eerste aanvraag tot erkenning als erkende mestvoerder;
2° elke hernieuwing van een bestaande erkenning als erkende mestvoerder die ofwel al vervallen is, ofwel weldra zal vervallen;
3° elke wijziging van de transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen die de erkende mestvoerder gebruikt voor het transport of de opslag van dierlijke mest of andere meststoffen. De vervanging van een tijdelijk ongeschikt transportmiddel als vermeld in artikel 9.4.2.2, wordt niet beschouwd als een wijziging van de transportmiddelen die een erkende mestvoerder gebruikt voor het transport of de opslag van dierlijke mest of andere meststoffen.
Art. 9.4.3.2. Une demande telle que visée à l'article 9.4.3.1, doit être introduite pour :
1° toute première demande d'agrément comme transporteur d'engrais agréé;
2° tout renouvellement d'un agrément existant comme transporteur d'engrais agréé qui soit a déjà expiré, soit expirera bientôt;
3° toute modification des moyens de transport ou des stockages temporaires mobiles que le transporteur d'engrais agréé utilise pour le transport ou pour le stockage d'effluents d'élevage ou d'autres engrais. Le remplacement d'un moyen de transport temporairement impropre tel que visé à l'article 9.4.2.2, n'est pas considéré comme une modification des moyens de transport qu'un transporteur d'engrais agréé utilise pour le transport ou le stockage d'effluents d'élevage ou d'autres engrais.
1° toute première demande d'agrément comme transporteur d'engrais agréé;
2° tout renouvellement d'un agrément existant comme transporteur d'engrais agréé qui soit a déjà expiré, soit expirera bientôt;
3° toute modification des moyens de transport ou des stockages temporaires mobiles que le transporteur d'engrais agréé utilise pour le transport ou pour le stockage d'effluents d'élevage ou d'autres engrais. Le remplacement d'un moyen de transport temporairement impropre tel que visé à l'article 9.4.2.2, n'est pas considéré comme une modification des moyens de transport qu'un transporteur d'engrais agréé utilise pour le transport ou le stockage d'effluents d'élevage ou d'autres engrais.
Art. 9.4.3.3. § 1. De aanvrager betaalt de kosten die verbonden zijn aan de behandeling van de aanvraag, vermeld in artikel 9.4.3.2.
Voor aanvragen als vermeld in artikel 9.4.3.2, 1° en 2°, zijn de kosten vastgesteld op honderd euro.
Voor aanvragen als vermeld in artikel 9.4.3.2, 3°, zijn de kosten vastgesteld op vijftig euro.
In afwijking van het eerste tot en met het derde lid, zijn er geen kosten verbonden aan de aanvraag, vermeld in artikel 9.4.3.2, 3°, als de aanvraag alleen betrekking heeft op het schrappen van transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen, uit de erkenning.
§ 2. De dossierkosten, vermeld in paragraaf 1, zijn verschuldigd op het tijdstip dat de aanvrager de aanvraag indient. Het verschuldigde bedrag wordt gestort op de hiervoor bestemde rekening van de VLM.
Voor aanvragen als vermeld in artikel 9.4.3.2, 1° en 2°, zijn de kosten vastgesteld op honderd euro.
Voor aanvragen als vermeld in artikel 9.4.3.2, 3°, zijn de kosten vastgesteld op vijftig euro.
In afwijking van het eerste tot en met het derde lid, zijn er geen kosten verbonden aan de aanvraag, vermeld in artikel 9.4.3.2, 3°, als de aanvraag alleen betrekking heeft op het schrappen van transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen, uit de erkenning.
§ 2. De dossierkosten, vermeld in paragraaf 1, zijn verschuldigd op het tijdstip dat de aanvrager de aanvraag indient. Het verschuldigde bedrag wordt gestort op de hiervoor bestemde rekening van de VLM.
Art. 9.4.3.3. § 1er. Le demandeur doit payer les frais liés au traitement de la demande, visée à l'article 9.4.3.2.
Pour les demandes telles que visées à l'article 9.4.3.2, 1° et 2°, les frais sont fixés à cent euros.
Pour les demandes telles que visées à l'article 9.4.3.2, 3°, les frais sont fixés à cinquante euros.
Par dérogation aux alinéas 1er à 3 inclus, aucun frais n'est lié à la demande, visée à l'article 9.4.3.2, 3°, si la demande a uniquement trait à la suppression de moyens de transport ou de stockages temporaires mobiles de l'agrément.
§ 2. Les frais de dossier, visés au paragraphe 1er, sont dus au moment que le demandeur introduit la demande. Le montant dû doit être versé sur le compte de la VLM destiné à cet effet.
Pour les demandes telles que visées à l'article 9.4.3.2, 1° et 2°, les frais sont fixés à cent euros.
Pour les demandes telles que visées à l'article 9.4.3.2, 3°, les frais sont fixés à cinquante euros.
Par dérogation aux alinéas 1er à 3 inclus, aucun frais n'est lié à la demande, visée à l'article 9.4.3.2, 3°, si la demande a uniquement trait à la suppression de moyens de transport ou de stockages temporaires mobiles de l'agrément.
§ 2. Les frais de dossier, visés au paragraphe 1er, sont dus au moment que le demandeur introduit la demande. Le montant dû doit être versé sur le compte de la VLM destiné à cet effet.
Art. 9.4.3.4. Bij elke eerste aanvraag tot erkenning als erkende mestvoerder, vermeld in artikel 9.4.3.2, 1°, verstrekt de aanvrager minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een eerste aanvraag tot erkenning als erkende mestvoerder;
2° de identificatiegegevens van de aanvrager, namelijk :
a) als het een natuurlijke persoon betreft : de naam, de voornaam, het woonadres, het telefoonnummer, het ondernemingsnummer en het e-mailadres;
b) als het een rechtspersoon betreft : de naam, de maatschappelijke zetel, het telefoonnummer, het ondernemingsnummer en het e-mailadres, en de naam en de hoedanigheid van de persoon of personen die hetzij juridisch aansprakelijk zijn voor de rechtspersoon hetzij een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleden;
3° het werkadres als het een natuurlijke persoon betreft, of de exploitatiezetel als het een rechtspersoon betreft;
4° het merk, het type, het effectieve laadvermogen, de nummerplaat en het chassisnummer van alle transportmiddelen die voor het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen ingezet zullen worden met voor elk van deze transportmiddelen de aanduiding of het betrokken transportmiddel geschikt is voor het transport van vloeibare of van vaste mestsoorten;
5° een kopie van de volledige inschrijvingsbewijzen van alle transportmiddelen die voor het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen zullen worden ingezet;
6° de capaciteit van elke tijdelijk verplaatsbare opslag, die gebruikt wordt voor de opslag van dierlijke mest of andere meststoffen, met voor elk van deze opslagen het merk, het type en het chassisnummer van de opslag alsook de locatie van elke mestzak die gebruikt wordt als tijdelijke verplaatsbare opslag;
7° het merk, het type en het versienummer van elk AGR-GPS-apparaat waarover de aanvrager beschikt en de nummerplaat van het transportmiddel waarop het AGR-GPS-apparaat in kwestie geïnstalleerd is;
8° het merk, het type en het versienummer van elke sensor die deel uitmaakt van de AGR-GPS-apparatuur en in voorkomend geval de nummerplaat van het transportmiddel waarop de sensor in kwestie geïnstalleerd is;
9° de naam en het adres van de GPS-dienstverlener waarop een beroep zal worden gedaan om de nodige gegevens van de mesttransporten, die verstuurd worden vanuit de transportmiddelen, te ontvangen en door te sturen naar de Mestbank;
10° het bewijs van storting of overschrijving van de dossierkosten, vermeld in artikel 9.4.3.3;
11° een bewijs, niet ouder dan één maand, afgegeven door de bevoegde overheid waaruit blijkt dat de aanvrager in de drie voorafgaande jaren :
a) geen strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de verordening nr. 1069/2009 of van de verordening nr. 1013/2006;
b) in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden als transporteur of als landbouwer, geen strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen in de lidstaat waar de aanvrager onderdaan van is;
12° als een rechtspersoon de aanvraag doet : een afschrift van de oprichtingsakte evenals van alle wijzigingsakten tot op de datum van de aanvraag;
13° een verklaring op eer dat de gegevens vermeld in de aanvraag correct zijn, ondertekend door de aanvrager. Als de aanvrager een rechtspersoon betreft, wordt dit ondertekend door eenieder die hetzij juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon hetzij een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt.
In afwijking van het eerste lid, 4°, moet voor transportmiddelen bestemd voor het vervoer over het water, niet de nummerplaat en het chassisnummer vermeld worden, maar wel de naam of de kenspreuk en het nummer van de meetbrief.
In voorkomend geval wordt voor elk van de personen, vermeld in artikel 9.4.1.2, tweede lid, een bewijs als vermeld in het eerste lid, 11°, bij de aanvraag gevoegd.
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een eerste aanvraag tot erkenning als erkende mestvoerder;
2° de identificatiegegevens van de aanvrager, namelijk :
a) als het een natuurlijke persoon betreft : de naam, de voornaam, het woonadres, het telefoonnummer, het ondernemingsnummer en het e-mailadres;
b) als het een rechtspersoon betreft : de naam, de maatschappelijke zetel, het telefoonnummer, het ondernemingsnummer en het e-mailadres, en de naam en de hoedanigheid van de persoon of personen die hetzij juridisch aansprakelijk zijn voor de rechtspersoon hetzij een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleden;
3° het werkadres als het een natuurlijke persoon betreft, of de exploitatiezetel als het een rechtspersoon betreft;
4° het merk, het type, het effectieve laadvermogen, de nummerplaat en het chassisnummer van alle transportmiddelen die voor het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen ingezet zullen worden met voor elk van deze transportmiddelen de aanduiding of het betrokken transportmiddel geschikt is voor het transport van vloeibare of van vaste mestsoorten;
5° een kopie van de volledige inschrijvingsbewijzen van alle transportmiddelen die voor het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen zullen worden ingezet;
6° de capaciteit van elke tijdelijk verplaatsbare opslag, die gebruikt wordt voor de opslag van dierlijke mest of andere meststoffen, met voor elk van deze opslagen het merk, het type en het chassisnummer van de opslag alsook de locatie van elke mestzak die gebruikt wordt als tijdelijke verplaatsbare opslag;
7° het merk, het type en het versienummer van elk AGR-GPS-apparaat waarover de aanvrager beschikt en de nummerplaat van het transportmiddel waarop het AGR-GPS-apparaat in kwestie geïnstalleerd is;
8° het merk, het type en het versienummer van elke sensor die deel uitmaakt van de AGR-GPS-apparatuur en in voorkomend geval de nummerplaat van het transportmiddel waarop de sensor in kwestie geïnstalleerd is;
9° de naam en het adres van de GPS-dienstverlener waarop een beroep zal worden gedaan om de nodige gegevens van de mesttransporten, die verstuurd worden vanuit de transportmiddelen, te ontvangen en door te sturen naar de Mestbank;
10° het bewijs van storting of overschrijving van de dossierkosten, vermeld in artikel 9.4.3.3;
11° een bewijs, niet ouder dan één maand, afgegeven door de bevoegde overheid waaruit blijkt dat de aanvrager in de drie voorafgaande jaren :
a) geen strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de verordening nr. 1069/2009 of van de verordening nr. 1013/2006;
b) in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden als transporteur of als landbouwer, geen strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen in de lidstaat waar de aanvrager onderdaan van is;
12° als een rechtspersoon de aanvraag doet : een afschrift van de oprichtingsakte evenals van alle wijzigingsakten tot op de datum van de aanvraag;
13° een verklaring op eer dat de gegevens vermeld in de aanvraag correct zijn, ondertekend door de aanvrager. Als de aanvrager een rechtspersoon betreft, wordt dit ondertekend door eenieder die hetzij juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon hetzij een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt.
In afwijking van het eerste lid, 4°, moet voor transportmiddelen bestemd voor het vervoer over het water, niet de nummerplaat en het chassisnummer vermeld worden, maar wel de naam of de kenspreuk en het nummer van de meetbrief.
In voorkomend geval wordt voor elk van de personen, vermeld in artikel 9.4.1.2, tweede lid, een bewijs als vermeld in het eerste lid, 11°, bij de aanvraag gevoegd.
Art. 9.4.3.4. Lors de toute première demande d'agrément comme transporteur d'engrais agréé, visée à l'article 9.4.3.2, 1°, le demandeur transmet au minimum les données ou les documents suivants à la Mestbank :
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit d'une première demande d'agrément comme transporteur d'engrais agréé;
2° les données d'identification du demandeur, à savoir :
a) lorsqu'il s'agit d'une personne physique : le nom, le prénom, l'adresse, le numéro de téléphone, le numéro d'entreprise et l'adresse e-mail;
b) lorsqu'il s'agit d'une personne morale : le nom, le siège social, le numéro de téléphone, le numéro d'entreprise et l'adresse e-mail, et le nom et la qualité de la personne ou des personnes qui soit, sont juridiquement responsable de la personne morale, soit revêtent une fonction dirigeante dans la personne morale;
3° l'adresse de travail dans le cas d'une personne physique ou le siège d'exploitation dans le cas d'une personne morale;
4° la marque, le type, la capacité de chargement effective, la plaque d'immatriculation et le numéro de châssis de tous les moyens de transport qui seront affectés au transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais et pour chaque moyen de transport la mention si le moyen de transport concerné est apte au transport d'engrais liquides ou solides;
5° une copie des certificats d'immatriculation complets de tous les moyens de transport affectés au transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais;
6° la capacité de chaque stockage temporaire mobile qui est utilisé pour le stockage d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, et pour chaque stockage temporaire mobile la mention de la marque, du type et du numéro de châssis du stockage, ainsi que le lieu de chaque sac à engrais qui est utilisé comme stockage temporaire mobile;
7° la marque, le type et le numéro de version de chaque appareil AGR-GPS dont le demandeur dispose et la plaque d'immatriculation du moyen de transport dans lequel est installé l'appareil AGR-GPS en question;
8° la marque, le type et le numéro de version de chaque capteur qui fait partie de l'appareillage AGR-GPS et, le cas échéant, la plaque d'immatriculation du moyen de transport sur lequel est installé le capteur en question;
9° le nom et l'adresse du prestataire de services GPS auquel il fera appel pour recevoir et transmettre à la Mestbank les données nécessaires sur les transports d'engrais émises à partir des moyens de transport;
10° la preuve de versement ou de virement des frais de dossier, visés à l'article 9.4.3.3;
11° la preuve, datant de moins d'un mois, délivrée par l'autorité compétente, faisant apparaître que, dans les trois années précédentes, le demandeur :
a) n'a pas encouru de condamnation pénale dans le cadre du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, du règlement n° 1069/2009 ou du règlement n° 1013/2006;
b) n'a pas encouru une condamnation pénale dans l'Etat membre dont le demandeur est ressortissant, dans le cadre de l'exercice de ses activités comme transporteur ou comme agriculteur;
12° lorsqu'une personne morale introduit la demande : une copie de l'acte de constitution et de tous les actes modificateurs jusqu'à la date de la demande;
13° une déclaration sur l'honneur que les renseignements repris dans la demande sont corrects, signée par le demandeur. Lorsque le demandeur est une personne morale, cette déclaration est signée par quiconque est juridiquement responsable de la personne morale ou revêt une fonction dirigeante dans la personne morale.
Par dérogation à l'alinéa 1er, 4°, pour des moyens de transport destinés au transport par eau, il ne faut pas mentionner la plaque d'immatriculation et le numéro de châssis, mais bien la dénomination ou la devise, et le numéro du certificat de tonnage.
Le cas échéant, une preuve telle que visée à l'alinéa 1er, 11°, est jointe à la demande pour chacune des personnes visées à l'article 9.4.1.2, alinéa 2.
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit d'une première demande d'agrément comme transporteur d'engrais agréé;
2° les données d'identification du demandeur, à savoir :
a) lorsqu'il s'agit d'une personne physique : le nom, le prénom, l'adresse, le numéro de téléphone, le numéro d'entreprise et l'adresse e-mail;
b) lorsqu'il s'agit d'une personne morale : le nom, le siège social, le numéro de téléphone, le numéro d'entreprise et l'adresse e-mail, et le nom et la qualité de la personne ou des personnes qui soit, sont juridiquement responsable de la personne morale, soit revêtent une fonction dirigeante dans la personne morale;
3° l'adresse de travail dans le cas d'une personne physique ou le siège d'exploitation dans le cas d'une personne morale;
4° la marque, le type, la capacité de chargement effective, la plaque d'immatriculation et le numéro de châssis de tous les moyens de transport qui seront affectés au transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais et pour chaque moyen de transport la mention si le moyen de transport concerné est apte au transport d'engrais liquides ou solides;
5° une copie des certificats d'immatriculation complets de tous les moyens de transport affectés au transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais;
6° la capacité de chaque stockage temporaire mobile qui est utilisé pour le stockage d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, et pour chaque stockage temporaire mobile la mention de la marque, du type et du numéro de châssis du stockage, ainsi que le lieu de chaque sac à engrais qui est utilisé comme stockage temporaire mobile;
7° la marque, le type et le numéro de version de chaque appareil AGR-GPS dont le demandeur dispose et la plaque d'immatriculation du moyen de transport dans lequel est installé l'appareil AGR-GPS en question;
8° la marque, le type et le numéro de version de chaque capteur qui fait partie de l'appareillage AGR-GPS et, le cas échéant, la plaque d'immatriculation du moyen de transport sur lequel est installé le capteur en question;
9° le nom et l'adresse du prestataire de services GPS auquel il fera appel pour recevoir et transmettre à la Mestbank les données nécessaires sur les transports d'engrais émises à partir des moyens de transport;
10° la preuve de versement ou de virement des frais de dossier, visés à l'article 9.4.3.3;
11° la preuve, datant de moins d'un mois, délivrée par l'autorité compétente, faisant apparaître que, dans les trois années précédentes, le demandeur :
a) n'a pas encouru de condamnation pénale dans le cadre du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, du règlement n° 1069/2009 ou du règlement n° 1013/2006;
b) n'a pas encouru une condamnation pénale dans l'Etat membre dont le demandeur est ressortissant, dans le cadre de l'exercice de ses activités comme transporteur ou comme agriculteur;
12° lorsqu'une personne morale introduit la demande : une copie de l'acte de constitution et de tous les actes modificateurs jusqu'à la date de la demande;
13° une déclaration sur l'honneur que les renseignements repris dans la demande sont corrects, signée par le demandeur. Lorsque le demandeur est une personne morale, cette déclaration est signée par quiconque est juridiquement responsable de la personne morale ou revêt une fonction dirigeante dans la personne morale.
Par dérogation à l'alinéa 1er, 4°, pour des moyens de transport destinés au transport par eau, il ne faut pas mentionner la plaque d'immatriculation et le numéro de châssis, mais bien la dénomination ou la devise, et le numéro du certificat de tonnage.
Le cas échéant, une preuve telle que visée à l'alinéa 1er, 11°, est jointe à la demande pour chacune des personnes visées à l'article 9.4.1.2, alinéa 2.
Art. 9.4.3.5. Bij elke hernieuwing van een bestaande erkenning als erkende mestvoerder, vermeld in artikel 9.4.3.2, 2°, verstrekt de aanvrager minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een hernieuwing van een bestaande erkenning als erkende mestvoerder;
2° de identificatiegegevens van de erkende mestvoerder, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° de gegevens of documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4, eerste lid, 10°, 11° en 13° ;
4° de gegevens of documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4, eerste lid, 2° tot en met 9° en 12°, als die sinds een vorige aanvraag als vermeld in artikel 9.4.3.2, nieuw of gewijzigd zijn.
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een hernieuwing van een bestaande erkenning als erkende mestvoerder;
2° de identificatiegegevens van de erkende mestvoerder, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° de gegevens of documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4, eerste lid, 10°, 11° en 13° ;
4° de gegevens of documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4, eerste lid, 2° tot en met 9° en 12°, als die sinds een vorige aanvraag als vermeld in artikel 9.4.3.2, nieuw of gewijzigd zijn.
Art. 9.4.3.5. Lors de tout renouvellement d'un agrément existant comme transporteur d'engrais agréé, visé à l'article 9.4.3.2, 2°, le demandeur transmet au minimum les données ou les documents suivants à la Mestbank :
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit d'un renouvellement d'un agrément existant comme transporteur d'engrais agréé;
2° les données d'identification du transporteur d'engrais agréé, à savoir le numéro de gérant, le numéro de société de gérance, le nom et l'adresse;
3° les données ou les documents, visés à l'article 9.4.3.4, alinéa 1er, 10°, 11° et 13° ;
4° les données ou les documents, visés à l'article 9.4.3.4, alinéa 1er, 2° à 9° inclus, et 12°, si ceux-ci sont nouveaux ou ont été modifiés depuis une demande précédente telle que visée à l'article 9.4.6.5.
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit d'un renouvellement d'un agrément existant comme transporteur d'engrais agréé;
2° les données d'identification du transporteur d'engrais agréé, à savoir le numéro de gérant, le numéro de société de gérance, le nom et l'adresse;
3° les données ou les documents, visés à l'article 9.4.3.4, alinéa 1er, 10°, 11° et 13° ;
4° les données ou les documents, visés à l'article 9.4.3.4, alinéa 1er, 2° à 9° inclus, et 12°, si ceux-ci sont nouveaux ou ont été modifiés depuis une demande précédente telle que visée à l'article 9.4.6.5.
Art. 9.4.3.6. Bij elke wijziging van de transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen die een erkende mestvoerder gebruikt voor het transport of de opslag van dierlijke mest of andere meststoffen, vermeld in artikel 9.4.3.2, 3°, verstrekt de aanvrager minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een wijziging van de transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen die de erkende mestvoerder gebruikt voor het transport of de opslag van dierlijke mest of andere meststoffen;
2° de identificatiegegevens van de erkende mestvoerder, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° de gegevens of documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4, eerste lid, 4° tot en met 9°, die betrekking hebben op de nieuwe transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen;
4° de gegevens of documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4, eerste lid, 10° en 13° ;
5° de gegevens of documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4, eerste lid, 2°, 3°, 11° en 12°, als die sinds een vorige aanvraag als vermeld in artikel 9.4.3.2, nieuw of gewijzigd zijn.
Als de aanvraag alleen betrekking heeft op het schrappen van transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen, uit de erkenning, bezorgt de aanvrager in afwijking van het eerste lid, minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om het schrappen van transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen uit de erkenning;
2° de identificatiegegevens van de aanvrager, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° het merk, het type, het chassisnummer en in voorkomend geval de nummerplaat van elk transportmiddel of elke verplaatsbare opslag die de aanvrager uit de erkenning wil schrappen.
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een wijziging van de transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen die de erkende mestvoerder gebruikt voor het transport of de opslag van dierlijke mest of andere meststoffen;
2° de identificatiegegevens van de erkende mestvoerder, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° de gegevens of documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4, eerste lid, 4° tot en met 9°, die betrekking hebben op de nieuwe transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen;
4° de gegevens of documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4, eerste lid, 10° en 13° ;
5° de gegevens of documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4, eerste lid, 2°, 3°, 11° en 12°, als die sinds een vorige aanvraag als vermeld in artikel 9.4.3.2, nieuw of gewijzigd zijn.
Als de aanvraag alleen betrekking heeft op het schrappen van transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen, uit de erkenning, bezorgt de aanvrager in afwijking van het eerste lid, minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om het schrappen van transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen uit de erkenning;
2° de identificatiegegevens van de aanvrager, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° het merk, het type, het chassisnummer en in voorkomend geval de nummerplaat van elk transportmiddel of elke verplaatsbare opslag die de aanvrager uit de erkenning wil schrappen.
Art. 9.4.3.6. Lors de chaque modification des moyens de transport ou des stockages temporaires mobiles qu'un transporteur d'engrais agréé utilise pour le transport ou le stockage d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, visée à l'article 9.4.3.2, 3°, le demandeur transmet au minimum les données ou les documents suivants à la Mestbank :
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit d'une modification des moyens de transport ou des stockages temporaires mobiles que le transporteur d'engrais agréé utilise pour le transport ou pour le stockage d'effluents d'élevage ou d'autres engrais;
2° les données d'identification du transporteur d'engrais agréé, à savoir le numéro de gérant, le numéro de société de gérance, le nom et l'adresse;
3° les données ou les documents, visés à l'article 9.4.3.4, alinéa premier, 4° à 9° inclus, qui concernent les nouveaux moyens de transport ou stockages temporaires mobiles;
4° les données ou les documents, visés à l'article 9.4.3.4, alinéa 1er, 10° et 13° ;
5° les données ou les documents, visés à l'article 9.4.3.4, alinéa 1er, 2°, 3°, 11° et 12°, si ceux-ci sont nouveaux ou ont été modifiés depuis une demande précédente telle que visée à l'article 9.4.3.2.
Si la demande ne concerne que la suppression de moyens de transport ou de stockages temporaires mobiles, de l'agrément, le demandeur doit transmettre, par dérogation à l'alinéa 1er, au minimum les données ou les documents suivants à la Mestbank :
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit de la suppression de moyens de transport ou de stockages temporaires mobiles de l'agrément;
2° les données d'identification du demandeur, à savoir le numéro de gérant, le numéro de société de gérance, le nom et l'adresse;
3° la marque, le type, le numéro de châssis et, le cas échéant, la plaque d'immatriculation de chaque moyen de transport ou de chaque stockage mobile que le demandeur souhaite supprimer de l'agrément.
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit d'une modification des moyens de transport ou des stockages temporaires mobiles que le transporteur d'engrais agréé utilise pour le transport ou pour le stockage d'effluents d'élevage ou d'autres engrais;
2° les données d'identification du transporteur d'engrais agréé, à savoir le numéro de gérant, le numéro de société de gérance, le nom et l'adresse;
3° les données ou les documents, visés à l'article 9.4.3.4, alinéa premier, 4° à 9° inclus, qui concernent les nouveaux moyens de transport ou stockages temporaires mobiles;
4° les données ou les documents, visés à l'article 9.4.3.4, alinéa 1er, 10° et 13° ;
5° les données ou les documents, visés à l'article 9.4.3.4, alinéa 1er, 2°, 3°, 11° et 12°, si ceux-ci sont nouveaux ou ont été modifiés depuis une demande précédente telle que visée à l'article 9.4.3.2.
Si la demande ne concerne que la suppression de moyens de transport ou de stockages temporaires mobiles, de l'agrément, le demandeur doit transmettre, par dérogation à l'alinéa 1er, au minimum les données ou les documents suivants à la Mestbank :
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit de la suppression de moyens de transport ou de stockages temporaires mobiles de l'agrément;
2° les données d'identification du demandeur, à savoir le numéro de gérant, le numéro de société de gérance, le nom et l'adresse;
3° la marque, le type, le numéro de châssis et, le cas échéant, la plaque d'immatriculation de chaque moyen de transport ou de chaque stockage mobile que le demandeur souhaite supprimer de l'agrément.
Art. 9.4.3.7. De aanvrager legt, als de Mestbank erom verzoekt, ook alle andere documenten voor die zij nodig acht.
Art. 9.4.3.7. A la demande de la Mestbank, le demandeur doit produire tous les autres documents qu'elle estime utiles.
Onderafdeling 4. - De behandeling van een erkenningsaanvraag
Sous-section 4. - Le traitement d'une demande d'agrément
Art. 9.4.4.1. Als de aanvraag, vermeld in artikel 9.4.3.2, onvolledig is, meldt de Mestbank dit aan de aanvrager binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag. Bij ontstentenis van melding binnen deze termijn wordt de aanvraag als volledig beschouwd.
Als de aanvrager een melding van onvolledigheid ontvangt, bezorgt hij binnen dertig kalenderdagen, de ontbrekende gegevens aan de Mestbank bezorgen.
Als de aanvrager een melding van onvolledigheid ontvangt, bezorgt hij binnen dertig kalenderdagen, de ontbrekende gegevens aan de Mestbank bezorgen.
Art. 9.4.4.1. Si la demande, visée à l'article 9.4.3.2, est incomplète, la Mestbank en informe le demandeur dans les trente jours calendaires après la réception de la demande. A défaut de notification dans ce délai, la demande est réputée complète.
Lorsque le demandeur reçoit une notification du caractère incomplet, il doit transmettre les données manquantes à la Mestbank dans les trente jours calendaires.
Lorsque le demandeur reçoit une notification du caractère incomplet, il doit transmettre les données manquantes à la Mestbank dans les trente jours calendaires.
Art. 9.4.4.2. § 1. De Mestbank brengt de aanvrager binnen zestig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag, vermeld in artikel 9.4.3.2 in kennis van haar beslissing. Als de Mestbank met toepassing van artikel 9.4.4.1, eerste lid, aan de aanvrager gemeld heeft dat de aanvraag onvolledig was, brengt de Mestbank de aanvrager binnen negentig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag, vermeld in artikel 9.4.3.2 in kennis van haar beslissing.
Bij met redenen omklede brief, gericht aan de aanvrager van de erkenning, kan de Mestbank de termijn, vermeld in het eerste lid, eenmalig verlengen met een periode van dertig kalenderdagen.
Bij met redenen omklede brief, gericht aan de aanvrager van de erkenning, kan de Mestbank de termijn, vermeld in het eerste lid, eenmalig verlengen met een periode van dertig kalenderdagen.
Art. 9.4.4.2. § 1er. La Mestbank informe le demandeur dans les soixante jours calendaires après la réception de la demande, visée à l'article 9.4.3.2, de sa décision. Si la Mestbank a informé le demandeur du caractère incomplet de la demande, en application de l'article 9.4.4.1, alinéa 1er, la Mestbank informe le demandeur dans les nonante jours calendaires après la réception de la demande, visée à l'article 9.4.3.2, de sa décision.
La Mestbank peut, par lettre motivée adressée au demandeur de l'agrément, prolonger une fois le délai, visé à l'alinéa 1er, d'une période de trente jours calendaires.
La Mestbank peut, par lettre motivée adressée au demandeur de l'agrément, prolonger une fois le délai, visé à l'alinéa 1er, d'une période de trente jours calendaires.
Art. 9.4.4.3. In afwijking van artikel 9.4.4.2 wordt bij een hernieuwing van een bestaande erkenning als erkende mestvoerder die nog niet vervallen is, de beslissing van de Mestbank niet eerder dan één maand voor het verstrijken van de lopende erkenningstermijn gemeld.
Art. 9.4.4.3. Par dérogation à l'article 9.4.4.2, en cas d'un renouvellement d'un agrément existant comme transporteur d'engrais agréé qui n'a pas encore expiré, la décision de la Mestbank n'est pas communiquée plus tôt qu'un mois avant l'expiration du délai d'agrément en cours.
Art. 9.4.4.4. § 1. Als de erkenning wordt toegekend, wordt dat gemeld via een erkenningsbeslissing. In die erkenningsbeslissing worden alle transportmiddelen en alle tijdelijk verplaatsbare opslagen opgesomd waarvoor de erkenning geldt.
Een mestvoerder is slechts erkend voor de transportmiddelen en de tijdelijk verplaatsbare opslagen die vermeld zijn in de erkenningsbeslissing.
§ 2. Als de erkenning wordt geweigerd, wordt dat gemeld via een weigeringsbeslissing met vermelding van de wijze waarop daartegen beroep kan worden ingesteld.
Een mestvoerder is slechts erkend voor de transportmiddelen en de tijdelijk verplaatsbare opslagen die vermeld zijn in de erkenningsbeslissing.
§ 2. Als de erkenning wordt geweigerd, wordt dat gemeld via een weigeringsbeslissing met vermelding van de wijze waarop daartegen beroep kan worden ingesteld.
Art. 9.4.4.4. § 1er. Si l'agrément est octroyé, il en est fait notification par le biais d'une décision d'agrément. Cette décision d'agrément énumère tous les moyens de transport et tous les stockages temporaires mobiles faisant l'objet de l'agrément.
Un transporteur d'engrais n'est agréé que pour les moyens de transport et les stockages temporaires mobiles faisant l'objet de la décision d'agrément.
§ 2. Si l'agrément est refusé, il en est fait notification par le biais d'une décision de refus mentionnant les modalités de recours.
Un transporteur d'engrais n'est agréé que pour les moyens de transport et les stockages temporaires mobiles faisant l'objet de la décision d'agrément.
§ 2. Si l'agrément est refusé, il en est fait notification par le biais d'une décision de refus mentionnant les modalités de recours.
Art. 9.4.4.5. § 1. Binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de kennisgeving van de beslissing, vermeld in artikel 9.4.4.4, § 2 kan de aanvrager met een beveiligde zending met bericht van ontvangst beroep instellen bij de gedelegeerd bestuurder van de VLM.
§ 2. De indiener van het beroep betaalt de kosten die verbonden zijn aan de behandeling van het beroep. Deze kosten zijn vastgesteld op honderd euro.
De dossierkosten zijn verschuldigd op het tijdstip dat de aanvrager het beroep indient. Het verschuldigde bedrag wordt gestort op de hiervoor bestemde rekening van de VLM. Als het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, worden de kosten teruggestort.
§ 3. De gedelegeerd bestuurder van de VLM deelt met een beveiligde zending zijn beslissing mee binnen zestig kalenderdagen na ontvangst van het beroep.
§ 2. De indiener van het beroep betaalt de kosten die verbonden zijn aan de behandeling van het beroep. Deze kosten zijn vastgesteld op honderd euro.
De dossierkosten zijn verschuldigd op het tijdstip dat de aanvrager het beroep indient. Het verschuldigde bedrag wordt gestort op de hiervoor bestemde rekening van de VLM. Als het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, worden de kosten teruggestort.
§ 3. De gedelegeerd bestuurder van de VLM deelt met een beveiligde zending zijn beslissing mee binnen zestig kalenderdagen na ontvangst van het beroep.
Art. 9.4.4.5. § 1er. Dans un délai de trente jours calendaires à compter de la notification de la décision, visée à l'article 9.4.4.2, § 2, le demandeur peut former un recours, par envoi sécurisé avec accusé de réception, auprès de l'administrateur délégué de la VLM.
§ 2. L'auteur du recours doit payer les frais liés au traitement du recours. Ces frais sont fixés à cent euros.
Les frais de dossier sont dus au moment que le demandeur introduit le recours. Le montant dû doit être versé sur le compte de la VLM destiné à cet effet. Si le recours est jugé fondé en tout ou en partie, les frais sont remboursés.
§ 3. L'administrateur délégué de la VLM notifie sa décision par envoi sécurisé dans les soixante jours calendaires après réception du recours.
§ 2. L'auteur du recours doit payer les frais liés au traitement du recours. Ces frais sont fixés à cent euros.
Les frais de dossier sont dus au moment que le demandeur introduit le recours. Le montant dû doit être versé sur le compte de la VLM destiné à cet effet. Si le recours est jugé fondé en tout ou en partie, les frais sont remboursés.
§ 3. L'administrateur délégué de la VLM notifie sa décision par envoi sécurisé dans les soixante jours calendaires après réception du recours.
Art. 9.4.4.6. In afwijking van artikel 9.4.4.1. tot en met artikel 9.4.4.5. kan de communicatie tussen de Mestbank en de aanvrager gebeuren bij mail of via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket. De minister kan nadere regels vaststellen omtrent de wijze waarop dit dient te gebeuren.
Art. 9.4.4.6. Par dérogation aux articles 9.4.4.1 à 9.4.4.5 inclus, la communication entre la Mestbank et le demandeur peut se faire par e-mail ou par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank. Le Ministre peut arrêter des modalités y afférentes.
Onderafdeling 5. - Gebruikseisen aan een erkenning als mestvoerder
Sous-section 5. - Exigences d'utilisation relatives à un agrément comme transporteur d'engrais
Art. 9.4.5.1. Een erkenning als mestvoerder wordt voor een periode van maximaal 5 jaar verleend.
Een aanvraag tot hernieuwing van de erkenning als mestvoerder als vermeld in artikel 9.4.3.2, 2°, kan niet eerder dan honderdtwintig kalenderdagen vóór het verstrijken van de lopende erkenningstermijn ingediend worden.
Een aanvraag tot hernieuwing van de erkenning als mestvoerder als vermeld in artikel 9.4.3.2, 2°, kan niet eerder dan honderdtwintig kalenderdagen vóór het verstrijken van de lopende erkenningstermijn ingediend worden.
Art. 9.4.5.1. Un agrément comme transporteur d'engrais est octroyé pour une période d'au maximum 5 ans.
Une demande de renouvellement de l'agrément comme transporteur d'engrais, telle que visée à l'article 9.4.3.2, 2°, ne peut pas être introduite plus tôt que cent vingt jours calendaires avant l'expiration du délai d'agrément en cours.
Une demande de renouvellement de l'agrément comme transporteur d'engrais, telle que visée à l'article 9.4.3.2, 2°, ne peut pas être introduite plus tôt que cent vingt jours calendaires avant l'expiration du délai d'agrément en cours.
Art. 9.4.5.2. De Mestbank geeft aan de erkende mestvoerder een uniek nummer af voor elke tijdelijk verplaatsbare opslag die vermeld is in de erkenningsbeslissing.De Mestbank geeft aan elke erkende mestvoerder een AGR-nummer af voor elk AGR-GPS-apparaat waarover de erkende mestvoerder beschikt.
De minister kan de nadere regels vaststellen aangaande de vorm van de nummers vermeld in het eerste en tweede lid.
De minister kan de nadere regels vaststellen aangaande de vorm van de nummers vermeld in het eerste en tweede lid.
Art. 9.4.5.2. La Mestbank attribue au transporteur d'engrais agréé un numéro unique pour chaque stockage temporaire mobile mentionné dans la décision d'agrément. La Mestbank délivre à chaque transporteur d'engrais agréé un numéro AGR pour tout appareil AGR-GPS dont le transporteur d'engrais agréé dispose.
Le Ministre arrête les modalités relatives à la forme des numéros, visés aux alinéas 1er et 2.
Le Ministre arrête les modalités relatives à la forme des numéros, visés aux alinéas 1er et 2.
Art. 9.4.5.3. De Mestbank publiceert op de website van de VLM een lijst van erkende mestvoerders.
Art. 9.4.5.3. La Mestbank publie une liste des transporteurs d'engrais agréés sur le site web de la VLM.
Art. 9.4.5.4. § 1. Elke erkende mestvoerder leeft steeds de volgende voorwaarden na :
1° dierlijke mest of andere meststoffen steeds transporteren met erkende transportmiddelen;
2° de erkende mestvoerder waarvan het trekkend voertuig is opgenomen in de erkenningsbeslissing, staat steeds op het mestafzetdocument vermeld als erkende mestvoerder en is steeds verantwoordelijk voor het transport;
3° in de laadruimte van de erkende transportmiddelen geen andere afvalstoffen, vermeld in bijlage III, IV en V van de verordening nr. 1013/2006, dan dierlijke mest of andere meststoffen, transporteren;
4° per telefoon en internet bereikbaar zijn;
5° de Mestbank in kennis stellen van elke wijziging van de locatie van de mestzak die vermeld staat in de erkenningsbeslissing als tijdelijke verplaatsbare opslag.
Als de erkende mestvoerder een rechtspersoon is, wordt de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, nageleefd door de erkende mestvoerder zelf en door eenieder die juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon of die een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 1°, mag een erkende mestvoerder ook dierlijke mest of andere meststoffen transporteren met transportmiddelen waarvoor hij van de Mestbank de toestemming heeft verkregen om deze tijdelijk te gebruiken ter vervanging van een defect voertuig als vermeld in artikel 9.4.2.2. Bij een vervanging van een trekkend voertuig, staat de erkende mestvoerder die het betrokken trekkend voertuig tijdelijk gebruikt, op het mestafzetdocument vermeld als erkende mestvoerder en is hij ook verantwoordelijk voor het transport.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 3°, mogen in de laadruimte van erkende transportmiddelen andere afvalstoffen, vermeld in bijlage III, IV en V van de verordening nr. 1013/2006, dan dierlijke mest of andere meststoffen, getransporteerd worden, op voorwaarde dat de laadruimte op adequate wijze gereinigd wordt. De laadruimte van een erkend transportmiddel waarin men tevoren andere afvalstoffen, vermeld in bijlage III, IV en V van de verordening nr. 1013/2006, dan dierlijke mest of andere meststoffen, getransporteerd heeft, wordt gereinigd voordat men weer dierlijke mest of andere meststoffen mag vervoeren in die laadruimte.
De erkende mestvoerder kan, als de Mestbank hierom verzoekt, het nodige bewijs van deze reiniging voorleggen.
De minister kan bepalen wat onder op adequate wijze reinigen en onder het nodige bewijs van deze reiniging, wordt verstaan.
In afwijking van het eerste lid, kan de minister bepalen dat bepaalde afvalstoffen, vermeld in bijlage III, IV en V van de verordening nr. 1013/2006, niet vervoerd mogen worden in de laadruimte van een erkend transportmiddel.
1° dierlijke mest of andere meststoffen steeds transporteren met erkende transportmiddelen;
2° de erkende mestvoerder waarvan het trekkend voertuig is opgenomen in de erkenningsbeslissing, staat steeds op het mestafzetdocument vermeld als erkende mestvoerder en is steeds verantwoordelijk voor het transport;
3° in de laadruimte van de erkende transportmiddelen geen andere afvalstoffen, vermeld in bijlage III, IV en V van de verordening nr. 1013/2006, dan dierlijke mest of andere meststoffen, transporteren;
4° per telefoon en internet bereikbaar zijn;
5° de Mestbank in kennis stellen van elke wijziging van de locatie van de mestzak die vermeld staat in de erkenningsbeslissing als tijdelijke verplaatsbare opslag.
Als de erkende mestvoerder een rechtspersoon is, wordt de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, nageleefd door de erkende mestvoerder zelf en door eenieder die juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon of die een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 1°, mag een erkende mestvoerder ook dierlijke mest of andere meststoffen transporteren met transportmiddelen waarvoor hij van de Mestbank de toestemming heeft verkregen om deze tijdelijk te gebruiken ter vervanging van een defect voertuig als vermeld in artikel 9.4.2.2. Bij een vervanging van een trekkend voertuig, staat de erkende mestvoerder die het betrokken trekkend voertuig tijdelijk gebruikt, op het mestafzetdocument vermeld als erkende mestvoerder en is hij ook verantwoordelijk voor het transport.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 3°, mogen in de laadruimte van erkende transportmiddelen andere afvalstoffen, vermeld in bijlage III, IV en V van de verordening nr. 1013/2006, dan dierlijke mest of andere meststoffen, getransporteerd worden, op voorwaarde dat de laadruimte op adequate wijze gereinigd wordt. De laadruimte van een erkend transportmiddel waarin men tevoren andere afvalstoffen, vermeld in bijlage III, IV en V van de verordening nr. 1013/2006, dan dierlijke mest of andere meststoffen, getransporteerd heeft, wordt gereinigd voordat men weer dierlijke mest of andere meststoffen mag vervoeren in die laadruimte.
De erkende mestvoerder kan, als de Mestbank hierom verzoekt, het nodige bewijs van deze reiniging voorleggen.
De minister kan bepalen wat onder op adequate wijze reinigen en onder het nodige bewijs van deze reiniging, wordt verstaan.
In afwijking van het eerste lid, kan de minister bepalen dat bepaalde afvalstoffen, vermeld in bijlage III, IV en V van de verordening nr. 1013/2006, niet vervoerd mogen worden in de laadruimte van een erkend transportmiddel.
Art. 9.4.5.4. § 1er. Chaque transporteur d'engrais agréé doit toujours répondre aux conditions suivantes :
1° assurer toujours le transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais par des moyens de transport agréés;
2° le transporteur d'engrais agréé dont le véhicule tracteur figure dans la décision d'agrément doit toujours figurer comme transporteur d'engrais agréé sur le document d'écoulement d'engrais et il est toujours responsable du transport;
3° transporter dans l'espace de chargement des moyens de transport aucun déchet autre que des effluents d'élevage ou d'autres engrais, comme prévus aux annexes III, IV et V du règlement n° 1013/2006;
4° être joignable par téléphone et internet;
5° informer la Mestbank de toute modification du lieu du sac à engrais mentionné dans la décision d'agrément comme stockage temporaire mobile.
Lorsque le transporteur d'engrais agréé est une personne morale, la condition, visée à l'alinéa 1er, 1°, doit être respectée par le transporteur d'engrais agréé lui-même et par quiconque est juridiquement responsable de la personne morale ou revêt une fonction dirigeante dans la personne morale.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, 1°, un transporteur d'engrais agréé peut également transporter d'effluents d'élevage ou d'autres engrais par des moyens de transport dont la Mestbank a autorisé l'utilisation temporaire en remplacement d'un véhicule défectueux, comme prévu à l'article 9.4.4.2. Lors d'un remplacement d'un véhicule tracteur, le transporteur d'engrais agréé qui utilise temporairement le véhicule tracteur devra figurer sur le document d'écoulement d'engrais comme transporteur d'engrais agréé et il est également responsable du transport.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 1er, 3°, les déchets tels que prévus aux annexes III, IV et V du règlement n° 1013/2006, autres que les effluents d'élevage ou d'autres engrais, peuvent être transportés dans l'espace de chargement des moyens de transport agréés, à la condition que l'espace de chargement soit nettoyé de façon adéquate. L'espace de chargement d'un moyen de transport agréé dans lequel on a transporté auparavant d'autres déchets, prévus aux annexes III, IV et V du règlement 1013/2006, que les effluents d'élevage ou d'autres engrais, doit être nettoyé avant que des effluents d'élevage ou d'autres engrais ne puissent être à nouveau transportés dans cet espace de chargement.
A la demande de la Mestbank, le transporteur d'engrais agréé doit pouvoir produire une preuve du nettoyage précité.
Le Ministre peut définir ce qu'on entend par nettoyage adéquat et par preuve nécessaire concernant ce nettoyage.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le Ministre peut arrêter que certains déchets, prévus aux annexes III, IV et V du règlement n° 1013/2006, ne peuvent pas être transportés dans l'espace de chargement d'un moyen de transport agréé.
1° assurer toujours le transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais par des moyens de transport agréés;
2° le transporteur d'engrais agréé dont le véhicule tracteur figure dans la décision d'agrément doit toujours figurer comme transporteur d'engrais agréé sur le document d'écoulement d'engrais et il est toujours responsable du transport;
3° transporter dans l'espace de chargement des moyens de transport aucun déchet autre que des effluents d'élevage ou d'autres engrais, comme prévus aux annexes III, IV et V du règlement n° 1013/2006;
4° être joignable par téléphone et internet;
5° informer la Mestbank de toute modification du lieu du sac à engrais mentionné dans la décision d'agrément comme stockage temporaire mobile.
Lorsque le transporteur d'engrais agréé est une personne morale, la condition, visée à l'alinéa 1er, 1°, doit être respectée par le transporteur d'engrais agréé lui-même et par quiconque est juridiquement responsable de la personne morale ou revêt une fonction dirigeante dans la personne morale.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, 1°, un transporteur d'engrais agréé peut également transporter d'effluents d'élevage ou d'autres engrais par des moyens de transport dont la Mestbank a autorisé l'utilisation temporaire en remplacement d'un véhicule défectueux, comme prévu à l'article 9.4.4.2. Lors d'un remplacement d'un véhicule tracteur, le transporteur d'engrais agréé qui utilise temporairement le véhicule tracteur devra figurer sur le document d'écoulement d'engrais comme transporteur d'engrais agréé et il est également responsable du transport.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 1er, 3°, les déchets tels que prévus aux annexes III, IV et V du règlement n° 1013/2006, autres que les effluents d'élevage ou d'autres engrais, peuvent être transportés dans l'espace de chargement des moyens de transport agréés, à la condition que l'espace de chargement soit nettoyé de façon adéquate. L'espace de chargement d'un moyen de transport agréé dans lequel on a transporté auparavant d'autres déchets, prévus aux annexes III, IV et V du règlement 1013/2006, que les effluents d'élevage ou d'autres engrais, doit être nettoyé avant que des effluents d'élevage ou d'autres engrais ne puissent être à nouveau transportés dans cet espace de chargement.
A la demande de la Mestbank, le transporteur d'engrais agréé doit pouvoir produire une preuve du nettoyage précité.
Le Ministre peut définir ce qu'on entend par nettoyage adéquat et par preuve nécessaire concernant ce nettoyage.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le Ministre peut arrêter que certains déchets, prévus aux annexes III, IV et V du règlement n° 1013/2006, ne peuvent pas être transportés dans l'espace de chargement d'un moyen de transport agréé.
Art. 9.4.5.5. Het uitlenen, al dan niet mits betaling, van erkende transportmiddelen, andere dan trekkende voertuigen, aan niet erkende mestvoerders is niet toegestaan.
Het uitlenen, al dan niet mits betaling, van erkende trekkende voertuigen, is niet toegestaan, ongeacht of de betrokken voertuigen uitgeleend worden aan erkende of aan niet erkende mestvoerders.
Het uitlenen, al dan niet mits betaling, van erkende trekkende voertuigen, is niet toegestaan, ongeacht of de betrokken voertuigen uitgeleend worden aan erkende of aan niet erkende mestvoerders.
Art. 9.4.5.5. Il est interdit de prêter, contre paiement ou non, des moyens de transport agréés autres que des véhicules tracteurs, à des transporteurs d'engrais non agréés.
Il est interdit de prêter, contre paiement ou non, des véhicules tracteurs agréés, que les véhicules concernés soient prêtés à des transporteurs d'engrais agréés ou non.
Il est interdit de prêter, contre paiement ou non, des véhicules tracteurs agréés, que les véhicules concernés soient prêtés à des transporteurs d'engrais agréés ou non.
Art. 9.4.5.6. Erkende mestvoerders gebruiken bij elk transport van dierlijke mest of andere meststoffen het AGR-GPS-systeem, met uitzondering van transporten die plaatsvinden :
1° in uitvoering van een door de Mestbank verleende goedkeuring als vermeld in artikel 9.4.2.2, § 2, eerste lid, waarbij aan de erkende mestvoerder is toegestaan om tijdelijk een niet AGR-GPS-compatibel transportmiddel te gebruiken ter vervanging van een tijdelijk ongeschikt transportmiddel;
2° in uitvoering van een door de Mestbank verleende goedkeuring als vermeld in artikel 9.4.2.3, § 2, waarbij aan de erkende mestvoerder is toegestaan om tijdelijk transporten uit te voeren met een transportmiddel waarvan de AGR-GPS-apparatuur niet meer correct functioneert.
De minister kan de nadere regels bepalen omtrent het gebruik van het AGR-GPS-systeem.
1° in uitvoering van een door de Mestbank verleende goedkeuring als vermeld in artikel 9.4.2.2, § 2, eerste lid, waarbij aan de erkende mestvoerder is toegestaan om tijdelijk een niet AGR-GPS-compatibel transportmiddel te gebruiken ter vervanging van een tijdelijk ongeschikt transportmiddel;
2° in uitvoering van een door de Mestbank verleende goedkeuring als vermeld in artikel 9.4.2.3, § 2, waarbij aan de erkende mestvoerder is toegestaan om tijdelijk transporten uit te voeren met een transportmiddel waarvan de AGR-GPS-apparatuur niet meer correct functioneert.
De minister kan de nadere regels bepalen omtrent het gebruik van het AGR-GPS-systeem.
Art. 9.4.5.6. Les transporteurs d'engrais agréés doivent utiliser le système AGR-GPS lors de chaque transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, à l'exception des transports qui ont lieu :
1° en exécution d'un assentiment octroyé par la Mestbank, tel que visé à l'article 9.4.2.2, § 2, alinéa 1er, qui autorise le transporteur d'engrais agréé à utiliser temporairement un moyen de transport non compatible avec AGR-GPS en remplacement d'un moyen de transport temporairement défectueux;
2° en exécution d'un assentiment octroyé par la Mestbank, tel que visé à l'article 9.4.2.3, § 2, qui autorise le transporteur d'engrais agréé à effectuer temporairement des transports à l'aide d'un moyen de transport dont l'appareillage AGR-GPS ne fonctionne plus correctement.
Le Ministre peut arrêter les modalités d'utilisation du système AGR-GPS.
1° en exécution d'un assentiment octroyé par la Mestbank, tel que visé à l'article 9.4.2.2, § 2, alinéa 1er, qui autorise le transporteur d'engrais agréé à utiliser temporairement un moyen de transport non compatible avec AGR-GPS en remplacement d'un moyen de transport temporairement défectueux;
2° en exécution d'un assentiment octroyé par la Mestbank, tel que visé à l'article 9.4.2.3, § 2, qui autorise le transporteur d'engrais agréé à effectuer temporairement des transports à l'aide d'un moyen de transport dont l'appareillage AGR-GPS ne fonctionne plus correctement.
Le Ministre peut arrêter les modalités d'utilisation du système AGR-GPS.
Art. 9.4.5.7. De Mestbank kan aan de erkende mestvoerders op elk moment alle bescheiden met betrekking tot het transport ter inzage vragen of een kopie ervan opvragen ter controle.
Art. 9.4.5.7. La Mestbank peut à tout moment se faire communiquer pour consultation tous les documents portant sur le transport ou en demander copie pour contrôle par les transporteurs d'engrais agréés.
Onderafdeling 6. - Sancties tegen erkende mestvoerders waaronder het intrekken of schorsen van de erkenning
Sous-section 6. - Sanctions contre des transporteurs d'engrais agréés, y compris le retrait ou la suspension de l'agrément
Art. 9.4.6.1. § 1. Als de Mestbank vaststelt dat de mestvoerder niet, niet geheel of niet meer voldoet aan de voorwaarden tot erkenning, vermeld in artikel 9.4.1.1 en 9.4.1.2, zal zij de erkende mestvoerder de verplichting opleggen om zich op straffe van schorsing of intrekking van de erkenning, binnen een termijn van drie maanden, in regel te stellen en het bewijs hiervan te leveren.
§ 2. Met behoud van de toepassing van artikel 63 van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de Mestbank de erkende mestvoerder die de bepalingen van het voormelde decreet en haar uitvoeringsbesluiten, de verordening nr. 1013/2006, de verordening nr. 1069/2009 of de regelgeving van het land of regio van bestemming overtreedt of verzuimt na te leven, de volgende sancties opleggen :
1° een beveiligde zending die geldt als waarschuwing;
2° een schorsing van de erkenning;
3° een intrekking van de erkenning;
4° het schorsen van een of meerdere transportmiddelen uit de erkenning. De betrokken transportmiddelen worden hierdoor niet langer beschouwd als erkende transportmiddelen.
§ 2. Met behoud van de toepassing van artikel 63 van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de Mestbank de erkende mestvoerder die de bepalingen van het voormelde decreet en haar uitvoeringsbesluiten, de verordening nr. 1013/2006, de verordening nr. 1069/2009 of de regelgeving van het land of regio van bestemming overtreedt of verzuimt na te leven, de volgende sancties opleggen :
1° een beveiligde zending die geldt als waarschuwing;
2° een schorsing van de erkenning;
3° een intrekking van de erkenning;
4° het schorsen van een of meerdere transportmiddelen uit de erkenning. De betrokken transportmiddelen worden hierdoor niet langer beschouwd als erkende transportmiddelen.
Art. 9.4.6.1. § 1er. Si la Mestbank constate que le transporteur d'engrais ne répond pas, ne répond qu'en partie ou ne répond plus aux conditions d'agrément, visées aux articles 9.4.1.1 et 9.4.1.2, elle imposera au transporteur d'engrais agréé l'obligation de se mettre en règle et d'en fournir la preuve dans un délai de trois mois, sous peine de suspension ou de retrait de l'agrément.
§ 2. Sans préjudice des dispositions de l'article 63 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la Mestbank peut imposer les sanctions suivantes au transporteur d'engrais agréé qui enfreint ou omet de respecter les dispositions du décret précité et ses arrêtés d'exécution, le règlement n° 1013/2006, le règlement n° 1069/2009 ou la réglementation du pays ou de la région de destination :
1° un envoi sécurisé tenant lieu d'avertissement;
2° une suspension de l'agrément;
3° un retrait de l'agrément;
4° la suspension d'un ou de plusieurs moyens de transport de l'agrément. Les moyens de transport concernés ne sont, en conséquence, plus considérés comme des moyens de transport agréés.
§ 2. Sans préjudice des dispositions de l'article 63 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la Mestbank peut imposer les sanctions suivantes au transporteur d'engrais agréé qui enfreint ou omet de respecter les dispositions du décret précité et ses arrêtés d'exécution, le règlement n° 1013/2006, le règlement n° 1069/2009 ou la réglementation du pays ou de la région de destination :
1° un envoi sécurisé tenant lieu d'avertissement;
2° une suspension de l'agrément;
3° un retrait de l'agrément;
4° la suspension d'un ou de plusieurs moyens de transport de l'agrément. Les moyens de transport concernés ne sont, en conséquence, plus considérés comme des moyens de transport agréés.
Art. 9.4.6.2. § 1. De beslissing van de Mestbank tot het opleggen van een sanctie als vermeld in artikel 9.4.6.1, § 1 en § 2, wordt aan de mestvoerder meegedeeld met een beveiligde zending.
§ 2. De beslissing tot schorsing of intrekking, vermeld in artikel 9.4.6.1, § 1 en § 2, 2° en 3°, wordt binnen 14 dagen na verzending van de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 1, bekendgemaakt in minimaal twee vakbladen.
In afwijking van het eerste lid worden beslissingen tot schorsing voor een periode van maximaal twee weken niet bekendgemaakt in de vakbladen.
§ 2. De beslissing tot schorsing of intrekking, vermeld in artikel 9.4.6.1, § 1 en § 2, 2° en 3°, wordt binnen 14 dagen na verzending van de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 1, bekendgemaakt in minimaal twee vakbladen.
In afwijking van het eerste lid worden beslissingen tot schorsing voor een periode van maximaal twee weken niet bekendgemaakt in de vakbladen.
Art. 9.4.6.2. § 1er. La décision d'imposition d'une sanction par la Mestbank, telle que visée à l'article 9.4.6.1, §§ 1er et 2, est notifiée au transporteur d'engrais par envoi sécurisé.
§ 2. La décision de suspension ou de retrait, visée à l'article 9.4.6.1, § 1er et § 2, 2° et 3°, est publiée dans au moins deux revues professionnelles dans les 14 jours après l'envoi de l'envoi sécurisé, visé au paragraphe 1er.
Par dérogation à l'alinéa 1er, des décisions de suspension pour une période de deux semaines au maximum ne sont pas publiées dans les revues professionnelles.
§ 2. La décision de suspension ou de retrait, visée à l'article 9.4.6.1, § 1er et § 2, 2° et 3°, est publiée dans au moins deux revues professionnelles dans les 14 jours après l'envoi de l'envoi sécurisé, visé au paragraphe 1er.
Par dérogation à l'alinéa 1er, des décisions de suspension pour une période de deux semaines au maximum ne sont pas publiées dans les revues professionnelles.
Art. 9.4.6.3. § 1. Binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de kennisgeving van de beslissing, vermeld in artikel 9.4.6.2, § 1, kan de erkende mestvoerder met een beveiligde zending met bericht van ontvangst bij [1 het afdelingshoofd van de Mestbank bezwaar indienen]1 tegen de beslissing tot schorsing of intrekking. De kennisgeving van de beslissing, vermeld in artikel 9.4.6.2, § 1, wordt geacht gebeurd te zijn op de derde werkdag die volgt op de dag dat de betrokken beslissing aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de aanvrager het tegendeel bewijst.
Ter delging van de kosten van dit [1 bezwaar]1 stort de erkende mestvoerder honderd euro op de hiervoor bestemde rekening van de VLM. Als het
beroep geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, worden de kosten teruggestort. De dossierkosten zijn verschuldigd op het tijdstip dat de erkende mestvoerder het [1 bezwaar]1 indient.
§ 2. [1 Het afdelingshoofd van de Mestbank deelt met een beveiligde zending zijn beslissing mee binnen zestig kalenderdagen na de dag waarop hij het bezwaar heeft ontvangen.
Als het bezwaar volledig of gedeeltelijk wordt ingewilligd, wordt de beslissing over het bezwaar, vermeld in het eerste lid, bekendgemaakt in minimaal twee vakbladen]1.
§ 3. Het door de erkende mestvoerder ingediende [1 bezwaar]1, schorst de aangevochten beslissing niet.
Ter delging van de kosten van dit [1 bezwaar]1 stort de erkende mestvoerder honderd euro op de hiervoor bestemde rekening van de VLM. Als het
beroep geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, worden de kosten teruggestort. De dossierkosten zijn verschuldigd op het tijdstip dat de erkende mestvoerder het [1 bezwaar]1 indient.
§ 2. [1 Het afdelingshoofd van de Mestbank deelt met een beveiligde zending zijn beslissing mee binnen zestig kalenderdagen na de dag waarop hij het bezwaar heeft ontvangen.
Als het bezwaar volledig of gedeeltelijk wordt ingewilligd, wordt de beslissing over het bezwaar, vermeld in het eerste lid, bekendgemaakt in minimaal twee vakbladen]1.
§ 3. Het door de erkende mestvoerder ingediende [1 bezwaar]1, schorst de aangevochten beslissing niet.
Art. 9.4.6.3. § 1er. Dans un délai de trente jours calendaires à compter de la notification de la décision, visée à l'article 9.4.6.2, § 1er, le transporteur d'engrais agréé peut [1 introduire une réclamation [...] auprès du chef de division de la Mestbank]1. La notification de la décision, visée à l'article 9.4.6.2, § 1er, est censée avoir eu lieu le troisième jour ouvrable qui suit le jour auquel la décision concernée a été remise aux services postaux, sauf preuve contraire par le demandeur.
Pour couvrir les frais de [1 réclamation]1, le transporteur d'engrais agréé doit verser cent euros sur le compte de la VLM destiné à cet effet. Dans le cas où
le recours est jugé fondé en tout ou en partie, les frais sont remboursés. Les frais de dossier sont dus au moment que le transporteur d'engrais introduit le recours.
§ 2. [1 Le chef de division de la Mestbank notifie sa décision par envoi sécurisé dans les soixante jours calendaires après la réception de la réclamation.
Si la réclamation est acceptée en tout ou en partie, la décision sur la réclamation visée à l'alinéa 1er, est publiée dans au moins deux revues professionnelles]1.
§ 3. [1 La réclamation introduite]1 par le transporteur d'engrais agréé n'est pas suspensif de la décision attaquée.
Pour couvrir les frais de [1 réclamation]1, le transporteur d'engrais agréé doit verser cent euros sur le compte de la VLM destiné à cet effet. Dans le cas où
le recours est jugé fondé en tout ou en partie, les frais sont remboursés. Les frais de dossier sont dus au moment que le transporteur d'engrais introduit le recours.
§ 2. [1 Le chef de division de la Mestbank notifie sa décision par envoi sécurisé dans les soixante jours calendaires après la réception de la réclamation.
Si la réclamation est acceptée en tout ou en partie, la décision sur la réclamation visée à l'alinéa 1er, est publiée dans au moins deux revues professionnelles]1.
§ 3. [1 La réclamation introduite]1 par le transporteur d'engrais agréé n'est pas suspensif de la décision attaquée.
Wijzigingen
Afdeling 5. - De verschillende types van transporten
Section 5. - Les différents types de transports
Onderafdeling 1. - Transporten met een mestafzetdocument
Sous-section 1. - Transports avec un document d'écoulement d'engrais
Art. 9.5.1.1. § 1. Bij de voorafgaandelijke melding, vermeld in artikel 48, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van een vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen, door de erkende mestvoerder, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, worden de volgende gegevens meegedeeld :
1° de soort, de vorm en de meststoffencode van de dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd worden;
2° het aantal vrachten dat men gaat uitvoeren;
3° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd zal worden, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N;
4° de identificatiegegevens van de aanbieder van de meststoffen, namelijk de naam en het adres van de aanbieder van de meststoffen en ofwel het exploitatienummer en het exploitantnummer van de aanbieder van de meststoffen, ofwel het uitbatingsnummer van de aanbieder van de meststoffen;
5° de identificatiegegevens van de afnemer van de meststoffen, namelijk de naam en het adres van de afnemer van de meststoffen en ofwel het exploitatienummer en het exploitantnummer van de afnemer van de meststoffen, ofwel het uitbatingsnummer van de afnemer van de meststoffen;
6° de naam, het adres en het uitbatingsnummer van de erkende mestvoerder die het transport gaat uitvoeren;
7° de datum van het vervoer;
8° de gemeentes van de laad- en losplaats;
9° de aard van de bestemming van de vervoerde meststoffen;
10° als de laad- of de losplaats een tijdelijk verplaatsbare opslag is, het nummer als vermeld in artikel 9.4.5.2.
§ 2. De voorafgaandelijke melding, als vermeld in paragraaf 1, wordt verzonden alvorens het vervoer waarop de melding betrekking heeft wordt uitgevoerd.
In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank aan een erkende mestvoerder de verplichting opleggen om minstens één werkdag voor het betrokken transport wordt uitgevoerd, dit transport te melden aan de Mestbank, indien aan de erkende mestvoerder ofwel :
1° één of meerdere administratieve geldboetes of strafrechtelijke veroordelingen werden opgelegd wegens overtreding van één of meerdere bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° een sanctie als vermeld in onderafdeling 8 werd opgelegd;
3° na een doorlichting als vermeld in artikel 62 van het Mestdecreet van 22 december 2006, één of meerdere maatregelen opgelegd werden als vermeld in artikel 62 van het Mestdecreet van 22 december 2006.
§ 3. Onder de aard van de bestemming van de vervoerde meststoffen als vermeld in paragraaf1, 9°, wordt verstaan dat met de meststoffen een van de volgende handelingen wordt gesteld :
1° met de meststoffen wordt onmiddellijk een bemesting uitgevoerd;
2° de meststoffen worden verder bewerkt of verwerkt;
3° de meststoffen worden eerst op de exploitatie van de afnemer opgeslagen.
Als de afnemer de meststoffen eerst op zijn exploitatie opslaat als vermeld in het eerste lid, 3°, wordt ook het type opslag meegedeeld.
§ 4 In afwijking van paragraaf 1, 4°, moet, als de aanbieder van de meststoffen niet beschikt over hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer :
1° en de laadplaats gelegen is buiten het Vlaamse Gewest, de naam en het adres als enige identificatiegegevens van de aanbieder vermeld worden;
2° en de laadplaats niet gelegen is buiten het Vlaamse Gewest, de aanbieder eerst hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer aanvragen.
§ 5. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 5°, moet, als de afnemer van de meststoffen niet beschikt over hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer :
1° en de vervoerde meststoffen afgezet worden in tuinen, parken of plantsoenen of buiten het Vlaamse Gewest, de naam en het adres als enige identificatiegegevens van de afnemer vermeld worden;
2° en de vervoerde meststoffen niet afgezet worden in tuinen, parken of plantsoenen of buiten het Vlaamse Gewest, de afnemer eerst hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer aanvragen.
1° de soort, de vorm en de meststoffencode van de dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd worden;
2° het aantal vrachten dat men gaat uitvoeren;
3° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd zal worden, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N;
4° de identificatiegegevens van de aanbieder van de meststoffen, namelijk de naam en het adres van de aanbieder van de meststoffen en ofwel het exploitatienummer en het exploitantnummer van de aanbieder van de meststoffen, ofwel het uitbatingsnummer van de aanbieder van de meststoffen;
5° de identificatiegegevens van de afnemer van de meststoffen, namelijk de naam en het adres van de afnemer van de meststoffen en ofwel het exploitatienummer en het exploitantnummer van de afnemer van de meststoffen, ofwel het uitbatingsnummer van de afnemer van de meststoffen;
6° de naam, het adres en het uitbatingsnummer van de erkende mestvoerder die het transport gaat uitvoeren;
7° de datum van het vervoer;
8° de gemeentes van de laad- en losplaats;
9° de aard van de bestemming van de vervoerde meststoffen;
10° als de laad- of de losplaats een tijdelijk verplaatsbare opslag is, het nummer als vermeld in artikel 9.4.5.2.
§ 2. De voorafgaandelijke melding, als vermeld in paragraaf 1, wordt verzonden alvorens het vervoer waarop de melding betrekking heeft wordt uitgevoerd.
In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank aan een erkende mestvoerder de verplichting opleggen om minstens één werkdag voor het betrokken transport wordt uitgevoerd, dit transport te melden aan de Mestbank, indien aan de erkende mestvoerder ofwel :
1° één of meerdere administratieve geldboetes of strafrechtelijke veroordelingen werden opgelegd wegens overtreding van één of meerdere bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° een sanctie als vermeld in onderafdeling 8 werd opgelegd;
3° na een doorlichting als vermeld in artikel 62 van het Mestdecreet van 22 december 2006, één of meerdere maatregelen opgelegd werden als vermeld in artikel 62 van het Mestdecreet van 22 december 2006.
§ 3. Onder de aard van de bestemming van de vervoerde meststoffen als vermeld in paragraaf1, 9°, wordt verstaan dat met de meststoffen een van de volgende handelingen wordt gesteld :
1° met de meststoffen wordt onmiddellijk een bemesting uitgevoerd;
2° de meststoffen worden verder bewerkt of verwerkt;
3° de meststoffen worden eerst op de exploitatie van de afnemer opgeslagen.
Als de afnemer de meststoffen eerst op zijn exploitatie opslaat als vermeld in het eerste lid, 3°, wordt ook het type opslag meegedeeld.
§ 4 In afwijking van paragraaf 1, 4°, moet, als de aanbieder van de meststoffen niet beschikt over hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer :
1° en de laadplaats gelegen is buiten het Vlaamse Gewest, de naam en het adres als enige identificatiegegevens van de aanbieder vermeld worden;
2° en de laadplaats niet gelegen is buiten het Vlaamse Gewest, de aanbieder eerst hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer aanvragen.
§ 5. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 5°, moet, als de afnemer van de meststoffen niet beschikt over hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer :
1° en de vervoerde meststoffen afgezet worden in tuinen, parken of plantsoenen of buiten het Vlaamse Gewest, de naam en het adres als enige identificatiegegevens van de afnemer vermeld worden;
2° en de vervoerde meststoffen niet afgezet worden in tuinen, parken of plantsoenen of buiten het Vlaamse Gewest, de afnemer eerst hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer aanvragen.
Art. 9.5.1.1. § 1er. La notification préalable, visée à l'article 48, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, d'un transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, par le transporteur d'engrais agréé, via le guichet Internet mis à disposition par la Mestbank, doit comporter les renseignements suivants :
1° le type, la forme et le code spécifique des effluents d'élevage ou des autres engrais transportés;
2° le nombre de chargements à effectuer;
3° par chargement, la quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais transportés, exprimée en tonnes, en kg P2O5 et en kg N;
4° les données d'identification de l'offreur des engrais, à savoir le nom et l'adresse de l'offreur des engrais et soit le numéro d'exploitation et le numéro d'exploitant de l'offreur des engrais, soit le numéro de société de gérance de l'offreur des engrais;
5° les données d'identification du preneur des engrais, à savoir le nom et l'adresse du preneur des engrais et soit le numéro d'exploitation et le numéro d'exploitant du preneur des engrais, soit le numéro de société de gérance du preneur des engrais;
6° le nom, l'adresse et le numéro de société de gérance du transporteur d'engrais agréé qui effectuera le transport;
7° la date du transport;
8° les communes des lieux de chargement et de déchargement;
9° la nature de la destination des engrais transportés;
10° si le lieu de chargement ou de déchargement est un stockage temporaire mobile, le numéro tel que visé à l'article 9.4.5.2.
§ 2. La notification préalable, telle que visée au paragraphe 1er, est envoyée avant la réalisation du transport faisant l'objet de la notification.
Par dérogation à l'alinéa 1er, la Mestbank peut imposer à un transporteur d'engrais agréé l'obligation de notifier ce transport à la Mestbank, au moins un jour ouvrable avant la réalisation du transport concerné, si le transporteur d'engrais agréé a fait l'objet, soit :
1° l'imposition d'une ou plusieurs amendes administratives ou condamnations pénales à la suite de la violation d'une ou de plusieurs dispositions du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
2° l'imposition d'une sanction telle que visée à la sous-section 8;
3° l'imposition d'une ou plusieurs mesures telles que visées à l'article 62 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, suite à un audit tel que visé à l'article 62 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
§ 3. Par nature de la destination des engrais transportés, telle que visée au paragraphe 1er, 9°, on entend que les engrais font l'objet d'un des actes suivants :
1° les engrais seront immédiatement utilisés en vue d'une fertilisation;
2° les engrais seront traités ou transformés;
3° les engrais sont d'abord stockés à l'exploitation du preneur.
Lorsque le preneur stocke d'abord les engrais à son exploitation, tel que visé à l'alinéa 1er, 3°, le type de stockage doit également être communiqué.
Par dérogation au paragraphe 1er, 4°, si l'offreur des engrais ne dispose pas de soit un numéro d'exploitation et d'un numéro d'exploitant, soit d'un numéro de société de gérance :
1° et le lieu de chargement se situe hors de la Région flamande, les seules données d'identification de l'offreur à mentionner sont le nom et l'adresse;
2° et le lieu de chargement ne se situe pas hors de la Région flamande, l'offreur doit d'abord demander soit un numéro d'exploitation et un numéro d'exploitant, soit un numéro de société de gérance.
§ 5. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 1er, 5°, si le preneur des engrais ne dispose pas de soit un numéro d'exploitation et d'un numéro d'exploitant, soit d'un numéro de société de gérance :
1° et les engrais sont déposés dans des jardins, des parcs ou des jardins publics ou hors de la Région flamande, les seules données d'identification du preneur à mentionner sont le nom et l'adresse;
2° et les engrais ne sont pas déposés dans des jardins, des parcs ou des jardins publics ou hors de la Région flamande, le preneur doit d'abord demander soit un numéro d'exploitation et un numéro d'exploitant, soit un numéro de société de gérance.
1° le type, la forme et le code spécifique des effluents d'élevage ou des autres engrais transportés;
2° le nombre de chargements à effectuer;
3° par chargement, la quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais transportés, exprimée en tonnes, en kg P2O5 et en kg N;
4° les données d'identification de l'offreur des engrais, à savoir le nom et l'adresse de l'offreur des engrais et soit le numéro d'exploitation et le numéro d'exploitant de l'offreur des engrais, soit le numéro de société de gérance de l'offreur des engrais;
5° les données d'identification du preneur des engrais, à savoir le nom et l'adresse du preneur des engrais et soit le numéro d'exploitation et le numéro d'exploitant du preneur des engrais, soit le numéro de société de gérance du preneur des engrais;
6° le nom, l'adresse et le numéro de société de gérance du transporteur d'engrais agréé qui effectuera le transport;
7° la date du transport;
8° les communes des lieux de chargement et de déchargement;
9° la nature de la destination des engrais transportés;
10° si le lieu de chargement ou de déchargement est un stockage temporaire mobile, le numéro tel que visé à l'article 9.4.5.2.
§ 2. La notification préalable, telle que visée au paragraphe 1er, est envoyée avant la réalisation du transport faisant l'objet de la notification.
Par dérogation à l'alinéa 1er, la Mestbank peut imposer à un transporteur d'engrais agréé l'obligation de notifier ce transport à la Mestbank, au moins un jour ouvrable avant la réalisation du transport concerné, si le transporteur d'engrais agréé a fait l'objet, soit :
1° l'imposition d'une ou plusieurs amendes administratives ou condamnations pénales à la suite de la violation d'une ou de plusieurs dispositions du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
2° l'imposition d'une sanction telle que visée à la sous-section 8;
3° l'imposition d'une ou plusieurs mesures telles que visées à l'article 62 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, suite à un audit tel que visé à l'article 62 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
§ 3. Par nature de la destination des engrais transportés, telle que visée au paragraphe 1er, 9°, on entend que les engrais font l'objet d'un des actes suivants :
1° les engrais seront immédiatement utilisés en vue d'une fertilisation;
2° les engrais seront traités ou transformés;
3° les engrais sont d'abord stockés à l'exploitation du preneur.
Lorsque le preneur stocke d'abord les engrais à son exploitation, tel que visé à l'alinéa 1er, 3°, le type de stockage doit également être communiqué.
Par dérogation au paragraphe 1er, 4°, si l'offreur des engrais ne dispose pas de soit un numéro d'exploitation et d'un numéro d'exploitant, soit d'un numéro de société de gérance :
1° et le lieu de chargement se situe hors de la Région flamande, les seules données d'identification de l'offreur à mentionner sont le nom et l'adresse;
2° et le lieu de chargement ne se situe pas hors de la Région flamande, l'offreur doit d'abord demander soit un numéro d'exploitation et un numéro d'exploitant, soit un numéro de société de gérance.
§ 5. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 1er, 5°, si le preneur des engrais ne dispose pas de soit un numéro d'exploitation et d'un numéro d'exploitant, soit d'un numéro de société de gérance :
1° et les engrais sont déposés dans des jardins, des parcs ou des jardins publics ou hors de la Région flamande, les seules données d'identification du preneur à mentionner sont le nom et l'adresse;
2° et les engrais ne sont pas déposés dans des jardins, des parcs ou des jardins publics ou hors de la Région flamande, le preneur doit d'abord demander soit un numéro d'exploitation et un numéro d'exploitant, soit un numéro de société de gérance.
Art. 9.5.1.2. De erkende mestvoerder voert per vracht dierlijke mest of andere meststoffen één melding uit, en niet meer dan één.
In afwijking van het eerste lid wordt slechts één enkele melding uitgevoerd als er op dezelfde dag verschillende vrachten van een en dezelfde mestsoort zullen plaatsvinden, met een en hetzelfde transportmiddel, tussen dezelfde aanbieder en dezelfde afnemer en naar dezelfde losplaats. Het verschil tussen het aantal reëel gereden vrachten en het aantal gemelde vrachten is niet meer dan 4.
In afwijking van het eerste lid wordt slechts één enkele melding uitgevoerd als er op dezelfde dag verschillende vrachten van een en dezelfde mestsoort zullen plaatsvinden, met een en hetzelfde transportmiddel, tussen dezelfde aanbieder en dezelfde afnemer en naar dezelfde losplaats. Het verschil tussen het aantal reëel gereden vrachten en het aantal gemelde vrachten is niet meer dan 4.
Art. 9.5.1.2. Le transporteur d'engrais agréé doit faire une seule et unique notification par chargement d'effluents d'élevage ou d'autres engrais.
Par dérogation à l'alinéa 1er, une seule notification doit être faite lorsque plusieurs chargements d'un seul et même type d'engrais auront lieu le même jour avec un seul et même moyen de transport entre le même offreur et le même preneur et vers le même lieu de déchargement. La différence entre le nombre réel de chargements effectués et le nombre de chargements notifiés ne peut pas dépasser 4.
Par dérogation à l'alinéa 1er, une seule notification doit être faite lorsque plusieurs chargements d'un seul et même type d'engrais auront lieu le même jour avec un seul et même moyen de transport entre le même offreur et le même preneur et vers le même lieu de déchargement. La différence entre le nombre réel de chargements effectués et le nombre de chargements notifiés ne peut pas dépasser 4.
Art. 9.5.1.3. § 1. De erkende mestvoerder die een transport van dierlijke mest of andere meststoffen wil melden, vult de gegevens, vermeld in artikel 9.5.1.1, in op het via het internetloket ter beschikking gestelde meldingsformulier en verzendt het volledig ingevulde meldingsformulier vervolgens via het internetloket.
§ 2. Er gebeurt een beperkte automatische controle van het gemelde transport op basis van de op het meldingsformulier ingevulde gegevens. Als uit die controle blijkt dat het gemelde transport niet conform de regelgeving zal gebeuren, wordt er een automatisch transportverbod opgelegd. Het internetloket geeft aan dat het transport verboden is en vermeldt de oorzaak van het transportverbod. Het transport blijft verboden, tenzij de Mestbank, per brief of e-mail, het gemelde transport alsnog goedkeurt.
De automatische controle, vermeld in het eerste lid, is beperkt. Het feit dat het internetloket niet aangeeft dat het gemelde transport verboden is, houdt geen bevestiging in vanwege de Mestbank dat het transport wel conform de regelgeving uitgevoerd zal worden. De erkende mestvoerder zorgt dat de dierlijke mest of andere meststoffen vervoerd worden conform de regelgeving.
Onder regelgeving als vermeld in het eerste en tweede lid, verstaat men de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 en zijn uitvoeringsbesluiten, van de verordening (EG) nr. 1069/2009, van de regelgeving van de plaats van bestemming wat betreft mesttransporten waarvan de plaats van bestemming buiten het Vlaamse Gewest is gelegen en van de verordening nr. 1013/2006.
§ 2. Er gebeurt een beperkte automatische controle van het gemelde transport op basis van de op het meldingsformulier ingevulde gegevens. Als uit die controle blijkt dat het gemelde transport niet conform de regelgeving zal gebeuren, wordt er een automatisch transportverbod opgelegd. Het internetloket geeft aan dat het transport verboden is en vermeldt de oorzaak van het transportverbod. Het transport blijft verboden, tenzij de Mestbank, per brief of e-mail, het gemelde transport alsnog goedkeurt.
De automatische controle, vermeld in het eerste lid, is beperkt. Het feit dat het internetloket niet aangeeft dat het gemelde transport verboden is, houdt geen bevestiging in vanwege de Mestbank dat het transport wel conform de regelgeving uitgevoerd zal worden. De erkende mestvoerder zorgt dat de dierlijke mest of andere meststoffen vervoerd worden conform de regelgeving.
Onder regelgeving als vermeld in het eerste en tweede lid, verstaat men de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 en zijn uitvoeringsbesluiten, van de verordening (EG) nr. 1069/2009, van de regelgeving van de plaats van bestemming wat betreft mesttransporten waarvan de plaats van bestemming buiten het Vlaamse Gewest is gelegen en van de verordening nr. 1013/2006.
Art. 9.5.1.3. § 1er. Le transporteur d'engrais agréé qui souhaite notifier un transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, remplit les renseignements visés à l'article 9.5.1.1, via le formulaire de notification mis à disposition sur le guichet Internet et envoie ce formulaire dûment rempli par l'entremise du guichet Internet.
§ 2. Il est effectué un contrôle automatique restreint du transport notifié sur la base des données reprises sur le formulaire de notification. Lorsqu'il ressort de ce contrôle que le transport notifié n'est pas conforme à la réglementation, une interdiction de transport automatique est imposée. Le guichet Internet mentionne que le transport est interdit ainsi que la cause de l'interdiction. Le transport reste interdit à moins que la Mestbank approuve tout de même le transport, par lettre ou par e-mail.
Le contrôle automatique, visé à l'alinéa 1er, est limité. Le fait que le guichet Internet n'indique pas que le transport notifié soit interdit, n'implique aucune confirmation de la part de la Mestbank que le transport sera effectué en conformité avec la réglementation. Le transporteur d'engrais agréé doit veiller à ce que les effluents d'élevage ou les autres engrais soient transportés en conformité avec la réglementation.
Par réglementation, telle que visée aux alinéas 1er et 2, on entend les dispositions du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et ses arrêtés d'exécution, du règlement (CE) n° 1069/2009, de la réglementation du lieu de destination pour ce qui concerne les transports d'engrais dont la destination est située hors de la Région flamande et du règlement n° 1013/2006.
§ 2. Il est effectué un contrôle automatique restreint du transport notifié sur la base des données reprises sur le formulaire de notification. Lorsqu'il ressort de ce contrôle que le transport notifié n'est pas conforme à la réglementation, une interdiction de transport automatique est imposée. Le guichet Internet mentionne que le transport est interdit ainsi que la cause de l'interdiction. Le transport reste interdit à moins que la Mestbank approuve tout de même le transport, par lettre ou par e-mail.
Le contrôle automatique, visé à l'alinéa 1er, est limité. Le fait que le guichet Internet n'indique pas que le transport notifié soit interdit, n'implique aucune confirmation de la part de la Mestbank que le transport sera effectué en conformité avec la réglementation. Le transporteur d'engrais agréé doit veiller à ce que les effluents d'élevage ou les autres engrais soient transportés en conformité avec la réglementation.
Par réglementation, telle que visée aux alinéas 1er et 2, on entend les dispositions du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et ses arrêtés d'exécution, du règlement (CE) n° 1069/2009, de la réglementation du lieu de destination pour ce qui concerne les transports d'engrais dont la destination est située hors de la Région flamande et du règlement n° 1013/2006.
Art. 9.5.1.4. § 1. Als het meldingsformulier succesvol verzonden is, creëert het internetloket automatisch het bijbehorende mestafzetdocument.
Voor elke melding wordt slechts één mestafzetdocument gecreëerd, dat betrekking heeft op één vracht. In afwijking hiervan, heeft het mestafzetdocument dat hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.1.2, tweede lid, betrekking op meerdere vrachten.
§ 2. Tijdens het transport is het mestafzetdocument, in papieren of digitale versie, in het transportvoertuig aanwezig Tijdens transporten die in overeenstemming met artikel 9.4.2.2 en 9.4.2.3 worden uitgevoerd met een transportmiddel dat niet AGR-GPS-compatibel is als vermeld in artikel 9.4.2.1, is een papieren versie van het mestafzetdocument vereist. Het mestafzetdocument wordt getoond op elk verzoek van een met toezicht belast personeelslid of van een officier van de gerechtelijke politie.
De minister kan nadere regels vaststellen omtrent de modaliteiten van de digitale versie.
Voor elke melding wordt slechts één mestafzetdocument gecreëerd, dat betrekking heeft op één vracht. In afwijking hiervan, heeft het mestafzetdocument dat hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.1.2, tweede lid, betrekking op meerdere vrachten.
§ 2. Tijdens het transport is het mestafzetdocument, in papieren of digitale versie, in het transportvoertuig aanwezig Tijdens transporten die in overeenstemming met artikel 9.4.2.2 en 9.4.2.3 worden uitgevoerd met een transportmiddel dat niet AGR-GPS-compatibel is als vermeld in artikel 9.4.2.1, is een papieren versie van het mestafzetdocument vereist. Het mestafzetdocument wordt getoond op elk verzoek van een met toezicht belast personeelslid of van een officier van de gerechtelijke politie.
De minister kan nadere regels vaststellen omtrent de modaliteiten van de digitale versie.
Art. 9.5.1.4. § 1er. Lorsque le formulaire de notification a été envoyé avec succès, le guichet Internet crée automatiquement le document d'écoulement d'engrais y afférent.
Chaque notification ne donne lieu qu'à la création d'un seul document d'écoulement d'engrais qui porte sur un chargement. Par dérogation à ce qui précède, le document d'écoulement d'engrais afférent à une notification, visée à l'article 9.5.1.2, alinéa 2, porte sur plusieurs chargements.
§ 2. Pendant le transport, le document d'écoulement d'engrais est présent dans le moyen de transport, en version papier ou numérique. Pendant des transports effectués conformément aux articles 9.4.2.2 et 9.4.2.3 à l'aide d'un moyen de transport qui n'est pas compatible avec AGR-GPS, tel que visé à l'article 9.4.2.1, une version papier du document d'écoulement d'engrais est requise. Le document d'écoulement d'engrais doit être produit à chaque demande d'un fonctionnaire chargé du contrôle ou d'un officier de la police judiciaire.
Le Ministre peut arrêter des modalités relatives à la version numérique.
Chaque notification ne donne lieu qu'à la création d'un seul document d'écoulement d'engrais qui porte sur un chargement. Par dérogation à ce qui précède, le document d'écoulement d'engrais afférent à une notification, visée à l'article 9.5.1.2, alinéa 2, porte sur plusieurs chargements.
§ 2. Pendant le transport, le document d'écoulement d'engrais est présent dans le moyen de transport, en version papier ou numérique. Pendant des transports effectués conformément aux articles 9.4.2.2 et 9.4.2.3 à l'aide d'un moyen de transport qui n'est pas compatible avec AGR-GPS, tel que visé à l'article 9.4.2.1, une version papier du document d'écoulement d'engrais est requise. Le document d'écoulement d'engrais doit être produit à chaque demande d'un fonctionnaire chargé du contrôle ou d'un officier de la police judiciaire.
Le Ministre peut arrêter des modalités relatives à la version numérique.
Art. 9.5.1.5. § 1. Na afloop van het transport worden op het mestafzetdocument de volgende gegevens vermeld :
1° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die reëel vervoerd werd, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N;
2° als het mestafzetdocument hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.1.2, tweede lid, wordt ook het aantal reëel gereden vrachten vermeld.
De per vracht reëel vervoerde hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in ton, vermeld in het eerste lid, 1°, mag maximaal 20 % afwijken van de gemelde hoeveelheid, uitgedrukt in ton, vermeld in artikel 9.5.1.1, § 1, eerste lid, 3°.
Als het mestafzetdocument hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.1.2, tweede lid, wordt de reëel vervoerde hoeveelheid, per vracht, vermeld in het eerste lid, 1°, bepaald door het gemiddelde te nemen van de reëel vervoerde hoeveelheid van de verschillende vrachten waarop het betrokken mestafzetdocument betrekking heeft.
§ 2. De minister kan voor bepaalde transporten verplichten dat de per vracht reëel vervoerde hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in ton, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, bepaald moet worden door een weging of een volumemeting.
1° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die reëel vervoerd werd, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N;
2° als het mestafzetdocument hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.1.2, tweede lid, wordt ook het aantal reëel gereden vrachten vermeld.
De per vracht reëel vervoerde hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in ton, vermeld in het eerste lid, 1°, mag maximaal 20 % afwijken van de gemelde hoeveelheid, uitgedrukt in ton, vermeld in artikel 9.5.1.1, § 1, eerste lid, 3°.
Als het mestafzetdocument hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.1.2, tweede lid, wordt de reëel vervoerde hoeveelheid, per vracht, vermeld in het eerste lid, 1°, bepaald door het gemiddelde te nemen van de reëel vervoerde hoeveelheid van de verschillende vrachten waarop het betrokken mestafzetdocument betrekking heeft.
§ 2. De minister kan voor bepaalde transporten verplichten dat de per vracht reëel vervoerde hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in ton, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, bepaald moet worden door een weging of een volumemeting.
Art. 9.5.1.5. § 1er. A l'issue du transport, le document d'écoulement d'engrais mentionne les données suivantes ;
1° par chargement, la quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais effectivement transportés, exprimée en tonnes, en kg P2O5 et en kg N;
2° le document d'écoulement d'engrais afférent à une notification, tel que visé à l'article 9.5.1.2, alinéa 2, mentionne également le nombre de chargements effectivement effectués.
La quantité d'engrais effectivement transportée par chargement, exprimée en tonnes, visée à l'alinéa 1er, 1°, ne peut dévier qu'au maximum 20 % de la quantité notifiée, exprimée en tonnes, visée à l'article 9.5.1.1, § 1er, alinéa 1er, 3°.
Si le document d'écoulement d'engrais appartient à une notification telle que visée à l'article 9.5.1.2, alinéa 2, la quantité effectivement transportée par chargement, visée à l'alinéa 1er, 1°, est déterminée en prenant la moyenne de la quantité effectivement transportée des différents chargements auxquels se rapporte le document d'écoulement d'engrais.
§ 2. Pour certains transports, le Ministre peut imposer l'obligation que la quantité d'engrais effectivement transportée par chargement, exprimée en tonnes, visée au paragraphe 1er, alinéa 1er, 1°, doit être déterminée par une pesée ou un mesurage volumétrique.
1° par chargement, la quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais effectivement transportés, exprimée en tonnes, en kg P2O5 et en kg N;
2° le document d'écoulement d'engrais afférent à une notification, tel que visé à l'article 9.5.1.2, alinéa 2, mentionne également le nombre de chargements effectivement effectués.
La quantité d'engrais effectivement transportée par chargement, exprimée en tonnes, visée à l'alinéa 1er, 1°, ne peut dévier qu'au maximum 20 % de la quantité notifiée, exprimée en tonnes, visée à l'article 9.5.1.1, § 1er, alinéa 1er, 3°.
Si le document d'écoulement d'engrais appartient à une notification telle que visée à l'article 9.5.1.2, alinéa 2, la quantité effectivement transportée par chargement, visée à l'alinéa 1er, 1°, est déterminée en prenant la moyenne de la quantité effectivement transportée des différents chargements auxquels se rapporte le document d'écoulement d'engrais.
§ 2. Pour certains transports, le Ministre peut imposer l'obligation que la quantité d'engrais effectivement transportée par chargement, exprimée en tonnes, visée au paragraphe 1er, alinéa 1er, 1°, doit être déterminée par une pesée ou un mesurage volumétrique.
Art. 9.5.1.6. § 1. De erkende mestvoerder zorgt dat het mestafzetdocument, waarop de gegevens, vermeld in artikel 9.5.1.5, § 1, eerste lid, zijn ingevuld, ondertekend wordt door :
1° de afnemer van de meststoffen;
2° de aanbieder van de meststoffen;
3° de erkende mestvoerder zelf.
Op minstens één exemplaar van het mestafzetdocument staan de originele handtekeningen van de drie partijen.
§ 2. De erkende mestvoerder zorgt ervoor dat bij de drie partijen binnen zestig dagen na het transport, een exemplaar van het mestafzetdocument aanwezig is, met hetzij daarop de originele handtekening van de drie partijen, hetzij een kopie of doordruk van het exemplaar met de originele handtekeningen.
Elke partij bewaart haar exemplaar van het mestafzetdocument. De erkende mestvoerder bewaart een exemplaar van het mestafzetdocument met de originele handtekeningen van de drie partijen.
§ 3. In afwijking van dit artikel kan de minister bepalen dat het digitaal ondertekenen van het mestafzetdocument mogelijk is via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
De minister kan bepalen dat de aanbieder of de afnemer van de meststoffen, voorafgaand aan het transport, al hun instemming verleend moeten hebben met het geplande transport en kan hieromtrent de nadere regels bepalen.
1° de afnemer van de meststoffen;
2° de aanbieder van de meststoffen;
3° de erkende mestvoerder zelf.
Op minstens één exemplaar van het mestafzetdocument staan de originele handtekeningen van de drie partijen.
§ 2. De erkende mestvoerder zorgt ervoor dat bij de drie partijen binnen zestig dagen na het transport, een exemplaar van het mestafzetdocument aanwezig is, met hetzij daarop de originele handtekening van de drie partijen, hetzij een kopie of doordruk van het exemplaar met de originele handtekeningen.
Elke partij bewaart haar exemplaar van het mestafzetdocument. De erkende mestvoerder bewaart een exemplaar van het mestafzetdocument met de originele handtekeningen van de drie partijen.
§ 3. In afwijking van dit artikel kan de minister bepalen dat het digitaal ondertekenen van het mestafzetdocument mogelijk is via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
De minister kan bepalen dat de aanbieder of de afnemer van de meststoffen, voorafgaand aan het transport, al hun instemming verleend moeten hebben met het geplande transport en kan hieromtrent de nadere regels bepalen.
Art. 9.5.1.6. § 1er. Le transporteur d'engrais agréé veille à ce que le document d'écoulement d'engrais, sur lequel sont remplies les données visées à l'article 9.5.1.5, § 1er, alinéa 1er, soit signé par :
1° le preneur des engrais;
2° l'offreur des engrais;
3° le transporteur d'engrais agréé lui-même.
Au moins un exemplaire du document d'écoulement d'engrais doit comporter la signature originale des trois parties.
§ 2. Le transporteur d'engrais agréé veille à ce que les trois parties disposent, dans les soixante jours suivant le transport, d'un exemplaire du document d'écoulement d'engrais, soit comportant la signature originale des trois parties, soit une copie ou un double de l'exemplaire comportant les signatures originales.
Chaque partie conserve son exemplaire du document d'écoulement d'engrais. Le transporteur d'engrais agréé conserve un exemplaire du document d'écoulement d'engrais comportant les signatures originales des trois parties.
§ 3. Par dérogation au présent article, le Ministre peut arrêter que la signature numérique du document d'écoulement d'engrais est possible par le biais d'un guichet Internet mis à disposition par la Mestbank.
Le Ministre peut arrêter que, préalablement au transport, l'offreur ou le preneur des engrais doivent déjà avoir donné leur assentiment au transport prévu, et peut arrêter des modalités y afférentes.
1° le preneur des engrais;
2° l'offreur des engrais;
3° le transporteur d'engrais agréé lui-même.
Au moins un exemplaire du document d'écoulement d'engrais doit comporter la signature originale des trois parties.
§ 2. Le transporteur d'engrais agréé veille à ce que les trois parties disposent, dans les soixante jours suivant le transport, d'un exemplaire du document d'écoulement d'engrais, soit comportant la signature originale des trois parties, soit une copie ou un double de l'exemplaire comportant les signatures originales.
Chaque partie conserve son exemplaire du document d'écoulement d'engrais. Le transporteur d'engrais agréé conserve un exemplaire du document d'écoulement d'engrais comportant les signatures originales des trois parties.
§ 3. Par dérogation au présent article, le Ministre peut arrêter que la signature numérique du document d'écoulement d'engrais est possible par le biais d'un guichet Internet mis à disposition par la Mestbank.
Le Ministre peut arrêter que, préalablement au transport, l'offreur ou le preneur des engrais doivent déjà avoir donné leur assentiment au transport prévu, et peut arrêter des modalités y afférentes.
Art. 9.5.1.7. Als na de melding, vermeld in artikel 9.5.1.1, het gemelde vervoer niet kan doorgaan, meldt de erkende mestvoerder het gemelde transport onmiddellijk af via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket. De afmelding gebeurt uiterlijk de werkdag die volgt op de dag dat het transport volgens de melding zou doorgaan.
Art. 9.5.1.7. Si après la notification, visée à l'article 9.5.1.1, le transport notifié ne peut pas avoir lieu, le transporteur d'engrais agréé doit décommander sans délai le transport notifié via le guichet Internet mis à disposition par la Mestbank. La décommande doit s'effectuer au plus tard le jour ouvrable suivant le jour où le transport devrait avoir lieu suivant la notification.
Art. 9.5.1.8. De erkende mestvoerder meldt het transport uiterlijk de zevende dag die volgt op de dag waarop het transport plaatsvond, na via het internetloket. Bij die namelding vermeldt hij de gegevens, vermeld in artikel 9.5.1.5, eerste lid.
Art. 9.5.1.8. Le transporteur d'engrais agréé notifie à nouveau le transport via le guichet Internet, au plus tard le septième jour qui suit le jour où le transport a eu lieu. Cette notification postérieure comprend les données, visées à l'article 9.5.1.5, alinéa 1er.
Art. 9.5.1.9. In afwijking van de artikelen 9.5.1.1 tot en met 9.5.1.8, geldt voor de erkende mestvoerder die, met toepassing van artikel 9.4.2.2 en 9.4.2.3, transporten uitvoert met een transportmiddel dat niet AGR-GPS-compatibel is als vermeld in artikel 9.4.2.1, dat :
1° bij meldingen als vermeld in artikel 9.5.1.2, het verschil tussen het aantal reëel gereden vrachten en het aantal gemelde vrachten niet meer dan 1 mag zijn;
2° bovenop de gegevens, vermeld in artikel 9.5.1.5, eerste lid, wordt op het mestafzetdocument ook het begin- en einduur van het transport genoteerd. Als het mestafzetdocument hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.1.2, wordt het begin- en einduur van elke vracht vermeld, waarbij duidelijk vermeld wordt over welke vracht het gaat;
3° het afmelden van een transport dat niet kon doorgaan gebeurt uiterlijk op de dag dat het transport volgens de melding zou doorgaan.
1° bij meldingen als vermeld in artikel 9.5.1.2, het verschil tussen het aantal reëel gereden vrachten en het aantal gemelde vrachten niet meer dan 1 mag zijn;
2° bovenop de gegevens, vermeld in artikel 9.5.1.5, eerste lid, wordt op het mestafzetdocument ook het begin- en einduur van het transport genoteerd. Als het mestafzetdocument hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.1.2, wordt het begin- en einduur van elke vracht vermeld, waarbij duidelijk vermeld wordt over welke vracht het gaat;
3° het afmelden van een transport dat niet kon doorgaan gebeurt uiterlijk op de dag dat het transport volgens de melding zou doorgaan.
Art. 9.5.1.9. Par dérogation aux articles 9.5.1.1 à 9.5.1.8 inclus, les dispositions suivantes s'appliquent au transporteur d'engrais agréé qui, en application de l'article 9.4.2.2 et 9.4.2.3, effectue des transports à l'aide d'un moyen de transport qui n'est pas compatible avec AGR-GPS, tel que visé à l'article 9.4.2.1 :
1° en cas de notifications telles que visées à l'article 9.5.1.2, la différence entre le nombre de chargements effectivement effectués et le nombre de chargements notifiés ne peut pas être supérieur à 1;
2° outre les données, visées à l'article 9.5.1.5, alinéa 1er, le document d'écoulement d'engrais doit également comporter l'heure de début et de fin du transport. Lorsque le document d'écoulement d'engrais appartient à une notification telle que visée à l'article 9.5.1.2, l'heure de début et de fin de chaque chargement doit être mentionnée, indiquant clairement le chargement dont il s'agit;
3° la décommande d'un transport qui n'a pas pu avoir lieu, doit s'effectuer au plus tard le jour où le transport devrait avoir lieu suivant la notification.
1° en cas de notifications telles que visées à l'article 9.5.1.2, la différence entre le nombre de chargements effectivement effectués et le nombre de chargements notifiés ne peut pas être supérieur à 1;
2° outre les données, visées à l'article 9.5.1.5, alinéa 1er, le document d'écoulement d'engrais doit également comporter l'heure de début et de fin du transport. Lorsque le document d'écoulement d'engrais appartient à une notification telle que visée à l'article 9.5.1.2, l'heure de début et de fin de chaque chargement doit être mentionnée, indiquant clairement le chargement dont il s'agit;
3° la décommande d'un transport qui n'a pas pu avoir lieu, doit s'effectuer au plus tard le jour où le transport devrait avoir lieu suivant la notification.
Art. 9.5.1.10. § 1. In afwijking van de artikelen 9.5.1.1 tot en met 9.5.1.9 kan de melding, de namelding en de afmelding, gebeuren via e-mail als de erkende mestvoerder, door overmacht, geen toegang heeft tot het internetloket. In dat geval moet de erkende mestvoerder van de Mestbank eerst de toestemming krijgen om de melding, de namelding of de afmelding via e-mail te doen.
De erkende mestvoerder dient daarvoor een verzoek in bij de Mestbank, waarbij hij de oorzaak van de overmacht aanduidt. De toestemming van de Mestbank aan de erkende mestvoerder om de melding, de namelding of de afmelding, via e-mail te doen, wordt door de Mestbank per e-mail verleend. De Mestbank duidt ook de periode aan gedurende dewelke de erkende mestvoerder de melding, de namelding of de afmelding, via e-mail mag doen.
§ 2. In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank, als ze merkt dat er problemen zijn met de toegang tot het internetloket, op eigen initiatief en zonder dat de erkende mestvoerder hiervoor een verzoek heeft ingediend, aan alle of welbepaalde erkende mestvoerders, per e-mail, de toestemming verlenen om de melding, de namelding of de afmelding via e-mail te doen.
§ 3. Voor meldingen die met toepassing van paragraaf 1 en 2, uitgevoerd zijn per e-mail, gebeurt ook de bijbehorende namelding of afmelding via e-mail.
§ 4. De minister kan nadere regels stellen en kan de wijze bepalen waarop de aanbieder van bepaalde meststoffen de melding of de afmelding, via e-mail, moet uitvoeren.
De erkende mestvoerder dient daarvoor een verzoek in bij de Mestbank, waarbij hij de oorzaak van de overmacht aanduidt. De toestemming van de Mestbank aan de erkende mestvoerder om de melding, de namelding of de afmelding, via e-mail te doen, wordt door de Mestbank per e-mail verleend. De Mestbank duidt ook de periode aan gedurende dewelke de erkende mestvoerder de melding, de namelding of de afmelding, via e-mail mag doen.
§ 2. In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank, als ze merkt dat er problemen zijn met de toegang tot het internetloket, op eigen initiatief en zonder dat de erkende mestvoerder hiervoor een verzoek heeft ingediend, aan alle of welbepaalde erkende mestvoerders, per e-mail, de toestemming verlenen om de melding, de namelding of de afmelding via e-mail te doen.
§ 3. Voor meldingen die met toepassing van paragraaf 1 en 2, uitgevoerd zijn per e-mail, gebeurt ook de bijbehorende namelding of afmelding via e-mail.
§ 4. De minister kan nadere regels stellen en kan de wijze bepalen waarop de aanbieder van bepaalde meststoffen de melding of de afmelding, via e-mail, moet uitvoeren.
Art. 9.5.1.10. § 1er. Par dérogation aux articles 9.5.1.1 à 9.5.1.9 inclus, la notification, la notification postérieure et la décommande peuvent se faire par e-mail lorsque le transporteur d'engrais agréé n'a pas accès au guichet Internet, suite à un cas de force majeure. Dans ce cas, le transporteur d'engrais agréé doit être autorisé par la Mestbank de faire par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande.
Le transporteur d'engrais agréé présente à cette fin une demande à la Mestbank, qui mentionne la cause du cas de force majeure. L'autorisation de la Mestbank au transporteur d'engrais agréé de faire par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande, est communiquée par la Mestbank par e-mail. La Mestbank indique également la période durant laquelle le transporteur d'engrais agréé peut faire par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande.
§ 2. Par dérogation à l'alinéa 1er, la Mestbank peut, lorsqu'elle constate que l'accès au guichet Internet pose des problèmes, d'initiative et sans que le transporteur d'engrais agréé en ait fait la demande, autoriser par e-mail tous ou certains transporteurs d'engrais agréés à faire par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande.
§ 3. Pour les notifications faites par e-mail en application des paragraphes 1er et 2, la notification postérieure ou la décommande y afférentes doivent également se faire par e-mail.
§ 4. Le Ministre peut arrêter les modalités et la manière suivant lesquelles l'offreur de certains engrais doit effectuer par e-mail la notification ou la décommande.
Le transporteur d'engrais agréé présente à cette fin une demande à la Mestbank, qui mentionne la cause du cas de force majeure. L'autorisation de la Mestbank au transporteur d'engrais agréé de faire par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande, est communiquée par la Mestbank par e-mail. La Mestbank indique également la période durant laquelle le transporteur d'engrais agréé peut faire par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande.
§ 2. Par dérogation à l'alinéa 1er, la Mestbank peut, lorsqu'elle constate que l'accès au guichet Internet pose des problèmes, d'initiative et sans que le transporteur d'engrais agréé en ait fait la demande, autoriser par e-mail tous ou certains transporteurs d'engrais agréés à faire par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande.
§ 3. Pour les notifications faites par e-mail en application des paragraphes 1er et 2, la notification postérieure ou la décommande y afférentes doivent également se faire par e-mail.
§ 4. Le Ministre peut arrêter les modalités et la manière suivant lesquelles l'offreur de certains engrais doit effectuer par e-mail la notification ou la décommande.
Onderafdeling 2. - De bepaling van de samenstelling van de meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N
Sous-section 2. - La détermination de la composition des engrais, exprimée en kg P2O5 et en kg N
Art. 9.5.2.1. [1 De hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd zal worden, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, vermeld in artikel 9.5.1.1, § 1, 3°, en de reëel vervoerde hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, vermeld in artikel 9.5.1.5, § 1, 1°, wordt, conform de bepalingen van hoofdstuk 10, bepaald op basis van de forfaitaire stikstof- en fosforsamenstellingscijfers, op basis van de resultaten van een of meer analyses, op basis van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling of op basis van een berekende mestsamenstelling.
Als de hoeveelheid meststoffen die vervoerd zal worden, bepaald wordt op basis van de resultaten van een of meer analyses waarvan de resultaten op het moment van het transport nog niet bekend zijn bij de voorafgaande melding, vermeld in artikel 9.5.1.1, § 1, 3°, moet de erkende mestvoerder, in afwijking van artikel 9.5.1.1, § 1, 3°, de hoeveelheid mest die vervoerd zal worden, alleen uitdrukken in ton, en moet hij aangeven dat de samenstelling van de meststoffen bepaald zal worden op basis van een analyse waarvan de resultaten nog niet bekend zijn.
In afwijking van artikel 9.5.1.8 vermeldt de erkende mestvoerder bij de namelding die hoort bij een voorafgaande melding als vermeld in het tweede lid, geen reëel vervoerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N.
Als de analyseresultaten via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010, meegedeeld worden, wordt automatisch de reëel vervoerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, bepaald.
Als er onvoldoende geldige analyseresultaten via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010, meegedeeld worden, wordt de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen, bepaald op nul kg N en nul kg P2O5.
In afwijking van het vijfde lid kan de Mestbank beslissen om, voor de afnemer van de betrokken meststoffen, de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen op basis van de forfaitaire mestsamenstelling of op basis van een door de Mestbank op basis van een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling.
De automatisch bepaalde hoeveelheden, vermeld in het vierde lid, en de door de Mestbank bepaalde hoeveelheden, vermeld in het vijfde lid, worden, zowel aan de aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 1°, als aan de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 2°, meegedeeld via het transportoverzicht, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2. De aanbieder of de afnemer kan, via de melding, vermeld in artikel 9.1.2, tweede lid, bezwaar indienen tegen de, voor het betreffende transportdocument, op het transportoverzicht vermelde vervoerde hoeveelheden, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5.]1
Als de hoeveelheid meststoffen die vervoerd zal worden, bepaald wordt op basis van de resultaten van een of meer analyses waarvan de resultaten op het moment van het transport nog niet bekend zijn bij de voorafgaande melding, vermeld in artikel 9.5.1.1, § 1, 3°, moet de erkende mestvoerder, in afwijking van artikel 9.5.1.1, § 1, 3°, de hoeveelheid mest die vervoerd zal worden, alleen uitdrukken in ton, en moet hij aangeven dat de samenstelling van de meststoffen bepaald zal worden op basis van een analyse waarvan de resultaten nog niet bekend zijn.
In afwijking van artikel 9.5.1.8 vermeldt de erkende mestvoerder bij de namelding die hoort bij een voorafgaande melding als vermeld in het tweede lid, geen reëel vervoerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N.
Als de analyseresultaten via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010, meegedeeld worden, wordt automatisch de reëel vervoerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, bepaald.
Als er onvoldoende geldige analyseresultaten via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010, meegedeeld worden, wordt de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen, bepaald op nul kg N en nul kg P2O5.
In afwijking van het vijfde lid kan de Mestbank beslissen om, voor de afnemer van de betrokken meststoffen, de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen op basis van de forfaitaire mestsamenstelling of op basis van een door de Mestbank op basis van een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling.
De automatisch bepaalde hoeveelheden, vermeld in het vierde lid, en de door de Mestbank bepaalde hoeveelheden, vermeld in het vijfde lid, worden, zowel aan de aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 1°, als aan de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 2°, meegedeeld via het transportoverzicht, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2. De aanbieder of de afnemer kan, via de melding, vermeld in artikel 9.1.2, tweede lid, bezwaar indienen tegen de, voor het betreffende transportdocument, op het transportoverzicht vermelde vervoerde hoeveelheden, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5.]1
Art. 9.5.2.1. [1 La quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais qui seront transportés, exprimée en kg P2O5 et en kg N, visée à l'article 9.5.1.1, § 1er, 3°, et la quantité effectivement transportée d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, exprimée en kg P2O5 et en kg N, mentionnée à l'article 9.5.1.5, § 1er, 1°, est déterminée, conformément aux dispositions du chapitre 10, sur la base des valeurs forfaitaires de la composition en azote et en phosphore, sur la base des résultats d'une ou de plusieurs analyses, sur la base d'une composition d'engrais spécifique à l'entreprise ou sur la base d'une composition de fertilisation calculée.
Lorsque la quantité d'engrais à transporter est déterminée sur la base des résultats d'une ou de plusieurs analyses dont les résultats ne sont pas encore connus au moment du transport lors de la notification préalable visée à l'article 9.5.1.1, § 1er, 3°, le transporteur d'engrais agréé, par dérogation à l'article 9.5.1.1, § 1er, 3°, doit exprimer la quantité de fumier qui sera transportée uniquement en tonnes et doit indiquer que la composition des engrais sera déterminée sur la base d'une analyse dont les résultats ne sont pas encore connus.
Par dérogation à l'article 9.5.1.8, le transporteur d'engrais agréé ne mentionne pas la quantité d'effluents d'élevage effectivement transportée, exprimée en kg P2O5 et en kg N, lors de la notification postérieure qui accompagne une notification préalable visée au deuxième alinéa.
Lorsque les résultats de l'analyse sont communiqués via l'application en ligne mise à disposition par la Banque d'engrais, visée à l'article 53/1, § 1er du VLAREL du 19 novembre 2010, la quantité effective d'effluents d'élevage transportée, exprimée en kg P2O5 et en kg N est automatiquement déterminée.
Lorsque les résultats d'analyse valides ne sont pas communiqués en nombre suffisant par le biais de l'application en ligne mise à disposition par la Banque d'engrais, visée à l'article 53/1, § 1er du VLAREL du 19 novembre 2010, la quantité d'engrais transportée sur la base du document de transport concerné est fixée à zéro kg N et à zéro kg P2O5.
Par dérogation au cinquième alinéa, la Banque d'engrais peut, pour l'acheteur d'engrais en question, décider de déterminer la quantité d'engrais transportée sur la base du document de transport concerné sur la base de la composition d'engrais forfaitaire ou sur la base d'une composition d'engrais déterminée par la Banque d'engrais sur la base d'une ou plusieurs analyses.
Les quantités déterminées automatiquement, visées au quatrième alinéa, et les quantités déterminées par la Banque d'engrais, visées au cinquième alinéa, sont communiquées tant à l'offrant, visé à l'article 9.5.3.1, § 1er, 1°, 1°, qu'à l'acheteur, visé à l'article 9.5.3.1, § 1er, 2°, par l'intermédiaire du récapitulatif de transport visé aux articles 9.1.1 et 9.1.2. L'offrant ou l'acheteur peut, au moyen de la notification visée à l'article 9.1.2, deuxième alinéa, introduire une réclamation contre les quantités transportées mentionnées dans le récapitulatif de transport du document de transport pour le transport concerné, exprimées en kg de N et en kg de P2O5.]1
Lorsque la quantité d'engrais à transporter est déterminée sur la base des résultats d'une ou de plusieurs analyses dont les résultats ne sont pas encore connus au moment du transport lors de la notification préalable visée à l'article 9.5.1.1, § 1er, 3°, le transporteur d'engrais agréé, par dérogation à l'article 9.5.1.1, § 1er, 3°, doit exprimer la quantité de fumier qui sera transportée uniquement en tonnes et doit indiquer que la composition des engrais sera déterminée sur la base d'une analyse dont les résultats ne sont pas encore connus.
Par dérogation à l'article 9.5.1.8, le transporteur d'engrais agréé ne mentionne pas la quantité d'effluents d'élevage effectivement transportée, exprimée en kg P2O5 et en kg N, lors de la notification postérieure qui accompagne une notification préalable visée au deuxième alinéa.
Lorsque les résultats de l'analyse sont communiqués via l'application en ligne mise à disposition par la Banque d'engrais, visée à l'article 53/1, § 1er du VLAREL du 19 novembre 2010, la quantité effective d'effluents d'élevage transportée, exprimée en kg P2O5 et en kg N est automatiquement déterminée.
Lorsque les résultats d'analyse valides ne sont pas communiqués en nombre suffisant par le biais de l'application en ligne mise à disposition par la Banque d'engrais, visée à l'article 53/1, § 1er du VLAREL du 19 novembre 2010, la quantité d'engrais transportée sur la base du document de transport concerné est fixée à zéro kg N et à zéro kg P2O5.
Par dérogation au cinquième alinéa, la Banque d'engrais peut, pour l'acheteur d'engrais en question, décider de déterminer la quantité d'engrais transportée sur la base du document de transport concerné sur la base de la composition d'engrais forfaitaire ou sur la base d'une composition d'engrais déterminée par la Banque d'engrais sur la base d'une ou plusieurs analyses.
Les quantités déterminées automatiquement, visées au quatrième alinéa, et les quantités déterminées par la Banque d'engrais, visées au cinquième alinéa, sont communiquées tant à l'offrant, visé à l'article 9.5.3.1, § 1er, 1°, 1°, qu'à l'acheteur, visé à l'article 9.5.3.1, § 1er, 2°, par l'intermédiaire du récapitulatif de transport visé aux articles 9.1.1 et 9.1.2. L'offrant ou l'acheteur peut, au moyen de la notification visée à l'article 9.1.2, deuxième alinéa, introduire une réclamation contre les quantités transportées mentionnées dans le récapitulatif de transport du document de transport pour le transport concerné, exprimées en kg de N et en kg de P2O5.]1
Wijzigingen
Onderafdeling 3. - De burenregeling
Sous-section 3. - Le régime de voisinage
Art. 9.5.3.1. § 1. De burenregeling vermeldt de volgende gegevens :
1° de naam, de handtekening en ofwel het exploitantnummer, het exploitatienummer en het exploitatieadres, ofwel het uitbatingsnummer en het uitbatingsadres van de aanbieder van de dierlijke mest, de andere meststoffen ofde spuistroom;
2° de naam, de handtekening en ofwel het exploitantnummer, het exploitatienummer en het exploitatieadres, ofwel het uitbatingsnummer en het uitbatingsadres van de afnemer van de dierlijke mest, de andere meststoffen of de spuistroom;
3° de gemeente of gemeentes waar de dierlijke mest, de andere meststoffen of de spuistroom gelost zal worden;
4° het kalenderjaar en de periode waarin de burenregeling uitgevoerd zal worden. Deze periode is steeds gelegen binnen één kalenderjaar;
5° de aanduiding of het een transport van dierlijke mest, van andere meststoffen ofvan spuistroom betreft, evenals de vermelding van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, die vervoerd zal worden. Als het een transport van dierlijke mest betreft, wordt ook de soort dierlijke mest en de vorm van de dierlijke mest, vermeld. Als de dierlijke mest, de andere meststoffen of de spuistroom in verschillende gemeentes gelost zal worden, wordt er per gemeente aangeduid welke soort en welke hoeveelheid dierlijke mest, andere meststoffen of spuistroom er gelost zal worden.
§ 2. Als de meststoffen bestemd zijn voor bepaalde, door de minister aangeduide afnemers, wordt op de burenregeling, ook het perceelsnummer of de perceelsnummers van de percelen waarop de mest gespreid zal worden, vermeld.
§ 3. Het transport van andere meststoffen, als vermeld in paragraaf 1, 5°, kan enkel gebeuren bij de burenregeling als vermeld in artikel 49, § 1, 3°, b) van het Mestdecreet van 22 december 2006.
[1 § 4. In afwijking van paragraaf 1, 5°, wordt voor burenregelingen die betrekking hebben op de meststoffen waarvan de samenstelling bepaald zal worden op basis van een of meer analyses als vermeld in hoofdstuk 10, afdeling 2, onderafdeling 3, de hoeveelheid meststoffen die vervoerd zal worden, uitgedrukt als 0 kg N en 0 kg P2O5.]1
1° de naam, de handtekening en ofwel het exploitantnummer, het exploitatienummer en het exploitatieadres, ofwel het uitbatingsnummer en het uitbatingsadres van de aanbieder van de dierlijke mest, de andere meststoffen ofde spuistroom;
2° de naam, de handtekening en ofwel het exploitantnummer, het exploitatienummer en het exploitatieadres, ofwel het uitbatingsnummer en het uitbatingsadres van de afnemer van de dierlijke mest, de andere meststoffen of de spuistroom;
3° de gemeente of gemeentes waar de dierlijke mest, de andere meststoffen of de spuistroom gelost zal worden;
4° het kalenderjaar en de periode waarin de burenregeling uitgevoerd zal worden. Deze periode is steeds gelegen binnen één kalenderjaar;
5° de aanduiding of het een transport van dierlijke mest, van andere meststoffen ofvan spuistroom betreft, evenals de vermelding van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, die vervoerd zal worden. Als het een transport van dierlijke mest betreft, wordt ook de soort dierlijke mest en de vorm van de dierlijke mest, vermeld. Als de dierlijke mest, de andere meststoffen of de spuistroom in verschillende gemeentes gelost zal worden, wordt er per gemeente aangeduid welke soort en welke hoeveelheid dierlijke mest, andere meststoffen of spuistroom er gelost zal worden.
§ 2. Als de meststoffen bestemd zijn voor bepaalde, door de minister aangeduide afnemers, wordt op de burenregeling, ook het perceelsnummer of de perceelsnummers van de percelen waarop de mest gespreid zal worden, vermeld.
§ 3. Het transport van andere meststoffen, als vermeld in paragraaf 1, 5°, kan enkel gebeuren bij de burenregeling als vermeld in artikel 49, § 1, 3°, b) van het Mestdecreet van 22 december 2006.
[1 § 4. In afwijking van paragraaf 1, 5°, wordt voor burenregelingen die betrekking hebben op de meststoffen waarvan de samenstelling bepaald zal worden op basis van een of meer analyses als vermeld in hoofdstuk 10, afdeling 2, onderafdeling 3, de hoeveelheid meststoffen die vervoerd zal worden, uitgedrukt als 0 kg N en 0 kg P2O5.]1
Art. 9.5.3.1. § 1er. Le régime de voisinage comprend les données suivantes :
1° le nom, la signature et soit le numéro d'exploitant, le numéro d'exploitation et l'adresse d'exploitation, soit le numéro de société de gérance et l'adresse de société de gérance de l'offreur des effluents d'élevage, des autres engrais ou des eaux d'écoulement;
2° le nom, la signature et soit le numéro d'exploitant, le numéro d'exploitation et l'adresse d'exploitation, soit le numéro de société de gérance et l'adresse de société de gérance du preneur des effluents d'élevage, des autres engrais ou des eaux d'écoulement;
3° la commune ou les communes où seront déchargés les effluents d'élevage, les autres engrais ou les eaux d'écoulement;
4° l'année calendaire et la période d'exécution du régime de voisinage. Cette période doit se situer dans la même année calendaire;
5° l'indication s'il s'agit d'un transport d'effluents d'élevage, d'autres engrais ou d'eaux d'écoulement, ainsi que la mention de la quantité d'engrais, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5, qui sera transportée. Lorsqu'il s'agit d'un transport d'effluents d'élevage, le type et la forme des effluents d'élevage doivent également être mentionnés. Si les effluents d'élevage, les autres engrais ou les eaux d'écoulement seront déchargés dans plusieurs communes, il y a lieu d'indiquer par commune le type et la quantité des effluents d'élevage, des autres engrais ou des eaux d'écoulement déchargés.
§ 2. Si les engrais sont destinés à certains preneurs désignés par le Ministre, le régime de voisinage doit également mentionner le ou les numéros de parcelle des parcelles sur lesquelles les engrais seront épandus.
§ 3. Le transport d'autres engrais, tel que visé au paragraphe 1er, 5°, ne peut se faire que par le régime de voisinage tel que visé à l'article 49, § 1er, 3°, b) du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
[1 § 4. Par dérogation au § 1er, 5°, pour les régimes de voisinage concernant les engrais dont la composition sera déterminée sur la base d'une ou plusieurs analyses telles que mentionnées au chapitre 10, section 2, sous-section 3, la quantité d'engrais à transporter est exprimée comme étant de 0 kg N et 0 kg P2O5.]1
1° le nom, la signature et soit le numéro d'exploitant, le numéro d'exploitation et l'adresse d'exploitation, soit le numéro de société de gérance et l'adresse de société de gérance de l'offreur des effluents d'élevage, des autres engrais ou des eaux d'écoulement;
2° le nom, la signature et soit le numéro d'exploitant, le numéro d'exploitation et l'adresse d'exploitation, soit le numéro de société de gérance et l'adresse de société de gérance du preneur des effluents d'élevage, des autres engrais ou des eaux d'écoulement;
3° la commune ou les communes où seront déchargés les effluents d'élevage, les autres engrais ou les eaux d'écoulement;
4° l'année calendaire et la période d'exécution du régime de voisinage. Cette période doit se situer dans la même année calendaire;
5° l'indication s'il s'agit d'un transport d'effluents d'élevage, d'autres engrais ou d'eaux d'écoulement, ainsi que la mention de la quantité d'engrais, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5, qui sera transportée. Lorsqu'il s'agit d'un transport d'effluents d'élevage, le type et la forme des effluents d'élevage doivent également être mentionnés. Si les effluents d'élevage, les autres engrais ou les eaux d'écoulement seront déchargés dans plusieurs communes, il y a lieu d'indiquer par commune le type et la quantité des effluents d'élevage, des autres engrais ou des eaux d'écoulement déchargés.
§ 2. Si les engrais sont destinés à certains preneurs désignés par le Ministre, le régime de voisinage doit également mentionner le ou les numéros de parcelle des parcelles sur lesquelles les engrais seront épandus.
§ 3. Le transport d'autres engrais, tel que visé au paragraphe 1er, 5°, ne peut se faire que par le régime de voisinage tel que visé à l'article 49, § 1er, 3°, b) du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
[1 § 4. Par dérogation au § 1er, 5°, pour les régimes de voisinage concernant les engrais dont la composition sera déterminée sur la base d'une ou plusieurs analyses telles que mentionnées au chapitre 10, section 2, sous-section 3, la quantité d'engrais à transporter est exprimée comme étant de 0 kg N et 0 kg P2O5.]1
Wijzigingen
Art. 9.5.3.2. Voor transporten van mest als vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, 3°, c), d), e), f), en g), van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt de dierlijke mest of de spuistroom gelost in de gemeente waar de exploitatie of de uitbating van de aanbieder van de dierlijke mest of de spuistroom ligt of in een aangrenzende gemeente. Voor het bepalen van de gemeente waar de exploitatie of de uitbating van de aanbieder van de dierlijke mest of de spuistroom gelegen is, kijkt men ofwel naar het exploitatieadres van de exploitatie, ofwel naar het uitbatingsadres van de uitbating.
Art. 9.5.3.2. Pour des transports d'engrais, tels que visés à l'article 49, § 1er, alinéa 1er, 3°, c), d), e), f) et g), du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, les effluents d'élevage ou les eaux d'écoulement doivent être déchargés dans la commune où se trouve l'exploitation ou la société de gérance de l'offreur des effluents d'élevage ou des eaux d'écoulement, ou dans une commune limitrophe. Pour la détermination de la commune où se trouve l'exploitation ou la société de gérance de l'offreur des effluents d'élevage ou des eaux d'écoulement, on regarde soit l'adresse d'exploitation de l'exploitation, soit l'adresse de société de gérance de la société de gérance.
Art. 9.5.3.3. De burenregeling wordt opgemaakt in drie exemplaren. Eén exemplaar wordt hetzij per brief, hetzij door overhandiging aan de Mestbank tegen ontvangstbewijs, overgemaakt aan de Mestbank door de aanbieder als vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1°. Eén exemplaar wordt bewaard door de aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1°, en één exemplaar wordt bewaard door de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 2°.
In afwijking van het eerste lid, kunnen burenregelingen ook per e-mail aan de Mestbank overgemaakt worden onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° aan de e-mail is een ingescande versie van de burenregeling gevoegd;
3° het origineel van de ingescande burenregeling wordt bewaard door de betrokken aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1° ;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van de overgemaakte burenregeling bevestigd heeft.
In afwijking van het eerste lid kunnen de burenregelingen ook via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket overgemaakt worden. De minister kan nadere regels vaststellen omtrent de wijze waarop dit gebeurt.
In afwijking van het eerste lid, kunnen burenregelingen ook per e-mail aan de Mestbank overgemaakt worden onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° aan de e-mail is een ingescande versie van de burenregeling gevoegd;
3° het origineel van de ingescande burenregeling wordt bewaard door de betrokken aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1° ;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van de overgemaakte burenregeling bevestigd heeft.
In afwijking van het eerste lid kunnen de burenregelingen ook via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket overgemaakt worden. De minister kan nadere regels vaststellen omtrent de wijze waarop dit gebeurt.
Art. 9.5.3.3. Le régime de voisinage est établi en 3 exemplaires. L'offreur, visé à l'article 9.5.3.1, § 1er, alinéa 1er, 1°, transmet à la Mestbank un exemplaire du régime de voisinage, soit par lettre, soit par remise à la Mestbank contre récépissé. Un exemplaire est conservé par l'offreur, visé à l'article 9.5.3.1, § 1er, alinéa 1er, 1°, et un exemplaire est conservé par le preneur, visé à l'article 9.5.3.1, § 1er, alinéa 1er, 2°.
Par dérogation à l'alinéa 1er, des régimes de voisinage peuvent également être transmis par e-mail à la Mestbank aux conditions suivantes :
1° l'e-mail doit être envoyé à l'adresse e-mail mise à disposition à cet effet par la Mestbank;
2° l'e-mail est accompagné d'une version scannée du régime de voisinage;
3° l'original du régime de voisinage scanné est conservé par l'offreur concerné, visé à l'article 9.5.3.1, § 1er, alinéa 1er, 1° ;
4° la transmission n'est valable qu'après la confirmation par e-mail de la Mestbank de la réception du régime de voisinage transmis.
Par dérogation à l'alinéa 1er, les régimes de voisinage peuvent également être transmis par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank. Le Ministre peut arrêter des modalités y afférentes.
Par dérogation à l'alinéa 1er, des régimes de voisinage peuvent également être transmis par e-mail à la Mestbank aux conditions suivantes :
1° l'e-mail doit être envoyé à l'adresse e-mail mise à disposition à cet effet par la Mestbank;
2° l'e-mail est accompagné d'une version scannée du régime de voisinage;
3° l'original du régime de voisinage scanné est conservé par l'offreur concerné, visé à l'article 9.5.3.1, § 1er, alinéa 1er, 1° ;
4° la transmission n'est valable qu'après la confirmation par e-mail de la Mestbank de la réception du régime de voisinage transmis.
Par dérogation à l'alinéa 1er, les régimes de voisinage peuvent également être transmis par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank. Le Ministre peut arrêter des modalités y afférentes.
Art. 9.5.3.4. Meldingen van burenregelingen kunnen niet eerder aan de Mestbank gemeld worden dan op 1 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de burenregeling uitgevoerd zal worden.
Art. 9.5.3.4. Les notifications de régimes de voisinage à la Mestbank peuvent s'effectuer au plus tôt le 1er décembre de l'année calendaire précédant celle dans laquelle le régime de voisinage sera exécuté.
Art. 9.5.3.5. De Mestbank registreert elke overgemaakte burenregeling en geeft er een uniek identificatienummer aan. Als de burenregeling betrekking heeft op verschillende mestsoorten of op dierlijke mest of spuistroom die in verschillende gemeentes gelost zal worden, kan er per mestsoort of per gemeente een afzonderlijk identificatienummer gegeven worden.
De Mestbank maakt een bewijs van de registratie van de overgemaakte burenregeling, waarop het unieke identificatienummer of de unieke identificatienummers vermeld zijn, via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket over aan de aanbieder en de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1° en 2°. Tijdens elk vervoer in uitvoering van de overgemaakte burenregeling heeft de bestuurder van het transportmiddel een papieren of digitale versie van het door de Mestbank verzonden bewijs van de registratie van de overgemaakte burenregeling bij zich. De minister kan nadere regels vaststellen omtrent de modaliteiten van de digitale versie.
De Mestbank maakt een bewijs van de registratie van de overgemaakte burenregeling, waarop het unieke identificatienummer of de unieke identificatienummers vermeld zijn, via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket over aan de aanbieder en de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1° en 2°. Tijdens elk vervoer in uitvoering van de overgemaakte burenregeling heeft de bestuurder van het transportmiddel een papieren of digitale versie van het door de Mestbank verzonden bewijs van de registratie van de overgemaakte burenregeling bij zich. De minister kan nadere regels vaststellen omtrent de modaliteiten van de digitale versie.
Art. 9.5.3.5. La Mestbank enregistre chaque régime de voisinage transmis et lui donne un numéro d'identification unique. Si le régime de voisinage concerne différents types d'engrais ou des effluents d'élevage ou des eaux d'écoulement qui seront déchargés dans plusieurs communes, un numéro d'identification distinct peut être attribué par type d'engrais ou par commune.
La Mestbank transmet à l'offreur et au preneur, visés à l'article 9.5.3.1, § 1er, alinéa 1er, 1° et 2°, une preuve de l'enregistrement du régime de voisinage transmis sur laquelle sont indiqués le numéro ou les numéros d'identification, par le biais d'un guichet Internet mis à disposition par la Mesbank. Pendant chaque transport en exécution du régime de voisinage transmis, le conducteur du moyen de transport détient une copie papier ou numérique de la preuve de l'enregistrement du régime de voisinage transmise par la Mestbank. Le Ministre peut arrêter des modalités relatives à la version numérique.
La Mestbank transmet à l'offreur et au preneur, visés à l'article 9.5.3.1, § 1er, alinéa 1er, 1° et 2°, une preuve de l'enregistrement du régime de voisinage transmis sur laquelle sont indiqués le numéro ou les numéros d'identification, par le biais d'un guichet Internet mis à disposition par la Mesbank. Pendant chaque transport en exécution du régime de voisinage transmis, le conducteur du moyen de transport détient une copie papier ou numérique de la preuve de l'enregistrement du régime de voisinage transmise par la Mestbank. Le Ministre peut arrêter des modalités relatives à la version numérique.
Art. 9.5.3.6. § 1. Als de burenregeling niet wordt uitgevoerd zoals gemeld, wordt zo snel mogelijk en uiterlijk één maand na het einde van de in de betrokken burenregeling vermelde periode, met een beveiligde zending, aan de Mestbank gemeld welk deel van de burenregeling niet wordt uitgevoerd.
Naast de vermelding van het deel van de burenregeling dat niet wordt uitgevoerd, worden ook minimaal de volgende gegevens vermeld :
1° het unieke identificatienummer van de burenregeling die gewijzigd wordt, vermeld in artikel 9.5.3.5, tweede lid;
2° de handtekening van de aanbieder en van de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1° en 2°.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt, voor burenregelingen, ter uitvoering waarvan een of meer meldingen als vermeld in artikel 9.5.3.9, moeten gebeuren, de burenregeling ambtshalve door de Mestbank beperkt tot het deel van de burenregeling waarvoor er meldingen en nameldingen als vermeld in artikel 9.5.3.9, zijn en moet er door de betrokkene geen melding als vermeld in het eerste lid, meer gebeuren.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1, kan de melding van het niet of niet volledig uitvoeren van de burenregeling ook per e-mail aan de Mestbank overgemaakt worden onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° aan de e-mail is een ingescande versie van de melding gevoegd, waarop de gegevens, vermeld in paragraaf 1, genoteerd zijn;
3° het origineel van de ingescande melding wordt bewaard door de betrokken aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1° ;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van de overgemaakte melding bevestigd heeft.
[1 § 4. Voor burenregelingen als vermeld in artikel 9.5.3.1, § 4, moet de hoeveelheid meststoffen die vervoerd is, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, bepaald worden op basis van de in de burenregeling vermelde tonnages, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 5°, en op basis van het resultaat van een of meer analyses als vermeld in hoofdstuk 10, afdeling 2, onderafdeling 3, van de betrokken soort mest, die minstens gedurende een deel van de periode, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 4°, geldig waren conform de bepalingen van hoofdstuk 10.
De Mestbank vermeldt in het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de resultaten van al de analyses die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid. De aanbieder van de mest van een burenregeling als vermeld in artikel 9.5.3.1, § 4, meldt, binnen drie maanden nadat een transport ter uitvoering van de betreffende burenregeling werd uitgevoerd, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, hoeveel meststoffen, uitgedrukt in ton, er vervoerd zijn en op basis van welk analyseresultaat. In afwijking daarvan wordt voor transporten die uitgevoerd worden na 14 november van een bepaald kalenderjaar, de laatste melding gedaan uiterlijk op 15 februari van het volgende kalenderjaar.
Als de Mestbank over geen enkel analyseresultaat beschikt dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, of als er geen enkele melding is gedaan als vermeld in het tweede lid, blijft de hoeveelheid meststoffen die vervoerd is, bepaald op 0 kg N en 0 kg P2O5.
In afwijking van het derde lid kan de Mestbank beslissen om, voor de afnemer van de betrokken meststoffen, de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen op basis van de forfaitaire mestsamenstelling of op basis van een door een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling door de Mestbank.
§ 5. De hoeveelheden die bepaald worden met toepassing van paragraaf 1 tot en met 4, worden zowel aan de aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 1°, als aan de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 2°, meegedeeld via het transportoverzicht, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2. De aanbieder of de afnemer kan via de melding, als vermeld in artikel 9.1.2, tweede lid, bezwaar indienen tegen de voor de betreffende burenregeling op het transportoverzicht vermelde vervoerde hoeveelheden, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5.]1
Naast de vermelding van het deel van de burenregeling dat niet wordt uitgevoerd, worden ook minimaal de volgende gegevens vermeld :
1° het unieke identificatienummer van de burenregeling die gewijzigd wordt, vermeld in artikel 9.5.3.5, tweede lid;
2° de handtekening van de aanbieder en van de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1° en 2°.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt, voor burenregelingen, ter uitvoering waarvan een of meer meldingen als vermeld in artikel 9.5.3.9, moeten gebeuren, de burenregeling ambtshalve door de Mestbank beperkt tot het deel van de burenregeling waarvoor er meldingen en nameldingen als vermeld in artikel 9.5.3.9, zijn en moet er door de betrokkene geen melding als vermeld in het eerste lid, meer gebeuren.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1, kan de melding van het niet of niet volledig uitvoeren van de burenregeling ook per e-mail aan de Mestbank overgemaakt worden onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° aan de e-mail is een ingescande versie van de melding gevoegd, waarop de gegevens, vermeld in paragraaf 1, genoteerd zijn;
3° het origineel van de ingescande melding wordt bewaard door de betrokken aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1° ;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van de overgemaakte melding bevestigd heeft.
[1 § 4. Voor burenregelingen als vermeld in artikel 9.5.3.1, § 4, moet de hoeveelheid meststoffen die vervoerd is, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, bepaald worden op basis van de in de burenregeling vermelde tonnages, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 5°, en op basis van het resultaat van een of meer analyses als vermeld in hoofdstuk 10, afdeling 2, onderafdeling 3, van de betrokken soort mest, die minstens gedurende een deel van de periode, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 4°, geldig waren conform de bepalingen van hoofdstuk 10.
De Mestbank vermeldt in het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de resultaten van al de analyses die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid. De aanbieder van de mest van een burenregeling als vermeld in artikel 9.5.3.1, § 4, meldt, binnen drie maanden nadat een transport ter uitvoering van de betreffende burenregeling werd uitgevoerd, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, hoeveel meststoffen, uitgedrukt in ton, er vervoerd zijn en op basis van welk analyseresultaat. In afwijking daarvan wordt voor transporten die uitgevoerd worden na 14 november van een bepaald kalenderjaar, de laatste melding gedaan uiterlijk op 15 februari van het volgende kalenderjaar.
Als de Mestbank over geen enkel analyseresultaat beschikt dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, of als er geen enkele melding is gedaan als vermeld in het tweede lid, blijft de hoeveelheid meststoffen die vervoerd is, bepaald op 0 kg N en 0 kg P2O5.
In afwijking van het derde lid kan de Mestbank beslissen om, voor de afnemer van de betrokken meststoffen, de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen op basis van de forfaitaire mestsamenstelling of op basis van een door een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling door de Mestbank.
§ 5. De hoeveelheden die bepaald worden met toepassing van paragraaf 1 tot en met 4, worden zowel aan de aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 1°, als aan de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 2°, meegedeeld via het transportoverzicht, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2. De aanbieder of de afnemer kan via de melding, als vermeld in artikel 9.1.2, tweede lid, bezwaar indienen tegen de voor de betreffende burenregeling op het transportoverzicht vermelde vervoerde hoeveelheden, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5.]1
Art. 9.5.3.6. § 1er. Si le régime de voisinage n'est pas exécuté comme il a été notifié, il y a lieu de communiquer à la Mestbank sans délai et au plus tard un mois après la fin de la période stipulée dans le régime de voisinage en question, par envoi sécurisé, quelle partie du régime de voisinage ne sera pas exécutée.
Outre la mention de la partie du régime de voisinage qui ne sera pas exécuté, les données suivantes doivent au moins également être mensionnées :
1° le numéro d'identification unique du régime de voisinage qui est modifié, visé à l'article 9.5.3.5, alinéa 2;
2° la signature de l'offreur et du preneur, visée à l'article 9.5.3.1, § 1er, alinéa 1er, 1° en 2°.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, pour des régimes de voisinage en exécution desquels une ou plusieurs notifications telles que visées à l'article 9.5.3.9 sont requises, le régime de voisinage est limité d'office par la Mestbank à la partie du régime de voisinage pour laquelle il y a des notifications et notifications postérieures telles que visées à l'article 9.5.3.9, et la personne concernée ne doit plus effectuer une notification telle que visée à l'alinéa 1er.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 1er, la notification de la non exécution ou de l'exécution partielle du régime de voisinage peut également être transmise par e-mail à la Mestbank, aux conditions suivantes :
1° l'e-mail doit être envoyé à l'adresse e-mail mise à disposition à cet effet par la Mestbank;
2° l'e-mail est accompagné d'une version scannée de la notification, comprenant les données visées au paragraphe 1er ;
3° l'original de la notification scannée est conservé par l'offreur concerné, visé à l'article 9.5.3.1, § 1er, alinéa 1er, 1° ;
4° la transmission n'est valable qu'après la confirmation par e-mail de la Mestbank de la réception de la notification transmise.
[1 § 4. Pour les régimes de voisinage visés à l'article 9.5.3.1 § 4, la quantité d'engrais transportés, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, doit être déterminée sur la base des tonnages mentionnés dans les régimes de voisinage, tels que visés à l'article 9.5.3.1, § 1er, 5°, et sur la base du résultat d'une ou plusieurs analyses visées au chapitre 10, section 2, sous-section 2, sous-section 3, du type de fumier concerné, qui étaient valables pendant au moins une partie de la période visée à l'article 9.5.3.1, § 1er, 4°, conformément aux dispositions du chapitre 10.
La Banque d'engrais mentionne dans le guichet internet fourni par la Banque d'engrais les résultats de toutes les analyses qui satisfont aux conditions visées à l'alinéa premier. L'offrant de l'engrais d'un régime de voisinage visé à l'article 9.5.3.1 § 4, signale, dans les trois mois suivant l'exécution d'un transport pour la mise en oeuvre du régime voisin concerné, via le compte internet fourni par la Banque d'engrais, la quantité d'engrais, exprimée en tonnes, qui a été transportée, et sur la base de quels résultats d'analyse. Par dérogation à ce qui précède, pour les transports effectués après le 14 novembre d'une année civile donnée, la dernière notification est effectuée au plus tard le 15 février de l'année civile suivante.
Si la Banque d'engrais ne dispose d'aucun résultat d'analyse satisfaisant aux conditions énoncées au § 1er, ou si aucune notification n'a été faite conformément au paragraphe 2, la quantité d'engrais transportée est fixée à 0 kg de N et 0 kg de P2O5.
Par dérogation au troisième alinéa, la Banque d'engrais peut décider, pour l'acheteur d'engrais en question, de déterminer la quantité d'engrais transportée sur la base du document de transport concerné, sur la base de la composition d'engrais forfaitaire ou sur la base d'une composition d'engrais déterminée par une ou plusieurs analyses de la Banque d'engrais.
§ 5. Les quantités déterminées en application des alinéas 1 à 4 inclus, sont communiquées à la fois à l'offrant visé à l'article 9.5.3.1, § 1er, 1°, et à l'acheteur mentionné à l'article 9.5.3.1, § 1er, 2°, par l'intermédiaire du récapitulatif des transports mentionné aux articles 9.1.1 et 9.1.2. L'offrant ou l'acheteur peut, par le biais de la notification visée à l'article 9.1.2, deuxième alinéa, introduire une réclamation à l'encontre des quantités transportées telles qu'elles figurent dans le récapitulatif de transport pour le régime de voisinage correspondant, et exprimées en kg N ainsi qu'en kg P2O5.]1
Outre la mention de la partie du régime de voisinage qui ne sera pas exécuté, les données suivantes doivent au moins également être mensionnées :
1° le numéro d'identification unique du régime de voisinage qui est modifié, visé à l'article 9.5.3.5, alinéa 2;
2° la signature de l'offreur et du preneur, visée à l'article 9.5.3.1, § 1er, alinéa 1er, 1° en 2°.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, pour des régimes de voisinage en exécution desquels une ou plusieurs notifications telles que visées à l'article 9.5.3.9 sont requises, le régime de voisinage est limité d'office par la Mestbank à la partie du régime de voisinage pour laquelle il y a des notifications et notifications postérieures telles que visées à l'article 9.5.3.9, et la personne concernée ne doit plus effectuer une notification telle que visée à l'alinéa 1er.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 1er, la notification de la non exécution ou de l'exécution partielle du régime de voisinage peut également être transmise par e-mail à la Mestbank, aux conditions suivantes :
1° l'e-mail doit être envoyé à l'adresse e-mail mise à disposition à cet effet par la Mestbank;
2° l'e-mail est accompagné d'une version scannée de la notification, comprenant les données visées au paragraphe 1er ;
3° l'original de la notification scannée est conservé par l'offreur concerné, visé à l'article 9.5.3.1, § 1er, alinéa 1er, 1° ;
4° la transmission n'est valable qu'après la confirmation par e-mail de la Mestbank de la réception de la notification transmise.
[1 § 4. Pour les régimes de voisinage visés à l'article 9.5.3.1 § 4, la quantité d'engrais transportés, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, doit être déterminée sur la base des tonnages mentionnés dans les régimes de voisinage, tels que visés à l'article 9.5.3.1, § 1er, 5°, et sur la base du résultat d'une ou plusieurs analyses visées au chapitre 10, section 2, sous-section 2, sous-section 3, du type de fumier concerné, qui étaient valables pendant au moins une partie de la période visée à l'article 9.5.3.1, § 1er, 4°, conformément aux dispositions du chapitre 10.
La Banque d'engrais mentionne dans le guichet internet fourni par la Banque d'engrais les résultats de toutes les analyses qui satisfont aux conditions visées à l'alinéa premier. L'offrant de l'engrais d'un régime de voisinage visé à l'article 9.5.3.1 § 4, signale, dans les trois mois suivant l'exécution d'un transport pour la mise en oeuvre du régime voisin concerné, via le compte internet fourni par la Banque d'engrais, la quantité d'engrais, exprimée en tonnes, qui a été transportée, et sur la base de quels résultats d'analyse. Par dérogation à ce qui précède, pour les transports effectués après le 14 novembre d'une année civile donnée, la dernière notification est effectuée au plus tard le 15 février de l'année civile suivante.
Si la Banque d'engrais ne dispose d'aucun résultat d'analyse satisfaisant aux conditions énoncées au § 1er, ou si aucune notification n'a été faite conformément au paragraphe 2, la quantité d'engrais transportée est fixée à 0 kg de N et 0 kg de P2O5.
Par dérogation au troisième alinéa, la Banque d'engrais peut décider, pour l'acheteur d'engrais en question, de déterminer la quantité d'engrais transportée sur la base du document de transport concerné, sur la base de la composition d'engrais forfaitaire ou sur la base d'une composition d'engrais déterminée par une ou plusieurs analyses de la Banque d'engrais.
§ 5. Les quantités déterminées en application des alinéas 1 à 4 inclus, sont communiquées à la fois à l'offrant visé à l'article 9.5.3.1, § 1er, 1°, et à l'acheteur mentionné à l'article 9.5.3.1, § 1er, 2°, par l'intermédiaire du récapitulatif des transports mentionné aux articles 9.1.1 et 9.1.2. L'offrant ou l'acheteur peut, par le biais de la notification visée à l'article 9.1.2, deuxième alinéa, introduire une réclamation à l'encontre des quantités transportées telles qu'elles figurent dans le récapitulatif de transport pour le régime de voisinage correspondant, et exprimées en kg N ainsi qu'en kg P2O5.]1
Wijzigingen
Art. 9.5.3.7. In afwijking van de artikelen 9.5.3.3 tot en met 9.5.3.6, kan de melding van de burenregeling en de melding van het niet of niet volledig uitvoeren van de burenregeling ook gebeuren door een melding via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
De minister kan nadere regels stellen.
De minister kan nadere regels stellen.
Art. 9.5.3.7. Par dérogation aux articles 9.5.3.3 à 9.5.3.6 inclus, la notification du régime de voisinage et de sa non-exécution en tout ou en partie peut également s'effectuer à l'aide d'une notification par le biais d'un guichet Internet mis à disposition par la Mestbank.
Le Ministre peut arrêter des modalités en la matière.
Le Ministre peut arrêter des modalités en la matière.
Art. 9.5.3.8. Het vervoer van dierlijke mest of spuistroom ter uitvoering van artikel 49 van het Mestdecreet van 22 december 2006, gebeurt door een mestvoerder die niet betrokken is bij een erkenning als erkende mestvoerder.
De volgende personen worden geacht betrokken te zijn bij een erkenning als erkende mestvoerder :
1° de erkende mestvoerder zelf;
2° als de erkende mestvoerder een rechtspersoon is, eenieder die juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon of die een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt.
De volgende personen worden geacht betrokken te zijn bij een erkenning als erkende mestvoerder :
1° de erkende mestvoerder zelf;
2° als de erkende mestvoerder een rechtspersoon is, eenieder die juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon of die een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt.
Art. 9.5.3.8. Le transport d'effluents d'élevage ou d'eaux d'écoulement en exécution de l'article 49 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 doit être effectué par un transporteur d'engrais non associé à un agrément comme transporteur d'engrais agréé.
Les personnes suivantes sont censées associées à un agrément comme transporteur d'engrais agréé :
1° le transporteur d'engrais agréé lui-même;
2° si le transporteur d'engrais agréé est une personne morale, quiconque est juridiquement responsable de la personne morale ou revêt une fonction dirigeante dans la personne morale.
Les personnes suivantes sont censées associées à un agrément comme transporteur d'engrais agréé :
1° le transporteur d'engrais agréé lui-même;
2° si le transporteur d'engrais agréé est une personne morale, quiconque est juridiquement responsable de la personne morale ou revêt une fonction dirigeante dans la personne morale.
Art. 9.5.3.9. § 1. De melding, vermeld in artikel 49, § 1, tweede lid, 6°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, gebeurt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Bij de melding worden de volgende gegevens vermeld :
1° het unieke identificatienummer van de burenregeling die uitgevoerd wordt;
2° de datum waarop het transport in het kader van de burenregeling uitgevoerd zal worden;
3° de hoeveelheid meststoffen die vervoerd zullen worden, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N, met vermelding van het aantal geplande vrachten en het aantal ton dat per vracht vervoerd zal worden.
In afwijking van het eerste lid kan de melding gebeuren via e-mail als de aanbieder of de afnemer, door overmacht, geen toegang hebben tot het internetloket.
§ 2. Na afloop van elk transport wordt uiterlijk de zevende dag na de datum, vermeld in het eerste lid, 2°, aan de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, gemeld hoeveel meststoffen er vervoerd zijn, zoals vastgesteld door de weging, vermeld in artikel 9.5.3.10 [1 ...]1.
Als de aanbieder of de afnemer door overmacht geen toegang hebben tot het internetloket, wordt de termijn waarbinnen de melding vermeld in het eerste lid, moet gebeuren, verlengd tot uiterlijk de zevende dag na de datum waarop de aanbieder of de afnemer weer toegang heeft tot het internetloket.
§ 3. [2 ...]2
§ 4. De minister kan de nadere regels bepalen.
1° het unieke identificatienummer van de burenregeling die uitgevoerd wordt;
2° de datum waarop het transport in het kader van de burenregeling uitgevoerd zal worden;
3° de hoeveelheid meststoffen die vervoerd zullen worden, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N, met vermelding van het aantal geplande vrachten en het aantal ton dat per vracht vervoerd zal worden.
In afwijking van het eerste lid kan de melding gebeuren via e-mail als de aanbieder of de afnemer, door overmacht, geen toegang hebben tot het internetloket.
§ 2. Na afloop van elk transport wordt uiterlijk de zevende dag na de datum, vermeld in het eerste lid, 2°, aan de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, gemeld hoeveel meststoffen er vervoerd zijn, zoals vastgesteld door de weging, vermeld in artikel 9.5.3.10 [1 ...]1.
Als de aanbieder of de afnemer door overmacht geen toegang hebben tot het internetloket, wordt de termijn waarbinnen de melding vermeld in het eerste lid, moet gebeuren, verlengd tot uiterlijk de zevende dag na de datum waarop de aanbieder of de afnemer weer toegang heeft tot het internetloket.
§ 3. [2 ...]2
§ 4. De minister kan de nadere regels bepalen.
Art. 9.5.3.9. § 1er. La notification, visée à l'article 49, § 1er, alinéa 2, 6°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, se fait par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank. La notification fait mention des données suivantes :
1° le numéro d'identification unique du régime de voisinage exécuté;
2° la date à laquelle le transport dans le cadre du régime de voisinage sera exécuté;
3° la quantité d'engrais qui sera transportée, exprimée en kg P2O5 et en kg N, avec mention du nombre de chargements prévus et le nombre de tonnes qui sera transporté par chargement.
Par dérogation à l'alinéa 1er, la notification peut se faire par e-mail si l'offreur ou le preneur, par suite d'une force majeure, n'ont pas accès au guichet Internet.
§ 2. A l'issue de chaque transport, au plus tard le septième jour après la date visée à l'alinéa 1er, 2°, la quantité d'engrais transportée, telle que fixée par la pesée visée à l'article 9.5.3.10, est notifiée à la Mestbank, par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank [1 ...]1.
Si l'offreur ou le preneur, par suite d'une force majeure, n'ont pas accès au guichet Internet, le délai de notification, visé à l'alinéa 1er, est prolongé jusqu'au septième jour au plus tard après la date à laquelle l'offreur ou le preneur a à nouveau accès au guichet Internet.
§ 3. [2 ...]2
§ 4. Le Ministre peut arrêter les modalités.
1° le numéro d'identification unique du régime de voisinage exécuté;
2° la date à laquelle le transport dans le cadre du régime de voisinage sera exécuté;
3° la quantité d'engrais qui sera transportée, exprimée en kg P2O5 et en kg N, avec mention du nombre de chargements prévus et le nombre de tonnes qui sera transporté par chargement.
Par dérogation à l'alinéa 1er, la notification peut se faire par e-mail si l'offreur ou le preneur, par suite d'une force majeure, n'ont pas accès au guichet Internet.
§ 2. A l'issue de chaque transport, au plus tard le septième jour après la date visée à l'alinéa 1er, 2°, la quantité d'engrais transportée, telle que fixée par la pesée visée à l'article 9.5.3.10, est notifiée à la Mestbank, par le biais du guichet Internet mis à disposition par la Mestbank [1 ...]1.
Si l'offreur ou le preneur, par suite d'une force majeure, n'ont pas accès au guichet Internet, le délai de notification, visé à l'alinéa 1er, est prolongé jusqu'au septième jour au plus tard après la date à laquelle l'offreur ou le preneur a à nouveau accès au guichet Internet.
§ 3. [2 ...]2
§ 4. Le Ministre peut arrêter les modalités.
Art. 9.5.3.10. [1 De weging, vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, 3°, f) en g), van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt voor vaste meststoffen met een weegbrug uitgevoerd. Voor transporten van vloeibare meststoffen wordt de weging uitgevoerd op basis van een debietmeter die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4]1.
Het resultaat van de weging wordt genoteerd op het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het voormelde decreet.
De minister bepaalt nadere regels omtrent de weging en de wijze waarop de resultaten van de weging genoteerd moeten worden.
Het resultaat van de weging wordt genoteerd op het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het voormelde decreet.
De minister bepaalt nadere regels omtrent de weging en de wijze waarop de resultaten van de weging genoteerd moeten worden.
Art. 9.5.3.10. [1 Pour les engrais solides, la pesée visée à l'article 49, § 1er, alinéa 1er, 3°, f) et g), du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, se fait à l'aide d'un pont-bascule. En ce qui concerne les transports d'engrais liquides, la pesée se fait sur la base d'un débitmètre répondant aux conditions visées à l'article 2.2.3.4 ]1.
Le résultat du pesage est noté au registre, visé à l'article 24, § 3, du décret précité.
Le Ministre arrête les modalités relatives au pesage et à la manière dont les résultats du pesage doivent être notés.
Le résultat du pesage est noté au registre, visé à l'article 24, § 3, du décret précité.
Le Ministre arrête les modalités relatives au pesage et à la manière dont les résultats du pesage doivent être notés.
Wijzigingen
Art. 9.5.3.11. In uitvoering van artikel 49, § 1, zesde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, moet een transport van effluent vanuit een exploitatie naar een andere exploitatie, niet uitgevoerd worden door een erkende mestvoerder, als voldaan is aan al de volgende voorwaarden :
1° de voorwaarden als vermeld in artikel 49, § 1, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 en in de artikelen 9.5.3.1 tot en met 9.5.3.5, 9.5.3.6, § 2, en 9.5.3.7 tot en met 9.5.3.9, zijn van overeenkomstige toepassing;
2° op het moment dat een overeenkomst voor het transport van effluent, opgemaakt in toepassing van dit artikel, aan de Mestbank wordt gemeld is de hoeveelheid effluent, uitgedrukt in ton, die in deze overeenkomst is opgenomen, verhoogd met de hoeveelheid effluent die op basis van andere, reeds aan de Mestbank gemelde overeenkomsten, opgemaakt in toepassing van dit artikel, vanuit het betreffende bedrijf in het lopende en het voorgaande kalenderjaar afgevoerd is of zal worden, niet hoger dan de som van de hoeveelheid dierlijke mest uitgedrukt in ton, die vanuit hetzelfde bedrijf in het vorige kalenderjaar vervoerd werd naar een verwerkingseenheid, op basis van een of meerdere transportdocumenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
3° de transporten worden uitgevoerd tussen 15 februari en 31 augustus van een bepaald jaar;
4° de samenstelling van de vervoerde meststoffen wordt bepaald op basis van een analyse, die op het moment van het transport maximaal drie maand oud is;
5° het effluent was op de exploitatie van de aanbieder van de meststoffen, opgeslagen in een permanente mestopslag waarin geen andere stoffen dan effluent opgeslagen werden. In afwijking hiervan mag het effluent opgeslagen worden in een mestopslag waarin voorheen andere meststoffen opgeslagen werden, als de mestopslag, voordat er effluent in opgeslagen wordt, eerst volledig leeg is gemaakt;
6° het betreft een transport van effluent vanuit een exploitatie naar landbouwgronden behorende tot een andere exploitatie, en waarbij de laadplaats en de losplaats gelegen zijn in dezelfde gemeente of in aangrenzende gemeentes;
7° het effluent wordt onmiddellijk na het vervoer opgebracht op de percelen landbouwgrond;
8° al het effluent dat op de exploitatie in het betrokken kalenderjaar aanwezig is, is afkomstig van dezelfde verwerkingseenheid.
De Mestbank kan een landbouwer opleggen om een transport van het type, als vermeld in het eerste lid, toch te laten uitvoeren door een erkende mestvoerder, als aan de betrokken landbouwer één of meerdere administratieve geldboetes of strafrechtelijke veroordelingen werden opgelegd wegens overtreding van één of meerdere bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 en zijn uitvoeringsbesluiten, als aan de betrokken landbouwer na een doorlichting, als vermeld in artikel 62 van het Mestdecreet van 22 december 2006, één of meerdere maatregelen opgelegd werden of als de betrokken landbouwer betrokken geweest is bij een burenregeling, als vermeld in het eerste lid, waarbij de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, niet nageleefd werden. De Mestbank brengt de betrokken landbouwer hiervan met een beveiligde zending op de hoogte.
1° de voorwaarden als vermeld in artikel 49, § 1, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 en in de artikelen 9.5.3.1 tot en met 9.5.3.5, 9.5.3.6, § 2, en 9.5.3.7 tot en met 9.5.3.9, zijn van overeenkomstige toepassing;
2° op het moment dat een overeenkomst voor het transport van effluent, opgemaakt in toepassing van dit artikel, aan de Mestbank wordt gemeld is de hoeveelheid effluent, uitgedrukt in ton, die in deze overeenkomst is opgenomen, verhoogd met de hoeveelheid effluent die op basis van andere, reeds aan de Mestbank gemelde overeenkomsten, opgemaakt in toepassing van dit artikel, vanuit het betreffende bedrijf in het lopende en het voorgaande kalenderjaar afgevoerd is of zal worden, niet hoger dan de som van de hoeveelheid dierlijke mest uitgedrukt in ton, die vanuit hetzelfde bedrijf in het vorige kalenderjaar vervoerd werd naar een verwerkingseenheid, op basis van een of meerdere transportdocumenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
3° de transporten worden uitgevoerd tussen 15 februari en 31 augustus van een bepaald jaar;
4° de samenstelling van de vervoerde meststoffen wordt bepaald op basis van een analyse, die op het moment van het transport maximaal drie maand oud is;
5° het effluent was op de exploitatie van de aanbieder van de meststoffen, opgeslagen in een permanente mestopslag waarin geen andere stoffen dan effluent opgeslagen werden. In afwijking hiervan mag het effluent opgeslagen worden in een mestopslag waarin voorheen andere meststoffen opgeslagen werden, als de mestopslag, voordat er effluent in opgeslagen wordt, eerst volledig leeg is gemaakt;
6° het betreft een transport van effluent vanuit een exploitatie naar landbouwgronden behorende tot een andere exploitatie, en waarbij de laadplaats en de losplaats gelegen zijn in dezelfde gemeente of in aangrenzende gemeentes;
7° het effluent wordt onmiddellijk na het vervoer opgebracht op de percelen landbouwgrond;
8° al het effluent dat op de exploitatie in het betrokken kalenderjaar aanwezig is, is afkomstig van dezelfde verwerkingseenheid.
De Mestbank kan een landbouwer opleggen om een transport van het type, als vermeld in het eerste lid, toch te laten uitvoeren door een erkende mestvoerder, als aan de betrokken landbouwer één of meerdere administratieve geldboetes of strafrechtelijke veroordelingen werden opgelegd wegens overtreding van één of meerdere bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 en zijn uitvoeringsbesluiten, als aan de betrokken landbouwer na een doorlichting, als vermeld in artikel 62 van het Mestdecreet van 22 december 2006, één of meerdere maatregelen opgelegd werden of als de betrokken landbouwer betrokken geweest is bij een burenregeling, als vermeld in het eerste lid, waarbij de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, niet nageleefd werden. De Mestbank brengt de betrokken landbouwer hiervan met een beveiligde zending op de hoogte.
Art. 9.5.3.11. En exécution de l'article 49, § 1er, alinéa 6, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, un transport d'effluents d'une exploitation vers une autre exploitation, ne doit pas être effectué par un transporteur d'engrais agréé si toutes les conditions suivantes sont remplies :
1° les conditions telles que visées à l'article 49, § 1er, alinéa 2, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et aux articles 9.5.3.1 à 9.5.3.5 inclus, 9.5.3.6, § 2, et 9.5.3.7 à 9.5.3.9 inclus, s'appliquent par analogie;
2° au moment qu'une convention pour le transport d'effluents, établie en application du présent article, est notifiée à la Mestbank, la quantité d'effluents, exprimée en tonnes, reprise dans cette convention, majorée de la quantité d'effluents qui est ou sera évacuée, sur la base d'autres conventions, déjà notifiées à la Mestbank et établies en application du présent article, de l'exploitation concernée pendant l'année calendaire en cours et précédente, n'est pas supérieure à la somme de la quantité d'effluents d'élevage exprimée en tonnes, transportée dans l'année calendaire précédente à partir de la même entreprise vers une unité de transformation, sur la base d'un ou de plusieurs documents de transport tels que visés aux articles 47 à 60 inclus du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
3° les transports sont effectués entre le 15 février et le 31 août d'une certaine année;
4° la composition des engrais transportés est déterminée sur la base d'une analyse, qui date de trois mois au maximum au moment du transport;
5° les effluents étaient à l'exploitation de l'offreur des engrais, stockés dans un stockage d'engrais permanent destinés uniquement au stockage d'effluent. Par dérogation à cette disposition, l'effluent peut être stocké dans un stockage d'engrais dans lequel d'autres engrais ont été stockés auparavant, si le stockage d'engrais a été entièrement vidé avant le stockage d'effluent;
6° il s'agit d'un transport d'effluent d'une exploitation vers des terres agricoles appartenant à une autre exploitation, les lieux de chargement et de déchargement étant situés dans la même commune ou dans des communes limitrophes;
7° l'effluent est épandu sur les parcelles de terres agricoles immédiatement après le transport;
8° tous les effluents présents à l'exploitation dans l'année calendaire concernée, proviennent de la même unité de transformation.
La Mestbank peut imposer à un agriculteur de faire effectuer un transport du type, visé à l'alinéa 1er, après tout par un transporteur d'engrais agréé, si une ou plusieurs amendes administratives ou condamnations pénales ont été imposées à un agriculteur à la suite de la violation d'une ou plusieurs dispositions du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et ses arrêtés d'exécution, si une ou plusieurs mesures ont été imposées à l'agriculteur concerné après un audit, tel que visé à l'article 62 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, ou si l'agriculteur concerné a été associé à un régime de voisinage, tel que visé à l'alinéa 1er, sans respecter les conditions visées à l'alinéa 1er. La Mestbank en informe l'agriculteur concerné par envoi sécurisé.
1° les conditions telles que visées à l'article 49, § 1er, alinéa 2, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et aux articles 9.5.3.1 à 9.5.3.5 inclus, 9.5.3.6, § 2, et 9.5.3.7 à 9.5.3.9 inclus, s'appliquent par analogie;
2° au moment qu'une convention pour le transport d'effluents, établie en application du présent article, est notifiée à la Mestbank, la quantité d'effluents, exprimée en tonnes, reprise dans cette convention, majorée de la quantité d'effluents qui est ou sera évacuée, sur la base d'autres conventions, déjà notifiées à la Mestbank et établies en application du présent article, de l'exploitation concernée pendant l'année calendaire en cours et précédente, n'est pas supérieure à la somme de la quantité d'effluents d'élevage exprimée en tonnes, transportée dans l'année calendaire précédente à partir de la même entreprise vers une unité de transformation, sur la base d'un ou de plusieurs documents de transport tels que visés aux articles 47 à 60 inclus du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
3° les transports sont effectués entre le 15 février et le 31 août d'une certaine année;
4° la composition des engrais transportés est déterminée sur la base d'une analyse, qui date de trois mois au maximum au moment du transport;
5° les effluents étaient à l'exploitation de l'offreur des engrais, stockés dans un stockage d'engrais permanent destinés uniquement au stockage d'effluent. Par dérogation à cette disposition, l'effluent peut être stocké dans un stockage d'engrais dans lequel d'autres engrais ont été stockés auparavant, si le stockage d'engrais a été entièrement vidé avant le stockage d'effluent;
6° il s'agit d'un transport d'effluent d'une exploitation vers des terres agricoles appartenant à une autre exploitation, les lieux de chargement et de déchargement étant situés dans la même commune ou dans des communes limitrophes;
7° l'effluent est épandu sur les parcelles de terres agricoles immédiatement après le transport;
8° tous les effluents présents à l'exploitation dans l'année calendaire concernée, proviennent de la même unité de transformation.
La Mestbank peut imposer à un agriculteur de faire effectuer un transport du type, visé à l'alinéa 1er, après tout par un transporteur d'engrais agréé, si une ou plusieurs amendes administratives ou condamnations pénales ont été imposées à un agriculteur à la suite de la violation d'une ou plusieurs dispositions du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et ses arrêtés d'exécution, si une ou plusieurs mesures ont été imposées à l'agriculteur concerné après un audit, tel que visé à l'article 62 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, ou si l'agriculteur concerné a été associé à un régime de voisinage, tel que visé à l'alinéa 1er, sans respecter les conditions visées à l'alinéa 1er. La Mestbank en informe l'agriculteur concerné par envoi sécurisé.
Art. 9.5.3.12. [1 § 1. De aanbieder of de afnemer die een burenregeling wil uitvoeren, waarvoor conform artikel 49, § 1, tweede lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006 een AGR-GPS-systeem gebruikt moet worden, dient een aanvraag tot registratie in bij de Mestbank.
Bij de aanvraag tot registratie, vermeld in het eerste lid, worden minstens de volgende gegevens aan de Mestbank meegedeeld:
1° het landbouwernummer of het uitbaternummer van de aanbieder of afnemer, vermeld in het eerste lid;
2° de naam en het adres van de GPS-dienstverlener waarop een beroep wordt gedaan om de nodige gegevens van de mesttransporten, die verstuurd worden vanuit de transportmiddelen, te ontvangen en door te sturen naar de Mestbank;
3° het aantal toestellen waarop de AGR-GPS-app geïnstalleerd wordt;
4° de nummerplaat van elk trekkend voertuig dat de indiener van de aanvraag tot registratie gaat gebruiken voor de uitvoering van een burenregeling waarvoor conform artikel 49, § 1, tweede lid, 5° van het Mestdecreet van 22 december 2006, een AGR-GPS-systeem moet gebruikt worden.
De Mestbank registreert de gegevens, vermeld in het tweede lid, en geeft de indiener van de aanvraag tot registratie een AGR-nummer. De indiener van de aanvraag tot registratie bezorgt dat AGR-nummer aan de dienstverlener. Het AGR-nummer moet in de AGR-GPS-app die de betrokken aanbieder of afnemer gebruikt, geprogrammeerd worden, zodat uit de AGR-GPS-berichten die de aanbieder of afnemer via de AGR-GPS-app verstuurt, duidelijk blijkt wie de berichten verzonden heeft.
Als de gegevens, vermeld in het tweede lid, wijzigen, meldt de aanbieder of afnemer, vermeld in het eerste lid, dat zo snel mogelijk aan de Mestbank. Hij meldt de wijziging uiterlijk de werkdag voordat hij een burenregeling wil uitvoeren waarvoor conform artikel 49, § 1, tweede lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006 een AGR-GPS-systeem gebruikt moet worden. Hij stuurt daarvoor een e-mail met vermelding van de gegevens, vermeld in het tweede lid, die gewijzigd zijn.
De minister kan de nadere regels vaststellen voor de vorm van het AGR-nummer.
§ 2. De aanbieder of de afnemer die een burenregeling uitvoert waarvoor conform artikel 49, § 1, tweede lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006 een AGR-GPS-systeem gebruikt moet worden, gebruikt bij de uitvoering van de burenregeling een AGR-GPS-app.
De signalen die de AGR-GPS-app verstuurt, worden via een computerserver, beheerd door een GPS-dienstverlener, rechtstreeks en onmiddellijk naar de Mestbank gestuurd.
De Mestbank kan altijd verzoeken een testbericht te sturen om de operationaliteit van de AGR-GPS-app na te gaan.
De minister kan de nadere regels bepalen voor de AGR-GPS-app, onder meer de specificaties ervan, en bepaalt de vereisten waaraan een GPS-dienstverlener moet voldoen.
§ 3. De aanbieder of de afnemer die een burenregeling uitvoert, gebruikt een AGR-GPS-app voor elk transport in het kader van een burenregeling waarvoor conform artikel 49, § 1, tweede lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006 een AGR-GPS-systeem gebruikt moet worden.
De minister kan de nadere regels bepalen voor het gebruik van de AGR-GPS-app.]1
Bij de aanvraag tot registratie, vermeld in het eerste lid, worden minstens de volgende gegevens aan de Mestbank meegedeeld:
1° het landbouwernummer of het uitbaternummer van de aanbieder of afnemer, vermeld in het eerste lid;
2° de naam en het adres van de GPS-dienstverlener waarop een beroep wordt gedaan om de nodige gegevens van de mesttransporten, die verstuurd worden vanuit de transportmiddelen, te ontvangen en door te sturen naar de Mestbank;
3° het aantal toestellen waarop de AGR-GPS-app geïnstalleerd wordt;
4° de nummerplaat van elk trekkend voertuig dat de indiener van de aanvraag tot registratie gaat gebruiken voor de uitvoering van een burenregeling waarvoor conform artikel 49, § 1, tweede lid, 5° van het Mestdecreet van 22 december 2006, een AGR-GPS-systeem moet gebruikt worden.
De Mestbank registreert de gegevens, vermeld in het tweede lid, en geeft de indiener van de aanvraag tot registratie een AGR-nummer. De indiener van de aanvraag tot registratie bezorgt dat AGR-nummer aan de dienstverlener. Het AGR-nummer moet in de AGR-GPS-app die de betrokken aanbieder of afnemer gebruikt, geprogrammeerd worden, zodat uit de AGR-GPS-berichten die de aanbieder of afnemer via de AGR-GPS-app verstuurt, duidelijk blijkt wie de berichten verzonden heeft.
Als de gegevens, vermeld in het tweede lid, wijzigen, meldt de aanbieder of afnemer, vermeld in het eerste lid, dat zo snel mogelijk aan de Mestbank. Hij meldt de wijziging uiterlijk de werkdag voordat hij een burenregeling wil uitvoeren waarvoor conform artikel 49, § 1, tweede lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006 een AGR-GPS-systeem gebruikt moet worden. Hij stuurt daarvoor een e-mail met vermelding van de gegevens, vermeld in het tweede lid, die gewijzigd zijn.
De minister kan de nadere regels vaststellen voor de vorm van het AGR-nummer.
§ 2. De aanbieder of de afnemer die een burenregeling uitvoert waarvoor conform artikel 49, § 1, tweede lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006 een AGR-GPS-systeem gebruikt moet worden, gebruikt bij de uitvoering van de burenregeling een AGR-GPS-app.
De signalen die de AGR-GPS-app verstuurt, worden via een computerserver, beheerd door een GPS-dienstverlener, rechtstreeks en onmiddellijk naar de Mestbank gestuurd.
De Mestbank kan altijd verzoeken een testbericht te sturen om de operationaliteit van de AGR-GPS-app na te gaan.
De minister kan de nadere regels bepalen voor de AGR-GPS-app, onder meer de specificaties ervan, en bepaalt de vereisten waaraan een GPS-dienstverlener moet voldoen.
§ 3. De aanbieder of de afnemer die een burenregeling uitvoert, gebruikt een AGR-GPS-app voor elk transport in het kader van een burenregeling waarvoor conform artikel 49, § 1, tweede lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006 een AGR-GPS-systeem gebruikt moet worden.
De minister kan de nadere regels bepalen voor het gebruik van de AGR-GPS-app.]1
Art.9.5.3.12. [1 § 1. L'offreur ou le preneur qui souhaite exécuter un régime de voisinage, pour lequel un système AGR-GPS doit être utilisé conformément à l'article 49, § 1, deuxième alinéa, 5°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, présente une demande d'enregistrement à la Banque d'engrais.
La demande d'enregistrement visée au premier alinéa comprend au moins les données suivantes :
1° le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitant de l'offreur ou du preneur, visés au premier alinéa ;
2° le nom et l'adresse du prestataire de services GPS sur lequel il est fait appel pour recevoir et transmettre à la Banque d'engrais les données nécessaires des transports d'engrais, envoyés à partir des moyens de transport ;
3° le nombre d'appareils sur lesquels l'appli AGR-GPS est installée ;
4° la plaque d'immatriculation de chaque véhicule tracteur à utiliser par le demandeur d'enregistrement pour l'exécution du régime de voisinage pour lequel, conformément à l'article 49, § 1, deuxième alinéa, 5° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, un système AGR-GPS doit être utilisé.
La Banque d'engrais enregistre les données mentionnées au deuxième alinéa et attribue au demandeur d'enregistrement un numéro AGR. Le demandeur d'enregistrement fournit ce numéro AGR au prestataire de services. Le numéro AGR doit être programmé dans l'appli AGR-GPS utilisée par l'offreur ou le preneur concernés afin que les messages AGR-GPS envoyés par l'offreur ou le preneur via l'appli AGR-GPS indiquent clairement qui les a envoyés.
Lorsque les données mentionnées au deuxième alinéa changent, l'offreur ou le preneur mentionné au premier alinéa le signale à la Banque d'engrais dans les meilleurs délais. Il notifie ces changements au plus tard le jour ouvrable précédant l'exécution d'un régime de voisinage pour lequel un système AGR-GPS doit être utilisé conformément à l'article 49, § 1, deuxième alinéa, 5°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006. A cette fin, il envoie un courrier électronique indiquant les données visées au deuxième alinéa qui ont changé.
Le ministre peut modaliser la forme du numéro AGR.
§ 2. L'offreur ou le preneur qui exécute un régime de voisinage, pour lequel un système AGR-GPS doit être utilisé conformément à l'article 49, § 1, deuxième alinéa, 5°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, utilise une appli AGR-GPS lors de l'exécution du régime de voisinage.
Les signaux émis par l'appli AGR-GPS sont envoyés directement et immédiatement à la Banque d'engrais via un serveur informatique géré par un prestataire de services GPS.
La Banque d'engrais peut toujours demander à envoyer un message de test pour vérifier le bon fonctionnement de l'appli AGR-GPS.
Le ministre peut modaliser l'appli AGR-GPS, notamment ses spécifications, et fixe les exigences auxquelles doit répondre un prestataire de services GPS.
§ 3. L'offreur ou le preneur qui exécute un transport de voisinage utilise une appli AGR-GPS pour tout transport dans le cadre d'un régime de voisinage pour lequel un système AGR-GPS doit être utilisé conformément à l'article 49, § 1, deuxième alinéa, 5° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
Le ministre peut modaliser l'utilisation de l'appli AGR-GPS.]1
La demande d'enregistrement visée au premier alinéa comprend au moins les données suivantes :
1° le numéro d'agriculteur ou le numéro d'exploitant de l'offreur ou du preneur, visés au premier alinéa ;
2° le nom et l'adresse du prestataire de services GPS sur lequel il est fait appel pour recevoir et transmettre à la Banque d'engrais les données nécessaires des transports d'engrais, envoyés à partir des moyens de transport ;
3° le nombre d'appareils sur lesquels l'appli AGR-GPS est installée ;
4° la plaque d'immatriculation de chaque véhicule tracteur à utiliser par le demandeur d'enregistrement pour l'exécution du régime de voisinage pour lequel, conformément à l'article 49, § 1, deuxième alinéa, 5° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, un système AGR-GPS doit être utilisé.
La Banque d'engrais enregistre les données mentionnées au deuxième alinéa et attribue au demandeur d'enregistrement un numéro AGR. Le demandeur d'enregistrement fournit ce numéro AGR au prestataire de services. Le numéro AGR doit être programmé dans l'appli AGR-GPS utilisée par l'offreur ou le preneur concernés afin que les messages AGR-GPS envoyés par l'offreur ou le preneur via l'appli AGR-GPS indiquent clairement qui les a envoyés.
Lorsque les données mentionnées au deuxième alinéa changent, l'offreur ou le preneur mentionné au premier alinéa le signale à la Banque d'engrais dans les meilleurs délais. Il notifie ces changements au plus tard le jour ouvrable précédant l'exécution d'un régime de voisinage pour lequel un système AGR-GPS doit être utilisé conformément à l'article 49, § 1, deuxième alinéa, 5°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006. A cette fin, il envoie un courrier électronique indiquant les données visées au deuxième alinéa qui ont changé.
Le ministre peut modaliser la forme du numéro AGR.
§ 2. L'offreur ou le preneur qui exécute un régime de voisinage, pour lequel un système AGR-GPS doit être utilisé conformément à l'article 49, § 1, deuxième alinéa, 5°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, utilise une appli AGR-GPS lors de l'exécution du régime de voisinage.
Les signaux émis par l'appli AGR-GPS sont envoyés directement et immédiatement à la Banque d'engrais via un serveur informatique géré par un prestataire de services GPS.
La Banque d'engrais peut toujours demander à envoyer un message de test pour vérifier le bon fonctionnement de l'appli AGR-GPS.
Le ministre peut modaliser l'appli AGR-GPS, notamment ses spécifications, et fixe les exigences auxquelles doit répondre un prestataire de services GPS.
§ 3. L'offreur ou le preneur qui exécute un transport de voisinage utilise une appli AGR-GPS pour tout transport dans le cadre d'un régime de voisinage pour lequel un système AGR-GPS doit être utilisé conformément à l'article 49, § 1, deuxième alinéa, 5° du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
Le ministre peut modaliser l'utilisation de l'appli AGR-GPS.]1
Onderafdeling 4. - Het register voor bepaalde transporten
Sous-section 4. - Le registre pour certains transports
Art. 9.5.4.1. § 1. De aanbieder van meststoffen die met toepassing van artikel 50, § 1, of § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, dierlijke mest of andere meststoffen afvoert of laat afvoeren, houdt een register bij, waarin hij per transport de volgende gegevens vermeldt :
1° de soort, de vorm en in voorkomend geval de specifieke meststoffencode van de dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd worden;
2° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd wordt, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N;
3° de datum van het vervoer;
4° de naam, het adres en de handtekening van de afnemer van de meststoffen.
Als met een transport met toepassing van artikel 50, § 1 of § 2, van het voormelde decreet, meststoffen naar meerdere afnemers vervoerd worden, worden op het register, vermeld in het eerste lid, de gegevens per afnemer vermeld en wordt er vermeld welke afnemers met hetzelfde transport meststoffen ontvingen.
§ 2. Als een aanbieder van meststoffen met toepassing van artikel 50, § 1, van het voormelde decreet jaarlijks meer dan honderdzestig kg P2O5 uit meststoffen wil afvoeren of als een afnemer van meststoffen met toepassing van artikel 50, § 1, van het voormelde decreet jaarlijks meer dan honderdzestig kg P2O5 uit meststoffen wil afnemen, is dat alleen toegestaan voor bepaalde meststoffen.
De minister bepaalt de meststoffen waarvoor meer dan honderdzestig kg P2O5 uit meststoffen kan afgevoerd of aangevoerd worden.
§ 3. Ter uitvoering van artikel 50 van het voormelde decreet mag jaarlijks per landbouwer maximaal honderdzestig kg P2O5 uit meststoffen worden afgevoerd of aangevoerd.
1° de soort, de vorm en in voorkomend geval de specifieke meststoffencode van de dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd worden;
2° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd wordt, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N;
3° de datum van het vervoer;
4° de naam, het adres en de handtekening van de afnemer van de meststoffen.
Als met een transport met toepassing van artikel 50, § 1 of § 2, van het voormelde decreet, meststoffen naar meerdere afnemers vervoerd worden, worden op het register, vermeld in het eerste lid, de gegevens per afnemer vermeld en wordt er vermeld welke afnemers met hetzelfde transport meststoffen ontvingen.
§ 2. Als een aanbieder van meststoffen met toepassing van artikel 50, § 1, van het voormelde decreet jaarlijks meer dan honderdzestig kg P2O5 uit meststoffen wil afvoeren of als een afnemer van meststoffen met toepassing van artikel 50, § 1, van het voormelde decreet jaarlijks meer dan honderdzestig kg P2O5 uit meststoffen wil afnemen, is dat alleen toegestaan voor bepaalde meststoffen.
De minister bepaalt de meststoffen waarvoor meer dan honderdzestig kg P2O5 uit meststoffen kan afgevoerd of aangevoerd worden.
§ 3. Ter uitvoering van artikel 50 van het voormelde decreet mag jaarlijks per landbouwer maximaal honderdzestig kg P2O5 uit meststoffen worden afgevoerd of aangevoerd.
Art. 9.5.4.1. § 1er. L'offreur d'engrais qui, en application de l'article 50, § 1er, ou § 2, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, écoule ou fait écouler des effluents d'élevage ou d'autres engrais, doit tenir un registre auquel il consigne par transport les renseignements suivants :
1° le type, la forme et le cas échéant, le code spécifique des effluents d'élevage ou des autres engrais transportés ;
2° par chargement, la quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais transportés, exprimée en tonnes, en kg P2O5 et en kg N;
3° la date du transport;
4° le nom, l'adresse et la signature du preneur des engrais.
Si des engrais sont transportés, par un transport en application de l'article 50, § 1er ou § 2, du décret précité, vers plusieurs preneurs, le registre visé à l'alinéa 1er doit mentionner les renseignements par preneur, et quels preneurs ont reçu des engrais du même transport.
§ 2. Si un offreur d'engrais veut écouler annuellement plus de cent soixante kg P2O5 issus d'engrais en application de l'article 50, § 1er, du décret précité, ou si un preneur d'engrais veut prendre annuellement plus de cent soixante kg P2O5 issus d'engrais en application de l'article 50, § 1er, du décret précité, l'autorisation vaut uniquement pour certains engrais.
Le Ministre détermine les engrais pour lesquels plus de cent soixante kg P2O5 issus d'engrais peuvent être écoulés ou acquis.
§ 3. En exécution de l'article 50 du décret précité, au maximum cent soixante kg P2O5 issus d'engrais peuvent être écoulés ou acquis annuellement par agriculteur.
1° le type, la forme et le cas échéant, le code spécifique des effluents d'élevage ou des autres engrais transportés ;
2° par chargement, la quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais transportés, exprimée en tonnes, en kg P2O5 et en kg N;
3° la date du transport;
4° le nom, l'adresse et la signature du preneur des engrais.
Si des engrais sont transportés, par un transport en application de l'article 50, § 1er ou § 2, du décret précité, vers plusieurs preneurs, le registre visé à l'alinéa 1er doit mentionner les renseignements par preneur, et quels preneurs ont reçu des engrais du même transport.
§ 2. Si un offreur d'engrais veut écouler annuellement plus de cent soixante kg P2O5 issus d'engrais en application de l'article 50, § 1er, du décret précité, ou si un preneur d'engrais veut prendre annuellement plus de cent soixante kg P2O5 issus d'engrais en application de l'article 50, § 1er, du décret précité, l'autorisation vaut uniquement pour certains engrais.
Le Ministre détermine les engrais pour lesquels plus de cent soixante kg P2O5 issus d'engrais peuvent être écoulés ou acquis.
§ 3. En exécution de l'article 50 du décret précité, au maximum cent soixante kg P2O5 issus d'engrais peuvent être écoulés ou acquis annuellement par agriculteur.
Onderafdeling 5. - Transporten voor grensboeren
Sous-section 5. - Transports pour agriculteurs frontaliers
Art. 9.5.5.1. § 1. Een exploitant die met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006 de op zijn exploitatie geproduceerde dierlijke mest wil invoeren vanuit Nederland of uitvoeren naar Nederland, laat zich als grensboer registreren bij de Mestbank.
De exploitant die een registratie als grensboer wil, dient hiervoor bij de Mestbank, per brief, een aanvraag in. Deze aanvraag is alleen ontvankelijk als de landbouwer waartoe de exploitant behoort, aan zijn aangifteplicht van het voorgaande aanslagjaar heeft voldaan.
§ 2. Bij de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, verstrekt de exploitant minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° de Vlaamse identificatiegegevens van de exploitant, namelijk de naam van de exploitant, het adres van de exploitatie, het exploitatienummer, het exploitantnummer en het landbouwernummer van de landbouwer waartoe de exploitant behoort;
2° de Nederlandse identificatiegegevens van de exploitant;
3° de soort, de vorm en de specifieke meststoffencode van de dierlijke mest die vervoerd wordt;
4° de aanduiding of de mest in Nederland of in het Vlaamse Gewest geproduceerd wordt;
5° de aanduiding of de mest in Nederland of in het Vlaamse Gewest opgebracht zal worden;
6° een kopie van de meest recente aangifte van landbouwgronden en dieren, van de exploitant, vermeld in punt 2°.
In de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, verklaart de exploitant in te stemmen met de uitwisseling van gegevens aangaande zijn bedrijf tussen de Mestbank en de bevoegde autoriteiten in Nederland. De Mestbank kan die gegevens gebruiken voor de opvolging van de registratie als grensboer en van de transporten die in het kader van deze registratie als grensboer uitgevoerd worden.
§ 3. De minister kan in onderling overleg met de bevoegde autoriteit van Nederland, bijkomende voorwaarden vaststellen om een registratie als grensboer te verkrijgen en kan de gegevens bepalen die tussen de Mestbank en de bevoegde autoriteiten in Nederland uitgewisseld worden.
De exploitant die een registratie als grensboer wil, dient hiervoor bij de Mestbank, per brief, een aanvraag in. Deze aanvraag is alleen ontvankelijk als de landbouwer waartoe de exploitant behoort, aan zijn aangifteplicht van het voorgaande aanslagjaar heeft voldaan.
§ 2. Bij de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, verstrekt de exploitant minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° de Vlaamse identificatiegegevens van de exploitant, namelijk de naam van de exploitant, het adres van de exploitatie, het exploitatienummer, het exploitantnummer en het landbouwernummer van de landbouwer waartoe de exploitant behoort;
2° de Nederlandse identificatiegegevens van de exploitant;
3° de soort, de vorm en de specifieke meststoffencode van de dierlijke mest die vervoerd wordt;
4° de aanduiding of de mest in Nederland of in het Vlaamse Gewest geproduceerd wordt;
5° de aanduiding of de mest in Nederland of in het Vlaamse Gewest opgebracht zal worden;
6° een kopie van de meest recente aangifte van landbouwgronden en dieren, van de exploitant, vermeld in punt 2°.
In de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, verklaart de exploitant in te stemmen met de uitwisseling van gegevens aangaande zijn bedrijf tussen de Mestbank en de bevoegde autoriteiten in Nederland. De Mestbank kan die gegevens gebruiken voor de opvolging van de registratie als grensboer en van de transporten die in het kader van deze registratie als grensboer uitgevoerd worden.
§ 3. De minister kan in onderling overleg met de bevoegde autoriteit van Nederland, bijkomende voorwaarden vaststellen om een registratie als grensboer te verkrijgen en kan de gegevens bepalen die tussen de Mestbank en de bevoegde autoriteiten in Nederland uitgewisseld worden.
Art. 9.5.5.1. § 1er. Un exploitant qui, en application de l'article 52, 2°, a), du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, veut importer à partir des Pays-Bas ou exporter vers les Pays-Bas les effluents d'élevage produits à son exploitation, doit se faire enregistrer comme agriculteur frontalier auprès de la Mestbank.
L'exploitant qui souhaite obtenir un enregistrement comme agriculteur frontalier, en fait la demande par lettre auprès de la Mestbank. Cette demande est seulement recevable lorsque l'agriculteur auquel appartient l'exploitant, a rempli son obligation de notification de l'année d'imposition précédente.
§ 2. Lors de la demande, visée au paragraphe 1er, alinéa 2, l'exploitant fournit au moins les renseignements ou documents suivants à la Mestbank :
1° les données d'identification flamandes de l'exploitant, à savoir le nom de l'exploitant, l'adresse de l'exploitation, le numéro d'exploitation, le numéro d'exploitant et le numéro d'agriculteur de l'agriculteur auquel appartient l'exploitant;
2° les données d'identification néerlandaises de l'exploitant;
3° le type, la forme et le code spécifique des effluents d'élevage transportés ;
4° la mention si l'engrais est produit aux Pays-Bas ou en Région flamande ;
5° la mention si l'engrais sera épandu aux Pays-Bas ou en Région flamande ;
6° une copie de la déclaration la plus récente de terres agricoles et d'animaux, de l'exploitant, visé au point 2°.
Dans la demande, visée au paragraphe 1er, alinéa 2, l'exploitant déclare consentir à l'échange de données relatives à son exploitation entre la Mestbank et les autorités compétentes aux Pays-Bas. La Mestbank peut utiliser ces données pour le suivi de l'enregistrement comme agriculteur frontalier et des transports exécutés dans le cadre de cet enregistrement comme agriculteur frontalier.
§ 3. Le Ministre peut arrêter, de commun accord avec l'autorité compétente des Pays-Bas, des conditions supplémentaires pour obtenir un enregistrement comme agriculteur frontalier, et peut arrêter les données qui sont échangées entre la Mestbank et les autorités compétentes aux Pays-Bas.
L'exploitant qui souhaite obtenir un enregistrement comme agriculteur frontalier, en fait la demande par lettre auprès de la Mestbank. Cette demande est seulement recevable lorsque l'agriculteur auquel appartient l'exploitant, a rempli son obligation de notification de l'année d'imposition précédente.
§ 2. Lors de la demande, visée au paragraphe 1er, alinéa 2, l'exploitant fournit au moins les renseignements ou documents suivants à la Mestbank :
1° les données d'identification flamandes de l'exploitant, à savoir le nom de l'exploitant, l'adresse de l'exploitation, le numéro d'exploitation, le numéro d'exploitant et le numéro d'agriculteur de l'agriculteur auquel appartient l'exploitant;
2° les données d'identification néerlandaises de l'exploitant;
3° le type, la forme et le code spécifique des effluents d'élevage transportés ;
4° la mention si l'engrais est produit aux Pays-Bas ou en Région flamande ;
5° la mention si l'engrais sera épandu aux Pays-Bas ou en Région flamande ;
6° une copie de la déclaration la plus récente de terres agricoles et d'animaux, de l'exploitant, visé au point 2°.
Dans la demande, visée au paragraphe 1er, alinéa 2, l'exploitant déclare consentir à l'échange de données relatives à son exploitation entre la Mestbank et les autorités compétentes aux Pays-Bas. La Mestbank peut utiliser ces données pour le suivi de l'enregistrement comme agriculteur frontalier et des transports exécutés dans le cadre de cet enregistrement comme agriculteur frontalier.
§ 3. Le Ministre peut arrêter, de commun accord avec l'autorité compétente des Pays-Bas, des conditions supplémentaires pour obtenir un enregistrement comme agriculteur frontalier, et peut arrêter les données qui sont échangées entre la Mestbank et les autorités compétentes aux Pays-Bas.
Art. 9.5.5.2. De Mestbank deelt haar beoordeling over de ontvankelijke en volledige aanvragen mee binnen dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag.
Als de Mestbank binnen voormelde termijn aan de exploitant niet heeft geantwoord, wordt de aanvraag geacht te zijn geweigerd.
De registratie als grensboer wordt verleend voor minimaal één kalenderjaar en maximaal vijf kalenderjaren.
Als de Mestbank binnen voormelde termijn aan de exploitant niet heeft geantwoord, wordt de aanvraag geacht te zijn geweigerd.
De registratie als grensboer wordt verleend voor minimaal één kalenderjaar en maximaal vijf kalenderjaren.
Art. 9.5.5.2. La Mestbank communique son appréciation des demandes recevables et complètes dans les trente jours calendaires à compter de la date de réception de la demande.
Si la Mestbank n'a pas répondu à l'exploitant dans le délai précité, la demande est censée être refusée.
L'enregistrement comme agriculteur frontalier est accordé pour au minimum une année calendaire et au maximum cinq années calendaires.
Si la Mestbank n'a pas répondu à l'exploitant dans le délai précité, la demande est censée être refusée.
L'enregistrement comme agriculteur frontalier est accordé pour au minimum une année calendaire et au maximum cinq années calendaires.
Art. 9.5.5.3. De minister kan, in onderling overleg met de bevoegde autoriteiten van Nederland, een vereenvoudigde aanvraagprocedure ontwikkelen voor exploitanten die hun registratie als grensboer willen hernieuwen.
Art. 9.5.5.3. Le Ministre peut développer, de commun accord avec les autorités compétentes des Pays-Bas, une procédure de demande simplifiée pour des exploitants qui souhaitent renouveler leur enregistrement comme agriculteur frontalier.
Art. 9.5.5.4. § 1. De grensboer die met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, op zijn exploitatie geproduceerde dierlijke mest wil invoeren vanuit Nederland of uitvoeren naar Nederland, kan hetzij het transport zelf uitvoeren met eigen transportmiddelen, hetzij daarvoor een beroep doen op een erkende mestvoerder.
§ 2. Als de grensboer erkend is als erkende mestvoerder of voor het grensoverschrijdende transport een beroep doet op een erkende mestvoerder, zijn voor het grensoverschrijdende transport van dierlijke mest met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het voormelde decreet, de bepalingen, vermeld in onderafdeling 1 en onderafdeling 2, van overeenkomstige toepassing.
Als de grensboer het grensoverschrijdende transport van dierlijke mest uitvoert met eigen transportmiddelen, maakt de exploitant voor het transport een grensboerdocument op. Voor de opmaak van het grensboerdocument en de uitvoering van het transport zijn de bepalingen, vermeld in onderafdeling 1 en onderafdeling 2, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat :
1° de grensboer de opgelegde verplichtingen, vermeld in onderafdeling 1 en onderafdeling 2, aan de erkende mestvoerder, zelf moet nakomen;
2° er slechts één exemplaar van het grensboerdocument opgemaakt moet worden;
3° de voorwaarden, vermeld in artikel 9.5.1.9, van toepassing zijn.
§ 3. De minister kan extra gegevens vermelden die op het grensboerdocument, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, ingevuld moeten worden.
§ 2. Als de grensboer erkend is als erkende mestvoerder of voor het grensoverschrijdende transport een beroep doet op een erkende mestvoerder, zijn voor het grensoverschrijdende transport van dierlijke mest met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het voormelde decreet, de bepalingen, vermeld in onderafdeling 1 en onderafdeling 2, van overeenkomstige toepassing.
Als de grensboer het grensoverschrijdende transport van dierlijke mest uitvoert met eigen transportmiddelen, maakt de exploitant voor het transport een grensboerdocument op. Voor de opmaak van het grensboerdocument en de uitvoering van het transport zijn de bepalingen, vermeld in onderafdeling 1 en onderafdeling 2, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat :
1° de grensboer de opgelegde verplichtingen, vermeld in onderafdeling 1 en onderafdeling 2, aan de erkende mestvoerder, zelf moet nakomen;
2° er slechts één exemplaar van het grensboerdocument opgemaakt moet worden;
3° de voorwaarden, vermeld in artikel 9.5.1.9, van toepassing zijn.
§ 3. De minister kan extra gegevens vermelden die op het grensboerdocument, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, ingevuld moeten worden.
Art. 9.5.5.4. § 1er. L'agriculteur frontalier qui, en application de l'article 52, 2°, a), du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, veut importer à partir des Pays-Bas ou exporter vers les Pays-Bas des effluents d'élevage produits à son exploitation, peut soit exécuter le transport lui-même par ses propres moyens de transport, soit faire appel à cet effet à un transporteur d'engrais agréé.
§ 2. Si l'agriculteur est agréé comme transporteur d'engrais agréé ou fait appel à un transporteur d'engrais agréé pour le transport transfrontalier, les dispositions visées aux sous-sections 1 et 2, s'appliquent par analogie au transport transfrontalier d'effluents d'élevage en application de l'article 52, 2°, a), du décret précité.
Si l'agriculteur frontalier exécute le transport transfrontalier d'effluents d'élevage par ses propres moyens de transport, l'exploitant établit un document d'agriculteur frontalier pour le transport. Les dispositions visées aux sous-sections 1 et 2 s'appliquent par analogie à l'établissement du document d'agriculteur frontalier et à l'exécution du transport, étant entendu que :
1° l'agriculteur frontalier doit respecter lui-même les obligations imposées au transporteur d'engrais agréé, visées aux sous-sections 1 et 2;
2° seul un exemplaire du document d'agriculteur frontalier doit être établi;
3° les conditions, visées à l'article 9.5.1.9, s'appliquent.
§ 3. Le Ministre peut arrêter des données supplémentaires qui doivent être remplies sur le document d'agriculteur frontalier, visé au paragraphe 2, alinéa 2.
§ 2. Si l'agriculteur est agréé comme transporteur d'engrais agréé ou fait appel à un transporteur d'engrais agréé pour le transport transfrontalier, les dispositions visées aux sous-sections 1 et 2, s'appliquent par analogie au transport transfrontalier d'effluents d'élevage en application de l'article 52, 2°, a), du décret précité.
Si l'agriculteur frontalier exécute le transport transfrontalier d'effluents d'élevage par ses propres moyens de transport, l'exploitant établit un document d'agriculteur frontalier pour le transport. Les dispositions visées aux sous-sections 1 et 2 s'appliquent par analogie à l'établissement du document d'agriculteur frontalier et à l'exécution du transport, étant entendu que :
1° l'agriculteur frontalier doit respecter lui-même les obligations imposées au transporteur d'engrais agréé, visées aux sous-sections 1 et 2;
2° seul un exemplaire du document d'agriculteur frontalier doit être établi;
3° les conditions, visées à l'article 9.5.1.9, s'appliquent.
§ 3. Le Ministre peut arrêter des données supplémentaires qui doivent être remplies sur le document d'agriculteur frontalier, visé au paragraphe 2, alinéa 2.
Art. 9.5.5.5. De minister kan in onderling overleg met de bevoegde autoriteiten van andere aangrenzende gewesten of van andere aangrenzende landen, andere dan Nederland, de voorwaarden bepalen waaronder landbouwers van wie het bedrijf gedeeltelijk in het Vlaamse Gewest en gedeeltelijk buiten het Vlaamse Gewest, doch niet in Nederland, gelegen is, dierlijke mest kunnen uitvoeren of invoeren naar de tot het bedrijf behorende landbouwgronden.
Art. 9.5.5.5. Le Ministre peut, de commun accord avec les autorités compétentes d'autres régions limitrophes ou d'autres pays limitrophes, autres que les Pays-Bas, arrêter les conditions d'exportation ou d'importation d'effluents d'élevage aux terres agricoles appartenant à l'exploitation pour les agriculteurs dont l'exploitation est située en partie en Région flamande et en partie hors de la Région flamande.
Art. 9.5.5.6. § 1. Met behoud van de toepassing van artikel 63 van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de Mestbank de grensboer die de bepalingen van het voormelde decreet en haar uitvoeringsbesluiten overtreedt de volgende sancties opleggen :
1° een beveiligde zending die geldt als waarschuwing;
2° de verplichting om, met toepassing van artikel 52, 2°, a) van het Mestdecreet van 22 december 2006, het vervoer vanuit en naar Nederland van de op zijn exploitatie geproduceerde dierlijke mest te laten uitvoeren door een erkende mestvoerder.
§ 2. De beslissing van de Mestbank tot het opleggen van een sanctie als vermeld in de eerste paragraaf wordt aan de grensboer meegedeeld met een beveiligde zending.
1° een beveiligde zending die geldt als waarschuwing;
2° de verplichting om, met toepassing van artikel 52, 2°, a) van het Mestdecreet van 22 december 2006, het vervoer vanuit en naar Nederland van de op zijn exploitatie geproduceerde dierlijke mest te laten uitvoeren door een erkende mestvoerder.
§ 2. De beslissing van de Mestbank tot het opleggen van een sanctie als vermeld in de eerste paragraaf wordt aan de grensboer meegedeeld met een beveiligde zending.
Art. 9.5.5.6. § 1er. Sans préjudice de l'application de l'article 63 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la Mestbank peut imposer les sanctions suivantes à l'agriculteur frontalier qui enfreint le décret précité et ses arrêtés d'exécution :
1° un envoi sécurisé tenant lieu d'avertissement;
2° l'obligation de faire effectuer le transport vers ou à partir des Pays Bas des effluents d'élevage produits à sont exploitation, par un transporteur d'engrais agréé, en application de l'article 52, 2°, a) du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
§ 2. La décision d'imposition d'une sanction par la Mestbank, telle que visée au paragraphe 1er, est notifiée à l'agriculteur frontalier par envoi sécurisé.
1° un envoi sécurisé tenant lieu d'avertissement;
2° l'obligation de faire effectuer le transport vers ou à partir des Pays Bas des effluents d'élevage produits à sont exploitation, par un transporteur d'engrais agréé, en application de l'article 52, 2°, a) du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
§ 2. La décision d'imposition d'une sanction par la Mestbank, telle que visée au paragraphe 1er, est notifiée à l'agriculteur frontalier par envoi sécurisé.
Onderafdeling 6. - Transporten in uitvoering van verordening nr. 1013/2006
Sous-section 6. - Transports en exécution du Règlement n° 1013/2006
Art. 9.5.6.1. In deze onderafdeling wordt verstaan onder :
1° kennisgever : de persoon, vermeld in artikel 2, 15), van de verordening nr. 1013/2006;
2° kennisgevingsformulier : het kennisgevingsdocument, vermeld in bijlage I, A, bij verordening nr. 1013/2006;
3° vervoersdocument : het vervoersdocument, vermeld in bijlage I, B, bij verordening nr. 1013/2006.
1° kennisgever : de persoon, vermeld in artikel 2, 15), van de verordening nr. 1013/2006;
2° kennisgevingsformulier : het kennisgevingsdocument, vermeld in bijlage I, A, bij verordening nr. 1013/2006;
3° vervoersdocument : het vervoersdocument, vermeld in bijlage I, B, bij verordening nr. 1013/2006.
Art. 9.5.6.1. Dans la présente sous-section, on entend par :
1° notifiant : la personne, visée à l'article 2, 15) du règlement n° 1013/2006;
2° formulaire de notification : le document de notification, visé à l'annexe Ire, A, au règlement n° 1013/2006;
3° document de transport : le document de transport, visé à l'annexe Ire, B, au règlement n° 1013/2006.
1° notifiant : la personne, visée à l'article 2, 15) du règlement n° 1013/2006;
2° formulaire de notification : le document de notification, visé à l'annexe Ire, A, au règlement n° 1013/2006;
3° document de transport : le document de transport, visé à l'annexe Ire, B, au règlement n° 1013/2006.
Art. 9.5.6.2. § 1. De kennisgeving, vermeld in verordening nr. 1013/2006, gebeurt per post, op het volgende adres : VLM, Afdeling Mestbank, [1 [2 Koning Albert II-laan 15 bus 152,]2, 1210 Brussel]1.
Bij uitvoer met toepassing van verordening nr. 1013/2006, wordt per afzonderlijke ontvanger als vermeld in vak 10 van het kennisgevingsformulier, een afzonderlijk kennisgevingsformulier opgemaakt.
In vak 9 van het kennisgevingsformulier wordt voor elke betrokken producent van dierlijke mest, het exploitatienummer en het exploitantnummer genoteerd.
§ 2. Op het vervoersdocument wordt :
1° in vak 9 voor elke betrokken producent van dierlijke mest, het exploitatienummer en het exploitantnummer genoteerd;
2° in vak 12 de mestsoort, de mestsamenstelling en de hoeveelheid mest, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, genoteerd.
Bij uitvoer met toepassing van verordening nr. 1013/2006, wordt per afzonderlijke ontvanger als vermeld in vak 10 van het kennisgevingsformulier, een afzonderlijk kennisgevingsformulier opgemaakt.
In vak 9 van het kennisgevingsformulier wordt voor elke betrokken producent van dierlijke mest, het exploitatienummer en het exploitantnummer genoteerd.
§ 2. Op het vervoersdocument wordt :
1° in vak 9 voor elke betrokken producent van dierlijke mest, het exploitatienummer en het exploitantnummer genoteerd;
2° in vak 12 de mestsoort, de mestsamenstelling en de hoeveelheid mest, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, genoteerd.
Art. 9.5.6.2. § 1er. La notification, visée au règlement n° 1013/2006, se fait par la poste, à l'adresse suivante : VLM, Afdeling Mestbank, [1 [2 Boulevard du Roi Albert II 15, boîte 152]2, 1210 Bruxelles]1.
En cas d'exportation en application du règlement n° 1013/2006, un formulaire de notification distinct est établi par receveur distinct, tel que visé à la case 10 du formulaire de notification.
Dans la case 9 du formulaire de notification le numéro d'exploitation et le numéro d'exploitant sont notés pour chaque producteur concerné d'effluents d'élevage.
§ 2. Sur le document de transport :
1° dans la case 9, le numéro d'exploitation et le numéro d'exploitant sont notés pour chaque producteur concerné d'effluents d'élevage;
2° dans la case 12, le type d'engrais, la composition des engrais et la quantité d'engrais, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5, sont notés.
En cas d'exportation en application du règlement n° 1013/2006, un formulaire de notification distinct est établi par receveur distinct, tel que visé à la case 10 du formulaire de notification.
Dans la case 9 du formulaire de notification le numéro d'exploitation et le numéro d'exploitant sont notés pour chaque producteur concerné d'effluents d'élevage.
§ 2. Sur le document de transport :
1° dans la case 9, le numéro d'exploitation et le numéro d'exploitant sont notés pour chaque producteur concerné d'effluents d'élevage;
2° dans la case 12, le type d'engrais, la composition des engrais et la quantité d'engrais, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5, sont notés.
Art. 9.5.6.3. De Mestbank behandelt de ontvangen kennisgevingen, overeenkomstig de bepalingen van verordening nr. 1013/2006.
Met toepassing van artikel 29 van verordening nr. 1013/2006, betaalt de kennisgever de volgende bedragen aan de Mestbank, ter delging van de administratieve kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de kennisgevings- en toezichtprocedure : 7,50 euro per kennisgevingsformulier en 2,50 euro per vervoersdocument, exclusief port- en bankkosten. De bedragen worden gestort op het daarvoor bestemde rekeningnummer van de VLM met de vermelding " aanvraag EVOA ".
Met toepassing van artikel 29 van verordening nr. 1013/2006, betaalt de kennisgever de volgende bedragen aan de Mestbank, ter delging van de administratieve kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de kennisgevings- en toezichtprocedure : 7,50 euro per kennisgevingsformulier en 2,50 euro per vervoersdocument, exclusief port- en bankkosten. De bedragen worden gestort op het daarvoor bestemde rekeningnummer van de VLM met de vermelding " aanvraag EVOA ".
Art. 9.5.6.3. La Mestbank traite les notifications reçues conformément aux dispositions du règlement n° 1013/2006.
En application de l'article 29 du règlement n° 1013/2006, le notifiant doit payer les montants suivants à la Mestbank pour couvrir les frais administratifs liés à l'exécution de la procédure de notification et de contrôle : 7,50 euros par formulaire de notification et 2,50 euros par document de transport, frais de port et de banque non compris. Les montants doivent être versés sur le compte de la VLM destiné à cet effet, avec la mention " demande EVOA ".
En application de l'article 29 du règlement n° 1013/2006, le notifiant doit payer les montants suivants à la Mestbank pour couvrir les frais administratifs liés à l'exécution de la procédure de notification et de contrôle : 7,50 euros par formulaire de notification et 2,50 euros par document de transport, frais de port et de banque non compris. Les montants doivent être versés sur le compte de la VLM destiné à cet effet, avec la mention " demande EVOA ".
Art. 9.5.6.4. Conform artikel 6, lid 3, van verordening nr. 1013/2006 wordt een borgsom of een gelijkwaardige verzekering, door de kennisgever of door een andere natuurlijke of rechtspersoon namens de kennisgever, gestort respectievelijk gesloten voor elke overbrenging van dierlijke mest waarvoor een kennisgeving is verplicht.
De bevoegde autoriteiten stellen in onderling overleg het bedrag van de borgsom of van het te verzekeren risico vast, op basis van de volgende parameters :
1° de aard van de over te brengen hoeveelheid dierlijke mest;
2° de hoeveelheid van de over te brengen dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5, kg N en ton dierlijke mest;
3° de normale kosten voor het vervoer, de verwijdering of de nuttige toepassing van de dierlijke mest;
4° de kosten verbonden aan de terugzending van de dierlijke mest naar het rechtsgebied van de staat van herkomst;
5° de opslagkosten voor 90 dagen.
De minister kan nadere regels vaststellen om het bedrag te berekenen van de bankgarantie of het te verzekeren risico.
De Mestbank zorgt voor de vrijgave van de borgsom, zodra voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6, punt 5 tot en met 8, van verordening 1013/2006.
De bevoegde autoriteiten stellen in onderling overleg het bedrag van de borgsom of van het te verzekeren risico vast, op basis van de volgende parameters :
1° de aard van de over te brengen hoeveelheid dierlijke mest;
2° de hoeveelheid van de over te brengen dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5, kg N en ton dierlijke mest;
3° de normale kosten voor het vervoer, de verwijdering of de nuttige toepassing van de dierlijke mest;
4° de kosten verbonden aan de terugzending van de dierlijke mest naar het rechtsgebied van de staat van herkomst;
5° de opslagkosten voor 90 dagen.
De minister kan nadere regels vaststellen om het bedrag te berekenen van de bankgarantie of het te verzekeren risico.
De Mestbank zorgt voor de vrijgave van de borgsom, zodra voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6, punt 5 tot en met 8, van verordening 1013/2006.
Art. 9.5.6.4. Conformément à l'article 6, alinéa 3, du règlement n° 1013/2006, une caution ou une assurance équivalente, par le notifiant ou par une autre personne physique ou morale au nom du notifiant, peut être versée, respectivement conclue, pour chaque transfert d'effluents d'élevage soumis à l'obligation de notification.
Les autorités compétentes fixent de commun accord le montant de la caution ou du risque à assurer, sur la base des paramètres suivants :
1° la nature de la quantité d'effluents d'élevage à transférer;
2° la quantité d'effluents d'élevage à transférer, exprimée en kg P2O5, en kg N et en tonnes d'effluents d'élevage ;
3° les frais normaux pour le transport, l'élimination ou la valorisation des effluents d'élevage;
4° les frais résultant du renvoi des effluents d'élevage dans le ressort de l'état d'origine;
5° les frais de stockage pour 90 jours.
Le Ministre peut arrêter les modalités de calcul du montant de la garantie bancaire ou du risque à assurer.
La Mestbank assure la libération de la caution, dès que les conditions, visées à l'article 6, points 5 à 8 inclus, du règlement 1013/2006 sont remplies.
Les autorités compétentes fixent de commun accord le montant de la caution ou du risque à assurer, sur la base des paramètres suivants :
1° la nature de la quantité d'effluents d'élevage à transférer;
2° la quantité d'effluents d'élevage à transférer, exprimée en kg P2O5, en kg N et en tonnes d'effluents d'élevage ;
3° les frais normaux pour le transport, l'élimination ou la valorisation des effluents d'élevage;
4° les frais résultant du renvoi des effluents d'élevage dans le ressort de l'état d'origine;
5° les frais de stockage pour 90 jours.
Le Ministre peut arrêter les modalités de calcul du montant de la garantie bancaire ou du risque à assurer.
La Mestbank assure la libération de la caution, dès que les conditions, visées à l'article 6, points 5 à 8 inclus, du règlement 1013/2006 sont remplies.
Art. 9.5.6.5. In geval van uitvoer van dierlijke mest, verbindt de kennisgever, vermeld in vak 1 van de kennisgeving, als hij niet tegelijkertijd producent van de dierlijke mest is als vermeld in vak 9 van de kennisgeving, er zich toe de producent binnen veertig dagen na transport een kopie te bezorgen van het vervoersdocument van het transport.
Art. 9.5.6.5. En cas d'exportation d'effluents d'élevage, le notifiant s'engage, comme prévu dans la case 1 de la notification, s'il n'est pas simultanément producteur des effluents d'élevage comme prévu dans la case 9 de la notification, à transmettre dans les 40 jours après le transport une copie du formulaire de transport au producteur.
Art. 9.5.6.6. De minister kan controleposten aanwijzen voor de controle tijdens de overbrenging van dierlijke mest binnen de Gemeenschap als vermeld in artikel 50, punt 3, d, van verordening nr. 1013/2006.
Art. 9.5.6.6. Le Ministre peut désigner des postes de contrôle pour le contrôle pendant le transfert des effluents d'élevage à l'intérieur de la Communauté, tel que visé à l'article 50, point 3, d, du règlement n° 1013/2006.
Art. 9.5.6.7. De personeelsleden van de Mestbank, aangeduid met toepassing van artikel 16.3.1, § 1, 1°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, kunnen met toepassing van artikel 16.3.17 van het voormelde decreet transporten van dierlijke mest en andere meststoffen die niet conform het Mestdecreet van 22 december 2006 zijn ingevoerd, terugsturen naar het land van herkomst.
Art. 9.5.6.7. Les membres du personnel de la Mestbank, désignés en application de l'article 16.3.1, § 1er, 1°, du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement, peuvent, en application de l'article 16.3.17 du décret précité, renvoyer des transports d'effluents d'élevage et d'autres engrais qui ne sont pas importés conformément au Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, au pays d'origine.
Onderafdeling 7. - Invoer of uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen die niet valt onder het toepassingsgebied van onderafdeling 5 of onderafdeling 6
Sous-section 7. - Importation ou exportation d'effluents d'élevage ou d'autres engrais qui ne relève pas du champ d'application de la sous-section 5 ou 6
Art. 9.5.7.1. § 1. Voor een invoer of uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen die niet valt onder het toepassingsgebied van artikel 52, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en waarvoor hetzij het land of de regio van oorsprong, hetzij het land of de regio van bestemming, een expliciete en voorafgaande toestemming, vereist, dient de erkende mestvoerder een aanvraag in.
Als het Vlaamse Gewest de regio van bestemming is, is een expliciete en voorafgaande toestemming vereist voor elke invoer van dierlijke mest of andere meststoffen, die niet valt onder het toepassingsgebied van artikel 52, 2°, van het voormelde decreet.
De minister bepaalt de gegevens die op deze aanvraag vermeld moeten worden.
§ 2. De aanvraag wordt in tweevoud opgemaakt en door de erkende mestvoerder, vóór het vervoer, aan de Mestbank verzonden.
§ 3. De Mestbank geeft haar beoordeling betreffende de aanvraag voor een periode van twaalf maanden. Een aanvraag kan pas aan de Mestbank ter beoordeling voorgelegd worden, drie maanden vóór het ingaan van de periode van twaalf maanden. De minister kan bepalen dat voor bepaalde types van transport, de beoordeling van de Mestbank een langere periode geldig is.
§ 4. De Mestbank deelt haar beoordeling over de voorgelegde aanvraag mee binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de datum van ontvangst van de volledige aanvraag.
Als de aanvraag onvolledig is, stuurt de Mestbank de aanvraag aan de aanvrager terug, binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag.
Als de Mestbank voor de beoordeling van een voorgelegde aanvraag het advies of de goedkeuring van een andere bevoegde autoriteit moet verkrijgen, wordt de termijn van dertig dagen, vermeld in het eerste lid, geschorst tot de Mestbank het advies of de goedkeuring heeft ontvangen.
De erkende mestvoerder krijgt een exemplaar met de beoordeling van de Mestbank terug. Het andere exemplaar wordt bewaard door de Mestbank.
§ 5. De erkende mestvoerder betaalt per aanvraag aan de Mestbank een bedrag van 15 euro, exclusief bank- en portkosten, als aandeel in de administratieve kosten.
De verschuldigde bedragen, vermeld in het eerste lid, worden gestort op het daarvoor bestemde rekeningnummer van de VLM met de vermelding " aanvraagformulieren voor invoer of uitvoer ".
§ 6. De minister kan controleposten aanwijzen voor de controle tijdens de overbrenging van dierlijke mest of andere meststoffen binnen de Europese Unie.
§ 7. De personeelsleden van de Mestbank, aangeduid met toepassing van artikel 16.3.1, § 1, 1°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, kunnen met toepassing van artikel 16.3.17 van het voormelde decreet transporten van dierlijke mest en andere meststoffen die niet conform het Mestdecreet van 22 december 2006 zijn ingevoerd, terugsturen naar het land van herkomst.
§ 8. De erkende mestvoerder die mest invoert of uitvoert in uitvoering van een goedgekeurde aanvraag, maakt hiervoor eveneens een mestafzetdocument op. Elk mestafzetdocument heeft slechts betrekking op één vracht. Op het mestafzetdocument is het nummer van de goedgekeurde aanvraag vermeld.
§ 9. De erkende mestvoerder die dierlijke mest of andere meststoffen invoert of uitvoert die niet valt onder het toepassingsgebied van artikel 52, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en waarvoor zowel het land of de regio van oorsprong, als het land of de regio van bestemming, geen expliciete en voorafgaande toestemming vereist, maakt hiervoor eveneens een mestafzetdocument op. Elk mestafzetdocument heeft slechts betrekking op één vracht.
Als het Vlaamse Gewest de regio van bestemming is, is een expliciete en voorafgaande toestemming vereist voor elke invoer van dierlijke mest of andere meststoffen, die niet valt onder het toepassingsgebied van artikel 52, 2°, van het voormelde decreet.
De minister bepaalt de gegevens die op deze aanvraag vermeld moeten worden.
§ 2. De aanvraag wordt in tweevoud opgemaakt en door de erkende mestvoerder, vóór het vervoer, aan de Mestbank verzonden.
§ 3. De Mestbank geeft haar beoordeling betreffende de aanvraag voor een periode van twaalf maanden. Een aanvraag kan pas aan de Mestbank ter beoordeling voorgelegd worden, drie maanden vóór het ingaan van de periode van twaalf maanden. De minister kan bepalen dat voor bepaalde types van transport, de beoordeling van de Mestbank een langere periode geldig is.
§ 4. De Mestbank deelt haar beoordeling over de voorgelegde aanvraag mee binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de datum van ontvangst van de volledige aanvraag.
Als de aanvraag onvolledig is, stuurt de Mestbank de aanvraag aan de aanvrager terug, binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag.
Als de Mestbank voor de beoordeling van een voorgelegde aanvraag het advies of de goedkeuring van een andere bevoegde autoriteit moet verkrijgen, wordt de termijn van dertig dagen, vermeld in het eerste lid, geschorst tot de Mestbank het advies of de goedkeuring heeft ontvangen.
De erkende mestvoerder krijgt een exemplaar met de beoordeling van de Mestbank terug. Het andere exemplaar wordt bewaard door de Mestbank.
§ 5. De erkende mestvoerder betaalt per aanvraag aan de Mestbank een bedrag van 15 euro, exclusief bank- en portkosten, als aandeel in de administratieve kosten.
De verschuldigde bedragen, vermeld in het eerste lid, worden gestort op het daarvoor bestemde rekeningnummer van de VLM met de vermelding " aanvraagformulieren voor invoer of uitvoer ".
§ 6. De minister kan controleposten aanwijzen voor de controle tijdens de overbrenging van dierlijke mest of andere meststoffen binnen de Europese Unie.
§ 7. De personeelsleden van de Mestbank, aangeduid met toepassing van artikel 16.3.1, § 1, 1°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, kunnen met toepassing van artikel 16.3.17 van het voormelde decreet transporten van dierlijke mest en andere meststoffen die niet conform het Mestdecreet van 22 december 2006 zijn ingevoerd, terugsturen naar het land van herkomst.
§ 8. De erkende mestvoerder die mest invoert of uitvoert in uitvoering van een goedgekeurde aanvraag, maakt hiervoor eveneens een mestafzetdocument op. Elk mestafzetdocument heeft slechts betrekking op één vracht. Op het mestafzetdocument is het nummer van de goedgekeurde aanvraag vermeld.
§ 9. De erkende mestvoerder die dierlijke mest of andere meststoffen invoert of uitvoert die niet valt onder het toepassingsgebied van artikel 52, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en waarvoor zowel het land of de regio van oorsprong, als het land of de regio van bestemming, geen expliciete en voorafgaande toestemming vereist, maakt hiervoor eveneens een mestafzetdocument op. Elk mestafzetdocument heeft slechts betrekking op één vracht.
Art. 9.5.7.1. § 1er. Pour une importation ou exportation d'effluents d'élevage ou d'autres engrais qui ne relève pas du champ d'application de l'article 52, 2°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et pour laquelle soit le pays ou la région d'origine, soit le pays ou la région de destination requiert une autorisation explicite et préalable, le transporteur d'engrais agréé doit introduire une demande.
Si la Région flamande est la région de destination, une autorisation explicite et préalable est requise pour chaque importation d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, qui ne relève pas du champ d'application de l'article 52, 2°, du décret précité.
Le Ministre arrête les renseignements qui doivent figurer dans cette demande.
§ 2. La demande est établie en deux exemplaires et envoyée par le transporteur d'engrais agréé à la Mestbank avant le transport.
§ 3. L'appréciation de la Mestbank concernant la demande reste valable pour une période de douze mois. Une demande ne peut être soumise à l'appréciation de la Mestbank que trois mois avant le début de la période de douze mois. Le Ministre peut arrêter que, pour certains types de transport, l'appréciation de la Mestbank reste valable pendant une période plus longue.
§ 4. La Mestbank communique son appréciation sur la demande soumise dans un délai de trente jours calendaires à partir de la date de réception de la demande complète.
Si la demande est incomplète, la Mestbank renvoie la demande au demandeur, dans les trente jours calendaires de la réception de la demande.
Si la Mestbank doit obtenir, pour l'appréciation d'une demande soumise, l'avis ou l'approbation d'une autre autorité compétente, le délai de trente jours, visé à l'alinéa premier, est suspendu jusqu'à ce que la Mestbank ait reçu l'avis ou l'approbation.
La Mestbank transmet un exemplaire ainsi que son appréciation au transporteur d'engrais agréé. L'autre exemplaire est conservé par la Mestbank.
§ 5. Le transporteur d'engrais agréé paie par demande à la Mestbank un montant de 15 euros, à l'exclusion des frais de port et de banque, comme participation dans les frais administratifs.
Les montants dus, visés à l'alinéa 1er, doivent être versés sur le compte de la VLM destiné à cet effet avec la mention " formulaires de demande pour importation ou exportation ".
§ 6. Le Ministre peut désigner des postes de contrôle pour le contrôle pendant le transfert des effluents d'élevage ou d'autres engrais à l'intérieur de l'Union européenne.
§ 7. Les membres du personnel de la Mestbank, désignés en application de l'article 16.3.1, § 1er, 1°, du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement, peuvent, en application de l'article 16.3.17 du décret précité, renvoyer des transports d'effluents d'élevage et d'autres engrais qui ne sont pas importés conformément au Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, au pays d'origine.
§ 8. Le transporteur d'engrais agréé qui importe ou exporte des engrais en exécution d'une demande approuvée, doit à cette fin établir également un document d'écoulement d'engrais. Chaque document d'écoulement d'engrais ne concerne qu'un seul chargement. Le numéro de la demande approuvée est mentionné sur le document d'écoulement d'engrais.
§ 9. Le transporteur d'engrais agréé qui importe ou exporte des effluents d'élevage ou d'autres engrais qui ne relève pas du champ d'application de l'article 52, 2°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et pour lesquels tant le pays ou la région d'origine que le pays ou la région de destination requièrent une autorisation explicite et préalable, doit également introduire une demande à cet effet. Chaque document d'écoulement d'engrais ne concerne qu'un seul chargement.
Si la Région flamande est la région de destination, une autorisation explicite et préalable est requise pour chaque importation d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, qui ne relève pas du champ d'application de l'article 52, 2°, du décret précité.
Le Ministre arrête les renseignements qui doivent figurer dans cette demande.
§ 2. La demande est établie en deux exemplaires et envoyée par le transporteur d'engrais agréé à la Mestbank avant le transport.
§ 3. L'appréciation de la Mestbank concernant la demande reste valable pour une période de douze mois. Une demande ne peut être soumise à l'appréciation de la Mestbank que trois mois avant le début de la période de douze mois. Le Ministre peut arrêter que, pour certains types de transport, l'appréciation de la Mestbank reste valable pendant une période plus longue.
§ 4. La Mestbank communique son appréciation sur la demande soumise dans un délai de trente jours calendaires à partir de la date de réception de la demande complète.
Si la demande est incomplète, la Mestbank renvoie la demande au demandeur, dans les trente jours calendaires de la réception de la demande.
Si la Mestbank doit obtenir, pour l'appréciation d'une demande soumise, l'avis ou l'approbation d'une autre autorité compétente, le délai de trente jours, visé à l'alinéa premier, est suspendu jusqu'à ce que la Mestbank ait reçu l'avis ou l'approbation.
La Mestbank transmet un exemplaire ainsi que son appréciation au transporteur d'engrais agréé. L'autre exemplaire est conservé par la Mestbank.
§ 5. Le transporteur d'engrais agréé paie par demande à la Mestbank un montant de 15 euros, à l'exclusion des frais de port et de banque, comme participation dans les frais administratifs.
Les montants dus, visés à l'alinéa 1er, doivent être versés sur le compte de la VLM destiné à cet effet avec la mention " formulaires de demande pour importation ou exportation ".
§ 6. Le Ministre peut désigner des postes de contrôle pour le contrôle pendant le transfert des effluents d'élevage ou d'autres engrais à l'intérieur de l'Union européenne.
§ 7. Les membres du personnel de la Mestbank, désignés en application de l'article 16.3.1, § 1er, 1°, du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement, peuvent, en application de l'article 16.3.17 du décret précité, renvoyer des transports d'effluents d'élevage et d'autres engrais qui ne sont pas importés conformément au Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, au pays d'origine.
§ 8. Le transporteur d'engrais agréé qui importe ou exporte des engrais en exécution d'une demande approuvée, doit à cette fin établir également un document d'écoulement d'engrais. Chaque document d'écoulement d'engrais ne concerne qu'un seul chargement. Le numéro de la demande approuvée est mentionné sur le document d'écoulement d'engrais.
§ 9. Le transporteur d'engrais agréé qui importe ou exporte des effluents d'élevage ou d'autres engrais qui ne relève pas du champ d'application de l'article 52, 2°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et pour lesquels tant le pays ou la région d'origine que le pays ou la région de destination requièrent une autorisation explicite et préalable, doit également introduire une demande à cet effet. Chaque document d'écoulement d'engrais ne concerne qu'un seul chargement.
Onderafdeling 8. - Transportverboden opgelegd door de Mestbank
Sous-section 8. - Interdictions de transport imposées par la Mestbank
Art. 9.5.8.1. De Mestbank kan, naast het automatische transportverbod, vermeld in artikel 9.5.1.3, § 2, ook op andere wijzen transportverboden opleggen. De Mestbank stelt de betrokkene in kennis van dat transportverbod met een beveiligde zending, per e-mail of per fax. In de kennisgeving van het transportverbod wordt vermeld voor welke transporten of voor welke meststoffen dat verbod geldt en voor welke termijn.
De Mestbank kan het opleggen van een transportverbod ook afhankelijk maken van de naleving van extra voorwaarden.
De Mestbank kan het opleggen van een transportverbod ook afhankelijk maken van de naleving van extra voorwaarden.
Art. 9.5.8.1. Outre l'interdiction automatique du transport, visée à l'article 9.5.1.3, § 2, la Mestbank peut également imposer autrement des interdictions de transport. La Mestbank notifie cette interdiction de transport à l'intéressé par envoi sécurisé, par e-mail ou par fax. La notification de l'interdiction de transport mentionne les transports ou les engrais faisant l'objet de l'interdiction ainsi que sa durée.
La Mestbank peut également soumettre l'imposition d'une interdiction de transport au respect de conditions supplémentaires.
La Mestbank peut également soumettre l'imposition d'une interdiction de transport au respect de conditions supplémentaires.
Art. 9.5.8.2. Als de Mestbank met toepassing van artikel 49, § 1, [1 zevende]1 lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, aan een aanbieder of afnemer van meststoffen, oplegt om de transporten van de types, vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, 3°, van het voormelde decreet, te laten uitvoeren door een erkende mestvoerder, brengt ze de betrokken aanbieder of afnemer met een beveiligde zending daarvan op de hoogte. In haar kennisgeving kan de Mestbank de verplichting om transporten te laten uitvoeren door een erkende mestvoerder, beperken tot een aantal van de types van transporten, vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, 3°, van het voormelde decreet, of tot een of meerdere burenregelingen.
Art. 9.5.8.2. Si, en application de l'article 49, § 1er, alinéa [1 7]1, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la Mestbank impose à un offreur ou preneur d'engrais de faire effectuer les transports des types, visés à l'article 49, § 1er, alinéa 1er, 3°, du décret précité, par un transporteur d'engrais agréé, elle en informe l'offreur ou le preneur concerné par envoi sécurisé. Dans sa notification, la Mestbank peut limiter l'obligation de faire effectuer des transports par un transporteur d'engrais agréé, à un certain nombre des types de transports, visés à l'article 49, § 1er, alinéa 1er, 3°, du décret précité, ou à un ou plusieurs régimes de voisinage.
Wijzigingen
Art. 9.5.8.3. Als de Mestbank met toepassing van artikel 54, tweede lid, van het voormelde decreet, de aanvoer of afvoer van dierlijke mest of andere meststoffen, naar of van een bedrijf, een mestverzamelpunt, een bewerkingseenheid of een verwerkingseenheid, verbiedt behalve na voorafgaande en schriftelijke toestemming van de Mestbank, brengt ze het betrokken bedrijf, het betrokken mestverzamelpunt, de betrokken bewerkingseenheid of de betrokken verwerkingseenheid, daarvan met een beveiligde zending op de hoogte.
Na de oplegging van het transportverbod, vermeld in het eerste lid, vraagt de betrokken afnemer, voorafgaand aan elke aanvoer of afvoer van dierlijke mest of andere meststoffen en ongeacht of die aanvoer of afvoer met een erkende mestvoerder gebeurt of niet, eerst de toestemming aan de Mestbank. Om die toestemming te verkrijgen, maakt hij aan de Mestbank de gegevens, vermeld in artikel 9.5.1.1, § 1, eerste lid, over met de vermelding op welke wijze en door wie het transport uitgevoerd zal worden.
De Mestbank beoordeelt elke vraag, vermeld in het tweede lid, en kan extra gegevens vragen. Als de Mestbank instemt met het geplande transport, brengt ze de betrokkene daarvan op de hoogte. De Mestbank kan haar toestemming afhankelijk maken van de naleving van extra voorwaarden.
Na de oplegging van het transportverbod, vermeld in het eerste lid, vraagt de betrokken afnemer, voorafgaand aan elke aanvoer of afvoer van dierlijke mest of andere meststoffen en ongeacht of die aanvoer of afvoer met een erkende mestvoerder gebeurt of niet, eerst de toestemming aan de Mestbank. Om die toestemming te verkrijgen, maakt hij aan de Mestbank de gegevens, vermeld in artikel 9.5.1.1, § 1, eerste lid, over met de vermelding op welke wijze en door wie het transport uitgevoerd zal worden.
De Mestbank beoordeelt elke vraag, vermeld in het tweede lid, en kan extra gegevens vragen. Als de Mestbank instemt met het geplande transport, brengt ze de betrokkene daarvan op de hoogte. De Mestbank kan haar toestemming afhankelijk maken van de naleving van extra voorwaarden.
Art. 9.5.8.3. Si, en application de l'article 54, alinéa 2, du décret précité, la Mestbank interdit l'apport ou l'évacuation d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, à partir de ou vers une exploitation, un point de collecte de lisier, une unité de traitement ou de transformation, sauf après une autorisation préalable et écrite de la Mestbank, elle en informe l'exploitation concernée, le point de collecte de lisier concerné, l'unité de traitement ou de transformation concerné, par envoi sécurisé.
Après l'imposition de l'interdiction de transport, visée à l'alinéa 1er, le preneur concerné doit d'abord demander l'autorisation de la Mestbank, préalablement à tout apport ou évacuation d'effluents d'élevage ou d'autres engrais et que l'apport ou l'évacuation s'effectue par un transporteur d'engrais agréé ou non. Pour obtenir cette autorisation, il transmet à la Mestbank les données, visées à l'article 9.5.1.1, § 1er, alinéa 1er, avec la mention du mode de transport et de la personne effectuant le transport.
La Mestbank évalue chaque demande, visée à l'alinéa 2, et peut demander des informations supplémentaires. Si la Mestbank consentit au transport prévu, elle en informe la personne concernée. La Mestbank peut soumettre son autorisation au respect de conditions supplémentaires.
Après l'imposition de l'interdiction de transport, visée à l'alinéa 1er, le preneur concerné doit d'abord demander l'autorisation de la Mestbank, préalablement à tout apport ou évacuation d'effluents d'élevage ou d'autres engrais et que l'apport ou l'évacuation s'effectue par un transporteur d'engrais agréé ou non. Pour obtenir cette autorisation, il transmet à la Mestbank les données, visées à l'article 9.5.1.1, § 1er, alinéa 1er, avec la mention du mode de transport et de la personne effectuant le transport.
La Mestbank évalue chaque demande, visée à l'alinéa 2, et peut demander des informations supplémentaires. Si la Mestbank consentit au transport prévu, elle en informe la personne concernée. La Mestbank peut soumettre son autorisation au respect de conditions supplémentaires.
Onderafdeling 9. - De erkende verzenders
Sous-section 9. - Les expéditeurs agréés
Art. 9.5.9.1. Ter uitvoering van artikel 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006, moeten de volgende meststoffen niet vervoerd worden door erkende mestvoerders :
1° gehygiëniseerde producten, die aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) bewerkt of verwerkt zijn in een installatie die over een erkenning in het kader van verordening nr. 1069/2009 beschikt;
b) in de installatie, vermeld in punt a), een thermische behandeling hebben ondergaan van minimaal 1 uur op 70 ° C of een gelijkaardig, in het kader van verordening nr. 1069/2009 goedgekeurd procedé;
c) afgezet worden buiten het Vlaamse Gewest of in tuinen, parken of plantsoenen;
2° champosten gedroogde andere meststoffen afkomstig van een vergistingsinstallatie, op voorwaarde dat deze meststoffen afgezet worden buiten het Vlaamse Gewest of in tuinen, parken of plantsoenen;
3° schuimaarde, champignonsubstraat, GFT-compost en groencompost.
1° gehygiëniseerde producten, die aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) bewerkt of verwerkt zijn in een installatie die over een erkenning in het kader van verordening nr. 1069/2009 beschikt;
b) in de installatie, vermeld in punt a), een thermische behandeling hebben ondergaan van minimaal 1 uur op 70 ° C of een gelijkaardig, in het kader van verordening nr. 1069/2009 goedgekeurd procedé;
c) afgezet worden buiten het Vlaamse Gewest of in tuinen, parken of plantsoenen;
2° champosten gedroogde andere meststoffen afkomstig van een vergistingsinstallatie, op voorwaarde dat deze meststoffen afgezet worden buiten het Vlaamse Gewest of in tuinen, parken of plantsoenen;
3° schuimaarde, champignonsubstraat, GFT-compost en groencompost.
Art. 9.5.9.1. En exécution de l'article 60 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, les engrais suivants ne peuvent pas être transportés par des transporteurs d'engrais agréés :
1° les produits hygiénisés qui remplissent les conditions suivantes :
a) être traités ou transformés dans une installation disposant d'un agrément dans le cadre du règlement n° 1069/2009;
b) avoir subi, dans l'installation visée au a), un traitement thermique d'au moins 1 heure à 70° C ou un procédé similaire agréé dans le cadre du règlement n° 1069/2009;
c) être épandus hors de la Région flamande ou dans des jardins, des parcs ou des jardins publics;
2° compost de champignon et d'autres engrais séchés provenant d'une installation de fermentation, à condition que ces engrais sont épandus hors de la Région flamande ou dans des jardins, des parcs ou des jardins publics ;
3° écumes, substrat de champignon, compost GFT et compost vert.
1° les produits hygiénisés qui remplissent les conditions suivantes :
a) être traités ou transformés dans une installation disposant d'un agrément dans le cadre du règlement n° 1069/2009;
b) avoir subi, dans l'installation visée au a), un traitement thermique d'au moins 1 heure à 70° C ou un procédé similaire agréé dans le cadre du règlement n° 1069/2009;
c) être épandus hors de la Région flamande ou dans des jardins, des parcs ou des jardins publics;
2° compost de champignon et d'autres engrais séchés provenant d'une installation de fermentation, à condition que ces engrais sont épandus hors de la Région flamande ou dans des jardins, des parcs ou des jardins publics ;
3° écumes, substrat de champignon, compost GFT et compost vert.
Art. 9.5.9.2. § 1. De aanbieder van de meststoffen, vermeld in artikel 9.5.9.1, die deze meststoffen niet wil laten vervoeren door erkende mestvoerders, vraagt een erkenning aan als erkend verzender.
§ 2. Een erkend verzender beschikt op ieder moment over een internet- en telefonieverbinding, zodat de erkende verzender op ieder moment bereikbaar is, en hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden :
1° op minstens één locatie meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, produceren;
2° een mestopslag uitbaten, waar meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, opgeslagen worden. Als er meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, 1°, worden opgeslagen, beschikt de mestopslag over een erkenning als opslagbedrijf, in het kader van verordening nr. 1069/2009.
§ 3. Een erkend verzender mag, in de drie aan de ingangsdatum van de erkenning voorafgaande jaren, en gedurende de looptijd van de erkenning :
1° geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006 of van de verordening nr. 1069/2009;
2° in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden als producent van meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, als uitbater van een mestopslag of als landbouwer geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen in de lidstaat waar de aanvrager onderdaan van is;
3° geen intrekking van de erkenning als erkend verzender, als sanctie, hebben opgelopen.
De voorwaarden, vermeld in het eerste lid, moeten vervuld zijn :
1° door de erkend verzender zelf;
2° als de erkend verzender een rechtspersoon is, door eenieder die juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon of die een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt;
3° als de erkend verzender een natuurlijke persoon is, door elke rechtspersoon waarvoor de natuurlijke persoon juridisch aansprakelijk is of waarin de natuurlijke persoon een leidinggevende functie bekleedt;
4° door elke met de erkend verzender verbonden vennootschap, als vermeld in artikel 11, 1°, van het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999;
5° door eenieder die juridisch aansprakelijk is voor een met de erkend verzender verbonden vennootschap, als vermeld in 4°, of die een leidinggevende functie in een met de erkend verzender verbonden onderneming, als vermeld in 4°, bekleedt;
6° door elke met de erkend verzender verbonden persoon, als vermeld in artikel 11, 2°, van het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999.
§ 4. Een erkenning als erkend verzender heeft steeds betrekking op een of meerdere meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, die allen geproduceerd of opgeslagen worden op dezelfde locatie. Als de aanvrager van de erkenning op meerdere locaties meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, produceert of opslaat, vraagt hij voor elke locatie een afzonderlijke erkenning als erkend verzender aan.
§ 5. Een erkend verzender mag alleen transporten laten uitvoeren vanuit de uitbating, gelegen binnen België, die opgenomen is in zijn erkenningsbeslissing.
Een erkend verzender mag alleen transporten laten uitvoeren die betrekking hebben op meststoffen die vermeld staan in zijn erkenningsbeslissing als vermeld in artikel 9.5.9.11.
§ 2. Een erkend verzender beschikt op ieder moment over een internet- en telefonieverbinding, zodat de erkende verzender op ieder moment bereikbaar is, en hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden :
1° op minstens één locatie meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, produceren;
2° een mestopslag uitbaten, waar meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, opgeslagen worden. Als er meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, 1°, worden opgeslagen, beschikt de mestopslag over een erkenning als opslagbedrijf, in het kader van verordening nr. 1069/2009.
§ 3. Een erkend verzender mag, in de drie aan de ingangsdatum van de erkenning voorafgaande jaren, en gedurende de looptijd van de erkenning :
1° geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006 of van de verordening nr. 1069/2009;
2° in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden als producent van meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, als uitbater van een mestopslag of als landbouwer geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen in de lidstaat waar de aanvrager onderdaan van is;
3° geen intrekking van de erkenning als erkend verzender, als sanctie, hebben opgelopen.
De voorwaarden, vermeld in het eerste lid, moeten vervuld zijn :
1° door de erkend verzender zelf;
2° als de erkend verzender een rechtspersoon is, door eenieder die juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon of die een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt;
3° als de erkend verzender een natuurlijke persoon is, door elke rechtspersoon waarvoor de natuurlijke persoon juridisch aansprakelijk is of waarin de natuurlijke persoon een leidinggevende functie bekleedt;
4° door elke met de erkend verzender verbonden vennootschap, als vermeld in artikel 11, 1°, van het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999;
5° door eenieder die juridisch aansprakelijk is voor een met de erkend verzender verbonden vennootschap, als vermeld in 4°, of die een leidinggevende functie in een met de erkend verzender verbonden onderneming, als vermeld in 4°, bekleedt;
6° door elke met de erkend verzender verbonden persoon, als vermeld in artikel 11, 2°, van het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999.
§ 4. Een erkenning als erkend verzender heeft steeds betrekking op een of meerdere meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, die allen geproduceerd of opgeslagen worden op dezelfde locatie. Als de aanvrager van de erkenning op meerdere locaties meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, produceert of opslaat, vraagt hij voor elke locatie een afzonderlijke erkenning als erkend verzender aan.
§ 5. Een erkend verzender mag alleen transporten laten uitvoeren vanuit de uitbating, gelegen binnen België, die opgenomen is in zijn erkenningsbeslissing.
Een erkend verzender mag alleen transporten laten uitvoeren die betrekking hebben op meststoffen die vermeld staan in zijn erkenningsbeslissing als vermeld in artikel 9.5.9.11.
Art. 9.5.9.2. § 1er. L'offreur des engrais, visé à l'article 9.5.9.1, qui ne veut pas faire transporter ces engrais par des transporteurs d'engrais agréés, demande un agrément comme expéditeur agréé.
§ 2. Un expéditeur agréé doit disposer à tout moment d'une connexion Internet et téléphonie, de sorte que l'expéditeur agréé est à tout moment joignable, et il doit remplir une des conditions suivantes :
1° produire sur au moins un lieu des engrais tels que visés à l'article 9.5.9.1;
2° gérer un lieu de stockage où sont stockés des engrais tels que visés à l'article 9.5.9.1. Lorsque des engrais tels que visés à l'article 9.5.9.1, 1°, sont stockés, le lieu de stockage doit disposer d'un agrément comme société d'entreposage, dans le cadre du Règlement n° 1069/2009.
§ 3. Dans les trois années précédant la date d'effet de l'agrément ainsi qu'au cours de la durée de l'agrément, un expéditeur agréé ne peut pas :
1° avoir encouru une condamnation pénale dans le cadre du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ou du règlement n° 1069/2009;
2° avoir encouru une condamnation pénale dans l'Etat membre dont le demandeur est ressortissant, dans le cadre de l'exercice de ses activités comme producteur d'engrais tels que visés à l'article 9.5.9.1, comme gérant d'un lieu de stockage ou comme agriculteur;
3° avoir encouru comme peine un retrait de l'agrément comme expéditeur agréé.
Les conditions visées à l'alinéa 1er, doivent être remplies :
1° par l'expéditeur agréé lui-même;
2° si l'expéditeur agréé est une personne morale, par quiconque est juridiquement responsable de la personne morale ou revêt une fonction dirigeante dans la personne morale;
3° si l'expéditeur agréé est une personne physique, par chaque personne morale pour laquelle la personne physique est juridiquement responsable ou dans laquelle la personne physique revêt une fonction dirigeante ;
4° par chaque société liée à l'expéditeur agréé, telle que visée à l'article 11, 1°, du Code des Sociétés du 7 mai 1999;
5° par quiconque est juridiquement responsable pour une société liée à l'expéditeur agréé, telle que visée au point 4°, ou qui revêt une fonction dirigeante dans une société liée à l'expéditeur agréé, telle que visée au point 4° ;
6° par chaque personne liée à l'expéditeur agréé, telle que visée à l'article 11, 2°, du Code des Sociétés du 7 mai 1999.
§ 4. Un agrément comme expéditeur agréé porte toujours sur un ou plusieurs engrais, tels que visés à l'article 9.5.9.1, qui sont tous produits ou stockés dans le même lieu. Si le demandeur de l'agrément produit ou entrepose dans plusieurs lieux des engrais tels que visés à l'article 9.5.9.1, il introduit une demande distincte d'agrément comme expéditeur agréé pour chaque lieu de production.
§ 5. Un expéditeur agréé ne peut faire exécuter des transports qu'à partir de la société de gérance, située en Belgique, qui est reprise dans sa décision d'agrément.
Un expéditeur agréé peut seulement faire exécuter des transports portant sur des engrais mentionnés dans sa décision d'agrément, telle que visée à l'article 9.5.9.11.
§ 2. Un expéditeur agréé doit disposer à tout moment d'une connexion Internet et téléphonie, de sorte que l'expéditeur agréé est à tout moment joignable, et il doit remplir une des conditions suivantes :
1° produire sur au moins un lieu des engrais tels que visés à l'article 9.5.9.1;
2° gérer un lieu de stockage où sont stockés des engrais tels que visés à l'article 9.5.9.1. Lorsque des engrais tels que visés à l'article 9.5.9.1, 1°, sont stockés, le lieu de stockage doit disposer d'un agrément comme société d'entreposage, dans le cadre du Règlement n° 1069/2009.
§ 3. Dans les trois années précédant la date d'effet de l'agrément ainsi qu'au cours de la durée de l'agrément, un expéditeur agréé ne peut pas :
1° avoir encouru une condamnation pénale dans le cadre du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ou du règlement n° 1069/2009;
2° avoir encouru une condamnation pénale dans l'Etat membre dont le demandeur est ressortissant, dans le cadre de l'exercice de ses activités comme producteur d'engrais tels que visés à l'article 9.5.9.1, comme gérant d'un lieu de stockage ou comme agriculteur;
3° avoir encouru comme peine un retrait de l'agrément comme expéditeur agréé.
Les conditions visées à l'alinéa 1er, doivent être remplies :
1° par l'expéditeur agréé lui-même;
2° si l'expéditeur agréé est une personne morale, par quiconque est juridiquement responsable de la personne morale ou revêt une fonction dirigeante dans la personne morale;
3° si l'expéditeur agréé est une personne physique, par chaque personne morale pour laquelle la personne physique est juridiquement responsable ou dans laquelle la personne physique revêt une fonction dirigeante ;
4° par chaque société liée à l'expéditeur agréé, telle que visée à l'article 11, 1°, du Code des Sociétés du 7 mai 1999;
5° par quiconque est juridiquement responsable pour une société liée à l'expéditeur agréé, telle que visée au point 4°, ou qui revêt une fonction dirigeante dans une société liée à l'expéditeur agréé, telle que visée au point 4° ;
6° par chaque personne liée à l'expéditeur agréé, telle que visée à l'article 11, 2°, du Code des Sociétés du 7 mai 1999.
§ 4. Un agrément comme expéditeur agréé porte toujours sur un ou plusieurs engrais, tels que visés à l'article 9.5.9.1, qui sont tous produits ou stockés dans le même lieu. Si le demandeur de l'agrément produit ou entrepose dans plusieurs lieux des engrais tels que visés à l'article 9.5.9.1, il introduit une demande distincte d'agrément comme expéditeur agréé pour chaque lieu de production.
§ 5. Un expéditeur agréé ne peut faire exécuter des transports qu'à partir de la société de gérance, située en Belgique, qui est reprise dans sa décision d'agrément.
Un expéditeur agréé peut seulement faire exécuter des transports portant sur des engrais mentionnés dans sa décision d'agrément, telle que visée à l'article 9.5.9.11.
Art. 9.5.9.3. § 1. Eenieder die erkend wil worden als erkend verzender en eenieder die een al bestaande erkenning als erkend verzender wil wijzigen of hernieuwen, dient een aanvraag bij de Mestbank in. Die aanvraag wordt per brief of e-mail ingediend bij of tegen ontvangstbewijs overhandigd aan de Mestbank.
§ 2. Er wordt een aanvraag als vermeld in paragraaf 1, ingediend voor :
1° elke eerste aanvraag tot erkenning als erkend verzender;
2° elke hernieuwing van een bestaande erkenning als erkend verzender die ofwel al vervallen is, ofwel weldra zal vervallen;
3° elke schrapping of uitbreiding van meststoffen.
§ 3. De aanvraag die per e-mail aan de Mestbank overgemaakt wordt, gebeurt onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° bij de e-mail wordt een ingescande versie gevoegd van de documenten die conform artikel 9.5.9.5., 9.5.9.6. of 9.5.9.7. aan de Mestbank overhandigd worden;
3° de aanvrager bewaart de originele documenten, vermeld in artikel 9.5.9.5., 9.5.9.6. of 9.5.9.7.;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van de aanvraag bevestigd heeft.
§ 2. Er wordt een aanvraag als vermeld in paragraaf 1, ingediend voor :
1° elke eerste aanvraag tot erkenning als erkend verzender;
2° elke hernieuwing van een bestaande erkenning als erkend verzender die ofwel al vervallen is, ofwel weldra zal vervallen;
3° elke schrapping of uitbreiding van meststoffen.
§ 3. De aanvraag die per e-mail aan de Mestbank overgemaakt wordt, gebeurt onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° bij de e-mail wordt een ingescande versie gevoegd van de documenten die conform artikel 9.5.9.5., 9.5.9.6. of 9.5.9.7. aan de Mestbank overhandigd worden;
3° de aanvrager bewaart de originele documenten, vermeld in artikel 9.5.9.5., 9.5.9.6. of 9.5.9.7.;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van de aanvraag bevestigd heeft.
Art. 9.5.9.3. § 1er. Chacun qui souhaite un agrément comme expéditeur agréé, et chacun qui souhaite modifier ou renouveler un agrément existant comme expéditeur agréé, introduit une demande auprès de la Mestbank. Cette demande est introduite par lettre ou par e-mail ou est remise contre récépissé à la Mestbank.
§ 2. Une demande telle que visée au paragraphe 1er, doit être introduite pour :
1° toute première demande d'agrément comme expéditeur agréé;
2° tout renouvellement d'un agrément existant comme expéditeur agréé qui soit a déjà expiré, soit expirera bientôt;
3° toute suppression ou extension d'engrais.
§ 3. La demande transmise par e-mail à la Mestbank, se fait aux conditions suivantes :
1° l'e-mail doit être envoyé à l'adresse e-mail mise à disposition à cet effet par la Mestbank;
2° l'e-mail est accompagné d'une version scannée des documents qui sont transmis à la Mestbank conformément à l'article 9.5.9.5, 9.5.9.6. ou 9.5.9.7;
3° le demandeur conserve les documents originaux, visés à l'article 9.5.9.5, 9.5.9.6 ou 9.5.9.7;
4° la transmission n'est valable qu'après la confirmation par e-mail de la Mestbank de la réception de la demande.
§ 2. Une demande telle que visée au paragraphe 1er, doit être introduite pour :
1° toute première demande d'agrément comme expéditeur agréé;
2° tout renouvellement d'un agrément existant comme expéditeur agréé qui soit a déjà expiré, soit expirera bientôt;
3° toute suppression ou extension d'engrais.
§ 3. La demande transmise par e-mail à la Mestbank, se fait aux conditions suivantes :
1° l'e-mail doit être envoyé à l'adresse e-mail mise à disposition à cet effet par la Mestbank;
2° l'e-mail est accompagné d'une version scannée des documents qui sont transmis à la Mestbank conformément à l'article 9.5.9.5, 9.5.9.6. ou 9.5.9.7;
3° le demandeur conserve les documents originaux, visés à l'article 9.5.9.5, 9.5.9.6 ou 9.5.9.7;
4° la transmission n'est valable qu'après la confirmation par e-mail de la Mestbank de la réception de la demande.
Art. 9.5.9.4. § 1. De aanvrager betaalt de kosten die verbonden zijn aan de behandeling van de aanvraag. Voor aanvragen als vermeld in artikel 9.5.9.3, § 2, 1° en 2°, zijn de kosten vastgesteld op honderd euro. Voor aanvragen als vermeld in artikel 9.5.9.3, § 2, 3°, zijn de kosten vastgesteld op vijftig euro.
In afwijking van het eerste lid, zijn er geen kosten verbonden aan de aanvraag, vermeld in artikel 9.5.9.3, § 2, 3°, als de aanvraag alleen betrekking heeft op het schrappen van producten uit de erkenning.
§ 2. Het verschuldigde bedrag wordt gestort op de daarvoor bestemde rekening van de VLM.
De dossierkosten zijn verschuldigd op het tijdstip dat de aanvrager de aanvraag indient.
In afwijking van het eerste lid, zijn er geen kosten verbonden aan de aanvraag, vermeld in artikel 9.5.9.3, § 2, 3°, als de aanvraag alleen betrekking heeft op het schrappen van producten uit de erkenning.
§ 2. Het verschuldigde bedrag wordt gestort op de daarvoor bestemde rekening van de VLM.
De dossierkosten zijn verschuldigd op het tijdstip dat de aanvrager de aanvraag indient.
Art. 9.5.9.4. § 1er. Le demandeur doit payer les frais liés au traitement de la demande. Pour les demandes telles que visées à l'article 9.5.9.3, § 2, 1° et 2°, les frais sont fixés à cent euros. Pour les demandes telles que visées à l'article 9.5.9.3, § 2, 3°, les frais sont fixés à cinquante euros.
Par dérogation aux dispositions du présent alinéa concernant les frais de dossier, aucun frais n'est lié à la demande, visée à l'article 9.5.9.3, § 2, 3°, si la demande a uniquement trait à la suppression de produits de l'agrément.
§ 2. Le montant dû doit être versé sur le compte de la VLM destiné à cet effet.
Les frais de dossier sont dus au moment que le demandeur introduit la demande.
Par dérogation aux dispositions du présent alinéa concernant les frais de dossier, aucun frais n'est lié à la demande, visée à l'article 9.5.9.3, § 2, 3°, si la demande a uniquement trait à la suppression de produits de l'agrément.
§ 2. Le montant dû doit être versé sur le compte de la VLM destiné à cet effet.
Les frais de dossier sont dus au moment que le demandeur introduit la demande.
Art. 9.5.9.5. Elke aanvrager verstrekt, bij zijn aanvraag, ten minste de volgende gegevens aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een eerste aanvraag tot erkenning als erkend verzender;
2° de identificatiegegevens van de aanvrager, namelijk :
a) als het een natuurlijke persoon betreft : de naam, de voornaam, het woonadres, het telefoon- en het ondernemingsnummer en het e-mailadres;
b) als het een rechtspersoon betreft : de naam, de maatschappelijke zetel, het telefoon- en het ondernemingsnummer en het e-mailadres, en de naam en de hoedanigheid van de persoon of personen die hetzij juridisch aansprakelijk zijn voor de rechtspersoon hetzij een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleden;
3° hetzij het adres van de locatie, vermeld in artikel 9.5.9.2, § 2, 1°, en het uitbatingsnummer van de locatie in kwestie, hetzij het adres van de mestopslag, vermeld in artikel 9.5.9.2, § 2, 2°, en het uitbatingsnummer van de mestopslag in kwestie;
4° voor elke meststof die op de locatie, vermeld in artikel 9.5.9.2, § 2, 1° of 2°, geproduceerd of opgeslagen wordt en die men wil vervoeren als erkend verzender, het soort meststof en de eraan toegekende meststoffencode;
5° het bewijs van storting of overschrijving van de dossierkosten, vermeld in artikel 9.5.9.4;
6° een bewijs, niet ouder dan één maand, afgegeven door de bevoegde overheid waaruit blijkt dat de aanvrager in de drie voorafgaande jaren, geen strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen in het kader van :
a) het Mestdecreet van 22 december 2006 of van de verordening nr. 1069/2009;
b) de uitoefening van zijn werkzaamheden als producent van meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, als uitbater van een mestopslag of als landbouwer;
7° als de aanvrager een rechtspersoon betreft, een afschrift van de oprichtingsakte evenals van alle wijzigingsakten tot op de datum van de aanvraag;
8° een verklaring op eer dat de gegevens vermeld in de aanvraag correct zijn, ondertekend door de aanvrager. Als de aanvrager een rechtspersoon betreft, wordt dit ondertekend door eenieder die hetzij juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon hetzij een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt.
In voorkomend geval wordt voor elk van de personen, vermeld in artikel 9.5.9.2, § 3, tweede lid, een bewijs als vermeld in het eerste lid, 6°, bij de aanvraag gevoegd.
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een eerste aanvraag tot erkenning als erkend verzender;
2° de identificatiegegevens van de aanvrager, namelijk :
a) als het een natuurlijke persoon betreft : de naam, de voornaam, het woonadres, het telefoon- en het ondernemingsnummer en het e-mailadres;
b) als het een rechtspersoon betreft : de naam, de maatschappelijke zetel, het telefoon- en het ondernemingsnummer en het e-mailadres, en de naam en de hoedanigheid van de persoon of personen die hetzij juridisch aansprakelijk zijn voor de rechtspersoon hetzij een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleden;
3° hetzij het adres van de locatie, vermeld in artikel 9.5.9.2, § 2, 1°, en het uitbatingsnummer van de locatie in kwestie, hetzij het adres van de mestopslag, vermeld in artikel 9.5.9.2, § 2, 2°, en het uitbatingsnummer van de mestopslag in kwestie;
4° voor elke meststof die op de locatie, vermeld in artikel 9.5.9.2, § 2, 1° of 2°, geproduceerd of opgeslagen wordt en die men wil vervoeren als erkend verzender, het soort meststof en de eraan toegekende meststoffencode;
5° het bewijs van storting of overschrijving van de dossierkosten, vermeld in artikel 9.5.9.4;
6° een bewijs, niet ouder dan één maand, afgegeven door de bevoegde overheid waaruit blijkt dat de aanvrager in de drie voorafgaande jaren, geen strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen in het kader van :
a) het Mestdecreet van 22 december 2006 of van de verordening nr. 1069/2009;
b) de uitoefening van zijn werkzaamheden als producent van meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, als uitbater van een mestopslag of als landbouwer;
7° als de aanvrager een rechtspersoon betreft, een afschrift van de oprichtingsakte evenals van alle wijzigingsakten tot op de datum van de aanvraag;
8° een verklaring op eer dat de gegevens vermeld in de aanvraag correct zijn, ondertekend door de aanvrager. Als de aanvrager een rechtspersoon betreft, wordt dit ondertekend door eenieder die hetzij juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon hetzij een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt.
In voorkomend geval wordt voor elk van de personen, vermeld in artikel 9.5.9.2, § 3, tweede lid, een bewijs als vermeld in het eerste lid, 6°, bij de aanvraag gevoegd.
Art. 9.5.9.5. Chaque demande adressée par le demandeur à la Mestbank doit au moins comporter les renseignements suivants :
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit d'une première demande d'agrément comme expéditeur agréé;
2° les données d'identification du demandeur, à savoir :
a) lorsqu'il s'agit d'une personne physique : le nom, le prénom, l'adresse, le numéro de téléphone, le numéro d'entreprise et l'adresse e-mail;
b) lorsqu'il s'agit d'une personne morale : le nom, le siège social, le numéro de téléphone, le numéro d'entreprise et l'adresse e-mail, et le nom et la qualité de la personne ou des personnes qui soit, sont juridiquement responsable de la personne morale, soit revêtent une fonction dirigeante dans la personne morale;
3° soit l'adresse du lieu, visé à l'article 9.5.9.2, § 2, 1°, et le numéro de société de gérance du lieu en question, soit l'adresse du lieu de stockage, visé à l'article 9.5.9.2, § 2, 2°, et le numéro de société de gérance du lieu de stockage en question;
4° pour chaque engrais produit ou stocké sur le lieu, visé à l'article 9.5.9.2, § 2, 1° ou 2°, et que l'on souhaite transporter comme expéditeur agréé, le type d'engrais et le code d'engrais attribué;
5° la preuve de versement ou de virement des frais de dossier, visés à l'article 9.5.9.4;
6° la preuve, datant de moins d'un mois, délivrée par l'autorité compétente, faisant apparaître que le demandeur n'a pas encouru une condamnation pénale dans les trois années précédentes, dans le cadre :
a) du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ou du Règlement n° 1069/2009;
b) de l'exercice de ses activités comme producteur d'engrais telles que visées à l'article 9.5.9.1, comme gérant d'un lieu de stockage ou comme agriculteur;
7° lorsque le demandeur est une personne morale : une copie de l'acte de constitution et de tous les actes modificateurs jusqu'à la date de la demande;
8° une déclaration sur l'honneur que les renseignements repris dans la demande sont corrects, signée par le demandeur. Lorsque le demandeur est une personne morale, cette déclaration est signée par quiconque est juridiquement responsable de la personne morale ou revêt une fonction dirigeante dans la personne morale.
Le cas échéant, une preuve telle que visée à l'alinéa 1er, 6°, est jointe à la demande pour chacune des personnes visées à l'article 9.5.9.2, § 3, alinéa 2.
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit d'une première demande d'agrément comme expéditeur agréé;
2° les données d'identification du demandeur, à savoir :
a) lorsqu'il s'agit d'une personne physique : le nom, le prénom, l'adresse, le numéro de téléphone, le numéro d'entreprise et l'adresse e-mail;
b) lorsqu'il s'agit d'une personne morale : le nom, le siège social, le numéro de téléphone, le numéro d'entreprise et l'adresse e-mail, et le nom et la qualité de la personne ou des personnes qui soit, sont juridiquement responsable de la personne morale, soit revêtent une fonction dirigeante dans la personne morale;
3° soit l'adresse du lieu, visé à l'article 9.5.9.2, § 2, 1°, et le numéro de société de gérance du lieu en question, soit l'adresse du lieu de stockage, visé à l'article 9.5.9.2, § 2, 2°, et le numéro de société de gérance du lieu de stockage en question;
4° pour chaque engrais produit ou stocké sur le lieu, visé à l'article 9.5.9.2, § 2, 1° ou 2°, et que l'on souhaite transporter comme expéditeur agréé, le type d'engrais et le code d'engrais attribué;
5° la preuve de versement ou de virement des frais de dossier, visés à l'article 9.5.9.4;
6° la preuve, datant de moins d'un mois, délivrée par l'autorité compétente, faisant apparaître que le demandeur n'a pas encouru une condamnation pénale dans les trois années précédentes, dans le cadre :
a) du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ou du Règlement n° 1069/2009;
b) de l'exercice de ses activités comme producteur d'engrais telles que visées à l'article 9.5.9.1, comme gérant d'un lieu de stockage ou comme agriculteur;
7° lorsque le demandeur est une personne morale : une copie de l'acte de constitution et de tous les actes modificateurs jusqu'à la date de la demande;
8° une déclaration sur l'honneur que les renseignements repris dans la demande sont corrects, signée par le demandeur. Lorsque le demandeur est une personne morale, cette déclaration est signée par quiconque est juridiquement responsable de la personne morale ou revêt une fonction dirigeante dans la personne morale.
Le cas échéant, une preuve telle que visée à l'alinéa 1er, 6°, est jointe à la demande pour chacune des personnes visées à l'article 9.5.9.2, § 3, alinéa 2.
Art. 9.5.9.6. Bij elke hernieuwing van een bestaande erkenning als erkend verzender verstrekt de aanvrager minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een hernieuwing van een bestaande erkenning als erkend verzender;
2° de identificatiegegevens van de erkende verzender, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° de gegevens en documenten, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 5°, 6° en 8° ;
4° de documenten, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 7°, als die sinds een vorige aanvraag nieuw of gewijzigd zijn.
Een aanvraag tot hernieuwing van de erkenning als erkend verzender, kan niet eerder dan honderdtwintig kalenderdagen vóór het verstrijken van de lopende erkenningstermijn ingediend worden.
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een hernieuwing van een bestaande erkenning als erkend verzender;
2° de identificatiegegevens van de erkende verzender, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° de gegevens en documenten, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 5°, 6° en 8° ;
4° de documenten, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 7°, als die sinds een vorige aanvraag nieuw of gewijzigd zijn.
Een aanvraag tot hernieuwing van de erkenning als erkend verzender, kan niet eerder dan honderdtwintig kalenderdagen vóór het verstrijken van de lopende erkenningstermijn ingediend worden.
Art. 9.5.9.6. Lors de tout renouvellement d'un agrément existant comme expéditeur agréé, le demandeur transmet au minimum les données ou les documents suivants à la Mestbank :
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit d'un renouvellement d'un agrément existant comme expéditeur agréé;
2° les données d'identification de l'expéditeur agréé, à savoir le numéro de gérant, le numéro de société de gérance, le nom et l'adresse;
3° les données et les documents, visés à l'article 9.5.9.5, alinéa 1er, 5°, 6° et 8° ;
4° les documents, visés à l'article 9.5.9.5, alinéa 1er, 7°, si ceux-ci sont nouveaux ou ont été modifiés depuis une demande précédente.
Une demande de renouvellement de l'agrément comme expéditeur agréé ne peut pas être introduite plus tôt que cent vingt jours calendaires avant l'expiration du délai d'agrément en cours.
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit d'un renouvellement d'un agrément existant comme expéditeur agréé;
2° les données d'identification de l'expéditeur agréé, à savoir le numéro de gérant, le numéro de société de gérance, le nom et l'adresse;
3° les données et les documents, visés à l'article 9.5.9.5, alinéa 1er, 5°, 6° et 8° ;
4° les documents, visés à l'article 9.5.9.5, alinéa 1er, 7°, si ceux-ci sont nouveaux ou ont été modifiés depuis une demande précédente.
Une demande de renouvellement de l'agrément comme expéditeur agréé ne peut pas être introduite plus tôt que cent vingt jours calendaires avant l'expiration du délai d'agrément en cours.
Art. 9.5.9.7. Bij elke wijziging van de meststoffen waarvoor een erkend verzender erkend is, verstrekt de aanvrager minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een wijziging van de meststoffen waarvoor een erkend verzender erkend is;
2° de identificatiegegevens van de erkende verzender, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° de oplijsting van de meststoffen die de aanvrager aan de erkenning wil toevoegen, met voor elk van deze meststoffen de gegevens, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 4° ;
4° de oplijsting van de meststoffen die de aanvrager uit de erkenning wil schrappen, met voor elk van deze meststoffen de gegevens, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 4° ;
5° de documenten, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 5° en 8° ;
6° de documenten, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 6° en 7°, als die sinds een vorige aanvraag als vermeld in artikel 9.5.9.3, § 2, nieuw of gewijzigd zijn.
Als de aanvraag alleen betrekking heeft op het schrappen van meststoffen uit de erkenning, bezorgt de aanvrager, in afwijking van het eerste lid, minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om het schrappen van meststoffen uit de erkenning;
2° de identificatiegegevens van de aanvrager, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° de oplijsting van de meststoffen die de aanvrager uit de erkenning wil schrappen, met voor elk van die meststoffen de gegevens, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 4°.
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een wijziging van de meststoffen waarvoor een erkend verzender erkend is;
2° de identificatiegegevens van de erkende verzender, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° de oplijsting van de meststoffen die de aanvrager aan de erkenning wil toevoegen, met voor elk van deze meststoffen de gegevens, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 4° ;
4° de oplijsting van de meststoffen die de aanvrager uit de erkenning wil schrappen, met voor elk van deze meststoffen de gegevens, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 4° ;
5° de documenten, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 5° en 8° ;
6° de documenten, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 6° en 7°, als die sinds een vorige aanvraag als vermeld in artikel 9.5.9.3, § 2, nieuw of gewijzigd zijn.
Als de aanvraag alleen betrekking heeft op het schrappen van meststoffen uit de erkenning, bezorgt de aanvrager, in afwijking van het eerste lid, minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om het schrappen van meststoffen uit de erkenning;
2° de identificatiegegevens van de aanvrager, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° de oplijsting van de meststoffen die de aanvrager uit de erkenning wil schrappen, met voor elk van die meststoffen de gegevens, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 4°.
Art. 9.5.9.7. Lors de toute modification des engrais pour lesquels un expéditeur agréé est agréé, le demandeur transmet au minimum les données ou les documents suivants à la Mestbank :
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit d'une modification des engrais pour lesquels un expéditeur agréé est agréé;
2° les données d'identification de l'expéditeur agréé, à savoir le numéro de gérant, le numéro de société de gérance, le nom et l'adresse;
3° la liste des engrais que le demandeur veut ajouter à l'agrément, indiquant pour chacun de ces engrais les données, visées à l'article 9.5.9.5, alinéa 1er, 4° ;
4° la liste des engrais que le demandeur veut supprimer de l'agrément, indiquant pour chacun de ces engrais les données, visées à l'article 9.5.9.5, alinéa 1er, 4° ;
5° les documents, visés à l'article 9.5.9.5, alinéa 1er, 5° et 8° ;
6° les documents, visés à l'article 9.5.9.5, alinéa 1er, 6° et 7°, si ceux-ci sont nouveaux ou ont été modifiés depuis une demande précédente telle que visée à l'article 9.5.9.3, § 2.
Si la demande ne concerne que la suppression d'engrais de l'agrément, le demandeur doit transmettre, par dérogation à l'alinéa premier, au minimum les données ou les documents suivants à la Mestbank :
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit de la suppression d'engrais de l'agrément;
2° les données d'identification du demandeur, à savoir le numéro de gérant, le numéro de société de gérance, le nom et l'adresse;
3° la liste des engrais que le demandeur veut supprimer de l'agrément, indiquant pour chacun de ces engrais les données, visées à l'article 9.5.9.5, alinéa 1er, 4°.
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit d'une modification des engrais pour lesquels un expéditeur agréé est agréé;
2° les données d'identification de l'expéditeur agréé, à savoir le numéro de gérant, le numéro de société de gérance, le nom et l'adresse;
3° la liste des engrais que le demandeur veut ajouter à l'agrément, indiquant pour chacun de ces engrais les données, visées à l'article 9.5.9.5, alinéa 1er, 4° ;
4° la liste des engrais que le demandeur veut supprimer de l'agrément, indiquant pour chacun de ces engrais les données, visées à l'article 9.5.9.5, alinéa 1er, 4° ;
5° les documents, visés à l'article 9.5.9.5, alinéa 1er, 5° et 8° ;
6° les documents, visés à l'article 9.5.9.5, alinéa 1er, 6° et 7°, si ceux-ci sont nouveaux ou ont été modifiés depuis une demande précédente telle que visée à l'article 9.5.9.3, § 2.
Si la demande ne concerne que la suppression d'engrais de l'agrément, le demandeur doit transmettre, par dérogation à l'alinéa premier, au minimum les données ou les documents suivants à la Mestbank :
1° une description de la demande indiquant qu'il s'agit de la suppression d'engrais de l'agrément;
2° les données d'identification du demandeur, à savoir le numéro de gérant, le numéro de société de gérance, le nom et l'adresse;
3° la liste des engrais que le demandeur veut supprimer de l'agrément, indiquant pour chacun de ces engrais les données, visées à l'article 9.5.9.5, alinéa 1er, 4°.
Art. 9.5.9.8. De aanvrager legt, als de Mestbank erom verzoekt, ook alle andere documenten voor die zij nodig acht.
Art. 9.5.9.8. A la demande de la Mestbank, le demandeur doit produire tous les autres documents qu'elle estime utiles.
Art. 9.5.9.9. Als de aanvraag, vermeld in artikel 9.5.9.3, § 1, onvolledig is, meldt de Mestbank dat brief aan de aanvrager binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag. Bij ontstentenis van melding binnen deze termijn wordt de aanvraag als volledig beschouwd.
Als de aanvrager een melding van onvolledigheid ontvangt, bezorgt hij binnen dertig kalenderdagen, de ontbrekende gegevens aan de Mestbank.
Als de aanvrager een melding van onvolledigheid ontvangt, bezorgt hij binnen dertig kalenderdagen, de ontbrekende gegevens aan de Mestbank.
Art. 9.5.9.9. Si la demande, visée à l'article 9.5.9.3, § 1er, est incomplète, la Mestbank en informe le demandeur par lettre dans les trente jours calendaires après la réception de la demande. A défaut de notification dans ce délai, la demande est réputée complète.
Lorsque le demandeur reçoit une notification du caractère incomplet, il doit transmettre les données manquantes à la Mestbank dans les trente jours calendaires.
Lorsque le demandeur reçoit une notification du caractère incomplet, il doit transmettre les données manquantes à la Mestbank dans les trente jours calendaires.
Art. 9.5.9.10. § 1. De Mestbank brengt de aanvrager binnen zestig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag, vermeld in artikel 9.5.9.3, § 1, in kennis van haar beslissing. Als de Mestbank, conform artikel 9.5.9.9, eerste lid, aan de aanvrager gemeld heeft dat de aanvraag onvolledig was, brengt de Mestbank de aanvrager met een beveiligde zending binnen negentig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag, vermeld in artikel 9.5.9.3, § 1, in kennis van haar beslissing.
§ 2. Bij een met redenen omklede brief, gericht aan de aanvrager van de erkenning, kan de Mestbank de termijn, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, eenmalig verlengen met een periode van dertig kalenderdagen.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, wordt bij een hernieuwing van een bestaande erkenning als erkend verzender die nog niet vervallen is, de beslissing van de Mestbank niet eerder dan één maand voor het verstrijken van de lopende erkenningstermijn gemeld.
§ 2. Bij een met redenen omklede brief, gericht aan de aanvrager van de erkenning, kan de Mestbank de termijn, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, eenmalig verlengen met een periode van dertig kalenderdagen.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, wordt bij een hernieuwing van een bestaande erkenning als erkend verzender die nog niet vervallen is, de beslissing van de Mestbank niet eerder dan één maand voor het verstrijken van de lopende erkenningstermijn gemeld.
Art. 9.5.9.10. § 1er. La Mestbank informe le demandeur dans les soixante jours calendaires après la réception de la demande, visée à l'article 9.5.9.3, § 1er, de sa décision. Si la Mestbank a informé le demandeur du caractère incomplet de la demande, conformément à l'article 9.5.9.9, alinéa 1er, la Mestbank informe le demandeur par envoi sécurisé dans les nonante jours calendaires après la réception de la demande, visée à l'article 9.5.9.3, § 1er, de sa décision.
§ 2. La Mestbank peut, par lettre motivée adressée au demandeur de l'agrément, prolonger une fois le délai, visé au paragraphe 1er, d'une période de trente jours calendaires.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 1er, en cas d'un renouvellement d'un agrément existant comme expéditeur agréé qui n'a pas encore expiré, la décision de la Mestbank n'est pas communiquée plus tôt qu'un mois avant l'expiration du délai d'agrément en cours.
§ 2. La Mestbank peut, par lettre motivée adressée au demandeur de l'agrément, prolonger une fois le délai, visé au paragraphe 1er, d'une période de trente jours calendaires.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 1er, en cas d'un renouvellement d'un agrément existant comme expéditeur agréé qui n'a pas encore expiré, la décision de la Mestbank n'est pas communiquée plus tôt qu'un mois avant l'expiration du délai d'agrément en cours.
Art. 9.5.9.11. Als de erkenning wordt toegekend, wordt dat gemeld via een erkenningsbeslissing. In die erkenningsbeslissing wordt de uitbating vermeld, evenals de producten waarvoor de erkenning geldt.
Art. 9.5.9.11. Si l'agrément est octroyé, il en est fait notification par le biais d'une décision d'agrément. Cette décision d'agrément mentionne la société de gérance ainsi que les produits auxquels s'applique l'agrément.
Art. 9.5.9.12. Als de erkenning wordt geweigerd, wordt dat gemeld via een weigeringsbeslissing met vermelding van de wijze waarop daartegen beroep kan worden ingesteld.
Art. 9.5.9.12. Si l'agrément est refusé, il en est fait notification par le biais d'une décision de refus mentionnant les modalités de recours.
Art. 9.5.9.13. § 1. Binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de kennisgeving van de beslissing, vermeld in artikel 9.5.9.10, § 1, eerste lid, kan de aanvrager met een beveiligde zending met bericht van ontvangst beroep instellen bij de gedelegeerd bestuurder van de VLM.
§ 2. De indiener van het beroep betaalt de kosten die verbonden zijn aan de behandeling van het beroep.
Deze kosten worden vastgesteld op honderd euro. Het verschuldigde bedrag wordt gestort op de daarvoor bestemde rekening van de VLM. Als het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, worden de kosten teruggestort. De dossierkosten zijn verschuldigd op het tijdstip dat de aanvrager het beroep indient.
§ 3. De gedelegeerd bestuurder van de VLM deelt met een beveiligde zending zijn beslissing mee binnen zestig kalenderdagen na ontvangst van het beroep.
§ 2. De indiener van het beroep betaalt de kosten die verbonden zijn aan de behandeling van het beroep.
Deze kosten worden vastgesteld op honderd euro. Het verschuldigde bedrag wordt gestort op de daarvoor bestemde rekening van de VLM. Als het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, worden de kosten teruggestort. De dossierkosten zijn verschuldigd op het tijdstip dat de aanvrager het beroep indient.
§ 3. De gedelegeerd bestuurder van de VLM deelt met een beveiligde zending zijn beslissing mee binnen zestig kalenderdagen na ontvangst van het beroep.
Art. 9.5.9.13. § 1er. Dans un délai de trente jours calendaires à compter de la notification de la décision, visée à l'article 9.5.9.10, § 1er, alinéa 1er, le demandeur peut former un recours, par envoi sécurisé avec accusé de réception, auprès de l'administrateur délégué de la VLM.
§ 2. L'auteur du recours doit payer les frais liés au traitement du recours.
Les frais sont fixés à cent euros. Le montant dû doit être versé sur le compte de la VLM destiné à cet effet. Si le recours est jugé fondé en tout ou en partie, les frais sont remboursés. Les frais de dossier sont dus au moment que le demandeur introduit le recours.
§ 3. L'administrateur délégué de la VLM notifie sa décision par envoi sécurisé dans les soixante jours calendaires après réception du recours.
§ 2. L'auteur du recours doit payer les frais liés au traitement du recours.
Les frais sont fixés à cent euros. Le montant dû doit être versé sur le compte de la VLM destiné à cet effet. Si le recours est jugé fondé en tout ou en partie, les frais sont remboursés. Les frais de dossier sont dus au moment que le demandeur introduit le recours.
§ 3. L'administrateur délégué de la VLM notifie sa décision par envoi sécurisé dans les soixante jours calendaires après réception du recours.
Art. 9.5.9.14. Een erkenning als erkend verzender wordt voor een periode van maximaal vijf jaar verleend.
Art. 9.5.9.14. Un agrément comme expéditeur agréé est octroyé pour une période d'au maximum 5 ans.
Art. 9.5.9.15. De Mestbank publiceert op de website van de VLM een lijst van erkende verzenders.
Art. 9.5.9.15. La Mestbank publie une liste des expéditeurs agréés sur le site web de la VLM.
Art. 9.5.9.16. § 1. Als de Mestbank vaststelt dat de erkende verzender niet, niet geheel of niet meer voldoet aan de voorwaarden tot erkenning, vermeld in artikel 9.5.9.2, zal zij de erkende verzender de verplichting opleggen om zich op straffe van schorsing of intrekking van de erkenning, binnen een termijn van drie maanden, in regel te stellen en het bewijs daarvan te leveren.
§ 2. Met behoud van de toepassing van artikel 63 van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de Mestbank de erkende verzender die de bepalingen van het voormelde decreet en haar uitvoeringsbesluiten, de verordening nr. 1013/2006, de verordening nr. 1069/2009 of de regelgeving van het land of regio van bestemming overtreedt of verzuimt na te leven, de volgende sancties opleggen :
1° een beveiligde zending die geldt als waarschuwing;
2° een schorsing van de erkenning;
3° een intrekking van de erkenning;
4° het schorsen van een of meerdere producten uit de erkenning. De betrokken producten mogen hierdoor niet langer vervoerd worden door de erkende verzender.
§ 3. De beslissing van de Mestbank tot het opleggen van een sanctie als vermeld in paragraaf 1 en 2, wordt aan de erkende verzender meegedeeld met een beveiligde zending.
De kennisgeving van de beslissing wordt geacht gebeurd te zijn op de derde werkdag die volgt op de dag dat de betrokken beslissing aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de aanvrager het tegendeel bewijst.
§ 4. Een beslissing tot schorsing of intrekking van de erkenning wordt binnen veertien dagen na verzending van de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 3, eerste lid,, bekendgemaakt in minimaal twee vakbladen.
In afwijking van het eerste lid worden beslissingen tot schorsing voor een periode van maximaal twee weken niet bekendgemaakt in de vakbladen.
§ 5. [1 . Binnen dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving van de beslissing, vermeld in paragraaf 3, kan de erkende verzender met een beveiligde zending met bericht van ontvangst bij het afdelingshoofd van de Mestbank bezwaar indienen tegen de beslissing tot schorsing of intrekking van de erkenning.
Voor de kosten van het bezwaar, vermeld in het eerste lid, stort de erkende verzender honderd euro op de rekening van de VLM die daarvoor bestemd is. Als het bezwaar volledig of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, worden de kosten teruggestort. De dossierkosten zijn verschuldigd op het tijdstip dat de erkende verzender het bezwaar indient.
Het afdelingshoofd van de Mestbank deelt met een beveiligde zending zijn beslissing mee binnen zestig kalenderdagen na de dag waarop hij het bezwaar heeft ontvangen.
Als het bezwaar volledig of gedeeltelijk wordt ingewilligd, wordt de beslissing over het bezwaar, vermeld in het derde lid, bekendgemaakt in minimaal twee vakbladen]1.
§ 6. Het door de erkende verzender ingediende [1 bezwaar]1, schorst de aangevochten beslissing niet.
§ 2. Met behoud van de toepassing van artikel 63 van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de Mestbank de erkende verzender die de bepalingen van het voormelde decreet en haar uitvoeringsbesluiten, de verordening nr. 1013/2006, de verordening nr. 1069/2009 of de regelgeving van het land of regio van bestemming overtreedt of verzuimt na te leven, de volgende sancties opleggen :
1° een beveiligde zending die geldt als waarschuwing;
2° een schorsing van de erkenning;
3° een intrekking van de erkenning;
4° het schorsen van een of meerdere producten uit de erkenning. De betrokken producten mogen hierdoor niet langer vervoerd worden door de erkende verzender.
§ 3. De beslissing van de Mestbank tot het opleggen van een sanctie als vermeld in paragraaf 1 en 2, wordt aan de erkende verzender meegedeeld met een beveiligde zending.
De kennisgeving van de beslissing wordt geacht gebeurd te zijn op de derde werkdag die volgt op de dag dat de betrokken beslissing aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de aanvrager het tegendeel bewijst.
§ 4. Een beslissing tot schorsing of intrekking van de erkenning wordt binnen veertien dagen na verzending van de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 3, eerste lid,, bekendgemaakt in minimaal twee vakbladen.
In afwijking van het eerste lid worden beslissingen tot schorsing voor een periode van maximaal twee weken niet bekendgemaakt in de vakbladen.
§ 5. [1 . Binnen dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving van de beslissing, vermeld in paragraaf 3, kan de erkende verzender met een beveiligde zending met bericht van ontvangst bij het afdelingshoofd van de Mestbank bezwaar indienen tegen de beslissing tot schorsing of intrekking van de erkenning.
Voor de kosten van het bezwaar, vermeld in het eerste lid, stort de erkende verzender honderd euro op de rekening van de VLM die daarvoor bestemd is. Als het bezwaar volledig of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, worden de kosten teruggestort. De dossierkosten zijn verschuldigd op het tijdstip dat de erkende verzender het bezwaar indient.
Het afdelingshoofd van de Mestbank deelt met een beveiligde zending zijn beslissing mee binnen zestig kalenderdagen na de dag waarop hij het bezwaar heeft ontvangen.
Als het bezwaar volledig of gedeeltelijk wordt ingewilligd, wordt de beslissing over het bezwaar, vermeld in het derde lid, bekendgemaakt in minimaal twee vakbladen]1.
§ 6. Het door de erkende verzender ingediende [1 bezwaar]1, schorst de aangevochten beslissing niet.
Art. 9.5.9.16. § 1er. Si la Mestbank constate que l'expéditeur agréé ne répond pas, ne répond qu'en partie ou ne répond plus aux conditions d'agrément, visées à l'article 9.5.9.2, elle imposera à l'expéditeur agréé l'obligation de se mettre en règle et d'en fournir la preuve dans un délai de trois mois, sous peine de suspension ou de retrait de l'agrément.
§ 2. Sans préjudice des dispositions de l'article 63 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la Mestbank peut imposer les sanctions suivantes à l'expéditeur agréé qui enfreint ou omet de respecter les dispositions du décret précité et ses arrêtés d'exécution, le règlement n° 1013/2006, le règlement n° 1069/2009 ou la réglementation du pays ou de la région de destination :
1° un envoi sécurisé tenant lieu d'avertissement;
2° une suspension de l'agrément;
3° un retrait de l'agrément;
4° la suspension d'un ou de plusieurs produits de l'agrément. De ce fait, les produits concernés ne peuvent plus être transportés par l'expéditeur agréé.
§ 3. La décision d'imposition d'une sanction par la Mestbank, telle que visée aux paragraphes 1er et 2, est notifiée à l'expéditeur agréé par envoi sécurisé.
La notification de la décision est censée avoir eu lieu le troisième jour ouvrable qui suit le jour auquel la décision concernée a été remise aux services postaux, sauf preuve contraire par le demandeur.
§ 4. La décision de suspension ou de retrait de l'agrément est publiée dans au moins deux revues professionnelles dans les quatorze jours après l'envoi de l'envoi sécurisé, visé au paragraphe 1er, alinéa 1er.
Par dérogation à l'alinéa 1er, des décisions de suspension pour une période de deux semaines au maximum ne sont pas publiées dans les revues professionnelles.
§ 5. [1 Dans un délai de 30 jours civils à compter de la notification de la décision visée au paragraphe 3, l'expéditeur agréé peut introduire une réclamation contre la décision de suspension ou de retrait de l'agrément auprès du chef de division de la Mestbank au moyen d'un envoi sécurisé avec accusé de réception.
Pour les frais de la réclamation visée à l'alinéa 1er, l'expéditeur agréé verse cent euros sur le compte de la VLM désigné à cet effet. Si la réclamation est jugée totalement ou partiellement justifiée, les frais sont remboursés. Les frais de dossier sont dus au moment où l'expéditeur agréé introduit la réclamation.
Le chef de division de la Mestbank notifie sa décision par envoi sécurisé dans les soixante jours civils à compter du jour de réception de la réclamation.
Si la réclamation est acceptée en tout ou en partie, la décision sur la réclamation visée à l'alinéa 3 est publiée dans au moins deux revues professionnelles]1.
§ 6. [1 La réclamation]1 formé par l'expéditeur agréé n'est pas suspensif de la décision attaquée.
§ 2. Sans préjudice des dispositions de l'article 63 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, la Mestbank peut imposer les sanctions suivantes à l'expéditeur agréé qui enfreint ou omet de respecter les dispositions du décret précité et ses arrêtés d'exécution, le règlement n° 1013/2006, le règlement n° 1069/2009 ou la réglementation du pays ou de la région de destination :
1° un envoi sécurisé tenant lieu d'avertissement;
2° une suspension de l'agrément;
3° un retrait de l'agrément;
4° la suspension d'un ou de plusieurs produits de l'agrément. De ce fait, les produits concernés ne peuvent plus être transportés par l'expéditeur agréé.
§ 3. La décision d'imposition d'une sanction par la Mestbank, telle que visée aux paragraphes 1er et 2, est notifiée à l'expéditeur agréé par envoi sécurisé.
La notification de la décision est censée avoir eu lieu le troisième jour ouvrable qui suit le jour auquel la décision concernée a été remise aux services postaux, sauf preuve contraire par le demandeur.
§ 4. La décision de suspension ou de retrait de l'agrément est publiée dans au moins deux revues professionnelles dans les quatorze jours après l'envoi de l'envoi sécurisé, visé au paragraphe 1er, alinéa 1er.
Par dérogation à l'alinéa 1er, des décisions de suspension pour une période de deux semaines au maximum ne sont pas publiées dans les revues professionnelles.
§ 5. [1 Dans un délai de 30 jours civils à compter de la notification de la décision visée au paragraphe 3, l'expéditeur agréé peut introduire une réclamation contre la décision de suspension ou de retrait de l'agrément auprès du chef de division de la Mestbank au moyen d'un envoi sécurisé avec accusé de réception.
Pour les frais de la réclamation visée à l'alinéa 1er, l'expéditeur agréé verse cent euros sur le compte de la VLM désigné à cet effet. Si la réclamation est jugée totalement ou partiellement justifiée, les frais sont remboursés. Les frais de dossier sont dus au moment où l'expéditeur agréé introduit la réclamation.
Le chef de division de la Mestbank notifie sa décision par envoi sécurisé dans les soixante jours civils à compter du jour de réception de la réclamation.
Si la réclamation est acceptée en tout ou en partie, la décision sur la réclamation visée à l'alinéa 3 est publiée dans au moins deux revues professionnelles]1.
§ 6. [1 La réclamation]1 formé par l'expéditeur agréé n'est pas suspensif de la décision attaquée.
Wijzigingen
Art. 9.5.9.17. De Mestbank kan aan de transporteurs die in opdracht van de erkende verzender transporten uitvoeren, op elk moment alle bescheiden met betrekking tot het transport ter inzage vragen of een kopie ervan opvragen ter controle.
Art. 9.5.9.17. La Mestbank peut à tout moment se faire communiquer pour consultation tous les documents portant sur le transport ou en demander copie pour contrôle aux transporteurs effectuant des transports sur l'ordre de l'expéditeur agréé.
Art. 9.5.9.18. § 1. De erkende verzender die in uitvoering van zijn erkenning meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, wil laten transporteren, meldt voorafgaandelijk aan elk transport de volgende gegevens via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket :
1° de soort, de vorm en de meststoffencode van de dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd worden;
2° de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd wordt, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N;
3° de identificatiegegevens van de afnemer van de meststoffen, namelijk :
a) de naam en het adres van de afnemer van de meststoffen;
b) ofwel het exploitatienummer en het exploitantnummer van de afnemer van de meststoffen, ofwel het uitbatingsnummer van de afnemer van de meststoffen
4° de naam en het adres van de transportfirma die het transport zal uitvoeren, evenals de nummerplaat van het transportmiddel waarmee het transport uitgevoerd zal worden;
5° de datum van het vervoer;
6° de gemeentes van de laad- en losplaats;
7° de aard van de bestemming van de vervoerde meststoffen.
In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank aan een erkende verzender de verplichting opleggen om minstens één werkdag voor het betrokken transport wordt uitgevoerd, dit transport te melden aan de Mestbank, indien aan de erkende verzender ofwel :
1° één of meerdere administratieve geldboetes of strafrechtelijke veroordelingen werden opgelegd wegens overtreding van één of meerdere bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° een sanctie als vermeld in onderafdeling 8 werd opgelegd;
3° na een doorlichting als vermeld in artikel 62 van het Mestdecreet van 22 december 2006, één of meerdere maatregelen opgelegd werden als vermeld in artikel 62 van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Onder de aard van de bestemming van de vervoerde meststoffen, vermeld in het eerste lid, 7°, wordt verstaan dat de meststoffen een van de volgende handelingen ondergaan :
1° met de meststoffen wordt onmiddellijk een bemesting uitgevoerd;
2° de meststoffen worden verder bewerkt of verwerkt;
3° de meststoffen worden eerst op de exploitatie van de afnemer opgeslagen. Als de afnemer de meststoffen eerst op zijn exploitatie opslaat, wordt ook het type opslag meegedeeld.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 3°, b), moet, als de afnemer van de meststoffen niet beschikt over hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer :
1° en de vervoerde meststoffen afgezet worden in tuinen, parken of plantsoenen of buiten het Vlaamse Gewest, de naam en het adres als enige identificatiegegevens van de afnemer vermeld worden;
2° en de vervoerde meststoffen niet afgezet worden in tuinen, parken of plantsoenen of buiten het Vlaamse Gewest, de afnemer eerst hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer aanvragen.
§ 3. De erkende verzender voert per vracht dierlijke mest of andere meststoffen één melding uit, en niet meer dan één.
In afwijking van het eerste lid wordt slechts één enkele melding uitgevoerd als er op dezelfde dag verschillende vrachten zullen plaatsvinden, die betrekking hebben op het vervoer van gecertificeerde gft- en groencompost, met een en hetzelfde transportmiddel, tussen dezelfde aanbieder en dezelfde afnemer en naar dezelfde losplaats. Het verschil tussen het aantal reëel gereden vrachten en het aantal gemelde vrachten is niet meer dan 4.
1° de soort, de vorm en de meststoffencode van de dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd worden;
2° de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd wordt, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N;
3° de identificatiegegevens van de afnemer van de meststoffen, namelijk :
a) de naam en het adres van de afnemer van de meststoffen;
b) ofwel het exploitatienummer en het exploitantnummer van de afnemer van de meststoffen, ofwel het uitbatingsnummer van de afnemer van de meststoffen
4° de naam en het adres van de transportfirma die het transport zal uitvoeren, evenals de nummerplaat van het transportmiddel waarmee het transport uitgevoerd zal worden;
5° de datum van het vervoer;
6° de gemeentes van de laad- en losplaats;
7° de aard van de bestemming van de vervoerde meststoffen.
In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank aan een erkende verzender de verplichting opleggen om minstens één werkdag voor het betrokken transport wordt uitgevoerd, dit transport te melden aan de Mestbank, indien aan de erkende verzender ofwel :
1° één of meerdere administratieve geldboetes of strafrechtelijke veroordelingen werden opgelegd wegens overtreding van één of meerdere bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° een sanctie als vermeld in onderafdeling 8 werd opgelegd;
3° na een doorlichting als vermeld in artikel 62 van het Mestdecreet van 22 december 2006, één of meerdere maatregelen opgelegd werden als vermeld in artikel 62 van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Onder de aard van de bestemming van de vervoerde meststoffen, vermeld in het eerste lid, 7°, wordt verstaan dat de meststoffen een van de volgende handelingen ondergaan :
1° met de meststoffen wordt onmiddellijk een bemesting uitgevoerd;
2° de meststoffen worden verder bewerkt of verwerkt;
3° de meststoffen worden eerst op de exploitatie van de afnemer opgeslagen. Als de afnemer de meststoffen eerst op zijn exploitatie opslaat, wordt ook het type opslag meegedeeld.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 3°, b), moet, als de afnemer van de meststoffen niet beschikt over hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer :
1° en de vervoerde meststoffen afgezet worden in tuinen, parken of plantsoenen of buiten het Vlaamse Gewest, de naam en het adres als enige identificatiegegevens van de afnemer vermeld worden;
2° en de vervoerde meststoffen niet afgezet worden in tuinen, parken of plantsoenen of buiten het Vlaamse Gewest, de afnemer eerst hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer aanvragen.
§ 3. De erkende verzender voert per vracht dierlijke mest of andere meststoffen één melding uit, en niet meer dan één.
In afwijking van het eerste lid wordt slechts één enkele melding uitgevoerd als er op dezelfde dag verschillende vrachten zullen plaatsvinden, die betrekking hebben op het vervoer van gecertificeerde gft- en groencompost, met een en hetzelfde transportmiddel, tussen dezelfde aanbieder en dezelfde afnemer en naar dezelfde losplaats. Het verschil tussen het aantal reëel gereden vrachten en het aantal gemelde vrachten is niet meer dan 4.
Art. 9.5.9.18. § 1er. L'expéditeur agréé qui désire faire transporter des engrais tels que visés à l'article 9.5.9.1, en exécution de son agrément, doit communiquer préalablement à chaque transport les renseignements suivants via le guichet Internet mis à disposition par la Mestbank :
1° le type, la forme et le code spécifique des effluents d'élevage ou des autres engrais transportés;
2° la quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais transportés, exprimée en tonnes, en kg P2O5 et en kg N ;
3° les données d'identification du preneur des engrais, à savoir :
a) le nom et l'adresse du preneur des engrais;
b) soit le numéro d'exploitation et le numéro d'exploitant du preneur des engrais, soit le numéro de société de gérance du preneur des engrais
4° le nom et l'adresse de la firme de transport qui effectuera le transport ainsi que la plaque d'immatriculation du moyen de transport qui effectuera le transport;
5° la date du transport;
6° les communes des lieux de chargement et de déchargement;
7° la nature de la destination des engrais transportés.
Par dérogation à l'alinéa 1er, la Mestbank peut imposer à un expéditeur agréé l'obligation de notifier ce transport à la Mestbank, au moins un jour ouvrable avant la réalisation du transport concerné, si l'expéditeur agréé a fait l'objet, soit :
1° de l'imposition d'une ou plusieurs amendes administratives ou condamnations pénales à la suite de la violation d'une ou de plusieurs dispositions du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
2° de l'imposition d'une sanction telle que visée à la sous-section 8;
3° de l'imposition d'une ou plusieurs mesures telles que visées à l'article 62 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, suite à un audit tel que visé à l'article 62 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
Par nature de la destination des engrais transportés, telle que visée à l'alinéa premier, 7°, on entend que les engrais font l'objet d'un des actes suivants :
1° les engrais seront immédiatement utilisés en vue d'une fertilisation;
2° les engrais seront traités ou transformés;
3° les engrais sont d'abord stockés à l'exploitation du preneur. Lorsque le preneur stocke d'abord les engrais à son exploitation, le type de stockage doit également être communiqué.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 1er, 3°, b), si le preneur des engrais ne dispose pas de soit un numéro d'exploitation et d'un numéro d'exploitant, soit d'un numéro de société de gérance :
1° et les engrais sont déposés dans des jardins, des parcs ou des jardins publics ou hors de la Région flamande, les seules données d'identification du preneur à mentionner sont le nom et l'adresse;
2° et les engrais ne sont pas déposés dans des jardins, des parcs ou des jardins publics ou hors de la Région flamande, le preneur doit d'abord demander soit un numéro d'exploitation et un numéro d'exploitant, soit un numéro de société de gérance.
§ 3. L'expéditeur agréé doit faire une seule et unique notification par chargement d'effluents d'élevage ou d'autres engrais.
Par dérogation à l'alinéa 1er, une seule notification doit être faite lorsque plusieurs chargements auront lieu le même jour, ayant trait au transport de compost GFT et compost végétal certifiés, avec un seul et même moyen de transport entre le même offreur et le même preneur et vers le même lieu de déchargement. La différence entre le nombre réel de chargements effectués et le nombre de chargements notifiés ne peut pas dépasser 4.
1° le type, la forme et le code spécifique des effluents d'élevage ou des autres engrais transportés;
2° la quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais transportés, exprimée en tonnes, en kg P2O5 et en kg N ;
3° les données d'identification du preneur des engrais, à savoir :
a) le nom et l'adresse du preneur des engrais;
b) soit le numéro d'exploitation et le numéro d'exploitant du preneur des engrais, soit le numéro de société de gérance du preneur des engrais
4° le nom et l'adresse de la firme de transport qui effectuera le transport ainsi que la plaque d'immatriculation du moyen de transport qui effectuera le transport;
5° la date du transport;
6° les communes des lieux de chargement et de déchargement;
7° la nature de la destination des engrais transportés.
Par dérogation à l'alinéa 1er, la Mestbank peut imposer à un expéditeur agréé l'obligation de notifier ce transport à la Mestbank, au moins un jour ouvrable avant la réalisation du transport concerné, si l'expéditeur agréé a fait l'objet, soit :
1° de l'imposition d'une ou plusieurs amendes administratives ou condamnations pénales à la suite de la violation d'une ou de plusieurs dispositions du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
2° de l'imposition d'une sanction telle que visée à la sous-section 8;
3° de l'imposition d'une ou plusieurs mesures telles que visées à l'article 62 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, suite à un audit tel que visé à l'article 62 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
Par nature de la destination des engrais transportés, telle que visée à l'alinéa premier, 7°, on entend que les engrais font l'objet d'un des actes suivants :
1° les engrais seront immédiatement utilisés en vue d'une fertilisation;
2° les engrais seront traités ou transformés;
3° les engrais sont d'abord stockés à l'exploitation du preneur. Lorsque le preneur stocke d'abord les engrais à son exploitation, le type de stockage doit également être communiqué.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 1er, 3°, b), si le preneur des engrais ne dispose pas de soit un numéro d'exploitation et d'un numéro d'exploitant, soit d'un numéro de société de gérance :
1° et les engrais sont déposés dans des jardins, des parcs ou des jardins publics ou hors de la Région flamande, les seules données d'identification du preneur à mentionner sont le nom et l'adresse;
2° et les engrais ne sont pas déposés dans des jardins, des parcs ou des jardins publics ou hors de la Région flamande, le preneur doit d'abord demander soit un numéro d'exploitation et un numéro d'exploitant, soit un numéro de société de gérance.
§ 3. L'expéditeur agréé doit faire une seule et unique notification par chargement d'effluents d'élevage ou d'autres engrais.
Par dérogation à l'alinéa 1er, une seule notification doit être faite lorsque plusieurs chargements auront lieu le même jour, ayant trait au transport de compost GFT et compost végétal certifiés, avec un seul et même moyen de transport entre le même offreur et le même preneur et vers le même lieu de déchargement. La différence entre le nombre réel de chargements effectués et le nombre de chargements notifiés ne peut pas dépasser 4.
Art. 9.5.9.19. § 1. De erkende verzender die een transport van dierlijke mest of andere meststoffen wil melden, vult de gegevens, vermeld in artikel 9.5.9.18, § 1, in op het via het internetloket ter beschikking gestelde meldingsformulier en verzendt het volledig ingevulde meldingsformulier vervolgens via het internetloket.
§ 2. Er gebeurt een beperkte automatische controle van het gemelde transport op basis van de op het meldingsformulier ingevulde gegevens. Als uit die controle blijkt dat het gemelde transport niet conform de regelgeving zal gebeuren, wordt er een automatisch transportverbod opgelegd. Het internetloket geeft aan dat het transport verboden is en vermeldt de oorzaak van het transportverbod. Het transport blijft verboden, tenzij de Mestbank, brief of e-mail, het gemelde transport alsnog goedkeurt.
De automatische controle, vermeld in het eerste lid, is beperkt. Het feit dat het internetloket niet aangeeft dat het gemelde transport verboden is, houdt geen bevestiging in vanwege de Mestbank dat het transport wel conform de regelgeving uitgevoerd zal worden. De erkende verzender zorgt dat de dierlijke mest of andere meststoffen vervoerd worden conform de regelgeving.
Onder regelgeving als vermeld in het eerste en tweede lid, verstaat men de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 en zijn uitvoeringsbesluiten, van de verordening (EG) nr. 1069/2009, van de regelgeving van de plaats van bestemming wat betreft mesttransporten waarvan de plaats van bestemming buiten het Vlaamse Gewest is gelegen en van de verordening nr. 1013/2006.
§ 2. Er gebeurt een beperkte automatische controle van het gemelde transport op basis van de op het meldingsformulier ingevulde gegevens. Als uit die controle blijkt dat het gemelde transport niet conform de regelgeving zal gebeuren, wordt er een automatisch transportverbod opgelegd. Het internetloket geeft aan dat het transport verboden is en vermeldt de oorzaak van het transportverbod. Het transport blijft verboden, tenzij de Mestbank, brief of e-mail, het gemelde transport alsnog goedkeurt.
De automatische controle, vermeld in het eerste lid, is beperkt. Het feit dat het internetloket niet aangeeft dat het gemelde transport verboden is, houdt geen bevestiging in vanwege de Mestbank dat het transport wel conform de regelgeving uitgevoerd zal worden. De erkende verzender zorgt dat de dierlijke mest of andere meststoffen vervoerd worden conform de regelgeving.
Onder regelgeving als vermeld in het eerste en tweede lid, verstaat men de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 en zijn uitvoeringsbesluiten, van de verordening (EG) nr. 1069/2009, van de regelgeving van de plaats van bestemming wat betreft mesttransporten waarvan de plaats van bestemming buiten het Vlaamse Gewest is gelegen en van de verordening nr. 1013/2006.
Art. 9.5.9.19. § 1er. L'expéditeur agréé qui souhaite notifier un transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, remplit les renseignements visés à l'article 9.5.9.18, § 1er, via le formulaire de notification mis à disposition sur le guichet Internet et envoie ce formulaire dûment rempli par l'entremise du guichet Internet.
§ 2. Il est effectué un contrôle automatique restreint du transport notifié sur la base des données reprises sur le formulaire de notification. Lorsqu'il ressort de ce contrôle que le transport notifié n'est pas conforme à la réglementation, une interdiction de transport automatique est imposée. Le guichet Internet mentionne que le transport est interdit ainsi que la cause de l'interdiction. Le transport reste interdit à moins que la Mestbank approuve tout de même le transport, par lettre ou par e-mail.
Le contrôle automatique, visé à l'alinéa 1er, est limité. Le fait que le guichet Internet n'indique pas que le transport notifié soit interdit, n'implique aucune confirmation de la part de la Mestbank que le transport sera effectué en conformité avec la réglementation. L'expéditeur agréé doit veiller à ce que les effluents d'élevage ou les autres engrais soient transportés en conformité avec la réglementation.
Par réglementation, telle que visée aux alinéas 1er et 2, on entend les dispositions du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et ses arrêtés d'exécution, du règlement (CE) n° 1069/2009, de la réglementation du lieu de destination pour ce qui concerne les transports d'engrais dont la destination est située hors de la Région flamande et du règlement n° 1013/2006.
§ 2. Il est effectué un contrôle automatique restreint du transport notifié sur la base des données reprises sur le formulaire de notification. Lorsqu'il ressort de ce contrôle que le transport notifié n'est pas conforme à la réglementation, une interdiction de transport automatique est imposée. Le guichet Internet mentionne que le transport est interdit ainsi que la cause de l'interdiction. Le transport reste interdit à moins que la Mestbank approuve tout de même le transport, par lettre ou par e-mail.
Le contrôle automatique, visé à l'alinéa 1er, est limité. Le fait que le guichet Internet n'indique pas que le transport notifié soit interdit, n'implique aucune confirmation de la part de la Mestbank que le transport sera effectué en conformité avec la réglementation. L'expéditeur agréé doit veiller à ce que les effluents d'élevage ou les autres engrais soient transportés en conformité avec la réglementation.
Par réglementation, telle que visée aux alinéas 1er et 2, on entend les dispositions du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et ses arrêtés d'exécution, du règlement (CE) n° 1069/2009, de la réglementation du lieu de destination pour ce qui concerne les transports d'engrais dont la destination est située hors de la Région flamande et du règlement n° 1013/2006.
Art. 9.5.9.20. Als het meldingsformulier, vermeld in artikel 9.5.9.19, succesvol verzonden is, creëert het internetloket automatisch het bijbehorende verzenddocument. Voor elke melding wordt slechts één verzenddocument gecreëerd, dat betrekking heeft op één vracht. In afwijking hiervan heeft het verzenddocument dat hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.9.18, § 3, tweede lid, betrekking op meerdere vrachten.
Tijdens het transport is een papieren of digitale versie van het verzenddocument in het transportvoertuig aanwezig. Het verzenddocument wordt getoond op elk verzoek van een met toezicht belast personeelslid of van een officier van de gerechtelijke politie.
De minister kan nadere regels vaststellen omtrent de modaliteiten van de digitale versie.
Tijdens het transport is een papieren of digitale versie van het verzenddocument in het transportvoertuig aanwezig. Het verzenddocument wordt getoond op elk verzoek van een met toezicht belast personeelslid of van een officier van de gerechtelijke politie.
De minister kan nadere regels vaststellen omtrent de modaliteiten van de digitale versie.
Art. 9.5.9.20. Lorsque le formulaire de notification, visé à l'article 9.5.9.19, a été envoyé avec succès, le guichet Internet crée automatiquement le document d'écoulement d'engrais y afférent. Chaque notification ne donne lieu qu'à la création d'un seul document d'envoi qui porte sur un chargement. Par dérogation à ce qui précède, le document d'écoulement d'engrais afférent à une notification, telle que visée à l'article 9.5.9.18, § 3, alinéa 2, porte sur plusieurs chargements.
Au cours du transport, une version papier ou numérique du document d'envoi doit être présente dans le moyen de transport. Le document d'envoi doit être produit à chaque demande d'un fonctionnaire chargé du contrôle ou d'un officier de la police judiciaire.
Le Ministre peut arrêter des modalités relatives à la version numérique.
Au cours du transport, une version papier ou numérique du document d'envoi doit être présente dans le moyen de transport. Le document d'envoi doit être produit à chaque demande d'un fonctionnaire chargé du contrôle ou d'un officier de la police judiciaire.
Le Ministre peut arrêter des modalités relatives à la version numérique.
Art. 9.5.9.21. Na afloop van het transport worden op het verzenddocument, vermeld in artikel 9.5.9.20, de volgende gegevens vermeld :
1° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die reëel vervoerd werd, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N.
2° als het verzenddocument hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.9.18, § 3, tweede lid wordt ook het aantal reëel gereden vrachten vermeld.
De reëel vervoerde hoeveelheid meststoffen, vermeld in het eerste lid, 1°, mag maximaal 20 % afwijken van de gemelde hoeveelheid, uitgedrukt in ton, vermeld in artikel 9.5.9.18, § 1, eerste lid, 2°.
Als het verzenddocument hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.9.18, § 3, tweede lid, wordt de reëel vervoerde hoeveelheid, per vracht, vermeld in het eerste lid, 2°, bepaald door het gemiddelde te nemen van de reëel vervoerde hoeveelheid van de verschillende vrachten waarop het betrokken verzenddocument betrekking heeft.
De minister kan voor bepaalde transporten verplichten dat de per vracht reëel vervoerde hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in ton, vermeld in het eerste lid, bepaald moet worden door een weging of een volumemeting.
1° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die reëel vervoerd werd, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N.
2° als het verzenddocument hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.9.18, § 3, tweede lid wordt ook het aantal reëel gereden vrachten vermeld.
De reëel vervoerde hoeveelheid meststoffen, vermeld in het eerste lid, 1°, mag maximaal 20 % afwijken van de gemelde hoeveelheid, uitgedrukt in ton, vermeld in artikel 9.5.9.18, § 1, eerste lid, 2°.
Als het verzenddocument hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.9.18, § 3, tweede lid, wordt de reëel vervoerde hoeveelheid, per vracht, vermeld in het eerste lid, 2°, bepaald door het gemiddelde te nemen van de reëel vervoerde hoeveelheid van de verschillende vrachten waarop het betrokken verzenddocument betrekking heeft.
De minister kan voor bepaalde transporten verplichten dat de per vracht reëel vervoerde hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in ton, vermeld in het eerste lid, bepaald moet worden door een weging of een volumemeting.
Art. 9.5.9.21. A l'issue du transport, le document d'envoi, visé à l'article 9.5.9.20, mentionne les données suivantes :
1° par chargement, la quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais effectivement transportés, exprimée en tonnes, en kg P2O5 et en kg N.
2° le document d'envoi afférent à une notification, tel que visé à l'article 9.5.9.18, § 3, alinéa 2, mentionne également le nombre de chargements effectivement effectués.
La quantité d'engrais effectivement transportée, visée à l'alinéa 1er, 1°, ne peut dévier qu'au maximum 20 % de la quantité notifiée, exprimée en tonnes, visée à l'article 9.5.9.18, § 1er, alinéa 1er, 2°.
Si le document d'envoi appartient à une notification telle que visée à l'article 9.5.9.18, § 3, alinéa 2, la quantité effectivement transportée par chargement, visée à l'alinéa 1er, 2°, est déterminée en prenant la moyenne de la quantité effectivement transportée des différents chargements auxquels se rapporte le document d'envoi.
Pour certains transports, le Ministre peut imposer l'obligation que la quantité d'engrais effectivement transportée par chargement, exprimée en tonnes, visée à l'alinéa 1er, doit être déterminée par une pesée ou un mesurage volumétrique.
1° par chargement, la quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais effectivement transportés, exprimée en tonnes, en kg P2O5 et en kg N.
2° le document d'envoi afférent à une notification, tel que visé à l'article 9.5.9.18, § 3, alinéa 2, mentionne également le nombre de chargements effectivement effectués.
La quantité d'engrais effectivement transportée, visée à l'alinéa 1er, 1°, ne peut dévier qu'au maximum 20 % de la quantité notifiée, exprimée en tonnes, visée à l'article 9.5.9.18, § 1er, alinéa 1er, 2°.
Si le document d'envoi appartient à une notification telle que visée à l'article 9.5.9.18, § 3, alinéa 2, la quantité effectivement transportée par chargement, visée à l'alinéa 1er, 2°, est déterminée en prenant la moyenne de la quantité effectivement transportée des différents chargements auxquels se rapporte le document d'envoi.
Pour certains transports, le Ministre peut imposer l'obligation que la quantité d'engrais effectivement transportée par chargement, exprimée en tonnes, visée à l'alinéa 1er, doit être déterminée par une pesée ou un mesurage volumétrique.
Art. 9.5.9.22. § 1. De erkende verzender zorgt dat het verzenddocument, vermeld in artikel 9.5.9.20, waarop de gegevens, vermeld in artikel 9.5.9.21, zijn ingevuld, ondertekend wordt door :
1° de afnemer van de meststoffen;
2° de chauffeur die het transport uitvoert;
3° de erkende verzender zelf.
Op minstens één exemplaar van het verzenddocument staan de originele handtekeningen van de drie partijen.
§ 2. De erkende verzender zorgt ervoor dat bij de drie partijen binnen zestig dagen na het transport, een exemplaar van het verzenddocument aanwezig is, met hetzij daarop de originele handtekening van de drie partijen, hetzij een kopie of doordruk van het exemplaar met de originele handtekeningen. Elke partij bewaart haar exemplaar van het verzenddocument. De erkende verzender bewaart een exemplaar van het verzenddocument met de originele handtekeningen van de drie partijen.
In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, kan de minister bepalen dat het digitaal ondertekenen van het verzenddocument mogelijk is via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
De minister kan bepalen dat de aanbieder of de afnemer van de meststoffen, voorafgaand aan het transport, al hun instemming verleend moeten hebben met het geplande transport en kan hieromtrent de nadere regels bepalen.
1° de afnemer van de meststoffen;
2° de chauffeur die het transport uitvoert;
3° de erkende verzender zelf.
Op minstens één exemplaar van het verzenddocument staan de originele handtekeningen van de drie partijen.
§ 2. De erkende verzender zorgt ervoor dat bij de drie partijen binnen zestig dagen na het transport, een exemplaar van het verzenddocument aanwezig is, met hetzij daarop de originele handtekening van de drie partijen, hetzij een kopie of doordruk van het exemplaar met de originele handtekeningen. Elke partij bewaart haar exemplaar van het verzenddocument. De erkende verzender bewaart een exemplaar van het verzenddocument met de originele handtekeningen van de drie partijen.
In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, kan de minister bepalen dat het digitaal ondertekenen van het verzenddocument mogelijk is via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
De minister kan bepalen dat de aanbieder of de afnemer van de meststoffen, voorafgaand aan het transport, al hun instemming verleend moeten hebben met het geplande transport en kan hieromtrent de nadere regels bepalen.
Art. 9.5.9.22. § 1er. L'expéditeur agréé veille à ce que le document d'envoi, visé à l'article 9.5.9.20, sur lequel sont remplies les données visées à l'article 9.5.9.21, soit signé par :
1° le preneur des engrais;
2° le chauffeur effectuant le transport;
3° l'expéditeur agréé lui-même.
Au moins un exemplaire du document d'envoi doit comporter la signature originale des trois parties.
§ 2. L'expéditeur agréé veille à ce que les trois parties disposent, dans les soixante jours suivant le transport, d'un exemplaire du document d'envoi, soit comportant la signature originale des trois parties, soit une copie ou un double de l'exemplaire comportant les signatures originales. Chaque partie conserve son exemplaire du document d'envoi. L'expéditeur agréé conserve un exemplaire du document d'envoi comportant les signatures originales des trois parties.
Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 2, le Ministre peut arrêter que la signature numérique du document d'envoi est possible par le biais d'un guichet Internet mis à disposition par la Mestbank.
Le Ministre peut arrêter que, préalablement au transport, l'offreur ou le preneur des engrais doivent déjà avoir donné leur assentiment au transport prévu, et peut arrêter des modalités y afférentes.
1° le preneur des engrais;
2° le chauffeur effectuant le transport;
3° l'expéditeur agréé lui-même.
Au moins un exemplaire du document d'envoi doit comporter la signature originale des trois parties.
§ 2. L'expéditeur agréé veille à ce que les trois parties disposent, dans les soixante jours suivant le transport, d'un exemplaire du document d'envoi, soit comportant la signature originale des trois parties, soit une copie ou un double de l'exemplaire comportant les signatures originales. Chaque partie conserve son exemplaire du document d'envoi. L'expéditeur agréé conserve un exemplaire du document d'envoi comportant les signatures originales des trois parties.
Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 2, le Ministre peut arrêter que la signature numérique du document d'envoi est possible par le biais d'un guichet Internet mis à disposition par la Mestbank.
Le Ministre peut arrêter que, préalablement au transport, l'offreur ou le preneur des engrais doivent déjà avoir donné leur assentiment au transport prévu, et peut arrêter des modalités y afférentes.
Art. 9.5.9.23. Als na de melding, vermeld in artikel 9.5.9.18, het gemelde vervoer niet kan doorgaan, meldt de erkende verzender het gemelde transport onmiddellijk af via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket. De afmelding gebeurt uiterlijk op de dag dat het transport volgens de melding zou doorgaan.
Art. 9.5.9.23. Si après la notification, visée à l'article 9.5.9.18, le transport notifié ne peut pas avoir lieu, l'expéditeur agréé doit décommander sans délai le transport notifié via le guichet Internet mis à disposition par la Mestbank. La décommande doit s'effectuer au plus tard le jour où le transport devrait avoir lieu suivant la notification.
Art. 9.5.9.24. De erkende verzender meldt het transport uiterlijk de zevende dag die volgt op de dag waarop het transport plaatsvond, na via het internetloket. Bij die namelding vermeldt hij de reëel vervoerde hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N, vermeld in artikel 9.5.9.21.
Art. 9.5.9.24. L'expéditeur agréé notifie à nouveau le transport via le guichet Internet, au plus tard le septième jour qui suit le jour où le transport a eu lieu. Cette notification postérieure devra mentionner la quantité d'engrais effectivement transportée, exprimée en tonnes, en kg P2O5 et en kg N, visée à l'article 9.5.9.21.
Art. 9.5.9.25. Voor het bepalen van de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd zal worden, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, vermeld in artikel 9.5.9.18, § 1. eerste lid, 2°, is onderafdeling 2 van overeenkomstige toepassing.
Art. 9.5.9.25. Pour la détermination de la quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais qui sera transportée, exprimée en kg P2O5 et en kg N, visée à l'article 9.5.9.18, § 1er, alinéa 1er, 2°, la sous-section 2 s'applique par analogie.
Art. 9.5.9.26. Als de erkende verzender meststoffen invoert of uitvoert, maakt hij daarvoor een aanvraag op. Voor dergelijke transporten is onderafdeling 7 van overeenkomstige toepassing.
Art. 9.5.9.26. Si l'expéditeur agréé importe ou exporte des engrais, il établit une demande à cet effet. Pour des transports pareils, la sous-section 7 s'applique par analogie.
Art. 9.5.9.27. § 1. In afwijking van de artikelen 9.5.9.18 tot en met 9.5.9.26, kan de melding, de namelding en de afmelding, gebeuren via e-mail als de erkende verzender, door overmacht, geen toegang heeft tot het internetloket.
In dat geval moet de erkende verzender van de Mestbank eerst de toestemming krijgen om de melding, de namelding of de afmelding via e-mail te doen. De erkende verzender dient hiertoe een verzoek in bij de Mestbank, waarbij hij de oorzaak van de overmacht aanduidt. De toestemming van de Mestbank aan de erkende verzender om de melding, de namelding of de afmelding, via e-mail te doen, wordt door de Mestbank, per e-mail verleend. De Mestbank duidt ook de periode aan gedurende dewelke de erkende verzender de melding, de namelding of de afmelding, via e-mail mag doen.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 kan de Mestbank, als ze merkt dat er problemen zijn met de toegang tot het internetloket, op eigen initiatief en zonder dat de erkende verzender daarvoor een verzoek heeft ingediend, aan alle of welbepaalde erkende verzenders, per e-mail, de toestemming verlenen om de melding, de namelding of de afmelding via e-mail te doen.
§ 3. Voor meldingen die, in toepassing van paragraaf 1 en paragraaf 2, uitgevoerd zijn per e-mail, gebeurt ook de bijbehorende namelding of afmelding via e-mail.
§ 4. De minister kan nadere regels stellen en kan de wijze bepalen waarop de aanbieder van bepaalde meststoffen de melding, de namelding of de afmelding, via e-mail, moet uitvoeren.
In dat geval moet de erkende verzender van de Mestbank eerst de toestemming krijgen om de melding, de namelding of de afmelding via e-mail te doen. De erkende verzender dient hiertoe een verzoek in bij de Mestbank, waarbij hij de oorzaak van de overmacht aanduidt. De toestemming van de Mestbank aan de erkende verzender om de melding, de namelding of de afmelding, via e-mail te doen, wordt door de Mestbank, per e-mail verleend. De Mestbank duidt ook de periode aan gedurende dewelke de erkende verzender de melding, de namelding of de afmelding, via e-mail mag doen.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 kan de Mestbank, als ze merkt dat er problemen zijn met de toegang tot het internetloket, op eigen initiatief en zonder dat de erkende verzender daarvoor een verzoek heeft ingediend, aan alle of welbepaalde erkende verzenders, per e-mail, de toestemming verlenen om de melding, de namelding of de afmelding via e-mail te doen.
§ 3. Voor meldingen die, in toepassing van paragraaf 1 en paragraaf 2, uitgevoerd zijn per e-mail, gebeurt ook de bijbehorende namelding of afmelding via e-mail.
§ 4. De minister kan nadere regels stellen en kan de wijze bepalen waarop de aanbieder van bepaalde meststoffen de melding, de namelding of de afmelding, via e-mail, moet uitvoeren.
Art. 9.5.9.27. § 1er. Par dérogation aux articles 9.5.9.18 à 9.5.9.26 inclus, la notification, la notification postérieure et la décommande peuvent se faire par e-mail lorsque l'expéditeur agréé n'a pas accès au guichet Internet, suite à un cas de force majeure.
Dans ce cas, l'expéditeur agréé doit être autorisé par la Mestbank de faire par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande. L'expéditeur agréé introduit à cette fin une demande auprès de la Mestbank, qui mentionne la cause du cas de force majeure. L'autorisation de la Mestbank à l'expéditeur agréé de faire par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande, est communiquée par la Mestbank par e-mail. La Mestbank indique également la période durant laquelle l'expéditeur agréé peut faire par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, la Mestbank peut, lorsqu'elle constate que l'accès au guichet Internet pose des problèmes, d'initiative et sans que l'expéditeur agréé en ait fait la demande, autoriser par e-mail tous ou certains expéditeurs agréés à faire par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande.
§ 3. Pour les notifications faites par e-mail en application des paragraphes 1er et 2, la notification postérieure ou la décommande y afférentes doivent également se faire par e-mail.
§ 4. Le Ministre peut arrêter les modalités et la manière suivant lesquelles l'offreur de certains engrais doit effectuer par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande.
Dans ce cas, l'expéditeur agréé doit être autorisé par la Mestbank de faire par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande. L'expéditeur agréé introduit à cette fin une demande auprès de la Mestbank, qui mentionne la cause du cas de force majeure. L'autorisation de la Mestbank à l'expéditeur agréé de faire par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande, est communiquée par la Mestbank par e-mail. La Mestbank indique également la période durant laquelle l'expéditeur agréé peut faire par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, la Mestbank peut, lorsqu'elle constate que l'accès au guichet Internet pose des problèmes, d'initiative et sans que l'expéditeur agréé en ait fait la demande, autoriser par e-mail tous ou certains expéditeurs agréés à faire par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande.
§ 3. Pour les notifications faites par e-mail en application des paragraphes 1er et 2, la notification postérieure ou la décommande y afférentes doivent également se faire par e-mail.
§ 4. Le Ministre peut arrêter les modalités et la manière suivant lesquelles l'offreur de certains engrais doit effectuer par e-mail la notification, la notification postérieure ou la décommande.
Onderafdeling 10. [1 - Transporten voor gewestgrensboeren]1
Sous-section 10. [1 - Transports pour les agriculteurs transrégionaux]1
Art. 9.5.10.1. [1 § 1. De Mestbank en de bevoegde autoriteit van het Waalse Gewest stellen een gemeenschappelijke lijst op van gewestgrensoverschrijdende bedrijven.
De gewestgrensoverschrijdende bedrijven worden in de gemeenschappelijke lijst opgenomen als ze instemmen met de uitwisseling van de op hun bedrijf betrekking hebbende gegevens, vermeld in artikel 9.5.10.2, tussen de Mestbank en de bevoegde autoriteit van het Waalse Gewest.
De in de lijst opgenomen gewestgrensoverschrijdende bedrijven zijn gewestgrensboeren.
§ 2. De gewestgrensboer die met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, op zijn exploitatie geproduceerde dierlijke mest wil invoeren vanuit het Waalse Gewest of wil uitvoeren naar het Waalse Gewest, kan het transport zelf uitvoeren met eigen transportmiddelen of daarvoor een beroep doen op een erkende mestvoerder.
§ 3. Als de gewestgrensboer erkend is als erkende mestvoerder of voor het gewestgrensoverschrijdende transport een beroep doet op een erkende mestvoeder, zijn artikel 9.5.1.1 tot en met 9.5.2.1 van dit besluit voor het gewestgrensoverschrijdende transport van dierlijke mest met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, van toepassing.
§ 4. De gewestgrensboer die met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, op zijn exploitatie geproduceerde dierlijke mest zelf invoert met eigen transportmiddelen vanuit het Waalse Gewest, maakt voor dat gewestgrensoverschrijdende transport een gewestgrensboerdocument op. Voor de opmaak van het gewestgrensboerdocument en de uitvoering van het transport zijn artikel 9.5.1.1 tot en met 9.5.2.1 van dit besluit, van toepassing, met dien verstande dat:
1° de gewestgrensboer de opgelegde verplichtingen, vermeld in de artikel 9.5.1.1 tot en met 9.5.2.1, aan de erkende mestvoerder, zelf moet nakomen;
2° er maar één exemplaar van het gewestgrensboerdocument opgemaakt moet worden;
3° de voorwaarden, vermeld in artikel 9.5.1.9, van toepassing zijn.
§ 5. Transporten waarbij met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, op de exploitatie van de gewestgrensboer geproduceerde dierlijke mest wordt uitgevoerd naar het Waalse Gewest, worden uitgevoerd in overeenstemming met de regelgeving van de regio van bestemming. Bij die transporten zijn altijd de documenten die krachtens de regelgeving van de regio van bestemming zijn voorgeschreven, aanwezig in het transportvoertuig.]1
De gewestgrensoverschrijdende bedrijven worden in de gemeenschappelijke lijst opgenomen als ze instemmen met de uitwisseling van de op hun bedrijf betrekking hebbende gegevens, vermeld in artikel 9.5.10.2, tussen de Mestbank en de bevoegde autoriteit van het Waalse Gewest.
De in de lijst opgenomen gewestgrensoverschrijdende bedrijven zijn gewestgrensboeren.
§ 2. De gewestgrensboer die met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, op zijn exploitatie geproduceerde dierlijke mest wil invoeren vanuit het Waalse Gewest of wil uitvoeren naar het Waalse Gewest, kan het transport zelf uitvoeren met eigen transportmiddelen of daarvoor een beroep doen op een erkende mestvoerder.
§ 3. Als de gewestgrensboer erkend is als erkende mestvoerder of voor het gewestgrensoverschrijdende transport een beroep doet op een erkende mestvoeder, zijn artikel 9.5.1.1 tot en met 9.5.2.1 van dit besluit voor het gewestgrensoverschrijdende transport van dierlijke mest met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, van toepassing.
§ 4. De gewestgrensboer die met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, op zijn exploitatie geproduceerde dierlijke mest zelf invoert met eigen transportmiddelen vanuit het Waalse Gewest, maakt voor dat gewestgrensoverschrijdende transport een gewestgrensboerdocument op. Voor de opmaak van het gewestgrensboerdocument en de uitvoering van het transport zijn artikel 9.5.1.1 tot en met 9.5.2.1 van dit besluit, van toepassing, met dien verstande dat:
1° de gewestgrensboer de opgelegde verplichtingen, vermeld in de artikel 9.5.1.1 tot en met 9.5.2.1, aan de erkende mestvoerder, zelf moet nakomen;
2° er maar één exemplaar van het gewestgrensboerdocument opgemaakt moet worden;
3° de voorwaarden, vermeld in artikel 9.5.1.9, van toepassing zijn.
§ 5. Transporten waarbij met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, op de exploitatie van de gewestgrensboer geproduceerde dierlijke mest wordt uitgevoerd naar het Waalse Gewest, worden uitgevoerd in overeenstemming met de regelgeving van de regio van bestemming. Bij die transporten zijn altijd de documenten die krachtens de regelgeving van de regio van bestemming zijn voorgeschreven, aanwezig in het transportvoertuig.]1
Art. 9.5.10.1. [1 § 1er. La Banque d'engrais et l'autorité compétente de la Région wallonne dressent une liste commune des entreprises transrégionales frontalières.
Les exploitations transrégionales sont incluses dans la liste commune si elles acceptent l'échange d'informations sur leurs exploitations visées à l'article 9.5.10.2 entre la Banque d'engrais et l'autorité compétente de la Région wallonne.
Les exploitations figurant dans la liste transrégionale sont des exploitations agricoles transrégionales frontalières.
§ 2. L'agriculteur transrégional frontalier qui, en application de l'article 52, 2°, a) du décret sur les engrais du 22 décembre 2006, souhaite importer du lisier d'élevage produit sur son exploitation à partir de la Région wallonne ou l'exporter vers la Région wallonne, peut effectuer lui-même le transport par ses propres moyens ou faire appel à cet effet à un transporteur d'engrais agréé.
§ 3. Si l'agriculteur frontalier régional est reconnu comme transporteur d'engrais agréé ou s'il fait appel à un transporteur d'engrais agréé pour le transport transrégional, les articles 9.5.1.1 à 9.5.2.1 inclus du présent arrêté s'appliquent au transport transrégional d'engrais, en application de l'article 52, 2°, a), du décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
§ 4. L'agriculteur transrégional frontalier qui, en application de l'article 52, 2°, 2°, a) du décret sur les engrais du 22 décembre 2006, importe lui-même des effluents d'élevage produits sur son exploitation avec ses propres moyens de transport en provenance de la Région wallonne, établit pour le transport en question un document d'agriculteur transrégional frontalier. Les articles 9.5.1.1 à 9.5.2.1 inclus du présent arrêté s'appliquent à la présentation du document d'agriculteur transrégional frontalier, étant entendu que :
1° l'agriculteur transrégional frontalier doit se conformer aux obligations imposées aux transporteurs d'engrais agréés, telles que définies aux articles 9.5.1.1 à 9.5.2.1 inclus ;
2° un seul exemplaire du document d'agriculteur transrégional frontalier doit être établi ;
3° les conditions prévues à l'article 9.5.1.9 s'appliquent.
§ 5. Les transports pour lesquels, en application de l'article 52, 2° a) du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, les effluents d'élevage produits sur l'exploitation de l'agriculteur transrégional frontalier sont exportés vers la Région wallonne, sont effectués conformément à la réglementation de la région de destination. Pour les transports en question, les documents exigés par les règlements de la région de destination sont toujours présents dans le véhicule de transport.]1
Les exploitations transrégionales sont incluses dans la liste commune si elles acceptent l'échange d'informations sur leurs exploitations visées à l'article 9.5.10.2 entre la Banque d'engrais et l'autorité compétente de la Région wallonne.
Les exploitations figurant dans la liste transrégionale sont des exploitations agricoles transrégionales frontalières.
§ 2. L'agriculteur transrégional frontalier qui, en application de l'article 52, 2°, a) du décret sur les engrais du 22 décembre 2006, souhaite importer du lisier d'élevage produit sur son exploitation à partir de la Région wallonne ou l'exporter vers la Région wallonne, peut effectuer lui-même le transport par ses propres moyens ou faire appel à cet effet à un transporteur d'engrais agréé.
§ 3. Si l'agriculteur frontalier régional est reconnu comme transporteur d'engrais agréé ou s'il fait appel à un transporteur d'engrais agréé pour le transport transrégional, les articles 9.5.1.1 à 9.5.2.1 inclus du présent arrêté s'appliquent au transport transrégional d'engrais, en application de l'article 52, 2°, a), du décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
§ 4. L'agriculteur transrégional frontalier qui, en application de l'article 52, 2°, 2°, a) du décret sur les engrais du 22 décembre 2006, importe lui-même des effluents d'élevage produits sur son exploitation avec ses propres moyens de transport en provenance de la Région wallonne, établit pour le transport en question un document d'agriculteur transrégional frontalier. Les articles 9.5.1.1 à 9.5.2.1 inclus du présent arrêté s'appliquent à la présentation du document d'agriculteur transrégional frontalier, étant entendu que :
1° l'agriculteur transrégional frontalier doit se conformer aux obligations imposées aux transporteurs d'engrais agréés, telles que définies aux articles 9.5.1.1 à 9.5.2.1 inclus ;
2° un seul exemplaire du document d'agriculteur transrégional frontalier doit être établi ;
3° les conditions prévues à l'article 9.5.1.9 s'appliquent.
§ 5. Les transports pour lesquels, en application de l'article 52, 2° a) du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, les effluents d'élevage produits sur l'exploitation de l'agriculteur transrégional frontalier sont exportés vers la Région wallonne, sont effectués conformément à la réglementation de la région de destination. Pour les transports en question, les documents exigés par les règlements de la région de destination sont toujours présents dans le véhicule de transport.]1
Art. 9.5.10.2. [1 De Mestbank en de bevoegde autoriteit van het Waalse Gewest wisselen gegevens uit over de gewestgrensboeren voor de opvolging van de gewestgrensoverschrijdende transporten, vermeld in artikel 9.5.10.1, § 2, van dit besluit, en voor de berekening van de mestbalans, vermeld in artikel 28, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006. De uit te wisselen gegevens hebben onder meer betrekking op:
1° de productie van dierlijke mest;
2° de mestafzetmogelijkheden;
3° de hoeveelheden dierlijke mest die gewestgrensoverschrijdend werd vervoerd;
4° de maatregelen die werden opgelegd door de Mestbank of de bevoegde autoriteit van het Waalse Gewest.
De minister stelt nadere regels vast voor de gegevensuitwisseling, vermeld in het eerste lid.]1
1° de productie van dierlijke mest;
2° de mestafzetmogelijkheden;
3° de hoeveelheden dierlijke mest die gewestgrensoverschrijdend werd vervoerd;
4° de maatregelen die werden opgelegd door de Mestbank of de bevoegde autoriteit van het Waalse Gewest.
De minister stelt nadere regels vast voor de gegevensuitwisseling, vermeld in het eerste lid.]1
Art. 9.5.10.2. [1 La Banque d'engrais et l'autorité compétente de la Région wallonne échangent des informations sur les agriculteurs transrégionaux frontaliers en vue du suivi des transports transrégionaux visés à l'article 9.5.10.1, § 2, du présent arrêté et pour le calcul du bilan d'engrais visé à l'article 28, § 3, du décret sur les engrais du 22 décembre 2006. Les informations à échanger comprennent, entre autres, les éléments suivants :
1° la production d'effluents d'élevage ;
2° les possibilités d'écoulement d'engrais ;
3° les quantités d'effluents d'élevage transportées au-delà de la frontière régionale ;
4° les mesures imposées par la Banque d'engrais ou l'autorité compétente de la Région wallonne.
Le Ministre fixe les modalités pour l'échange d'informations visé à l'alinéa premier.]1
1° la production d'effluents d'élevage ;
2° les possibilités d'écoulement d'engrais ;
3° les quantités d'effluents d'élevage transportées au-delà de la frontière régionale ;
4° les mesures imposées par la Banque d'engrais ou l'autorité compétente de la Région wallonne.
Le Ministre fixe les modalités pour l'échange d'informations visé à l'alinéa premier.]1
Art. 9.5.10.3. [1 Er wordt een raadgevende commissie opgericht. De raadgevende commissie adviseert inzake de geschillen die voortvloeien uit de bepalingen van deze onderafdeling, en geeft raad aangaande de wijze waarop de gegevensuitwisseling, vermeld in artikel 9.5.10.2, verbeterd of aangepast kan worden.
De minister stelt de nadere regels vast voor de samenstelling en de werking van de raadgevende commissie.]1
De minister stelt de nadere regels vast voor de samenstelling en de werking van de raadgevende commissie.]1
Art. 9.5.10.3. [1 Il est institué une commission consultative. La commission consultative donne son avis sur les différends découlant des dispositions de la présente sous-section et sur les moyens d'améliorer ou d'adapter l'échange d'informations visé à l'article 9.5.10.2.
Le Ministre fixe les modalités pour la composition et le fonctionnement de la Commission consultative.]1
Le Ministre fixe les modalités pour la composition et le fonctionnement de la Commission consultative.]1
HOOFDSTUK 10. [1 - Monstername en analyses]1
CHAPITRE 10. [1 - Echantillonnage et analyse]1
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Section 1re. [1 - Dispositions générales]1
Art. 10.1.1.. [1 In dit hoofdstuk wordt onder een soort dierlijke mest verstaan, dierlijke mest waarvoor minstens al de volgende voorwaarden voldaan zijn:
1° de vorm en de mestcode van de betrokken dierlijke mest is gelijk;
2° de dierlijke mest is op dezelfde exploitatie geproduceerd;
3° de dierlijke mest wordt afgevoerd van dezelfde exploitatie of dezelfde uitbating.
Vrachten van dezelfde soort dierlijke mest worden voor de toepassing van dit hoofdstuk als soortgelijke vrachten beschouwd, tenzij op de betrokken exploitatie de betrokken mestsoort op verschillende manieren geproduceerd wordt, waardoor de samenstelling van de betrokken mestsoort kan verschillen en er voor de betrokken mestsoort op de betrokken exploitatie verschillende, gescheiden opslagen aanwezig zijn. De Mestbank maakt voor een dergelijke exploitatie een onderscheiden identificatie mogelijk. Als de exploitant voor een soort dierlijke mest waarvoor hij geopteerd heeft voor een systeem waarbij de mestsamenstellingscijfers, gebaseerd op een of meer analyses van de betrokken soort dierlijke mest, over een onderscheiden identificatie beschikt:
1° moet hij voor de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, gebruikmaken van die onderscheiden identificatie;
2° worden voor de betrokken exploitatie vrachten van dezelfde soort dierlijke mest en met dezelfde onderscheiden identificatie als soortgelijke vrachten beschouwd.
De minister kan nadere regels stellen aangaande de vormen en mestcodes van dierlijke mest en aangaande de verschillende productiemanieren van een mestsoort die tot een verschillende mestsamenstelling kunnen leiden. De minister kan bepalen hoe sterk de samenstelling van een mestsoort moet verschillen opdat een onderscheiden identificatie mogelijk zou zijn en kan de nadere regels bepalen aangaande de wijze waarop een landbouwer dit kan aantonen.]1
1° de vorm en de mestcode van de betrokken dierlijke mest is gelijk;
2° de dierlijke mest is op dezelfde exploitatie geproduceerd;
3° de dierlijke mest wordt afgevoerd van dezelfde exploitatie of dezelfde uitbating.
Vrachten van dezelfde soort dierlijke mest worden voor de toepassing van dit hoofdstuk als soortgelijke vrachten beschouwd, tenzij op de betrokken exploitatie de betrokken mestsoort op verschillende manieren geproduceerd wordt, waardoor de samenstelling van de betrokken mestsoort kan verschillen en er voor de betrokken mestsoort op de betrokken exploitatie verschillende, gescheiden opslagen aanwezig zijn. De Mestbank maakt voor een dergelijke exploitatie een onderscheiden identificatie mogelijk. Als de exploitant voor een soort dierlijke mest waarvoor hij geopteerd heeft voor een systeem waarbij de mestsamenstellingscijfers, gebaseerd op een of meer analyses van de betrokken soort dierlijke mest, over een onderscheiden identificatie beschikt:
1° moet hij voor de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, gebruikmaken van die onderscheiden identificatie;
2° worden voor de betrokken exploitatie vrachten van dezelfde soort dierlijke mest en met dezelfde onderscheiden identificatie als soortgelijke vrachten beschouwd.
De minister kan nadere regels stellen aangaande de vormen en mestcodes van dierlijke mest en aangaande de verschillende productiemanieren van een mestsoort die tot een verschillende mestsamenstelling kunnen leiden. De minister kan bepalen hoe sterk de samenstelling van een mestsoort moet verschillen opdat een onderscheiden identificatie mogelijk zou zijn en kan de nadere regels bepalen aangaande de wijze waarop een landbouwer dit kan aantonen.]1
Art. 10.1.1.. [1 Dans le présent chapitre, l'on entend par effluents d'élevage, les effluents d'élevage pour lesquels toutes les conditions suivantes sont remplies :
1° la forme et le code des effluents d'élevage concernés sont identiques ;
2° les effluents d'élevage ont été produits sur la même exploitation ;
3° les effluents d'élevage sont éliminés de la même entreprise ou exploitation.
Les chargements d'un même type d'effluents d'élevage sont considérés comme des chargements similaires pour l'application du présent chapitre, à moins que les effluents d'élevage concernés ne soient produits de différentes manières dans l'exploitation en question, ce qui peut entraîner des différences dans la composition du type d'effluents d'élevage concerné et des stockages séparés pour les types d'effluents d'élevage concernés. La Banque d'engrais établit une identification séparée pour une telle exploitation. Si l'exploitant dispose d'une identification distincte pour un type d'effluents d'élevage pour lequel il a opté pour un système en vertu duquel les chiffres de composition de l'engrais sont déterminés sur la base d'une ou plusieurs analyses du type d'effluents d'élevage concerné :
1° il doit faire usage de cette identification distincte pour les cas visés à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa ;
2° pour l'exploitation en question, les chargements du même type d'effluents d'élevage et ayant la même identification distincte sont considérés comme des chargements similaires.
Le Ministre peut fixer des modalités quant aux formes et aux codes d'engrais des effluents d'élevage, de même qu'en rapport avec les différentes méthodes de production d'un type d'engrais qui peuvent conduire à une composition différente de l'engrais. Le Ministre peut déterminer la mesure dans laquelle la composition d'un type d'engrais doit varier afin de permettre une identification distincte, ainsi que déterminer les règles détaillées quant à la façon dont un agriculteur peut en apporter la preuve.]1
1° la forme et le code des effluents d'élevage concernés sont identiques ;
2° les effluents d'élevage ont été produits sur la même exploitation ;
3° les effluents d'élevage sont éliminés de la même entreprise ou exploitation.
Les chargements d'un même type d'effluents d'élevage sont considérés comme des chargements similaires pour l'application du présent chapitre, à moins que les effluents d'élevage concernés ne soient produits de différentes manières dans l'exploitation en question, ce qui peut entraîner des différences dans la composition du type d'effluents d'élevage concerné et des stockages séparés pour les types d'effluents d'élevage concernés. La Banque d'engrais établit une identification séparée pour une telle exploitation. Si l'exploitant dispose d'une identification distincte pour un type d'effluents d'élevage pour lequel il a opté pour un système en vertu duquel les chiffres de composition de l'engrais sont déterminés sur la base d'une ou plusieurs analyses du type d'effluents d'élevage concerné :
1° il doit faire usage de cette identification distincte pour les cas visés à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa ;
2° pour l'exploitation en question, les chargements du même type d'effluents d'élevage et ayant la même identification distincte sont considérés comme des chargements similaires.
Le Ministre peut fixer des modalités quant aux formes et aux codes d'engrais des effluents d'élevage, de même qu'en rapport avec les différentes méthodes de production d'un type d'engrais qui peuvent conduire à une composition différente de l'engrais. Le Ministre peut déterminer la mesure dans laquelle la composition d'un type d'engrais doit varier afin de permettre une identification distincte, ainsi que déterminer les règles détaillées quant à la façon dont un agriculteur peut en apporter la preuve.]1
Wijzigingen
Art. 10.1.2. [1 Als voor de bepaling van de mestsamenstelling van een analyse wordt gebruikgemaakt, wordt de monstername met bijbehorende analyse uiterlijk op de dag dat het monster in het laboratorium ontvangen wordt, aangemeld via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010.
In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank opleggen dat voor bepaalde monsternames met bijbehorende analyses de aanmelding vroeger gedaan moet worden.]1
In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank opleggen dat voor bepaalde monsternames met bijbehorende analyses de aanmelding vroeger gedaan moet worden.]1
Art. 10.1.2. [1 Lorsqu'une analyse est utilisée pour déterminer la composition de l'engrais, l'échantillonnage et l'analyse correspondante sont rapportés au plus tard le jour de la réception de l'échantillon au laboratoire par le biais de l'application en ligne mise à disposition par la Banque d'engrais, visée à l'article 53/1, § 1er du VLAREL du 19 novembre 2010.
Par dérogation à l'alinéa premier, la Banque d'engrais peut exiger que, pour certains échantillons et analyses associées, la notification soit faite plus tôt.]1
Par dérogation à l'alinéa premier, la Banque d'engrais peut exiger que, pour certains échantillons et analyses associées, la notification soit faite plus tôt.]1
Afdeling 2. [1 - Meststoffen]1
Section 2. [1 - Engrais]1
Onderafdeling 1. [1 - De keuze van het systeem voor het bepalen van de mestsamenstelling]1
Sous-section 1re. [1 - Choix du système de détermination de la composition des engrais]1
Art. 10.2.1.1. [1 De volgende systemen worden toegepast om de mestsamenstelling te bepalen:
1° de forfaitaire mestsamenstelling;
2° het bepalen van de mestsamenstelling op basis van een of meer analyses;
3° een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling;
4° een berekende mestsamenstelling.]1
1° de forfaitaire mestsamenstelling;
2° het bepalen van de mestsamenstelling op basis van een of meer analyses;
3° een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling;
4° een berekende mestsamenstelling.]1
Art. 10.2.1.1. [1 Les systèmes suivants sont utilisés pour déterminer la composition des engrais :
1° la composition forfaitaire des engrais ;
2° la détermination de la composition des engrais sur la base d'une ou plusieurs analyses ;
3° une composition des engrais spécifique à l'entreprise ;
4° une composition d'engrais calculée.]1
1° la composition forfaitaire des engrais ;
2° la détermination de la composition des engrais sur la base d'une ou plusieurs analyses ;
3° une composition des engrais spécifique à l'entreprise ;
4° une composition d'engrais calculée.]1
Art. 10.2.1.2. [1 § 1. Elke landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, kiest een van de systemen, vermeld in artikel 10.2.1.1, voor het bepalen van de mestsamenstelling van elke soort dierlijke mest die op zijn bedrijf geproduceerd of afgevoerd wordt, per kalenderjaar en per exploitatie.
De landbouwer, vermeld in het eerste lid, moet per exploitatie voor elke soort dierlijke mest gedurende het volledige kalenderjaar het gekozen systeem voor het bepalen van de mestsamenstelling toepassen:
1° voor het bepalen van de hoeveelheid vervoerde meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, op elk transportdocument waarop hij als aanbieder vermeld is;
2° voor het opmaken en invullen van het bemestingsplan, vermeld in artikel 4.1.1.1 van dit besluit, en van het bemestingsregister, vermeld in artikel 24, § 5, van het voormelde decreet;
3° voor het invullen op de aangifte, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die op de exploitatie of de uitbating opgeslagen waren;
4° voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die hij op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden gebruikt.
§ 2. De landbouwer maakt zijn keuzes, vermeld in paragraaf 1, bekend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, uiterlijk op 15 februari van het betrokken jaar.
In afwijking van het eerste lid maakt een landbouwer die zich in de loop van een kalenderjaar in het GBCS heeft laten identificeren als actieve landbouwer, uiterlijk op de zestigste dag na de dag waarop hij als landbouwer in het GBCS werd geïdentificeerd, zijn keuzes bekend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Als een landbouwer in een bepaald kalenderjaar vóór de uiterste dag, vermeld in het eerste of het tweede lid, als aanbieder van meststoffen een transport wil uitvoeren of laten uitvoeren, moet hij voor de betrokken soort dierlijke mest, voorafgaand aan het moment van het transport een keuze als vermeld in paragraaf 1, bekend gemaakt hebben via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, vermeld in het eerste en het tweede lid. Het transport is verboden tot de landbouwer voor de betrokken soort dierlijke mest zijn keuze bekend gemaakt heeft via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Als de landbouwer op de uiterste dag, vermeld in het eerste, het tweede of het derde lid, voor een of meer soorten dierlijke mest die op zijn bedrijf geproduceerd worden, geen keuze bekendgemaakt heeft via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket of via een of meer transportdocumenten als vermeld in het derde lid:
1° kiest hij voor de soorten dierlijke mest het systeem waarvoor hij het vorige kalenderjaar gekozen had als hij het vorige kalenderjaar voor de betrokken soorten dierlijke mest al voor een bepaald systeem gekozen had;
2° kiest hij voor de soorten dierlijke mest het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers als hij het vorige kalenderjaar voor de betrokken soorten dierlijke mest niet voor een bepaald systeem gekozen had. Als voor de betrokken soort dierlijke mest het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet mogelijk is, kiest hij in afwijking daarvan voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een of meer analyses.]1
De landbouwer, vermeld in het eerste lid, moet per exploitatie voor elke soort dierlijke mest gedurende het volledige kalenderjaar het gekozen systeem voor het bepalen van de mestsamenstelling toepassen:
1° voor het bepalen van de hoeveelheid vervoerde meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, op elk transportdocument waarop hij als aanbieder vermeld is;
2° voor het opmaken en invullen van het bemestingsplan, vermeld in artikel 4.1.1.1 van dit besluit, en van het bemestingsregister, vermeld in artikel 24, § 5, van het voormelde decreet;
3° voor het invullen op de aangifte, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die op de exploitatie of de uitbating opgeslagen waren;
4° voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die hij op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden gebruikt.
§ 2. De landbouwer maakt zijn keuzes, vermeld in paragraaf 1, bekend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, uiterlijk op 15 februari van het betrokken jaar.
In afwijking van het eerste lid maakt een landbouwer die zich in de loop van een kalenderjaar in het GBCS heeft laten identificeren als actieve landbouwer, uiterlijk op de zestigste dag na de dag waarop hij als landbouwer in het GBCS werd geïdentificeerd, zijn keuzes bekend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Als een landbouwer in een bepaald kalenderjaar vóór de uiterste dag, vermeld in het eerste of het tweede lid, als aanbieder van meststoffen een transport wil uitvoeren of laten uitvoeren, moet hij voor de betrokken soort dierlijke mest, voorafgaand aan het moment van het transport een keuze als vermeld in paragraaf 1, bekend gemaakt hebben via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, vermeld in het eerste en het tweede lid. Het transport is verboden tot de landbouwer voor de betrokken soort dierlijke mest zijn keuze bekend gemaakt heeft via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Als de landbouwer op de uiterste dag, vermeld in het eerste, het tweede of het derde lid, voor een of meer soorten dierlijke mest die op zijn bedrijf geproduceerd worden, geen keuze bekendgemaakt heeft via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket of via een of meer transportdocumenten als vermeld in het derde lid:
1° kiest hij voor de soorten dierlijke mest het systeem waarvoor hij het vorige kalenderjaar gekozen had als hij het vorige kalenderjaar voor de betrokken soorten dierlijke mest al voor een bepaald systeem gekozen had;
2° kiest hij voor de soorten dierlijke mest het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers als hij het vorige kalenderjaar voor de betrokken soorten dierlijke mest niet voor een bepaald systeem gekozen had. Als voor de betrokken soort dierlijke mest het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet mogelijk is, kiest hij in afwijking daarvan voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een of meer analyses.]1
Art. 10.2.1.2. [1 § 1er. Tout agriculteur visé à l'article 23, § 1er, aliéna premier, 1°, a) du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 choisit l'un des systèmes visés à l'article 10.2.1.1 pour déterminer la composition des engrais de chaque type d'effluents d'élevage produits sur ou éliminés de son exploitation, par année civile et par exploitation.
L'agriculteur visé à l'alinéa premier doit appliquer, pour chaque type d'effluents d'élevage pour chaque exploitation tout au long de l'année civile, le système choisi pour déterminer la composition des engrais :
1° pour déterminer la quantité d'engrais transportés, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, sur chaque document de transport dans lequel il est mentionné en tant qu'offrant ;
2° pour l'établissement et la réalisation du plan de fertilisation visé à l'article 4.1.1.1 du présent arrêté et du plan de fertilisation visé à l'article 24, § 5, du décret précité ;
3° pour l'indication, dans la déclaration visée à l'article 23 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, de la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, stockée sur le site de l'entreprise ou de l'exploitation ;
4° pour la détermination de la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, utilisée sur les terres agricoles appartenant à l'entreprise.
§ 2. L'agriculteur notifie ses choix tels que visés au § 1er via le guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais, et ce au plus tard le 15 février de l'année concernée.
Par dérogation à l'alinéa premier, un agriculteur qui s'est fait identifier dans le SIGeC en tant qu'agriculteur actif au cours d'une année civile communique ses choix par l'intermédiaire du guichet internet fourni par la Banque d'engrais au plus tard le soixantième jour qui suit la date à laquelle il a été identifié en tant qu'agriculteur dans le SIGeC.
Si un agriculteur souhaite, au cours d'une année civile donnée, souhaite effectuer ou faire effectuer un transport en tant qu'offrant d'engrais avant le dernier jour visé aux premier et deuxième alinéas, il doit, pour le type d'effluents d'élevage avoir communiqué avant le moment du transport un choix, tel que visé au § 1er, par l'intermédiaire du guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais, visé aux premier et deuxième alinéas. Le transport est interdit jusqu'à ce que l'agriculteur ait fait connaître son choix pour le type d'engrais d'élevage en question via le guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais.
Si l'agriculteur n'a pas communiqué son choix via le guichet internet fourni par la Banque d'engrais ou via un ou plusieurs documents de transport visés au troisième alinéa le dernier jour mentionné dans le premier, le deuxième ou le troisième alinéa, pour un ou plusieurs types d'effluents d'élevage produits sur son exploitation :
1° il choisit pour les types d'effluents d'élevage le système pour lequel il avait choisi l'année civile précédente s'il avait déjà opté pour un certain système pour les types d'effluents d'élevage concernés au cours de l'année civile précédente ;
2° il choisit pour les types d'effluents d'élevage le système des chiffres forfaitaires de composition des engrais pour les effluents d'élevage, s'il n'avait pas opté pour un certain système pour les types d'engrais d'élevage concernés au cours de l'année civile précédente. Si le système des chiffres forfaitaires de composition des engrais ne peut pas être appliqué au type d'effluents d'élevage concerné, il opte, par dérogation, pour le système selon lequel la composition des engrais est déterminée sur la base d'une ou plusieurs analyses.]1
L'agriculteur visé à l'alinéa premier doit appliquer, pour chaque type d'effluents d'élevage pour chaque exploitation tout au long de l'année civile, le système choisi pour déterminer la composition des engrais :
1° pour déterminer la quantité d'engrais transportés, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, sur chaque document de transport dans lequel il est mentionné en tant qu'offrant ;
2° pour l'établissement et la réalisation du plan de fertilisation visé à l'article 4.1.1.1 du présent arrêté et du plan de fertilisation visé à l'article 24, § 5, du décret précité ;
3° pour l'indication, dans la déclaration visée à l'article 23 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, de la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, stockée sur le site de l'entreprise ou de l'exploitation ;
4° pour la détermination de la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, utilisée sur les terres agricoles appartenant à l'entreprise.
§ 2. L'agriculteur notifie ses choix tels que visés au § 1er via le guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais, et ce au plus tard le 15 février de l'année concernée.
Par dérogation à l'alinéa premier, un agriculteur qui s'est fait identifier dans le SIGeC en tant qu'agriculteur actif au cours d'une année civile communique ses choix par l'intermédiaire du guichet internet fourni par la Banque d'engrais au plus tard le soixantième jour qui suit la date à laquelle il a été identifié en tant qu'agriculteur dans le SIGeC.
Si un agriculteur souhaite, au cours d'une année civile donnée, souhaite effectuer ou faire effectuer un transport en tant qu'offrant d'engrais avant le dernier jour visé aux premier et deuxième alinéas, il doit, pour le type d'effluents d'élevage avoir communiqué avant le moment du transport un choix, tel que visé au § 1er, par l'intermédiaire du guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais, visé aux premier et deuxième alinéas. Le transport est interdit jusqu'à ce que l'agriculteur ait fait connaître son choix pour le type d'engrais d'élevage en question via le guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais.
Si l'agriculteur n'a pas communiqué son choix via le guichet internet fourni par la Banque d'engrais ou via un ou plusieurs documents de transport visés au troisième alinéa le dernier jour mentionné dans le premier, le deuxième ou le troisième alinéa, pour un ou plusieurs types d'effluents d'élevage produits sur son exploitation :
1° il choisit pour les types d'effluents d'élevage le système pour lequel il avait choisi l'année civile précédente s'il avait déjà opté pour un certain système pour les types d'effluents d'élevage concernés au cours de l'année civile précédente ;
2° il choisit pour les types d'effluents d'élevage le système des chiffres forfaitaires de composition des engrais pour les effluents d'élevage, s'il n'avait pas opté pour un certain système pour les types d'engrais d'élevage concernés au cours de l'année civile précédente. Si le système des chiffres forfaitaires de composition des engrais ne peut pas être appliqué au type d'effluents d'élevage concerné, il opte, par dérogation, pour le système selon lequel la composition des engrais est déterminée sur la base d'une ou plusieurs analyses.]1
Art. 10.2.1.3. [1 Elke aangifteplichtige, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, of 8°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kiest voor het bepalen van de mestsamenstelling van de dierlijke mest of andere meststoffen die op zijn uitbating opgeslagen zijn of die vanuit zijn uitbating afgevoerd worden, voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een berekende mestsamenstelling.]1
Art. 10.2.1.3. [1 Tout agriculteur soumis à une déclaration obligatoire visé à l'article 23, § 1er, aliéna premier, 2° ou 8°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, choisit de déterminer la composition des effluents d'élevage ou d'autres engrais stockés sur son exploitation ou retirés de son exploitation, pour le système en vertu duquel la composition des engrais est déterminée sur la base d'une composition des engrais calculée.]1
Art. 10.2.1.4. [1 Elke aangifteplichtige, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kiest voor het bepalen van de mestsamenstelling van de dierlijke mest of andere meststoffen die op zijn uitbating opgeslagen zijn of die vanuit zijn uitbating afgevoerd worden, voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een of meer analyses.]1
Art. 10.2.1.4. [1 Tout agriculteur soumis à une déclaration obligatoire visé à l'article 23, § 1er, aliéna premier, 3°, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, choisit de déterminer la composition des effluents d'élevage ou des autres engrais stockés sur son exploitation ou retirés de son exploitation, pour le système dans lequel la composition des engrais est déterminée sur la base d'une ou plusieurs analyses.]1
Onderafdeling 2. [1 - Het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers]1
Sous-section 2. [1 - Le système des chiffres forfaitaires de composition des engrais]1
Art. 10.2.2.1. [1 In de volgende situaties of voor de volgende soorten dierlijke mest kan er niet gekozen worden voor het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers:
1° voor alle soorten dierlijke mest of andere meststoffen die niet vermeld zijn in de tabel, opgenomen in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd;
2° voor alle soorten dierlijke mest die geheel of gedeeltelijk vervoerd worden naar een ander bedrijf dat een derogatiebedrijf is;
3° bij een derogatiebedrijf dat dierlijke mest ontvangt van een ander bedrijf.
[2 De beperking, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, geldt niet voor een transport vanuit een exploitatie naar dezelfde exploitatie of naar een andere exploitatie die deel uitmaakt van hetzelfde bedrijf.]2
De minister kan de situaties of soorten dierlijke mest of andere meststoffen waarvoor niet gekozen kan worden voor het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers aanpassen en kan situaties of soorten dierlijke mest of andere meststoffen bepalen waarvoor altijd gekozen moet worden voor het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers.]1
1° voor alle soorten dierlijke mest of andere meststoffen die niet vermeld zijn in de tabel, opgenomen in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd;
2° voor alle soorten dierlijke mest die geheel of gedeeltelijk vervoerd worden naar een ander bedrijf dat een derogatiebedrijf is;
3° bij een derogatiebedrijf dat dierlijke mest ontvangt van een ander bedrijf.
[2 De beperking, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, geldt niet voor een transport vanuit een exploitatie naar dezelfde exploitatie of naar een andere exploitatie die deel uitmaakt van hetzelfde bedrijf.]2
De minister kan de situaties of soorten dierlijke mest of andere meststoffen waarvoor niet gekozen kan worden voor het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers aanpassen en kan situaties of soorten dierlijke mest of andere meststoffen bepalen waarvoor altijd gekozen moet worden voor het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers.]1
Art. 10.2.2.1. [1 Dans les situations suivantes ou pour les types d'effluents d'élevage suivants, le système des chiffres forfaitaires de composition des engrais ne peut pas être choisi :
1° pour tous les types d'effluents d'élevage ou d'autres engrais ne figurant pas dans le tableau repris à l'annexe 6 du présent arrêté ;
2° pour tous les types d'effluents d'élevage transportés en tout ou en partie vers une autre entreprise qui est une exploitation couverte par une dérogation ;
3° dans le cas d'une exploitation couverte par une dérogation qui reçoit des effluents d'élevage d'une autre entreprise.
[2 La restriction, visée à l'alinéa premier, 2° et 3°, ne s'applique pas au transport à partir d'une exploitation vers la même exploitation ou vers une autre exploitation qui fait partie de la même entreprise.]2
Le Ministre peut adapter les situations ou les types d'effluents d'élevage ou d'autres engrais pour lesquels le système des chiffres forfaitaires de composition des engrais ne peut pas être choisi et peut déterminer les situations ou les types d'effluents d'élevage ou d'autres engrais pour lesquels le système des chiffres forfaitaires de composition des engrais doit toujours être choisi.]1
1° pour tous les types d'effluents d'élevage ou d'autres engrais ne figurant pas dans le tableau repris à l'annexe 6 du présent arrêté ;
2° pour tous les types d'effluents d'élevage transportés en tout ou en partie vers une autre entreprise qui est une exploitation couverte par une dérogation ;
3° dans le cas d'une exploitation couverte par une dérogation qui reçoit des effluents d'élevage d'une autre entreprise.
[2 La restriction, visée à l'alinéa premier, 2° et 3°, ne s'applique pas au transport à partir d'une exploitation vers la même exploitation ou vers une autre exploitation qui fait partie de la même entreprise.]2
Le Ministre peut adapter les situations ou les types d'effluents d'élevage ou d'autres engrais pour lesquels le système des chiffres forfaitaires de composition des engrais ne peut pas être choisi et peut déterminer les situations ou les types d'effluents d'élevage ou d'autres engrais pour lesquels le système des chiffres forfaitaires de composition des engrais doit toujours être choisi.]1
Art. 10.2.2.2. [1 Als voor een soort dierlijke mest of andere meststoffen gekozen is voor het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers, worden voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, de waarden gebruikt van de tabel, opgenomen in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd.]1
Art. 10.2.2.2. [1 Lorsque le système de chiffres forfaitaires de composition des engrais est choisi pour un type d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, l'on utilise, afin de déterminer la quantité d'engrais exprimée en kg de N et en kg de P2O5, les valeurs indiquées dans le tableau figurant à l'annexe 6 jointe au présent arrêté.]1
Art. 10.2.2.3. [1 De exploitant die voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort gebruikmaakt van het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers, en waarvoor ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden voor een beperkte periode of een beperkte hoeveelheid meststoffen de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet langer representatief zijn voor de betrokken mestsoort, vraagt aan de Mestbank de toestemming om voor een beperkte periode of een beperkte hoeveelheid meststoffen voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruik te maken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
De exploitant vraagt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de toestemming, vermeld in het eerste lid, en vermeldt daarbij de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de forfaitaire mestsamenstelling niet langer representatief is.
De Mestbank brengt de exploitant via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van haar beslissing. Als de Mestbank haar toestemming geeft om tijdelijk, voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruik te maken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, vermeldt ze onder welke voorwaarden en voor welke periode gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
De periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint ten vroegste vanaf het moment van de toestemming van de Mestbank.
In afwijking van het vierde lid kan de exploitant bij het vragen van de toestemming, als vermeld in het tweede lid, motiveren dat er dringend meststoffen van de exploitatie afgevoerd moesten worden, en verzoeken om de periode waarin voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te laten beginnen op het moment dat de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet langer representatief waren, zich hebben voorgedaan. In voorkomend geval kan de Mestbank beslissen dat de periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint voor het moment van de toestemming van de Mestbank.
De individuele vrachtanalyses die uitgevoerd werden in de periode waarvoor de Mestbank toestemming had gegeven om het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te gebruiken, worden niet beschouwd als individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht als vermeld in artikel 10.2.4.2, § 1, of artikel 10.2.4.4, § 1.
Als de periode, vermeld in het vierde lid, niet op een bepaalde datum eindigt, deelt de exploitant via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket of met een beveiligde zending mee vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. De melding moet gedaan worden uiterlijk veertien dagen na het moment vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. Vanaf het moment van de melding moet de landbouwer voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, opnieuw gebruikmaken van het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers, en kan hij niet langer gebruikmaken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.]1
De exploitant vraagt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de toestemming, vermeld in het eerste lid, en vermeldt daarbij de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de forfaitaire mestsamenstelling niet langer representatief is.
De Mestbank brengt de exploitant via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van haar beslissing. Als de Mestbank haar toestemming geeft om tijdelijk, voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruik te maken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, vermeldt ze onder welke voorwaarden en voor welke periode gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
De periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint ten vroegste vanaf het moment van de toestemming van de Mestbank.
In afwijking van het vierde lid kan de exploitant bij het vragen van de toestemming, als vermeld in het tweede lid, motiveren dat er dringend meststoffen van de exploitatie afgevoerd moesten worden, en verzoeken om de periode waarin voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te laten beginnen op het moment dat de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet langer representatief waren, zich hebben voorgedaan. In voorkomend geval kan de Mestbank beslissen dat de periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint voor het moment van de toestemming van de Mestbank.
De individuele vrachtanalyses die uitgevoerd werden in de periode waarvoor de Mestbank toestemming had gegeven om het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te gebruiken, worden niet beschouwd als individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht als vermeld in artikel 10.2.4.2, § 1, of artikel 10.2.4.4, § 1.
Als de periode, vermeld in het vierde lid, niet op een bepaalde datum eindigt, deelt de exploitant via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket of met een beveiligde zending mee vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. De melding moet gedaan worden uiterlijk veertien dagen na het moment vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. Vanaf het moment van de melding moet de landbouwer voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, opnieuw gebruikmaken van het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers, en kan hij niet langer gebruikmaken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.]1
Art. 10.2.2.3. [1 L'exploitant qui utilise le système des chiffres forfaitaires de la composition des engrais pour une exploitation donnée et pour un type d'engrais donné pour lesquels, en raison de circonstances exceptionnelles, les chiffres forfaitaires de composition des engrais ne sont plus représentatifs du type d'engrais concerné pour une période ou une quantité d'engrais limitée, sollicite de la Banque d'engrais l'autorisation d'utiliser le système prévu à la sous-section 3 pour une période limitée ou pour une quantité limitée d'engrais aux fins de la détermination de la composition du type d'engrais concerné.
L'exploitant sollicite l'autorisation du guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais visé à l'alinéa premier, en indiquant les circonstances exceptionnelles en conséquence desquelles la composition forfaitaire de l'engrais n'est plus représentative.
La Banque d'engrais informe l'exploitant de sa décision via le guichet internet qu'elle met à sa disposition. Si la Banque d'engrais autorise l'utilisation temporaire du système visé à la sous-section 3 pour déterminer la composition du type d'engrais concerné, elle indique les conditions dans lesquelles et la période pour laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé.
La période pendant laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé prend cours au plus tôt à partir du moment où la Banque d'engrais a donné son autorisation.
Par dérogation au quatrième alinéa, l'exploitant peut, lorsqu'il sollicite l'autorisation telle que visée au deuxième alinéa, motiver sa demande du fait de la nécessité urgente d'éliminer les engrais de l'exploitation, et demander que la période pendant laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé pour déterminer la composition du type d'engrais concerné commence à courir à partir de l'apparition des circonstances exceptionnelles qui ont entraîné la non-représentativité des chiffres forfaitaires de composition des engrais. Le cas échéant, la Banque d'engrais peut décider que la période pendant laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé commence avant la date à laquelle la Banque d'engrais a donné son autorisation.
Les analyses de chargement individuelles effectuées pendant la période pour laquelle la Banque d'engrais a autorisé l'utilisation du système mentionné à la sous-section 3 ne sont pas considérées comme des analyses de chargement individuelles d'un chargement similaire tel que mentionné à l'article 10.2.4.2, § 1er, ou de l'article 10.2.4.4, § 1er.
Si la période mentionnée au quatrième alinéa ne s'achève pas à une date déterminée, l'exploitant communique par le guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais ou par courrier sécurisé le moment à partir duquel les circonstances exceptionnelles en conséquence desquelles le système des chiffres forfaitaires de composition des engrais n'était plus représentatif n'affectent plus la composition des engrais du type d'engrais concerné. La notification doit être faite au plus tard quatorze jours après la date à laquelle les circonstances exceptionnelles en conséquence desquelles le système des chiffres forfaitaires de composition des engrais n'était plus représentatif, n'affectent plus la composition des engrais du type d'engrais concerné. A partir du moment de la notification, l'agriculteur doit revenir au système des chiffres forfaitaires de composition des engrais pour déterminer la composition du type d'engrais concerné, et ne peut plus utiliser le système visé à la sous-section 3.]1
L'exploitant sollicite l'autorisation du guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais visé à l'alinéa premier, en indiquant les circonstances exceptionnelles en conséquence desquelles la composition forfaitaire de l'engrais n'est plus représentative.
La Banque d'engrais informe l'exploitant de sa décision via le guichet internet qu'elle met à sa disposition. Si la Banque d'engrais autorise l'utilisation temporaire du système visé à la sous-section 3 pour déterminer la composition du type d'engrais concerné, elle indique les conditions dans lesquelles et la période pour laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé.
La période pendant laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé prend cours au plus tôt à partir du moment où la Banque d'engrais a donné son autorisation.
Par dérogation au quatrième alinéa, l'exploitant peut, lorsqu'il sollicite l'autorisation telle que visée au deuxième alinéa, motiver sa demande du fait de la nécessité urgente d'éliminer les engrais de l'exploitation, et demander que la période pendant laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé pour déterminer la composition du type d'engrais concerné commence à courir à partir de l'apparition des circonstances exceptionnelles qui ont entraîné la non-représentativité des chiffres forfaitaires de composition des engrais. Le cas échéant, la Banque d'engrais peut décider que la période pendant laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé commence avant la date à laquelle la Banque d'engrais a donné son autorisation.
Les analyses de chargement individuelles effectuées pendant la période pour laquelle la Banque d'engrais a autorisé l'utilisation du système mentionné à la sous-section 3 ne sont pas considérées comme des analyses de chargement individuelles d'un chargement similaire tel que mentionné à l'article 10.2.4.2, § 1er, ou de l'article 10.2.4.4, § 1er.
Si la période mentionnée au quatrième alinéa ne s'achève pas à une date déterminée, l'exploitant communique par le guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais ou par courrier sécurisé le moment à partir duquel les circonstances exceptionnelles en conséquence desquelles le système des chiffres forfaitaires de composition des engrais n'était plus représentatif n'affectent plus la composition des engrais du type d'engrais concerné. La notification doit être faite au plus tard quatorze jours après la date à laquelle les circonstances exceptionnelles en conséquence desquelles le système des chiffres forfaitaires de composition des engrais n'était plus représentatif, n'affectent plus la composition des engrais du type d'engrais concerné. A partir du moment de la notification, l'agriculteur doit revenir au système des chiffres forfaitaires de composition des engrais pour déterminer la composition du type d'engrais concerné, et ne peut plus utiliser le système visé à la sous-section 3.]1
Onderafdeling 3. [1 - Het bepalen van de mestsamenstelling op basis van een of meer analyses]1
Sous-section 3. [1 - Détermination de la composition des engrais à partir d'une ou plusieurs analyses]1
Art. 10.2.3.1. [1 De minister kan situaties of soorten dierlijke mest of andere meststoffen bepalen waarvoor niet gekozen kan worden voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een of meer analyses en kan situaties of soorten dierlijke mest of andere meststoffen bepalen waarvoor altijd gekozen moet worden voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een of meer analyses.]1
Art. 10.2.3.1. [1 Le Ministre peut identifier des situations ou des types d'effluents d'élevage ou d'autres engrais pour lesquels il n'est plus possible de choisir le système en vertu duquel la composition des engrais est déterminée sur la base d'une ou de plusieurs analyses, et peut déterminer des situations ou des types d'effluents d'élevage ou d'autres engrais pour lesquels le système en vertu duquel la composition des engrais est déterminée sur la base d'une ou de plusieurs analyses doit toujours être choisi.]1
Art. 10.2.3.2. [1 § 1. Als voor een bepaalde exploitatie of een bepaalde uitbating en voor een soort dierlijke mest of andere meststoffen gekozen is voor het systeem waarbij de mestsamenstellingscijfers, gebaseerd op een of meer analyses van de soort dierlijke mest of andere meststoffen, worden voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, de waarden gebruikt van een of meer analyses van de betrokken soort dierlijke mest. Daarbij zijn de volgende keuzes mogelijk:
1° een individuele vrachtanalyse;
2° het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses;
3° een putstaal.
De minister kan voor bepaalde situaties of bepaalde soorten dierlijke mest of andere meststoffen, de keuze vermeld in het eerste lid, beperken.
§ 2. Als voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een vrachtanalyse gebruikt moet worden, moet die vrachtanalyse voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° de monstername en de analyse zijn uitgevoerd door een erkend laboratorium;
2° de monstername en de analyse hebben maar betrekking op één vracht meststoffen;
3° de monstername wordt uitgevoerd op het moment dat de meststoffen geladen worden;
4° de analyse werd uiterlijk op de dag dat het monster in het laboratorium ontvangen wordt, aangemeld via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010;
5° als de analyse betrekking heeft op een transport van dierlijke mest, waarvoor een transportdocument opgemaakt werd, wordt op het analyseverslag het nummer vermeld van dat transportdocument;
6° elke bij het transport betrokken partij kan tot een periode van twaalf maanden na het transport een kosteloos afschrift vragen van de analyses die gebruikt zijn voor het bepalen van de mestsamenstelling van de vervoerde meststoffen.
§ 3. Als voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een putanalyse gebruikt moet worden, moet die putanalyse voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° de monstername en de analyse zijn uitgevoerd door een erkend laboratorium;
2° de monstername en de analyse hebben maar betrekking op één opslag van meststoffen;
3° de analyse werd uiterlijk op de dag dat het monster in het laboratorium ontvangen wordt, aangemeld via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010;
4° als de putanalyse gebruikt wordt voor het bepalen van de mestsamenstelling van de vervoerde meststoffen, kan elke bij het transport betrokken partij tot een periode van twaalf maanden na het transport een kosteloos afschrift vragen van die putanalyse.]1
1° een individuele vrachtanalyse;
2° het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses;
3° een putstaal.
De minister kan voor bepaalde situaties of bepaalde soorten dierlijke mest of andere meststoffen, de keuze vermeld in het eerste lid, beperken.
§ 2. Als voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een vrachtanalyse gebruikt moet worden, moet die vrachtanalyse voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° de monstername en de analyse zijn uitgevoerd door een erkend laboratorium;
2° de monstername en de analyse hebben maar betrekking op één vracht meststoffen;
3° de monstername wordt uitgevoerd op het moment dat de meststoffen geladen worden;
4° de analyse werd uiterlijk op de dag dat het monster in het laboratorium ontvangen wordt, aangemeld via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010;
5° als de analyse betrekking heeft op een transport van dierlijke mest, waarvoor een transportdocument opgemaakt werd, wordt op het analyseverslag het nummer vermeld van dat transportdocument;
6° elke bij het transport betrokken partij kan tot een periode van twaalf maanden na het transport een kosteloos afschrift vragen van de analyses die gebruikt zijn voor het bepalen van de mestsamenstelling van de vervoerde meststoffen.
§ 3. Als voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een putanalyse gebruikt moet worden, moet die putanalyse voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° de monstername en de analyse zijn uitgevoerd door een erkend laboratorium;
2° de monstername en de analyse hebben maar betrekking op één opslag van meststoffen;
3° de analyse werd uiterlijk op de dag dat het monster in het laboratorium ontvangen wordt, aangemeld via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010;
4° als de putanalyse gebruikt wordt voor het bepalen van de mestsamenstelling van de vervoerde meststoffen, kan elke bij het transport betrokken partij tot een periode van twaalf maanden na het transport een kosteloos afschrift vragen van die putanalyse.]1
Art. 10.2.3.2. [1 § 1er. Si le système choisi pour une entreprise ou une exploitation donnée et pour certains types d'effluents d'élevage ou d'engrais est celui en vertu duquel les chiffres de composition de l'engrais sont déterminés sur la base d'une ou de plusieurs analyses du type d'effluents d'élevage ou d'engrais, la teneur en engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5 est calculée en utilisant les valeurs d'une ou de plusieurs analyses du type d'effluents d'élevage concerné. A cet égard, les choix suivants sont possibles :
1° une analyse individuelle du chargement ;
2° la moyenne d'au moins deux analyses de chargement individuelles ;
3° un échantillon de la fosse de stockage.
Le Ministre peut limiter le choix visé à l'alinéa premier pour certaines situations ou certains types d'effluents d'élevage ou d'autres engrais.
§ 2. Si la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, est déterminée à l'aide d'une analyse du chargement, celle-ci doit répondre à toutes les conditions suivantes :
1° l'échantillonnage et l'analyse sont effectués par un laboratoire agréé ;
2° l'échantillonnage et l'analyse ne portent que sur un seul chargement d'engrais ;
3° l'échantillonnage est effectué au moment du chargement des engrais ;
4° l'analyse a été communiquée au plus tard le jour de la réception de l'échantillon en laboratoire, via l'application en ligne mise à disposition par la Banque d'engrais, visée à l'article 53/1, § 1er, du VLAREL du 19 novembre 2010 ;
5° si l'analyse porte sur un transport d'effluents d'élevage pour lequel un document de transport a été établi, le numéro de ce document de transport est mentionné dans le rapport d'analyse ;
6° toute personne impliquée dans le transport dispose d'une période de douze mois après le transport pour demander une copie gratuite des analyses utilisées afin de déterminer la composition des engrais transportés.
§ 3. Si une analyse de la fosse, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, doit être utilisée pour déterminer la quantité d'engrais, l'analyse en question doit répondre à toutes les conditions suivantes :
1° l'échantillonnage et l'analyse ont été effectués par un laboratoire agréé ;
2° l'échantillonnage et l'analyse ne portent que sur un seul stockage d'engrais ;
3° l'analyse a été communiquée au plus tard le jour de la réception de l'échantillon en laboratoire, via l'application en ligne mise à disposition par la Banque d'engrais, visée à l'article 53/1, § 1er, du VLAREL du 19 novembre 2010 ;
4° si l'analyse de la fosse est utilisée pour déterminer la composition des engrais des engrais transportés, chaque partie impliquée dans le transport dispose de douze mois après le transport pour demander une copie gratuite de l'analyse de la fosse.]1
1° une analyse individuelle du chargement ;
2° la moyenne d'au moins deux analyses de chargement individuelles ;
3° un échantillon de la fosse de stockage.
Le Ministre peut limiter le choix visé à l'alinéa premier pour certaines situations ou certains types d'effluents d'élevage ou d'autres engrais.
§ 2. Si la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, est déterminée à l'aide d'une analyse du chargement, celle-ci doit répondre à toutes les conditions suivantes :
1° l'échantillonnage et l'analyse sont effectués par un laboratoire agréé ;
2° l'échantillonnage et l'analyse ne portent que sur un seul chargement d'engrais ;
3° l'échantillonnage est effectué au moment du chargement des engrais ;
4° l'analyse a été communiquée au plus tard le jour de la réception de l'échantillon en laboratoire, via l'application en ligne mise à disposition par la Banque d'engrais, visée à l'article 53/1, § 1er, du VLAREL du 19 novembre 2010 ;
5° si l'analyse porte sur un transport d'effluents d'élevage pour lequel un document de transport a été établi, le numéro de ce document de transport est mentionné dans le rapport d'analyse ;
6° toute personne impliquée dans le transport dispose d'une période de douze mois après le transport pour demander une copie gratuite des analyses utilisées afin de déterminer la composition des engrais transportés.
§ 3. Si une analyse de la fosse, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, doit être utilisée pour déterminer la quantité d'engrais, l'analyse en question doit répondre à toutes les conditions suivantes :
1° l'échantillonnage et l'analyse ont été effectués par un laboratoire agréé ;
2° l'échantillonnage et l'analyse ne portent que sur un seul stockage d'engrais ;
3° l'analyse a été communiquée au plus tard le jour de la réception de l'échantillon en laboratoire, via l'application en ligne mise à disposition par la Banque d'engrais, visée à l'article 53/1, § 1er, du VLAREL du 19 novembre 2010 ;
4° si l'analyse de la fosse est utilisée pour déterminer la composition des engrais des engrais transportés, chaque partie impliquée dans le transport dispose de douze mois après le transport pour demander une copie gratuite de l'analyse de la fosse.]1
Art. 10.2.3.3. [1 Als voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, gebruikgemaakt wordt van een individuele vrachtanalyse, moet die vrachtanalyse voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° het resultaat van één individuele vrachtanalyse kan alleen gebruikt worden voor het bepalen van de mestsamenstelling van die vracht dierlijke mest of andere meststoffen;
2° als voor het transport van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen een transportdocument is opgemaakt, wordt op dat transportdocument vermeld dat de mestsamenstelling bepaald wordt aan de hand van een individuele vrachtanalyse. Als de resultaten van de individuele vrachtanalyse bekend zijn, wordt de vervoerde hoeveelheid meststoffen bepaald op basis van de resultaten van de individuele vrachtanalyse.
Als het transportdocument, vermeld in het eerste lid, betrekking heeft op meerdere vrachten, worden al die vrachten individueel geanalyseerd en wordt de vervoerde hoeveelheid meststoffen bepaald op basis van het gemiddelde van de resultaten van de verschillende individuele vrachtanalyses.]1
1° het resultaat van één individuele vrachtanalyse kan alleen gebruikt worden voor het bepalen van de mestsamenstelling van die vracht dierlijke mest of andere meststoffen;
2° als voor het transport van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen een transportdocument is opgemaakt, wordt op dat transportdocument vermeld dat de mestsamenstelling bepaald wordt aan de hand van een individuele vrachtanalyse. Als de resultaten van de individuele vrachtanalyse bekend zijn, wordt de vervoerde hoeveelheid meststoffen bepaald op basis van de resultaten van de individuele vrachtanalyse.
Als het transportdocument, vermeld in het eerste lid, betrekking heeft op meerdere vrachten, worden al die vrachten individueel geanalyseerd en wordt de vervoerde hoeveelheid meststoffen bepaald op basis van het gemiddelde van de resultaten van de verschillende individuele vrachtanalyses.]1
Art. 10.2.3.3. [1 Si une analyse de chargement individuelle est utilisée pour déterminer la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, l'analyse en question doit satisfaire à toutes les conditions suivantes :
1° le résultat d'une seule analyse de chargement ne peut être utilisé que pour déterminer la composition des engrais du chargement d'effluents d'élevage ou d'autres engrais en question ;
2° si un document de transport a été établi pour le transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais en question, le document de transport indique que la composition des engrais est déterminée sur la base d'une analyse individuelle du chargement. Lorsque les résultats de l'analyse du chargement individuelle sont connus, la quantité d'engrais transportée est déterminée sur la base des résultats de l'analyse du chargement individuelle.
Si le document de transport visé à l'alinéa premier fait référence à des chargements multiples, tous ces chargements sont analysés individuellement et la quantité d'engrais transportée est déterminée sur la base de la moyenne des résultats des différentes analyses de chargement individuelles.]1
1° le résultat d'une seule analyse de chargement ne peut être utilisé que pour déterminer la composition des engrais du chargement d'effluents d'élevage ou d'autres engrais en question ;
2° si un document de transport a été établi pour le transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais en question, le document de transport indique que la composition des engrais est déterminée sur la base d'une analyse individuelle du chargement. Lorsque les résultats de l'analyse du chargement individuelle sont connus, la quantité d'engrais transportée est déterminée sur la base des résultats de l'analyse du chargement individuelle.
Si le document de transport visé à l'alinéa premier fait référence à des chargements multiples, tous ces chargements sont analysés individuellement et la quantité d'engrais transportée est déterminée sur la base de la moyenne des résultats des différentes analyses de chargement individuelles.]1
Art. 10.2.3.4. [1 § 1. Als de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, bepaald wordt op basis van het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses, zijn er minimaal twee of meer individuele vrachtanalyses, die voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° er zit tussen de eerste en de laatste individuele monstername maximaal zeven dagen;
2° de individuele vrachtanalyses hebben betrekking op soortgelijke vrachten;
3° de aanbieder van de meststoffen is dezelfde exploitant of uitbater.
Als via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010, twee of meer individuele vrachtanalyses aangemeld worden, die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt verondersteld dat de analyses bedoeld zijn voor de bepaling van de mestsamenstelling aan de hand van het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses.
In afwijking van het tweede lid kan de aanbieder van de meststoffen aan de Mestbank meedelen dat de betrokken analyses bedoeld zijn voor de bepaling van de mestsamenstelling van een individuele vracht op basis van een vrachtanalyse van de betrokken vracht.
De minister kan nadere regels bepalen aangaande de wijze waarop het gemiddelde, als vermeld in het eerste lid, berekend wordt, aangaande de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, aangaande de wijze waarop de webapplicatie als vermeld in het tweede lid, gebruikt moet worden en aangaande de wijze waarop de mededeling, vermeld in het derde lid, moet gebeuren.
§ 2. De gemiddelde mestsamenstelling, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, moet gebruikt worden voor:
1° alle vrachten die individueel bemonsterd werden en waarvan het resultaat van de individuele vrachtanalyses gebruikt is voor het bepalen van die gemiddelde mestsamenstelling;
2° alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden in de drie maanden na de datum waarop de eerste individuele monstername die gebruikt is voor het bepalen van die gemiddelde mestsamenstelling, uitgevoerd werd.
Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, twee of meer soortgelijke vrachten individueel bemonsterd worden voor de bepaling van een nieuwe gemiddelde mestsamenstelling, of als er een putstaal als vermeld in artikel 10.2.3.5, genomen wordt dat betrekking heeft op de soort dierlijke mest of andere meststoffen, gelden in afwijking van het eerste lid, de volgende voorwaarden:
1° de nieuwe gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal moet gebruikt worden voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden vanaf de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de nieuwe gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is;
2° voor de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de nieuwe gemiddelde mestsamenstelling en voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de nieuwe gemiddelde mestsamenstelling en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de nieuwe gemiddelde samenstelling via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor de oude of de nieuwe gemiddelde samenstelling. De oude gemiddelde samenstelling kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is;
3° voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van het putstaal en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de resultaten van het putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor de oude gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal. De oude gemiddelde samenstelling kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is.
Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een soortgelijke vracht individueel bemonsterd wordt als vermeld in artikel 10.2.3.3, geldt in afwijking van het eerste lid dat het resultaat van de individuele vrachtanalyse gebruikt moet worden voor het bepalen van de mestsamenstelling van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen.]1
1° er zit tussen de eerste en de laatste individuele monstername maximaal zeven dagen;
2° de individuele vrachtanalyses hebben betrekking op soortgelijke vrachten;
3° de aanbieder van de meststoffen is dezelfde exploitant of uitbater.
Als via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010, twee of meer individuele vrachtanalyses aangemeld worden, die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt verondersteld dat de analyses bedoeld zijn voor de bepaling van de mestsamenstelling aan de hand van het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses.
In afwijking van het tweede lid kan de aanbieder van de meststoffen aan de Mestbank meedelen dat de betrokken analyses bedoeld zijn voor de bepaling van de mestsamenstelling van een individuele vracht op basis van een vrachtanalyse van de betrokken vracht.
De minister kan nadere regels bepalen aangaande de wijze waarop het gemiddelde, als vermeld in het eerste lid, berekend wordt, aangaande de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, aangaande de wijze waarop de webapplicatie als vermeld in het tweede lid, gebruikt moet worden en aangaande de wijze waarop de mededeling, vermeld in het derde lid, moet gebeuren.
§ 2. De gemiddelde mestsamenstelling, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, moet gebruikt worden voor:
1° alle vrachten die individueel bemonsterd werden en waarvan het resultaat van de individuele vrachtanalyses gebruikt is voor het bepalen van die gemiddelde mestsamenstelling;
2° alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden in de drie maanden na de datum waarop de eerste individuele monstername die gebruikt is voor het bepalen van die gemiddelde mestsamenstelling, uitgevoerd werd.
Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, twee of meer soortgelijke vrachten individueel bemonsterd worden voor de bepaling van een nieuwe gemiddelde mestsamenstelling, of als er een putstaal als vermeld in artikel 10.2.3.5, genomen wordt dat betrekking heeft op de soort dierlijke mest of andere meststoffen, gelden in afwijking van het eerste lid, de volgende voorwaarden:
1° de nieuwe gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal moet gebruikt worden voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden vanaf de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de nieuwe gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is;
2° voor de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de nieuwe gemiddelde mestsamenstelling en voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de nieuwe gemiddelde mestsamenstelling en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de nieuwe gemiddelde samenstelling via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor de oude of de nieuwe gemiddelde samenstelling. De oude gemiddelde samenstelling kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is;
3° voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van het putstaal en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de resultaten van het putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor de oude gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal. De oude gemiddelde samenstelling kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is.
Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een soortgelijke vracht individueel bemonsterd wordt als vermeld in artikel 10.2.3.3, geldt in afwijking van het eerste lid dat het resultaat van de individuele vrachtanalyse gebruikt moet worden voor het bepalen van de mestsamenstelling van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen.]1
Art. 10.2.3.4. [1 § 1er. Si la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, est déterminée sur la base de la moyenne de deux ou plusieurs analyses de chargement individuelles, au moins deux analyses de chargement individuelles doivent remplir toutes les conditions suivantes :
1° le premier et le dernier échantillonnages individuels sont séparés d'une période maximale de sept jours ;
2° les analyses de chargement individuelles portent sur des chargements similaires ;
3° l'offrant des engrais est le même agriculteur ou exploitant.
Si, par le biais de l'application en ligne mise à disposition par la Banque d'engrais, visée à l'article 53/1, § 1er du VLAREL du 19 novembre 2010, deux ou plusieurs analyses du chargement individuelles sont notifiées, qui remplissent les conditions prévues à l'alinéa premier, il est supposé que les analyses sont destinées à déterminer la composition des engrais sur la base de la moyenne de deux ou plusieurs analyses de chargement individuelles.
Par dérogation au deuxième alinéa, l'offrant des engrais peut informer la Banque d'engrais que les analyses en question sont destinées à déterminer la composition des engrais d'un chargement individuel sur la base d'une analyse du chargement en question.
Le Ministre peut fixer des modalités relatives au mode de calcul de la moyenne visée à l'alinéa premier, aux conditions visées à l'alinéa premier, au mode d'utilisation de l'application en ligne visée au deuxième alinéa ainsi qu'au mode de présentation de la communication visée au troisième alinéa.
§ 2. La composition moyenne des engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, doit être utilisée pour :
1° tous les chargements qui ont fait l'objet d'un échantillonnage individuel et dont les résultats des analyses individuelles ont été utilisés pour déterminer la composition moyenne des engrais ;
2° tous les chargements similaires effectués au cours des trois mois qui suivent la date à laquelle le premier échantillonnage individuel servant à déterminer la composition moyenne de l'engrais a été effectué.
Si, au cours de la période de trois mois visée à l'alinéa premier, 2°, deux ou plusieurs chargements similaires sont échantillonnés individuellement en vue de la détermination d'une nouvelle composition moyenne des engrais, ou si un échantillon de la fosse de stockage visé à l'article 10.2.3.5 est prélevé, qui a trait au type d'effluents d'élevage ou d'autre engrais, les conditions suivantes s'appliquent, par dérogation à l'alinéa premier :
1° la nouvelle composition moyenne ou le résultat de l'échantillon de la fosse de stockage doit être utilisé pour tous les chargements similaires effectués à partir du deuxième jour ouvrable qui suit le jour où la nouvelle composition moyenne ou le résultat de l'échantillon de la fosse de stockage est communiqué via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais ;
2° pour le premier échantillonnage individuel utilisé en vue de déterminer la nouvelle composition moyenne du fumier, et pour tous les chargements similaires effectués entre l'exécution du premier échantillonnage individuel utilisé afin de déterminer la nouvelle composition moyenne du fumier et le deuxième jour ouvrable qui suit le jour où la nouvelle composition moyenne a été communiquée via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais, il est possible d'opter pour l'ancienne ou pour la nouvelle composition moyenne. L'ancienne composition moyenne ne peut être utilisée que si la période de trois mois visée à l'alinéa premier, 2°, n'a pas encore été dépassée ;
3° pour tous les chargements similaires effectués entre l'exécution de l'échantillon de la fosse de stockage et le deuxième jour ouvrable qui suit le jour où les résultats de l'échantillon de la fosse de stockage ont été communiqués via le guichet internet mis à disposition par Banque d'engrais, il peut être opté pour l'ancienne composition moyenne ou pour le résultat de l'échantillon de la fosse de stockage. L'ancienne composition moyenne ne peut être utilisée que si la période de trois mois visée à l'alinéa premier, 2°, n'a pas encore été dépassée.
Si, au cours de la période de trois mois visée à l'aliéna premier, 2°, en vue de la détermination de la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, un chargement similaire est échantillonné individuellement ainsi qu'indiqué au point 10.2.3.3, le résultat de l'analyse de chargement individuelle doit, par dérogation à l'alinéa premier, être utilisée pour déterminer la composition des engrais des effluents d'élevage ou des autres engrais en question.]1
1° le premier et le dernier échantillonnages individuels sont séparés d'une période maximale de sept jours ;
2° les analyses de chargement individuelles portent sur des chargements similaires ;
3° l'offrant des engrais est le même agriculteur ou exploitant.
Si, par le biais de l'application en ligne mise à disposition par la Banque d'engrais, visée à l'article 53/1, § 1er du VLAREL du 19 novembre 2010, deux ou plusieurs analyses du chargement individuelles sont notifiées, qui remplissent les conditions prévues à l'alinéa premier, il est supposé que les analyses sont destinées à déterminer la composition des engrais sur la base de la moyenne de deux ou plusieurs analyses de chargement individuelles.
Par dérogation au deuxième alinéa, l'offrant des engrais peut informer la Banque d'engrais que les analyses en question sont destinées à déterminer la composition des engrais d'un chargement individuel sur la base d'une analyse du chargement en question.
Le Ministre peut fixer des modalités relatives au mode de calcul de la moyenne visée à l'alinéa premier, aux conditions visées à l'alinéa premier, au mode d'utilisation de l'application en ligne visée au deuxième alinéa ainsi qu'au mode de présentation de la communication visée au troisième alinéa.
§ 2. La composition moyenne des engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, doit être utilisée pour :
1° tous les chargements qui ont fait l'objet d'un échantillonnage individuel et dont les résultats des analyses individuelles ont été utilisés pour déterminer la composition moyenne des engrais ;
2° tous les chargements similaires effectués au cours des trois mois qui suivent la date à laquelle le premier échantillonnage individuel servant à déterminer la composition moyenne de l'engrais a été effectué.
Si, au cours de la période de trois mois visée à l'alinéa premier, 2°, deux ou plusieurs chargements similaires sont échantillonnés individuellement en vue de la détermination d'une nouvelle composition moyenne des engrais, ou si un échantillon de la fosse de stockage visé à l'article 10.2.3.5 est prélevé, qui a trait au type d'effluents d'élevage ou d'autre engrais, les conditions suivantes s'appliquent, par dérogation à l'alinéa premier :
1° la nouvelle composition moyenne ou le résultat de l'échantillon de la fosse de stockage doit être utilisé pour tous les chargements similaires effectués à partir du deuxième jour ouvrable qui suit le jour où la nouvelle composition moyenne ou le résultat de l'échantillon de la fosse de stockage est communiqué via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais ;
2° pour le premier échantillonnage individuel utilisé en vue de déterminer la nouvelle composition moyenne du fumier, et pour tous les chargements similaires effectués entre l'exécution du premier échantillonnage individuel utilisé afin de déterminer la nouvelle composition moyenne du fumier et le deuxième jour ouvrable qui suit le jour où la nouvelle composition moyenne a été communiquée via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais, il est possible d'opter pour l'ancienne ou pour la nouvelle composition moyenne. L'ancienne composition moyenne ne peut être utilisée que si la période de trois mois visée à l'alinéa premier, 2°, n'a pas encore été dépassée ;
3° pour tous les chargements similaires effectués entre l'exécution de l'échantillon de la fosse de stockage et le deuxième jour ouvrable qui suit le jour où les résultats de l'échantillon de la fosse de stockage ont été communiqués via le guichet internet mis à disposition par Banque d'engrais, il peut être opté pour l'ancienne composition moyenne ou pour le résultat de l'échantillon de la fosse de stockage. L'ancienne composition moyenne ne peut être utilisée que si la période de trois mois visée à l'alinéa premier, 2°, n'a pas encore été dépassée.
Si, au cours de la période de trois mois visée à l'aliéna premier, 2°, en vue de la détermination de la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, un chargement similaire est échantillonné individuellement ainsi qu'indiqué au point 10.2.3.3, le résultat de l'analyse de chargement individuelle doit, par dérogation à l'alinéa premier, être utilisée pour déterminer la composition des engrais des effluents d'élevage ou des autres engrais en question.]1
Art. 10.2.3.5. [1 Voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, kan alleen gebruikgemaakt worden van een putstaal als in de opslag die bemonsterd wordt geen mengmest die afkomstig is van varkens, is opgeslagen.
§ 2. Het resultaat van een putstaal, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, moet gebruikt worden voor het bepalen van de hoeveelheid vervoerde meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, op alle transportdocumenten waarvoor aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het putstaal moet afkomstig zijn van de opslag van waaruit de vracht vervoerde meststoffen afkomstig is;
2° de betrokken vracht vervoerde meststoffen moet uitgevoerd worden in de drie maanden na de datum waarop de betrokken monstername werd uitgevoerd;
3° de mestsamenstelling van de betrokken opslag mag tussen het moment van de monstername en het moment van transport niet significant gewijzigd zijn. Daaronder wordt minstens verstaan dat er aan de betrokken opslag sinds het moment van de monstername geen meststoffen meer zijn toegevoegd, behalve dierlijke mest die geproduceerd is op dezelfde exploitatie als die waar de mestopslag ligt, en op voorwaarde dat het een toevoeging met een mestsoort betreft die op het moment van de monstername al in de mestopslag aanwezig was.
Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, twee of meer vrachten die afkomstig zijn van de betrokken opslag, individueel bemonsterd worden voor de bepaling van een gemiddelde mestsamenstelling als vermeld in artikel 10.2.3.4, of als er van die opslag een nieuw putstaal genomen wordt, gelden in afwijking van het eerste lid de volgende voorwaarden:
1° de gemiddelde samenstelling of het resultaat van het nieuwe putstaal moet gebruikt worden voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden vanaf de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de gemiddelde samenstelling of het resultaat van het nieuwe putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is;
2° voor de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de gemiddelde mestsamenstelling en voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de gemiddelde mestsamenstelling en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de gemiddelde samenstelling via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor de gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal. Het resultaat van het putstaal kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, als vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is;
3° voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van het nieuwe putstaal en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de resultaten van het nieuwe putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor het resultaat van het oude putstaal of dat van het nieuwe putstaal. Het resultaat van het oude putstaal kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is.
Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een vracht die afkomstig is van de betrokken opslag, individueel bemonsterd wordt als vermeld in artikel 10.2.3.3, geldt in afwijking van het eerste lid dat het resultaat van de individuele vrachtanalyse gebruikt moet worden voor het bepalen van de mestsamenstelling van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen.]1
§ 2. Het resultaat van een putstaal, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, moet gebruikt worden voor het bepalen van de hoeveelheid vervoerde meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, op alle transportdocumenten waarvoor aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het putstaal moet afkomstig zijn van de opslag van waaruit de vracht vervoerde meststoffen afkomstig is;
2° de betrokken vracht vervoerde meststoffen moet uitgevoerd worden in de drie maanden na de datum waarop de betrokken monstername werd uitgevoerd;
3° de mestsamenstelling van de betrokken opslag mag tussen het moment van de monstername en het moment van transport niet significant gewijzigd zijn. Daaronder wordt minstens verstaan dat er aan de betrokken opslag sinds het moment van de monstername geen meststoffen meer zijn toegevoegd, behalve dierlijke mest die geproduceerd is op dezelfde exploitatie als die waar de mestopslag ligt, en op voorwaarde dat het een toevoeging met een mestsoort betreft die op het moment van de monstername al in de mestopslag aanwezig was.
Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, twee of meer vrachten die afkomstig zijn van de betrokken opslag, individueel bemonsterd worden voor de bepaling van een gemiddelde mestsamenstelling als vermeld in artikel 10.2.3.4, of als er van die opslag een nieuw putstaal genomen wordt, gelden in afwijking van het eerste lid de volgende voorwaarden:
1° de gemiddelde samenstelling of het resultaat van het nieuwe putstaal moet gebruikt worden voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden vanaf de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de gemiddelde samenstelling of het resultaat van het nieuwe putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is;
2° voor de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de gemiddelde mestsamenstelling en voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de gemiddelde mestsamenstelling en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de gemiddelde samenstelling via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor de gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal. Het resultaat van het putstaal kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, als vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is;
3° voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van het nieuwe putstaal en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de resultaten van het nieuwe putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor het resultaat van het oude putstaal of dat van het nieuwe putstaal. Het resultaat van het oude putstaal kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is.
Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een vracht die afkomstig is van de betrokken opslag, individueel bemonsterd wordt als vermeld in artikel 10.2.3.3, geldt in afwijking van het eerste lid dat het resultaat van de individuele vrachtanalyse gebruikt moet worden voor het bepalen van de mestsamenstelling van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen.]1
Art. 10.2.3.5. [1 Afin de déterminer la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, un échantillon de fosse de stockage ne peut être utilisé que si aucun fumier de porc n'est stocké dans l'installation de stockage échantillonnée.
§ 2. Le résultat d'un échantillon de fosse de stockage, exprimé en kg de N et en kg de P2O5, doit être utilisé en vue de déterminer la quantité d'engrais transportée, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, sur tous les documents de transport pour lesquels toutes les conditions suivantes sont remplies :
1° l'échantillon de la fosse de stockage doit provenir du stockage des engrais d'où provient le chargement transporté ;
2° le chargement d'engrais concerné doit être effectué dans les trois mois qui suivent la date à laquelle l'échantillonnage concerné a été effectué ;
3° la composition des engrais du stockage concerné ne peut pas avoir changé de manière significative entre le moment de l'échantillonnage et celui du transport. Cela signifie, au moins, qu'aucun engrais n'a été ajouté au stockage en question depuis le moment de l'échantillonnage, à l'exception des effluents d'élevage produits dans la même exploitation que celle du stockage, et à la condition qu'il s'agisse d'un ajout d'un type d'engrais qui était déjà présent dans le stockage au moment de l'échantillonnage.
Si, pendant la période de trois mois visée au point 1.2°, deux ou plusieurs chargements provenant du stockage en question sont échantillonnés individuellement en vue de la détermination d'une composition moyenne d'engrais visée à l'article 10.2.3.4, ou si un nouvel échantillon de fosse de stockage est prélevé dans le stockage en question, les conditions suivantes s'appliquent par dérogation à l'alinéa premier :
1° la composition moyenne ou le résultat du nouvel échantillon de fosse de stockage doit être utilisé pour tous les chargements similaires effectués à partir du deuxième jour ouvrable qui suit le jour où la composition moyenne ou le résultat du nouvel échantillon de fosse de stockage a été communiqué via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais ;
2° pour le premier échantillonnage individuel utilisé afin de déterminer la composition moyenne de l'engrais et pour tous les chargements similaires effectués entre l'exécution du premier échantillonnage individuel utilisé afin de déterminer la composition moyenne du fumier et le deuxième jour ouvrable qui suit le jour où la composition moyenne a été communiquée via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais, il peut être opté pour la composition moyenne ou pour le résultat de l'échantillon de la fosse de stockage. Le résultat de l'échantillon de la fosse de stockage ne peut être utilisé que si le délai de trois mois, tel que visé à l'alinéa premier, 2°, n'a pas encore été dépassé ;
3° pour tous les chargements similaires effectués entre l'exécution du nouvel échantillon de fosse de stockage et le deuxième jour ouvrable suivant le jour où les résultats du nouvel échantillon de fosse de stockage sont communiqués via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais, le résultat de l'ancien échantillon de fosse de stockage ou celui du nouvel échantillon de fosse de stockage peut être choisi. Le résultat de l'ancien échantillon de la fosse de stockage ne peut être utilisé que si le délai de trois mois, tel que visé à l'alinéa premier, 2°, n'a pas encore été dépassé.
Si, dans le délai de trois mois visé à l'alinéa premier, 2°, en vue de la détermination de la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, un chargement provenant du stockage concerné fait l'objet d'un échantillonnage individuel visé à l'article 10.2.3.3, le résultat de l'analyse individuelle du chargement doit, par dérogation à l'alinéa premier, être utilisé en vue déterminer la composition des engrais du chargement d'effluents d'élevage ou d'autres engrais concerné.]1
§ 2. Le résultat d'un échantillon de fosse de stockage, exprimé en kg de N et en kg de P2O5, doit être utilisé en vue de déterminer la quantité d'engrais transportée, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, sur tous les documents de transport pour lesquels toutes les conditions suivantes sont remplies :
1° l'échantillon de la fosse de stockage doit provenir du stockage des engrais d'où provient le chargement transporté ;
2° le chargement d'engrais concerné doit être effectué dans les trois mois qui suivent la date à laquelle l'échantillonnage concerné a été effectué ;
3° la composition des engrais du stockage concerné ne peut pas avoir changé de manière significative entre le moment de l'échantillonnage et celui du transport. Cela signifie, au moins, qu'aucun engrais n'a été ajouté au stockage en question depuis le moment de l'échantillonnage, à l'exception des effluents d'élevage produits dans la même exploitation que celle du stockage, et à la condition qu'il s'agisse d'un ajout d'un type d'engrais qui était déjà présent dans le stockage au moment de l'échantillonnage.
Si, pendant la période de trois mois visée au point 1.2°, deux ou plusieurs chargements provenant du stockage en question sont échantillonnés individuellement en vue de la détermination d'une composition moyenne d'engrais visée à l'article 10.2.3.4, ou si un nouvel échantillon de fosse de stockage est prélevé dans le stockage en question, les conditions suivantes s'appliquent par dérogation à l'alinéa premier :
1° la composition moyenne ou le résultat du nouvel échantillon de fosse de stockage doit être utilisé pour tous les chargements similaires effectués à partir du deuxième jour ouvrable qui suit le jour où la composition moyenne ou le résultat du nouvel échantillon de fosse de stockage a été communiqué via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais ;
2° pour le premier échantillonnage individuel utilisé afin de déterminer la composition moyenne de l'engrais et pour tous les chargements similaires effectués entre l'exécution du premier échantillonnage individuel utilisé afin de déterminer la composition moyenne du fumier et le deuxième jour ouvrable qui suit le jour où la composition moyenne a été communiquée via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais, il peut être opté pour la composition moyenne ou pour le résultat de l'échantillon de la fosse de stockage. Le résultat de l'échantillon de la fosse de stockage ne peut être utilisé que si le délai de trois mois, tel que visé à l'alinéa premier, 2°, n'a pas encore été dépassé ;
3° pour tous les chargements similaires effectués entre l'exécution du nouvel échantillon de fosse de stockage et le deuxième jour ouvrable suivant le jour où les résultats du nouvel échantillon de fosse de stockage sont communiqués via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais, le résultat de l'ancien échantillon de fosse de stockage ou celui du nouvel échantillon de fosse de stockage peut être choisi. Le résultat de l'ancien échantillon de la fosse de stockage ne peut être utilisé que si le délai de trois mois, tel que visé à l'alinéa premier, 2°, n'a pas encore été dépassé.
Si, dans le délai de trois mois visé à l'alinéa premier, 2°, en vue de la détermination de la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, un chargement provenant du stockage concerné fait l'objet d'un échantillonnage individuel visé à l'article 10.2.3.3, le résultat de l'analyse individuelle du chargement doit, par dérogation à l'alinéa premier, être utilisé en vue déterminer la composition des engrais du chargement d'effluents d'élevage ou d'autres engrais concerné.]1
Art. 10.2.3.6. [1 Voor het invullen op de aangifte van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die op de exploitatie opgeslagen waren, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, 3°, moet per opslag de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald worden op basis van een gemiddelde mestsamenstelling als vermeld in artikel 10.2.3.4, die bepaald is op basis van twee of meer vrachten die afkomstig zijn van de betrokken opslag of op basis een putstaal van de betrokken opslag als vermeld in artikel 10.2.3.5, en moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:
1° de eerste individuele monstername die gebruikt is voor het bepalen van de gemiddelde mestsamenstelling of het betrokken putstaal, werd ten vroegste op 1 oktober van het afgelopen kalenderjaar genomen;
2° aan de betrokken opslag werden sinds het moment van de staalname geen meststoffen meer toegevoegd, behalve dierlijke mest die geproduceerd op dezelfde exploitatie als die waar de mestopslag ligt, en op voorwaarde dat het een toevoeging met een mestsoort betreft die op het moment van de staalname al in de mestopslag aanwezig was.
Als voor een opslag er meerdere gemiddelde samenstellingen, meerdere putstalen, of zowel een gemiddelde samenstelling als een putstaal, beschikbaar zijn, die alle voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald op basis van de meest recente monstername.
Als er voor een opslag geen enkele gemiddelde samenstelling en geen enkel putstaal beschikbaar is conform de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald op basis van het gemiddelde van al de individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op de mestsoort die in de betrokken opslag opgeslagen is, en die genomen zijn na 1 januari van het afgelopen jaar. Daarvoor moeten er minimaal twee individuele vrachtanalyses beschikbaar zijn.
[2 Als er voor een opslag geen enkele gemiddelde samenstelling en geen enkel putstaal beschikbaar is conform de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, en er sinds 1 januari van het afgelopen jaar niet minimaal twee individuele vrachtanalyses geanalyseerd zijn die betrekking hebben op de mestsoort die in de betrokken opslag opgeslagen is, wordt de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald op basis van een van de volgende methoden:
1° de gemiddelde mestsamenstelling die bepaald is op basis van twee of meer vrachtanalyses, die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.3.4, met dien verstande dat de stalen genomen zijn tussen 1 januari en uiterlijk 15 februari van het huidige jaar;
2° een putstaal dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.3.5, met dien verstande dat het staal genomen is tussen 1 januari en uiterlijk 15 februari van het huidige jaar;
3° de forfaitaire waarde die opgenomen is in de tabel, vermeld in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd.]2]1
[2 Als er voor een opslag meerdere gemiddelde samenstellingen, meerdere putstalen, of zowel een gemiddelde samenstelling als een putstaal, vermeld in het vierde lid, beschikbaar zijn, wordt de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald op basis van de meest recente monstername.]2
1° de eerste individuele monstername die gebruikt is voor het bepalen van de gemiddelde mestsamenstelling of het betrokken putstaal, werd ten vroegste op 1 oktober van het afgelopen kalenderjaar genomen;
2° aan de betrokken opslag werden sinds het moment van de staalname geen meststoffen meer toegevoegd, behalve dierlijke mest die geproduceerd op dezelfde exploitatie als die waar de mestopslag ligt, en op voorwaarde dat het een toevoeging met een mestsoort betreft die op het moment van de staalname al in de mestopslag aanwezig was.
Als voor een opslag er meerdere gemiddelde samenstellingen, meerdere putstalen, of zowel een gemiddelde samenstelling als een putstaal, beschikbaar zijn, die alle voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald op basis van de meest recente monstername.
Als er voor een opslag geen enkele gemiddelde samenstelling en geen enkel putstaal beschikbaar is conform de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald op basis van het gemiddelde van al de individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op de mestsoort die in de betrokken opslag opgeslagen is, en die genomen zijn na 1 januari van het afgelopen jaar. Daarvoor moeten er minimaal twee individuele vrachtanalyses beschikbaar zijn.
[2 Als er voor een opslag geen enkele gemiddelde samenstelling en geen enkel putstaal beschikbaar is conform de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, en er sinds 1 januari van het afgelopen jaar niet minimaal twee individuele vrachtanalyses geanalyseerd zijn die betrekking hebben op de mestsoort die in de betrokken opslag opgeslagen is, wordt de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald op basis van een van de volgende methoden:
1° de gemiddelde mestsamenstelling die bepaald is op basis van twee of meer vrachtanalyses, die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.3.4, met dien verstande dat de stalen genomen zijn tussen 1 januari en uiterlijk 15 februari van het huidige jaar;
2° een putstaal dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.3.5, met dien verstande dat het staal genomen is tussen 1 januari en uiterlijk 15 februari van het huidige jaar;
3° de forfaitaire waarde die opgenomen is in de tabel, vermeld in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd.]2]1
[2 Als er voor een opslag meerdere gemiddelde samenstellingen, meerdere putstalen, of zowel een gemiddelde samenstelling als een putstaal, vermeld in het vierde lid, beschikbaar zijn, wordt de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald op basis van de meest recente monstername.]2
Art. 10.2.3.6. [1 Pour remplir la déclaration de la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, stockée dans l'exploitation visée à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa, 3°, la composition des engrais des engrais stockés doit être déterminée pour chaque stockage sur la base d'une composition moyenne du fumier visée à l'article 10.2.3.4, qui est déterminée sur la base de deux ou plusieurs chargements provenant du stockage en question ou sur la base d'un échantillon de fosse de stockage du stockage en question visé à l'article 10.2.3.5, et doit satisfaire aux conditions suivantes :
1° le premier échantillonnage individuel utilisé pour déterminer la composition moyenne des engrais ou de l'échantillon de la fosse de stockage concernée a été prélevé au plus tôt le 1er octobre de l'année civile précédente ;
2° des engrais n'ont pas été ajoutés au stockage concerné depuis le moment de l'échantillonnage, à l'exception des effluents d'élevage produits dans la même exploitation que celle du stockage, et à la condition qu'il s'agisse d'un ajout avec un type d'engrais déjà présent dans le stockage au moment de l'échantillonnage.
Lorsqu'il existe plus d'une composition moyenne, plusieurs échantillons de fosse de stockage, ou à la fois une composition moyenne et un échantillon de fosse, disponibles pour le stockage, qui satisfont tous aux conditions énoncées à l'alinéa premier, la composition des engrais stockés est déterminée sur la base de l'échantillonnage le plus récent.
Lorsqu'il n'y a pas de composition moyenne ni d'échantillon de fosse de stockage disponible pour le stockage conformément aux conditions visées à l'alinéa premier, la composition des engrais stockés est déterminée sur la base de la moyenne de toutes les analyses de chargement individuelles relatives au type d'engrais stocké dans le stockage concerné et prélevées après le 1er janvier de l'année précédente. Au moins deux analyses de chargement individuelles doivent être disponibles à cet effet.
[2 Lorsqu'il n'y a pas de composition moyenne ni d'échantillon de fosse de stockage disponible pour le stockage dans les conditions visées à l'alinéa premier et qu'aucune analyse n'a été effectuée depuis le 1er janvier de l'année précédente sur au moins deux analyses de chargement individuelles relatives au type d'engrais stocké dans le stockage en question, une des méthodes suivantes est utilisée en vue de déterminer la composition des engrais stockés :
1° la composition moyenne des engrais déterminée sur la base de deux ou plusieurs analyses de chargement, qui répondent aux conditions visées à l'article 10.2.3.4, étant entendu que les échantillons ont été prélevés entre le 1 janvier et le 15 février au plus tard de l'année en cours ;
2° un échantillon de fosse de stockage répond aux conditions visées à l'article 10.2.3.5, étant entendu que cet échantillon a été prélevé entre le 1 janvier et le 15 février au plus tard de l'année en cours ;
3° la valeur forfaitaire qui est reprise au tableau visée à l'annexe 6, jointe au présent arrêté.]2]1
[2 Lorsque plusieurs compositions moyennes, plusieurs échantillons de puits, ou tant une composition moyenne qu'un échantillon de puits, visés à l'alinéa quatre, sont disponibles pour un stockage, la composition des engrais stockés est déterminée sur la base de l'échantillonnage le plus récent.]2
1° le premier échantillonnage individuel utilisé pour déterminer la composition moyenne des engrais ou de l'échantillon de la fosse de stockage concernée a été prélevé au plus tôt le 1er octobre de l'année civile précédente ;
2° des engrais n'ont pas été ajoutés au stockage concerné depuis le moment de l'échantillonnage, à l'exception des effluents d'élevage produits dans la même exploitation que celle du stockage, et à la condition qu'il s'agisse d'un ajout avec un type d'engrais déjà présent dans le stockage au moment de l'échantillonnage.
Lorsqu'il existe plus d'une composition moyenne, plusieurs échantillons de fosse de stockage, ou à la fois une composition moyenne et un échantillon de fosse, disponibles pour le stockage, qui satisfont tous aux conditions énoncées à l'alinéa premier, la composition des engrais stockés est déterminée sur la base de l'échantillonnage le plus récent.
Lorsqu'il n'y a pas de composition moyenne ni d'échantillon de fosse de stockage disponible pour le stockage conformément aux conditions visées à l'alinéa premier, la composition des engrais stockés est déterminée sur la base de la moyenne de toutes les analyses de chargement individuelles relatives au type d'engrais stocké dans le stockage concerné et prélevées après le 1er janvier de l'année précédente. Au moins deux analyses de chargement individuelles doivent être disponibles à cet effet.
[2 Lorsqu'il n'y a pas de composition moyenne ni d'échantillon de fosse de stockage disponible pour le stockage dans les conditions visées à l'alinéa premier et qu'aucune analyse n'a été effectuée depuis le 1er janvier de l'année précédente sur au moins deux analyses de chargement individuelles relatives au type d'engrais stocké dans le stockage en question, une des méthodes suivantes est utilisée en vue de déterminer la composition des engrais stockés :
1° la composition moyenne des engrais déterminée sur la base de deux ou plusieurs analyses de chargement, qui répondent aux conditions visées à l'article 10.2.3.4, étant entendu que les échantillons ont été prélevés entre le 1 janvier et le 15 février au plus tard de l'année en cours ;
2° un échantillon de fosse de stockage répond aux conditions visées à l'article 10.2.3.5, étant entendu que cet échantillon a été prélevé entre le 1 janvier et le 15 février au plus tard de l'année en cours ;
3° la valeur forfaitaire qui est reprise au tableau visée à l'annexe 6, jointe au présent arrêté.]2]1
[2 Lorsque plusieurs compositions moyennes, plusieurs échantillons de puits, ou tant une composition moyenne qu'un échantillon de puits, visés à l'alinéa quatre, sont disponibles pour un stockage, la composition des engrais stockés est déterminée sur la base de l'échantillonnage le plus récent.]2
Onderafdeling 4. [1 - Het systeem waarbij de mestsamenstellingscijfers gebaseerd worden op een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling van de soort dierlijke mest]1
Sous-section 4. [1 - Le système en vertu duquel les chiffres de la composition des engrais sont basés sur une composition d'engrais spécifique à l'exploitation du type d'effluents d'élevage]1
Art. 10.2.4.1. [1 § 1. Een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling kan alleen gebruikt worden voor het bepalen van de samenstelling van een op de exploitatie geproduceerde soort mengmest die afkomstig is van varkens, waarvan de landbouwer op basis van individuele vrachtanalyses aantoont dat de samenstelling stabiel is.
Een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling kan alleen gebruikt worden voor varkensmest van dezelfde soort dierlijke mest. Als een landbouwer voor een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling kiest, moet hij voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op varkensmest van dezelfde soort dierlijke mest, gebruikmaken van die bedrijfsspecifieke samenstelling.
Als de landbouwer voor de betrokken soort varkensmest over een onderscheiden identificatie beschikt als vermeld in artikel 10.1.1, tweede lid, kan hij in afwijking van het tweede lid per onderscheiden identificatie een afzonderlijke bedrijfsspecifieke mestsamenstelling krijgen. In voorkomend geval gelden al de volgende voorwaarden:
1° de onderscheiden bedrijfsspecifieke mestsamenstellingswaarde wordt gedurende het volledige kalenderjaar voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op de onderscheiden mestsoort, gebruikt;
2° voor de toepassing van deze onderafdeling wordt per afzonderlijke bedrijfsspecifieke mestsamenstelling alleen rekening gehouden met individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op de betrokken onderscheiden mestsoort;
3° voor elk van de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstellingen afzonderlijk wordt voldaan waan de voorwaarden in deze onderafdeling.
De minister kan nadere regels stellen aangaande de wijze waarop een onderscheiden identificatie gebruikt moet worden en aangaande de voorwaarden, vermeld in het derde lid, die vervuld moeten zijn, als gebruik gemaakt wordt van een onderscheiden identificatie.
§ 2. Als voor een bepaalde mestsoort de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, bepaald wordt op basis van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, moet gedurende het volledige kalenderjaar voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op die mestsoort, de bedrijfsspecifieke mestsamenstellingswaarde gebruikt worden.
In afwijking van het eerste lid kan de landbouwer die in de loop van een kalenderjaar voor een betrokken mestsoort nog een of meer individuele vrachtanalyses moet laten uitvoeren om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.4.2, voor de betrokken mestsoort in de loop van het kalenderjaar met de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling starten. In voorkomend geval kan voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op de betrokken mestsoort en die zich voordoen vóór de melding van de Mestbank, vermeld in artikel 10.2.4.3, § 2, tweede lid, gebruikgemaakt worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2 vraagt de landbouwer die voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort gebruikmaakt van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling en waarvoor, ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden, voor een beperkte periode of een beperkte hoeveelheid meststoffen, de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is voor die mestsoort, aan de Mestbank de toestemming om voor een beperkte periode of een beperkte hoeveelheid meststoffen, voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruik te maken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
De landbouwer vraagt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de toestemming, vermeld in het eerste lid, en vermeldt daarbij de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is.
De Mestbank brengt de landbouwer via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van haar beslissing. Als de Mestbank haar toestemming geeft om tijdelijk, voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruik te maken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, vermeldt ze onder welke voorwaarden en voor welke periode gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
De periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint ten vroegste vanaf het moment van de toestemming van de Mestbank. In afwijking daarvan kan de landbouwer, bij het vragen van de toestemming, vermeld in het tweede lid, motiveren dat er dringend meststoffen van het bedrijf afgevoerd moesten worden, en verzoeken om de periode waarin voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te laten beginnen op het moment dat de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief was, zich hebben voorgedaan. In voorkomend geval kan de Mestbank beslissen dat de periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint voor het moment van de toestemming van de Mestbank.
Met de individuele vrachtanalyses die uitgevoerd werden in de periode waarvoor de Mestbank toestemming had gegeven om het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te gebruiken, wordt als volgt rekening gehouden:
1° ze worden niet beschouwd als individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht als vermeld in artikel 10.2.4.4, § 1;
2° ze worden niet in rekening gebracht bij de controle of de samenstelling van de betrokken mestsoort nog altijd stabiel is, vermeld in artikel 10.2.4.4, § 2.
Als de periode, vermeld in het vierde lid, niet eindigt op een bepaalde datum, deelt de landbouwer via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket of met een beveiligde zending mee vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. Die melding moet gedaan worden uiterlijk veertien dagen na het moment vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. Vanaf het moment van de melding moet voldaan worden aan al de onderstaande voorwaarden:
1° de landbouwer moet voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort opnieuw gebruikmaken van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling en hij kan niet langer gebruikmaken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3;
2° de individuele vrachtanalyses die uitgevoerd worden op vrachten van de betrokken mestsoort worden beschouwd als individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht als vermeld in artikel 10.2.4.4, § 1, en worden in rekening gebracht bij de controle of de samenstelling van de betrokken mestsoort nog altijd stabiel is, vermeld in artikel 10.2.4.4, § 2.]1
Een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling kan alleen gebruikt worden voor varkensmest van dezelfde soort dierlijke mest. Als een landbouwer voor een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling kiest, moet hij voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op varkensmest van dezelfde soort dierlijke mest, gebruikmaken van die bedrijfsspecifieke samenstelling.
Als de landbouwer voor de betrokken soort varkensmest over een onderscheiden identificatie beschikt als vermeld in artikel 10.1.1, tweede lid, kan hij in afwijking van het tweede lid per onderscheiden identificatie een afzonderlijke bedrijfsspecifieke mestsamenstelling krijgen. In voorkomend geval gelden al de volgende voorwaarden:
1° de onderscheiden bedrijfsspecifieke mestsamenstellingswaarde wordt gedurende het volledige kalenderjaar voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op de onderscheiden mestsoort, gebruikt;
2° voor de toepassing van deze onderafdeling wordt per afzonderlijke bedrijfsspecifieke mestsamenstelling alleen rekening gehouden met individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op de betrokken onderscheiden mestsoort;
3° voor elk van de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstellingen afzonderlijk wordt voldaan waan de voorwaarden in deze onderafdeling.
De minister kan nadere regels stellen aangaande de wijze waarop een onderscheiden identificatie gebruikt moet worden en aangaande de voorwaarden, vermeld in het derde lid, die vervuld moeten zijn, als gebruik gemaakt wordt van een onderscheiden identificatie.
§ 2. Als voor een bepaalde mestsoort de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, bepaald wordt op basis van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, moet gedurende het volledige kalenderjaar voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op die mestsoort, de bedrijfsspecifieke mestsamenstellingswaarde gebruikt worden.
In afwijking van het eerste lid kan de landbouwer die in de loop van een kalenderjaar voor een betrokken mestsoort nog een of meer individuele vrachtanalyses moet laten uitvoeren om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.4.2, voor de betrokken mestsoort in de loop van het kalenderjaar met de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling starten. In voorkomend geval kan voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op de betrokken mestsoort en die zich voordoen vóór de melding van de Mestbank, vermeld in artikel 10.2.4.3, § 2, tweede lid, gebruikgemaakt worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2 vraagt de landbouwer die voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort gebruikmaakt van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling en waarvoor, ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden, voor een beperkte periode of een beperkte hoeveelheid meststoffen, de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is voor die mestsoort, aan de Mestbank de toestemming om voor een beperkte periode of een beperkte hoeveelheid meststoffen, voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruik te maken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
De landbouwer vraagt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de toestemming, vermeld in het eerste lid, en vermeldt daarbij de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is.
De Mestbank brengt de landbouwer via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van haar beslissing. Als de Mestbank haar toestemming geeft om tijdelijk, voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruik te maken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, vermeldt ze onder welke voorwaarden en voor welke periode gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
De periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint ten vroegste vanaf het moment van de toestemming van de Mestbank. In afwijking daarvan kan de landbouwer, bij het vragen van de toestemming, vermeld in het tweede lid, motiveren dat er dringend meststoffen van het bedrijf afgevoerd moesten worden, en verzoeken om de periode waarin voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te laten beginnen op het moment dat de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief was, zich hebben voorgedaan. In voorkomend geval kan de Mestbank beslissen dat de periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint voor het moment van de toestemming van de Mestbank.
Met de individuele vrachtanalyses die uitgevoerd werden in de periode waarvoor de Mestbank toestemming had gegeven om het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te gebruiken, wordt als volgt rekening gehouden:
1° ze worden niet beschouwd als individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht als vermeld in artikel 10.2.4.4, § 1;
2° ze worden niet in rekening gebracht bij de controle of de samenstelling van de betrokken mestsoort nog altijd stabiel is, vermeld in artikel 10.2.4.4, § 2.
Als de periode, vermeld in het vierde lid, niet eindigt op een bepaalde datum, deelt de landbouwer via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket of met een beveiligde zending mee vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. Die melding moet gedaan worden uiterlijk veertien dagen na het moment vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. Vanaf het moment van de melding moet voldaan worden aan al de onderstaande voorwaarden:
1° de landbouwer moet voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort opnieuw gebruikmaken van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling en hij kan niet langer gebruikmaken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3;
2° de individuele vrachtanalyses die uitgevoerd worden op vrachten van de betrokken mestsoort worden beschouwd als individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht als vermeld in artikel 10.2.4.4, § 1, en worden in rekening gebracht bij de controle of de samenstelling van de betrokken mestsoort nog altijd stabiel is, vermeld in artikel 10.2.4.4, § 2.]1
Art. 10.2.4.1. [1 § 1er. Une composition des engrais spécifique à l'exploitation ne peut être utilisée que pour déterminer la composition d'un type de fumier mixte provenant de porcs, dont l'agriculteur peut démontrer la stabilité de la composition par des analyses de chargement individuelles.
Une composition des engrais spécifique à l'exploitation ne peut être utilisée que pour le lisier de porc provenant du même type d'effluents d'élevage. Lorsqu'un agriculteur choisit une composition des engrais spécifique à l'exploitation, il utilise cette composition pour tous les cas visés à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa, qui concernent le lisier de porcs du même type d'effluents d'élevage.
Par dérogation au deuxième alinéa, si l'agriculteur dispose d'une identification distincte pour le type de lisier porcin concerné visé à l'article 10.1.1, deuxième alinéa, il peut se voir attribuer une composition des engrais propre à l'exploitation pour chaque identification distincte. Le cas échéant, toutes les conditions suivantes s'appliquent :
1° la valeur distincte de la composition des engrais spécifique à l'exploitation est utilisée tout au long de l'année civile pour tous les cas visés à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa, qui concernent les différents types d'engrais ;
2° aux fins de l'application de la présente sous-section, seules les analyses de chargement individuelles relatives aux différents types d'engrais concernés sont prises en compte pour chaque composition des engrais propre à l'exploitation ;
3° pour chacune des compositions des engrais spécifiques à l'exploitation en question, les conditions de la présente sous-section sont remplies individuellement.
Le Ministre peut fixer des modalités relatives à la manière dont une identification distincte doit être utilisée ainsi qu'aux conditions prévues au troisième alinéa, qui doivent être remplies lorsqu'une identification distincte est utilisée.
§ 2. Lorsque la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, est déterminée pour un type donné d'engrais sur la base d'une composition des engrais spécifique à l'exploitation, la valeur de la composition spécifique à l'exploitation doit être utilisée tout au long de l'année civile pour tous les cas visés à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa, qui concerne ce type d'engrais.
Par dérogation à l'alinéa premier, l'agriculteur qui, au cours d'une année civile, doit faire effectuer une ou plusieurs analyses de chargement individuelles pour un type d'engrais donné afin de se conformer aux conditions énoncées à l'article 10.2.4.2 pour le type d'engrais concerné peut commencer avec la composition des engrais spécifique à l'exploitation au cours de l'année civile. Le cas échéant, le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé pour tous les cas visés à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa, qui concernent le type d'engrais concerné et qui se produisent avant la notification à la Banque d'engrais visée à l'article 10.2.4.3, § 2, deuxième alinéa.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 2, l'agriculteur qui utilise une composition d'engrais spécifique à l'exploitation pour une exploitation et un type d'engrais donnés, et pour lequel, en raison de circonstances exceptionnelles, la composition des engrais spécifique à l'exploitation concernée n'est plus représentative du type d'engrais en question pour une période limitée ou une quantité limitée d'engrais, sollicite à la Banque d'engrais l'autorisation d'utiliser le système mentionné à la sous-section 3 pour une période limitée ou une quantité limitée d'engrais, en vue de déterminer la composition du type d'engrais déterminé.
L'agriculteur sollicite l'autorisation visée à l'alinéa premier au moyen du guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais, en indiquant les circonstances exceptionnelles en conséquence desquelles la composition d'engrais spécifique à l'exploitation en question n'est plus représentative.
La Banque d'engrais informe l'agriculteur de sa décision via le guichet internet qu'elle met à sa disposition. Si la Banque d'engrais autorise l'utilisation temporaire du système visé à la sous-section 3 pour déterminer la composition du type d'engrais concerné, elle indique les conditions dans lesquelles et la période pour laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé.
La période durant laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé prend cours au plus tôt à partir du moment où la Banque d'engrais donne son autorisation. Par dérogation à ce qui précède, l'agriculteur peut, lorsqu'il sollicite l'autorisation visée au deuxième alinéa, justifier la nécessité urgente d'enlever les engrais de l'exploitation et demander que la période pour laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé pour déterminer la composition du type d'engrais concerné commence à courir à partir du moment où se sont produites les circonstances exceptionnelles en conséquence desquelles la composition des engrais spécifique de l'exploitation concernée n'était plus représentative. Le cas échéant, la Banque d'engrais peut décider que la période pendant laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé commence avant la date à laquelle la Banque d'engrais a donné son autorisation.
Les analyses de chargement individuelles effectuées pendant la période pour laquelle la Banque d'engrais a autorisé l'utilisation du système visé à la sous-section 3 sont prises en compte comme suit :
1° elles ne sont pas considérées comme des analyses de chargement individuelles d'un chargement similaire au sens de l'article 10.2.4.4, § 1er ;
2° elles ne sont pas prises en compte pour vérifier si la composition du type d'engrais concerné est encore stable, ainsi qu'indiqué à l'article 10.2.4.4, § 2.
Lorsque la période visée au quatrième alinéa ne s'achève pas à une date déterminée, l'agriculteur communique via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais ou par envoi sécurisé le moment à partir duquel les circonstances exceptionnelles en conséquence desquelles la composition des engrais spécifique de l'exploitation concernée n'est plus représentative n'affectent plus la composition du type d'engrais en question. Ladite notification doit être faite au plus tard quatorze jours après le moment où les circonstances exceptionnelles en conséquence desquelles la composition des engrais spécifique de l'exploitation concernée n'est plus représentative n'affectent plus la composition des engrais du type d'engrais concerné. A partir du moment de la notification, toutes les conditions suivantes doivent être respectées :
1° l'agriculteur doit revenir à la composition des engrais spécifique à l'exploitation en vue de déterminer la composition des engrais concernée, et ne peut plus utiliser le système visé à la sous-section 3 ;
2° les analyses de chargement individuelles effectuées sur des chargements du type d'engrais concerné sont considérées comme des analyses de chargement individuelles d'un type de chargement similaire au sens de l'article 10.2.4.4, § 1er, et sont prises en compte afin de vérifier si la composition du type d'engrais concerné est encore stable, au sens de l'article 10.2.4.4, § 2.]1
Une composition des engrais spécifique à l'exploitation ne peut être utilisée que pour le lisier de porc provenant du même type d'effluents d'élevage. Lorsqu'un agriculteur choisit une composition des engrais spécifique à l'exploitation, il utilise cette composition pour tous les cas visés à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa, qui concernent le lisier de porcs du même type d'effluents d'élevage.
Par dérogation au deuxième alinéa, si l'agriculteur dispose d'une identification distincte pour le type de lisier porcin concerné visé à l'article 10.1.1, deuxième alinéa, il peut se voir attribuer une composition des engrais propre à l'exploitation pour chaque identification distincte. Le cas échéant, toutes les conditions suivantes s'appliquent :
1° la valeur distincte de la composition des engrais spécifique à l'exploitation est utilisée tout au long de l'année civile pour tous les cas visés à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa, qui concernent les différents types d'engrais ;
2° aux fins de l'application de la présente sous-section, seules les analyses de chargement individuelles relatives aux différents types d'engrais concernés sont prises en compte pour chaque composition des engrais propre à l'exploitation ;
3° pour chacune des compositions des engrais spécifiques à l'exploitation en question, les conditions de la présente sous-section sont remplies individuellement.
Le Ministre peut fixer des modalités relatives à la manière dont une identification distincte doit être utilisée ainsi qu'aux conditions prévues au troisième alinéa, qui doivent être remplies lorsqu'une identification distincte est utilisée.
§ 2. Lorsque la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, est déterminée pour un type donné d'engrais sur la base d'une composition des engrais spécifique à l'exploitation, la valeur de la composition spécifique à l'exploitation doit être utilisée tout au long de l'année civile pour tous les cas visés à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa, qui concerne ce type d'engrais.
Par dérogation à l'alinéa premier, l'agriculteur qui, au cours d'une année civile, doit faire effectuer une ou plusieurs analyses de chargement individuelles pour un type d'engrais donné afin de se conformer aux conditions énoncées à l'article 10.2.4.2 pour le type d'engrais concerné peut commencer avec la composition des engrais spécifique à l'exploitation au cours de l'année civile. Le cas échéant, le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé pour tous les cas visés à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa, qui concernent le type d'engrais concerné et qui se produisent avant la notification à la Banque d'engrais visée à l'article 10.2.4.3, § 2, deuxième alinéa.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 2, l'agriculteur qui utilise une composition d'engrais spécifique à l'exploitation pour une exploitation et un type d'engrais donnés, et pour lequel, en raison de circonstances exceptionnelles, la composition des engrais spécifique à l'exploitation concernée n'est plus représentative du type d'engrais en question pour une période limitée ou une quantité limitée d'engrais, sollicite à la Banque d'engrais l'autorisation d'utiliser le système mentionné à la sous-section 3 pour une période limitée ou une quantité limitée d'engrais, en vue de déterminer la composition du type d'engrais déterminé.
L'agriculteur sollicite l'autorisation visée à l'alinéa premier au moyen du guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais, en indiquant les circonstances exceptionnelles en conséquence desquelles la composition d'engrais spécifique à l'exploitation en question n'est plus représentative.
La Banque d'engrais informe l'agriculteur de sa décision via le guichet internet qu'elle met à sa disposition. Si la Banque d'engrais autorise l'utilisation temporaire du système visé à la sous-section 3 pour déterminer la composition du type d'engrais concerné, elle indique les conditions dans lesquelles et la période pour laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé.
La période durant laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé prend cours au plus tôt à partir du moment où la Banque d'engrais donne son autorisation. Par dérogation à ce qui précède, l'agriculteur peut, lorsqu'il sollicite l'autorisation visée au deuxième alinéa, justifier la nécessité urgente d'enlever les engrais de l'exploitation et demander que la période pour laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé pour déterminer la composition du type d'engrais concerné commence à courir à partir du moment où se sont produites les circonstances exceptionnelles en conséquence desquelles la composition des engrais spécifique de l'exploitation concernée n'était plus représentative. Le cas échéant, la Banque d'engrais peut décider que la période pendant laquelle le système visé à la sous-section 3 peut être utilisé commence avant la date à laquelle la Banque d'engrais a donné son autorisation.
Les analyses de chargement individuelles effectuées pendant la période pour laquelle la Banque d'engrais a autorisé l'utilisation du système visé à la sous-section 3 sont prises en compte comme suit :
1° elles ne sont pas considérées comme des analyses de chargement individuelles d'un chargement similaire au sens de l'article 10.2.4.4, § 1er ;
2° elles ne sont pas prises en compte pour vérifier si la composition du type d'engrais concerné est encore stable, ainsi qu'indiqué à l'article 10.2.4.4, § 2.
Lorsque la période visée au quatrième alinéa ne s'achève pas à une date déterminée, l'agriculteur communique via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais ou par envoi sécurisé le moment à partir duquel les circonstances exceptionnelles en conséquence desquelles la composition des engrais spécifique de l'exploitation concernée n'est plus représentative n'affectent plus la composition du type d'engrais en question. Ladite notification doit être faite au plus tard quatorze jours après le moment où les circonstances exceptionnelles en conséquence desquelles la composition des engrais spécifique de l'exploitation concernée n'est plus représentative n'affectent plus la composition des engrais du type d'engrais concerné. A partir du moment de la notification, toutes les conditions suivantes doivent être respectées :
1° l'agriculteur doit revenir à la composition des engrais spécifique à l'exploitation en vue de déterminer la composition des engrais concernée, et ne peut plus utiliser le système visé à la sous-section 3 ;
2° les analyses de chargement individuelles effectuées sur des chargements du type d'engrais concerné sont considérées comme des analyses de chargement individuelles d'un type de chargement similaire au sens de l'article 10.2.4.4, § 1er, et sont prises en compte afin de vérifier si la composition du type d'engrais concerné est encore stable, au sens de l'article 10.2.4.4, § 2.]1
Art. 10.2.4.2. [1 § 1. Om aan te tonen dat de samenstelling van een bepaalde op de exploitatie geproduceerde soort varkensmest stabiel is, wordt rekening gehouden met al de individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten.
Er moeten minimaal vier individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten beschikbaar zijn.
Zowel voor stikstof als voor fosfaat wordt op basis van al de beschikbare individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten, het verschil bepaald tussen het analyseresultaat met de hoogste samenstelling, uitgedrukt respectievelijk in kg N of in kg P2O5, en het analyseresultaat met de laagste samenstelling, uitgedrukt respectievelijk in kg N of in kg P2O5.
De samenstelling van een bepaalde op de exploitatie geproduceerde soort varkensmest is stabiel als het verschil, berekend conform het derde lid, zowel voor stikstof als voor fosfaat, kleiner is dan het toegelaten verschil, vermeld in de volgende tabel, rekening houdend met het aantal individuele vrachtanalyses op basis waarvan het verschil berekend werd:
Er moeten minimaal vier individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten beschikbaar zijn.
Zowel voor stikstof als voor fosfaat wordt op basis van al de beschikbare individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten, het verschil bepaald tussen het analyseresultaat met de hoogste samenstelling, uitgedrukt respectievelijk in kg N of in kg P2O5, en het analyseresultaat met de laagste samenstelling, uitgedrukt respectievelijk in kg N of in kg P2O5.
De samenstelling van een bepaalde op de exploitatie geproduceerde soort varkensmest is stabiel als het verschil, berekend conform het derde lid, zowel voor stikstof als voor fosfaat, kleiner is dan het toegelaten verschil, vermeld in de volgende tabel, rekening houdend met het aantal individuele vrachtanalyses op basis waarvan het verschil berekend werd:
Art. 10.2.4.2. [1 § 1er. Afin de démontrer que la composition d'un type particulier de lisier de porc produit sur l'exploitation est stable, toutes les analyses de chargement individuelles relatives à des chargements similaires sont prises en compte.
Il convient de disposer d'au moins quatre analyses de chargement individuelles couvrant des chargements similaires.
Pour l'azote comme pour le phosphate, la différence entre le résultat d'analyse avec la composition la plus élevée, exprimée respectivement en kg N ou en kg P2O5, et la composition la plus faible, exprimée respectivement en kg N ou kg P2O5, est déterminée sur la base de toutes les analyses de chargement individuelles disponibles pour des chargements similaires.
La composition d'un type particulier de lisier de porc produit sur l'exploitation est stable si la différence, calculée conformément au troisième alinéa, tant pour l'azote que pour le phosphate, est inférieure à la différence admissible, ainsi qu'indiqué dans le tableau suivant, compte tenu du nombre d'analyses de chargement individuelles sur la base desquelles la différence a été calculée :
Il convient de disposer d'au moins quatre analyses de chargement individuelles couvrant des chargements similaires.
Pour l'azote comme pour le phosphate, la différence entre le résultat d'analyse avec la composition la plus élevée, exprimée respectivement en kg N ou en kg P2O5, et la composition la plus faible, exprimée respectivement en kg N ou kg P2O5, est déterminée sur la base de toutes les analyses de chargement individuelles disponibles pour des chargements similaires.
La composition d'un type particulier de lisier de porc produit sur l'exploitation est stable si la différence, calculée conformément au troisième alinéa, tant pour l'azote que pour le phosphate, est inférieure à la différence admissible, ainsi qu'indiqué dans le tableau suivant, compte tenu du nombre d'analyses de chargement individuelles sur la base desquelles la différence a été calculée :
| Aantal individuele vrachtanalyses op basis waarvan het verschil berekend werd | Toegelaten verschil, uitgedrukt in kg N per ton | Toegelaten verschil, uitgedrukt in kg P2O5 per ton |
| 4 | 0,80 | 1,60 |
| 5 | 0,80 | 1,60 |
| 6 | 1,20 | 2,00 |
| 7 | 1,60 | 2,40 |
| 8 | 2,00 | 3,00 |
| 9 | 2,40 | 3,60 |
| 10 of meer | 3,00 | 4,40 |
§ 2. Voor de toetsing aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, wordt rekening gehouden met alle individuele vrachtanalyses die vanaf 1 januari 2018 via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket bezorgd zijn en die betrekking hebben op soortgelijke vrachten.
In afwijking van het eerste lid kunnen landbouwers die voor 1 januari 2018 regelmatig stalen namen van soortgelijke vrachten, aan de Mestbank via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket vragen dat ook met die stalen rekening wordt gehouden. De Mestbank deelt haar beslissing mee via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket en vermeldt daarbij met welke individuele vrachtanalyses die genomen zijn voor 1 januari 2018, er rekening zal worden gehouden.
De Mestbank voorziet in een automatische validatie van alle ontvangen vrachtanalyses. Voor de toetsing aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, wordt alleen rekening gehouden met vrachtanalyses die via het systeem gevalideerd zijn. Als een vrachtanalyse niet door het systeem gevalideerd wordt, informeert de Mestbank de betrokken landbouwer via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket en vermeldt daarbij de reden van niet-validatie.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2 kan de Mestbank in voorkomend geval op gemotiveerd verzoek van de landbouwer beslissen dat er geen rekening gehouden wordt met de resultaten van bepaalde individuele vrachtanalyses. Als er met bepaalde individuele vrachtanalyses geen rekening wordt gehouden, wordt dat op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket vermeld.
Als een landbouwer in een bepaald kalenderjaar voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingswaarden heeft gebruikt, wordt in afwijking van het eerste lid geen rekening gehouden met individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op die mestsoort en die genomen zijn voor het kalenderjaar waarin voor die mestsoort het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingswaarden gebruikt werd.
§ 4. Als een landbouwer voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstellingswaarden gebruikt en een herrekening van zijn bedrijfsspecifieke mestsamenstellingswaarde wil, meldt hij dat aan de Mestbank via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket en vermeldt hij waarom hij voor de betrokken mestsoort een herrekening wil.
Bij een verzoek om herrekening als vermeld in het eerste lid, wordt, in afwijking van paragraaf 2 voor de toetsing aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, alleen rekening gehouden met individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten en die uitgevoerd zijn nadat de landbouwer een melding als vermeld in het eerste lid, gedaan heeft.]1
| Nombre d'analyses de chargements individuelles sur la base desquelles la différence a été calculée | Différence autorisée exprimée en kg N par tonne | Différence autorisée exprimée en kg P2O5 par tonne |
| 4 | 0,80 | 1,60 |
| 5 | 0,80 | 1,60 |
| 6 | 1,20 | 2,00 |
| 7 | 1,60 | 2,40 |
| 8 | 2,00 | 3,00 |
| 9 | 2,40 | 3,60 |
| 10 ou davantage | 3,00 | 4,40 |
§ 2. Dans le cadre du respect des conditions visées au § 1er, il est tenu compte de toutes les analyses de chargement individuelles qui ont été fournies par l'intermédiaire du guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais à partir du 1er janvier 2018 et qui concernent des chargements similaires.
Par dérogation à l'alinéa premier, les agriculteurs qui prélevaient régulièrement des échantillons de chargements similaires avant le 1er janvier 2018 peuvent demander que ces échantillons soient pris en compte à la Banque d'engrais via le guichet internet mis à disposition par cette dernière. La Banque d'engrais notifie sa décision par l'intermédiaire du guichet internet mis à disposition par ses soins, en indiquant les analyses de chargement individuelles qui ont été effectuées avant le 1er janvier 2018 et qui seront prises en compte.
La Banque d'engrais assure la validation automatique de toutes les analyses de chargement reçues. Dans le cadre du respect des conditions visées au § 1er, seules les analyses de chargement validées par le système sont prises en compte. Lorsqu'une analyse de chargement n'est pas validée par le système, la Banque d'engrais en informe l'agriculteur concerné via le guichet internet mis à disposition par ses soins, en indiquant le motif de la non-validation.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 2, la Banque d'engrais peut décider, le cas échéant, à la demande motivée de l'agriculteur, que les résultats de certaines analyses de chargement individuelles ne soient pas pris en compte. Lorsque certaines analyses de chargement individuelles ne sont pas prises en compte, la Banque d'engrais le mentionne sur le guichet internet qu'elle met à disposition.
Par dérogation à l'alinéa premier, lorsqu'un agriculteur a utilisé le système des valeurs forfaitaires de composition des engrais pour un certain type d'exploitation et de lisier au cours d'une année civile donnée, les analyses de chargement individuelles relatives à ce type d'engrais et prises pour l'année civile au cours de laquelle le système des valeurs forfaitaires de composition des engrais a été utilisé pour le type d'engrais en question ne sont pas prises en compte.
§ 4. Lorsqu'un agriculteur utilise le système des valeurs de composition des engrais spécifique à l'exploitation pour une exploitation donnée et pour un certain type d'engrais, et qu'il souhaite recalculer la valeur de composition des engrais spécifique à l'exploitation, il en informe la Banque d'engrais par l'intermédiaire du guichet internet mis à disposition par cette dernière et explique pourquoi il souhaite un nouveau calcul du type d'engrais concerné.
Dans le cas d'une demande de nouveau calcul telle que visée à l'alinéa premier, par dérogation au paragraphe 2 pour l'évaluation du respect des conditions visées au § 1er, seules les analyses de chargement individuelles relatives à des chargements similaires et effectuées après que l'agriculteur a procédé à la notification visée à l'alinéa premier sont prises en compte.]1
Art. 10.2.4.3. [1 § 1. De resultaten van individuele vrachtanalyses worden via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket bezorgd. De ontvangen resultaten worden automatisch getoetst aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.4.2, § 1.
Als op basis van de ontvangen resultaten blijkt dat de samenstelling van een bepaalde op de exploitatie geproduceerde soort varkensmest stabiel is, brengt de Mestbank via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de betrokken landbouwer op de hoogte en deelt daarbij de gemiddelde samenstelling, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, mee.
§ 2. De landbouwer die voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, wil bepalen op basis van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling als vermeld in artikel 10.2.4.1, § 1, derde lid, 3°, deelt dat mee aan de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
De Mestbank deelt de landbouwer binnen dertig dagen mee of de landbouwer voor een bepaalde exploitatie en voor de betrokken mestsoort de hoeveelheid meststoffen kan bepalen op basis van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling en deelt daarbij de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, voor de betrokken mestsoort mee. De Mestbank vermeldt ook op basis van welke individuele vrachtanalyses de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling is berekend.
De landbouwer moet vanaf de melding van de Mestbank, vermeld in het tweede lid, voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op de betrokken mestsoort de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling gebruiken.]1
Als op basis van de ontvangen resultaten blijkt dat de samenstelling van een bepaalde op de exploitatie geproduceerde soort varkensmest stabiel is, brengt de Mestbank via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de betrokken landbouwer op de hoogte en deelt daarbij de gemiddelde samenstelling, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, mee.
§ 2. De landbouwer die voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, wil bepalen op basis van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling als vermeld in artikel 10.2.4.1, § 1, derde lid, 3°, deelt dat mee aan de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
De Mestbank deelt de landbouwer binnen dertig dagen mee of de landbouwer voor een bepaalde exploitatie en voor de betrokken mestsoort de hoeveelheid meststoffen kan bepalen op basis van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling en deelt daarbij de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, voor de betrokken mestsoort mee. De Mestbank vermeldt ook op basis van welke individuele vrachtanalyses de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling is berekend.
De landbouwer moet vanaf de melding van de Mestbank, vermeld in het tweede lid, voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op de betrokken mestsoort de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling gebruiken.]1
Art. 10.2.4.3. [1 § 1er. Les résultats des analyses de chargement individuelles sont transmis via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais. Les résultats reçus sont automatiquement comparés aux conditions visées à l'article 10.2.4.2 § 1er.
Lorsque, sur la base des résultats obtenus, il apparaît que la composition d'un type particulier de lisier porcin produit sur l'exploitation est stable, la Banque d'engrais en informe l'agriculteur concerné via le guichet internet qu'elle met à disposition, en indiquant la composition moyenne, exprimée en kg de N et en kg de P2O5,.
§ 2. L'agriculteur qui souhaite déterminer la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, pour une exploitation donnée et pour un certain type d'engrais, sur la base d'une composition des engrais spécifique à l'exploitation visée à l'article 10.2.4.1, § 1er, troisième alinéa,3°, en informe la Banque d'engrais, par l'intermédiaire du guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais.
Dans un délai de trente jours, la Banque d'engrais fait savoir à l'agriculteur si celui-ci est en mesure de déterminer la quantité d'engrais à partir d'une composition des engrais spécifique à l'exploitation pour une exploitation donnée, et pour le type d'engrais concerné, en indiquant la composition des engrais spécifique à l'exploitation exprimée en kg de N et en kg de P2O5, pour le type d'engrais concerné. La Banque d'engrais mentionne également les analyses de chargement individuelles sur la base desquelles la composition des engrais spécifique à l'entreprise a été calculée.
A partir de la date de notification de la Banque d'engrais visée au deuxième alinéa, l'agriculteur doit utiliser la composition des engrais spécifique à l'exploitation concernée pour tous les cas visés à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa, qui concernent le type d'engrais concerné.]1
Lorsque, sur la base des résultats obtenus, il apparaît que la composition d'un type particulier de lisier porcin produit sur l'exploitation est stable, la Banque d'engrais en informe l'agriculteur concerné via le guichet internet qu'elle met à disposition, en indiquant la composition moyenne, exprimée en kg de N et en kg de P2O5,.
§ 2. L'agriculteur qui souhaite déterminer la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, pour une exploitation donnée et pour un certain type d'engrais, sur la base d'une composition des engrais spécifique à l'exploitation visée à l'article 10.2.4.1, § 1er, troisième alinéa,3°, en informe la Banque d'engrais, par l'intermédiaire du guichet internet mis à sa disposition par la Banque d'engrais.
Dans un délai de trente jours, la Banque d'engrais fait savoir à l'agriculteur si celui-ci est en mesure de déterminer la quantité d'engrais à partir d'une composition des engrais spécifique à l'exploitation pour une exploitation donnée, et pour le type d'engrais concerné, en indiquant la composition des engrais spécifique à l'exploitation exprimée en kg de N et en kg de P2O5, pour le type d'engrais concerné. La Banque d'engrais mentionne également les analyses de chargement individuelles sur la base desquelles la composition des engrais spécifique à l'entreprise a été calculée.
A partir de la date de notification de la Banque d'engrais visée au deuxième alinéa, l'agriculteur doit utiliser la composition des engrais spécifique à l'exploitation concernée pour tous les cas visés à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa, qui concernent le type d'engrais concerné.]1
Art. 10.2.4.4. [1 § 1. De landbouwer die voor een bepaalde mestsoort een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling gebruikt, toont jaarlijks via minimaal één individuele vrachtanalyse van een soortgelijke vracht aan dat die mestsoort over een stabiele samenstelling beschikt.
In afwijking van het eerste lid moet de landbouwer over minimaal twee individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht beschikken in het eerste kalenderjaar dat hij voor een bepaalde exploitatie en voor de betrokken mestsoort voor het volledige kalenderjaar gebruikmaakt van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling.
§ 2. Voor elke landbouwer die voor een bepaalde exploitatie gebruikmaakt van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, wordt jaarlijks tegen 1 januari gecontroleerd of de samenstelling van de betrokken mestsoort nog altijd stabiel is.
De samenstelling van de betrokken mestsoort is nog altijd stabiel als de betrokken landbouwer minimaal beschikt over een aantal individuele vrachtanalyses als vermeld in paragraaf 1, en op voorwaarde dat voor alle betrokken individuele vrachtanalyses, aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het verschil tussen de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, uitgedrukt in kg N, en de samenstelling, uitgedrukt in kg N, vermeld op de betrokken individuele vrachtanalyse, is kleiner dan 0,75 kg N;
2° het verschil tussen de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, uitgedrukt in kg P2O5, en de samenstelling, uitgedrukt in kg P2O5, die vermeld is op de betrokken individuele vrachtanalyse, is kleiner dan 1 kg P2O5.
De betrokken individuele vrachtanalyses die gebruikt worden voor de beoordeling, vermeld in het tweede lid, zijn al de individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten en waarvan de resultaten niet gebruikt werden voor de berekening van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, en niet al bij een eerdere beoordeling als vermeld in het tweede lid, meegenomen werden.
Voor de beoordeling, vermeld in het tweede lid, wordt zowel rekening gehouden met individuele vrachtanalyses die uitgevoerd zijn in opdracht van de betrokken landbouwer, als met individuele vrachtanalyses die uitgevoerd zijn in opdracht van de Mestbank of derden.
De Mestbank vermeldt het resultaat van de beoordeling op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket en vermeldt daarbij de individuele vrachtanalyses op basis waarvan de beoordeling gedaan is.]1
In afwijking van het eerste lid moet de landbouwer over minimaal twee individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht beschikken in het eerste kalenderjaar dat hij voor een bepaalde exploitatie en voor de betrokken mestsoort voor het volledige kalenderjaar gebruikmaakt van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling.
§ 2. Voor elke landbouwer die voor een bepaalde exploitatie gebruikmaakt van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, wordt jaarlijks tegen 1 januari gecontroleerd of de samenstelling van de betrokken mestsoort nog altijd stabiel is.
De samenstelling van de betrokken mestsoort is nog altijd stabiel als de betrokken landbouwer minimaal beschikt over een aantal individuele vrachtanalyses als vermeld in paragraaf 1, en op voorwaarde dat voor alle betrokken individuele vrachtanalyses, aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het verschil tussen de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, uitgedrukt in kg N, en de samenstelling, uitgedrukt in kg N, vermeld op de betrokken individuele vrachtanalyse, is kleiner dan 0,75 kg N;
2° het verschil tussen de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, uitgedrukt in kg P2O5, en de samenstelling, uitgedrukt in kg P2O5, die vermeld is op de betrokken individuele vrachtanalyse, is kleiner dan 1 kg P2O5.
De betrokken individuele vrachtanalyses die gebruikt worden voor de beoordeling, vermeld in het tweede lid, zijn al de individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten en waarvan de resultaten niet gebruikt werden voor de berekening van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, en niet al bij een eerdere beoordeling als vermeld in het tweede lid, meegenomen werden.
Voor de beoordeling, vermeld in het tweede lid, wordt zowel rekening gehouden met individuele vrachtanalyses die uitgevoerd zijn in opdracht van de betrokken landbouwer, als met individuele vrachtanalyses die uitgevoerd zijn in opdracht van de Mestbank of derden.
De Mestbank vermeldt het resultaat van de beoordeling op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket en vermeldt daarbij de individuele vrachtanalyses op basis waarvan de beoordeling gedaan is.]1
Art. 10.2.4.4. [1 § 1er. L'agriculteur qui utilise une composition d'engrais spécifique à l'exploitation pour un type d'engrais donné doit chaque année démontrer, au moyen d'au moins une analyse individuelle du chargement pour un chargement similaire, que le type d'engrais présente une composition stable.
Par dérogation à l'alinéa premier, l'agriculteur doit disposer d'au moins deux analyses individuelles du chargement d'un chargement similaire pour la première année civile au cours de laquelle il utilise la composition des engrais spécifique à l'exploitation pour l'ensemble de l'année civile pour une exploitation donnée et pour le type d'engrais concerné.
§ 2. Pour chaque agriculteur utilisant une composition des engrais spécifique à l'exploitation pour une exploitation donnée, un contrôle est effectué au plus tard le 1er janvier de chaque année afin de s'assurer que la composition du type d'engrais concerné est toujours stable.
La composition du type d'engrais concerné reste stable si l'agriculteur concerné dispose au moins d'un certain nombre d'analyses de chargement individuelles visées au § 1er, et à la condition que toutes les conditions suivantes soient réunies pour toutes les analyses de chargement individuelles concernées :
1° la différence entre la composition des engrais spécifique à l'exploitation, exprimée en kg N, et la composition, exprimée en kg N, indiquée dans l'analyse de chargement individuelle concernée, est inférieure à 0,75 kg N ;
2° la différence entre la composition des engrais spécifique à l'exploitation, exprimée en kg de P2O5, et la composition, exprimée en kg de P2O5, indiquée sur l'analyse de chargement individuelle concernée, est inférieure à 1 kg de P2O5.
Les analyses de chargement individuelles utilisées pour l'évaluation visée au deuxième paragraphe sont toutes les analyses de chargement individuelles qui se rapportent à des chargements similaires et dont les résultats n'ont pas été utilisés pour le calcul de la composition des engrais propre à l'entreprise et n'ont pas déjà été inclus dans une évaluation antérieure telle que visée au deuxième alinéa.
L'évaluation visée au deuxième alinéa tient compte aussi bien des analyses de chargement individuelles effectuées pour le compte de l'agriculteur concerné que des analyses de chargement individuelles effectuées pour le compte de la Banque d'engrais ou de tiers.
La Banque d'engrais mentionne le résultat de l'évaluation au guichet internet qu'elle met à disposition, en indiquant les analyses de chargement individuelles sur la base desquelles l'évaluation a été effectuée.]1
Par dérogation à l'alinéa premier, l'agriculteur doit disposer d'au moins deux analyses individuelles du chargement d'un chargement similaire pour la première année civile au cours de laquelle il utilise la composition des engrais spécifique à l'exploitation pour l'ensemble de l'année civile pour une exploitation donnée et pour le type d'engrais concerné.
§ 2. Pour chaque agriculteur utilisant une composition des engrais spécifique à l'exploitation pour une exploitation donnée, un contrôle est effectué au plus tard le 1er janvier de chaque année afin de s'assurer que la composition du type d'engrais concerné est toujours stable.
La composition du type d'engrais concerné reste stable si l'agriculteur concerné dispose au moins d'un certain nombre d'analyses de chargement individuelles visées au § 1er, et à la condition que toutes les conditions suivantes soient réunies pour toutes les analyses de chargement individuelles concernées :
1° la différence entre la composition des engrais spécifique à l'exploitation, exprimée en kg N, et la composition, exprimée en kg N, indiquée dans l'analyse de chargement individuelle concernée, est inférieure à 0,75 kg N ;
2° la différence entre la composition des engrais spécifique à l'exploitation, exprimée en kg de P2O5, et la composition, exprimée en kg de P2O5, indiquée sur l'analyse de chargement individuelle concernée, est inférieure à 1 kg de P2O5.
Les analyses de chargement individuelles utilisées pour l'évaluation visée au deuxième paragraphe sont toutes les analyses de chargement individuelles qui se rapportent à des chargements similaires et dont les résultats n'ont pas été utilisés pour le calcul de la composition des engrais propre à l'entreprise et n'ont pas déjà été inclus dans une évaluation antérieure telle que visée au deuxième alinéa.
L'évaluation visée au deuxième alinéa tient compte aussi bien des analyses de chargement individuelles effectuées pour le compte de l'agriculteur concerné que des analyses de chargement individuelles effectuées pour le compte de la Banque d'engrais ou de tiers.
La Banque d'engrais mentionne le résultat de l'évaluation au guichet internet qu'elle met à disposition, en indiquant les analyses de chargement individuelles sur la base desquelles l'évaluation a été effectuée.]1
Art. 10.2.4.5. [1 § 1. Als uit de controle, vermeld in 10.2.4.4, blijkt dat de samenstelling nog altijd stabiel is, kan voor de betrokken mestsoort de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling blijven gelden.
De Mestbank kan aan de landbouwer een herrekende bedrijfsspecifieke mestsamenstelling voorstellen via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De landbouwer die de door de Mestbank herrekende bedrijfsspecifieke mestsamenstelling wil gebruiken, deelt dat mee via de melding, vermeld in artikel 10.2.1.2.
§ 2. Als uit de controle blijkt dat niet voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.4.4, § 2, of als vastgesteld wordt dat de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling gebruikt wordt voor het bepalen van de samenstelling van meststoffen waarvan blijkt dat de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling er niet representatief voor is, kan de landbouwer voor de betrokken exploitatie en voor de betrokken mestsoort niet langer het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling toepassen.
In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank in de gevallen, vermeld in het eerste lid, de landbouwer voorstellen om het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling voor de betrokken mestsoort te blijven gebruiken, in voorkomend geval met een herrekende bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, mits naleving van een aantal bijkomende maatregelen.
De Mestbank stelt de landbouwer via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van het feit dat hij voor de betrokken exploitatie en voor de betrokken mestsoort niet langer het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling kan toepassen. In voorkomend geval is die melding vergezeld van een voorstel van de Mestbank als vermeld in het tweede lid.
§ 3. Als de landbouwer die het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort niet langer kan toepassen, en voor het betreffende kalenderjaar voor de betrokken mestsoort gekozen had voor het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, moet hij voor de rest van het kalenderjaar gebruikmaken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.]1
De Mestbank kan aan de landbouwer een herrekende bedrijfsspecifieke mestsamenstelling voorstellen via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De landbouwer die de door de Mestbank herrekende bedrijfsspecifieke mestsamenstelling wil gebruiken, deelt dat mee via de melding, vermeld in artikel 10.2.1.2.
§ 2. Als uit de controle blijkt dat niet voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.4.4, § 2, of als vastgesteld wordt dat de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling gebruikt wordt voor het bepalen van de samenstelling van meststoffen waarvan blijkt dat de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling er niet representatief voor is, kan de landbouwer voor de betrokken exploitatie en voor de betrokken mestsoort niet langer het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling toepassen.
In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank in de gevallen, vermeld in het eerste lid, de landbouwer voorstellen om het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling voor de betrokken mestsoort te blijven gebruiken, in voorkomend geval met een herrekende bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, mits naleving van een aantal bijkomende maatregelen.
De Mestbank stelt de landbouwer via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van het feit dat hij voor de betrokken exploitatie en voor de betrokken mestsoort niet langer het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling kan toepassen. In voorkomend geval is die melding vergezeld van een voorstel van de Mestbank als vermeld in het tweede lid.
§ 3. Als de landbouwer die het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort niet langer kan toepassen, en voor het betreffende kalenderjaar voor de betrokken mestsoort gekozen had voor het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, moet hij voor de rest van het kalenderjaar gebruikmaken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.]1
Art. 10.2.4.5. [1 § 1et. S'il ressort du contrôle mentionné au point 10.2.4.4 que la composition est encore stable, la composition des engrais spécifique à l'exploitation peut continuer à s'appliquer pour le type d'engrais concerné.
La Banque d'engrais peut proposer à l'agriculteur une composition recalculée de la composition des engrais spécifique à l'exploitation via le guichet internet qu'elle met à disposition. L'agriculteur qui souhaite utiliser la composition des engrais spécifique à l'exploitation telle que recalculée par Banque d'engrais le fait savoir au moyen de la notification visée à l'article 10.2.1.2.
§ 2. S'il ressort du contrôle que les conditions fixées à l'article 10.2.4.4.4, § 2, ne sont pas remplies, ou s'il est établi que la composition des engrais spécifique à l'exploitation n'est pas utilisée pour déterminer la composition des engrais pour lesquels il est constaté que la composition des engrais spécifique à l'exploitation n'est pas représentative, l'agriculteur ne peut plus appliquer le système de composition des engrais spécifique à l'exploitation pour la composition de l'engrais spécifique à l'exploitation en question et pour les types d'engrais concernés.
Par dérogation à l'alinéa premier, la Banque d'engrais peut, dans les cas visés à l'alinéa premier, proposer que l'agriculteur continue d'utiliser le système de composition des engrais spécifique à l'exploitation pour les types d'engrais concernés, le cas échéant avec une composition des engrais spécifique à l'exploitation recalculée, moyennant le respect d'un certain nombre de mesures complémentaires.
La Banque d'engrais informe l'agriculteur, via le guichet internet qu'elle met à sa disposition, qu'il ne peut plus appliquer le système de composition des engrais spécifique à l'exploitation en question et au type d'engrais concerné. Le cas échéant, ladite notification est accompagnée d'une proposition de la Banque d'engrais, telle que visée au deuxième alinéa.
§ 3. Lorsque l'agriculteur qui n'est plus en mesure d'appliquer le système de la composition des engrais spécifique à l'exploitation pour une exploitation donnée et pour un type d'engrais donné, et qui a opté pour le système de composition des engrais spécifique à l'exploitation pour l'année civile concernée pour ce type d'engrais concerné, il doit utiliser le système visé à la sous-section 3 pour le reste de l'année civile.]1
La Banque d'engrais peut proposer à l'agriculteur une composition recalculée de la composition des engrais spécifique à l'exploitation via le guichet internet qu'elle met à disposition. L'agriculteur qui souhaite utiliser la composition des engrais spécifique à l'exploitation telle que recalculée par Banque d'engrais le fait savoir au moyen de la notification visée à l'article 10.2.1.2.
§ 2. S'il ressort du contrôle que les conditions fixées à l'article 10.2.4.4.4, § 2, ne sont pas remplies, ou s'il est établi que la composition des engrais spécifique à l'exploitation n'est pas utilisée pour déterminer la composition des engrais pour lesquels il est constaté que la composition des engrais spécifique à l'exploitation n'est pas représentative, l'agriculteur ne peut plus appliquer le système de composition des engrais spécifique à l'exploitation pour la composition de l'engrais spécifique à l'exploitation en question et pour les types d'engrais concernés.
Par dérogation à l'alinéa premier, la Banque d'engrais peut, dans les cas visés à l'alinéa premier, proposer que l'agriculteur continue d'utiliser le système de composition des engrais spécifique à l'exploitation pour les types d'engrais concernés, le cas échéant avec une composition des engrais spécifique à l'exploitation recalculée, moyennant le respect d'un certain nombre de mesures complémentaires.
La Banque d'engrais informe l'agriculteur, via le guichet internet qu'elle met à sa disposition, qu'il ne peut plus appliquer le système de composition des engrais spécifique à l'exploitation en question et au type d'engrais concerné. Le cas échéant, ladite notification est accompagnée d'une proposition de la Banque d'engrais, telle que visée au deuxième alinéa.
§ 3. Lorsque l'agriculteur qui n'est plus en mesure d'appliquer le système de la composition des engrais spécifique à l'exploitation pour une exploitation donnée et pour un type d'engrais donné, et qui a opté pour le système de composition des engrais spécifique à l'exploitation pour l'année civile concernée pour ce type d'engrais concerné, il doit utiliser le système visé à la sous-section 3 pour le reste de l'année civile.]1
Art. 10.2.4.6. [1 § 1. Voor het invullen, op de aangifte van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die op de exploitatie opgeslagen waren, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, 3°, wordt voor elke opslag waarin alleen een mestsoort opgeslagen is waarvoor gebruikgemaakt wordt van het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, de mestsamenstelling bepaald op basis van de bedrijfsspecifieke mestsamenstellingscijfers voor die mestsoort.
Als een landbouwer voor een mestsoort beschikt over een toestemming als vermeld in artikel 10.2.4.1, § 3, en de periode waarvoor die toestemming geldt, de datum omvat waarvan meegedeeld moet worden hoeveel meststoffen er op die datum opgeslagen waren, wordt, in afwijking van het eerste lid de mestsamenstelling van de betrokken opgeslagen meststoffen bepaald conform artikel 10.2.3.6.]1
Als een landbouwer voor een mestsoort beschikt over een toestemming als vermeld in artikel 10.2.4.1, § 3, en de periode waarvoor die toestemming geldt, de datum omvat waarvan meegedeeld moet worden hoeveel meststoffen er op die datum opgeslagen waren, wordt, in afwijking van het eerste lid de mestsamenstelling van de betrokken opgeslagen meststoffen bepaald conform artikel 10.2.3.6.]1
Art. 10.2.4.6. [1 § 1er. Pour compléter, dans la déclaration, la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, stockée dans l'exploitation, visée à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa, 3°, pour chaque stockage où seul un type d'engrais est stocké pour lequel le système de la composition d'engrais spécifique à l'exploitation est utilisé, la composition des engrais est déterminée sur la base des chiffres relatifs à la composition des engrais spécifique à l'exploitation pour ce type d'engrais.
Par dérogation au § 1er, lorsqu'un agriculteur est titulaire d'une autorisation pour un type d'engrais visé à l'article 10.2.4.1, § 3, et que la période pour laquelle cette autorisation s'applique comprend la date à laquelle la quantité d'engrais stockée devait être notifiée, la composition des engrais stockés concernés est déterminée conformément à l'article 10.2.3.6.]1
Par dérogation au § 1er, lorsqu'un agriculteur est titulaire d'une autorisation pour un type d'engrais visé à l'article 10.2.4.1, § 3, et que la période pour laquelle cette autorisation s'applique comprend la date à laquelle la quantité d'engrais stockée devait être notifiée, la composition des engrais stockés concernés est déterminée conformément à l'article 10.2.3.6.]1
Onderafdeling 5. [1 - De berekende mestsamenstelling]1
Sous-section 5. [1 - Composition des engrais calculée]1
Art. 10.2.5.1. [1 Een berekende mestsamenstelling kan alleen gebruikt worden voor:
1° de afvoer van meststoffen vanuit een mestverzamelpunt of van bij een erkende mestvoerder;
2° het invullen op de aangifte van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die op het mestverzamelpunt of bij de erkende mestvoerder opgeslagen waren, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, 3°.
Bij het systeem van de berekende mestsamenstelling wordt de mestsamenstelling per mestopslag berekend op basis van een voortschrijdend, gewogen gemiddelde van de mestsamenstelling van de in de betrokken mestopslag aanwezige dierlijke mest. Voor de berekening van het gemiddelde wordt rekening gehouden met de mestsamenstelling en de tonnages, vermeld op de transportdocumenten die betrekking hebben op de aanvoer of de afvoer van dierlijke mest naar die opslag.
De uitbater of de erkende mestvoerder kan dat systeem ook combineren met een of meer analyses als vermeld in onderafdeling 3.
Als het systeem van de berekende mestsamenstelling gecombineerd wordt met een individuele vrachtanalyse als vermeld in artikel 10.2.3.3, gelden al de volgende voorwaarden:
1° de mestsamenstelling van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen wordt bepaald op basis van de resultaten van de betrokken individuele vrachtanalyse;
2° de mestsamenstelling voor de betrokken mestopslag blijft berekend op basis van een voortschrijdend, gewogen gemiddelde van de mestsamenstelling van de in de betrokken mestopslag aanwezige dierlijke mest. Voor de berekening van het gemiddelde wordt ook rekening gehouden met de mestsamenstelling en de tonnages van de vracht die individueel bemonsterd is.
Als het systeem van de berekende mestsamenstelling gecombineerd wordt met het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses, vermeld in artikel 10.2.3.4, of met een putstaal als vermeld in artikel 10.2.3.5, wordt de mestsamenstelling voor de betrokken mestopslag bepaald op basis van het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses of op basis van het putstaal, zolang er aan de betrokken opslag sinds het moment van de monstername of monsternames geen meststoffen meer worden toegevoegd. Als er opnieuw meststoffen aan de betrokken opslag toegevoegd worden, worden de mestsamenstellingscijfers berekend op basis van een voortschrijdend, gewogen gemiddelde van de mestsamenstelling van de in de betrokken mestopslag aanwezige mest. Voor de berekening van het gemiddelde wordt rekening gehouden met de mestsamenstelling zoals die blijkt uit het betrokken gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses of uit het betrokken putstaal, met de hoeveelheid meststoffen die in de betrokken mestopslag nog aanwezig waren op het moment dat er opnieuw meststoffen aan die opslag toegevoegd werden, en met de gegevens die vermeld zijn op de transportdocumenten die betrekking hebben op de aanvoer of de afvoer van meststoffen naar die opslag vanaf het moment dat er opnieuw meststoffen aan die opslag toegevoegd worden.]1
1° de afvoer van meststoffen vanuit een mestverzamelpunt of van bij een erkende mestvoerder;
2° het invullen op de aangifte van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die op het mestverzamelpunt of bij de erkende mestvoerder opgeslagen waren, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, 3°.
Bij het systeem van de berekende mestsamenstelling wordt de mestsamenstelling per mestopslag berekend op basis van een voortschrijdend, gewogen gemiddelde van de mestsamenstelling van de in de betrokken mestopslag aanwezige dierlijke mest. Voor de berekening van het gemiddelde wordt rekening gehouden met de mestsamenstelling en de tonnages, vermeld op de transportdocumenten die betrekking hebben op de aanvoer of de afvoer van dierlijke mest naar die opslag.
De uitbater of de erkende mestvoerder kan dat systeem ook combineren met een of meer analyses als vermeld in onderafdeling 3.
Als het systeem van de berekende mestsamenstelling gecombineerd wordt met een individuele vrachtanalyse als vermeld in artikel 10.2.3.3, gelden al de volgende voorwaarden:
1° de mestsamenstelling van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen wordt bepaald op basis van de resultaten van de betrokken individuele vrachtanalyse;
2° de mestsamenstelling voor de betrokken mestopslag blijft berekend op basis van een voortschrijdend, gewogen gemiddelde van de mestsamenstelling van de in de betrokken mestopslag aanwezige dierlijke mest. Voor de berekening van het gemiddelde wordt ook rekening gehouden met de mestsamenstelling en de tonnages van de vracht die individueel bemonsterd is.
Als het systeem van de berekende mestsamenstelling gecombineerd wordt met het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses, vermeld in artikel 10.2.3.4, of met een putstaal als vermeld in artikel 10.2.3.5, wordt de mestsamenstelling voor de betrokken mestopslag bepaald op basis van het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses of op basis van het putstaal, zolang er aan de betrokken opslag sinds het moment van de monstername of monsternames geen meststoffen meer worden toegevoegd. Als er opnieuw meststoffen aan de betrokken opslag toegevoegd worden, worden de mestsamenstellingscijfers berekend op basis van een voortschrijdend, gewogen gemiddelde van de mestsamenstelling van de in de betrokken mestopslag aanwezige mest. Voor de berekening van het gemiddelde wordt rekening gehouden met de mestsamenstelling zoals die blijkt uit het betrokken gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses of uit het betrokken putstaal, met de hoeveelheid meststoffen die in de betrokken mestopslag nog aanwezig waren op het moment dat er opnieuw meststoffen aan die opslag toegevoegd werden, en met de gegevens die vermeld zijn op de transportdocumenten die betrekking hebben op de aanvoer of de afvoer van meststoffen naar die opslag vanaf het moment dat er opnieuw meststoffen aan die opslag toegevoegd worden.]1
Art. 10.2.5.1. [1 Une composition des engrais calculée ne peut être utilisée que pour :
1° l'évacuation des engrais d'un point de collecte des engrais ou d'un transporteur d'engrais agréé ;
2° compléter la déclaration de la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et kg de P2O5, stockée au point de collecte du lisier ou chez le transporteur d'engrais agréé, visé à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa, 3°.
Dans le système de la composition des engrais calculée, la composition des engrais par fumier stocké est calculée sur la base d'une moyenne mobile pondérée de la composition des engrais des effluents d'élevage dans le stockage concerné. Aux fins du calcul de la moyenne, il est tenu compte de la composition et des tonnages des engrais mentionnés dans les documents de transport relatifs à l'apport et à l'évacuation des effluents d'élevage vers le stockage en question.
L'exploitant ou le transporteur d'engrais agréé peut également combiner le système en question avec une ou plusieurs analyses mentionnées à la sous-section 3.
Si le système de la composition des engrais calculée est combiné à une analyse individuelle du chargement ainsi que mentionné à l'article 10.2.3.3, toutes les conditions suivantes s'appliquent :
1° la composition des engrais du chargement d'effluents d'élevage ou d'autres engrais concerné est déterminée sur la base des résultats de l'analyse individuelle du chargement concerné ;
2° la composition des engrais pour le stockage des engrais concerné reste calculée sur la base d'une moyenne mobile pondérée de la composition des engrais des effluents d'élevage présent dans le stockage concerné. La moyenne est également calculée en tenant compte de la composition des engrais et des tonnages du chargement qui fait l'objet d'un échantillonnage individuel.
Lorsque le système de calcul de la composition des engrais calculée est combiné à la moyenne de deux ou plusieurs analyses de chargement individuelles visées à l'article 10.2.3.4, ou à un échantillon de fosse de stockage visé à l'article 10.2.3.5, la composition des engrais pour le stockage des engrais concerné est déterminée sur la base de la moyenne de deux ou plusieurs analyses de chargement individuelles ou sur la base de l'échantillon de la fosse de stockage, pour autant qu'aucun engrais n'ait été ajouté au stockage concerné depuis le ou les prélèvements d'échantillons. En cas de rajout d'engrais au stockage concerné, les chiffres de composition des engrais sont calculés sur la base d'une moyenne mobile pondérée de la composition des engrais présents dans le stockage concerné. Aux fins du calcul de la moyenne, il est tenu compte de la composition des engrais, telle qu'elle ressort de la moyenne de deux ou plusieurs analyses de chargement individuelles ou de l'échantillon de la fosse de stockage, de la quantité d'engrais restant dans le stockage en question au moment où les engrais ont été ajoutés à ce stockage et des informations figurant dans les documents de transport relatifs à l'apport ou à l'évacuation des engrais vers le stockage en question, à partir du moment où des engrais sont à nouveau ajoutés au stockage.]1
1° l'évacuation des engrais d'un point de collecte des engrais ou d'un transporteur d'engrais agréé ;
2° compléter la déclaration de la quantité d'engrais, exprimée en kg de N et kg de P2O5, stockée au point de collecte du lisier ou chez le transporteur d'engrais agréé, visé à l'article 10.2.1.2, § 1er, deuxième alinéa, 3°.
Dans le système de la composition des engrais calculée, la composition des engrais par fumier stocké est calculée sur la base d'une moyenne mobile pondérée de la composition des engrais des effluents d'élevage dans le stockage concerné. Aux fins du calcul de la moyenne, il est tenu compte de la composition et des tonnages des engrais mentionnés dans les documents de transport relatifs à l'apport et à l'évacuation des effluents d'élevage vers le stockage en question.
L'exploitant ou le transporteur d'engrais agréé peut également combiner le système en question avec une ou plusieurs analyses mentionnées à la sous-section 3.
Si le système de la composition des engrais calculée est combiné à une analyse individuelle du chargement ainsi que mentionné à l'article 10.2.3.3, toutes les conditions suivantes s'appliquent :
1° la composition des engrais du chargement d'effluents d'élevage ou d'autres engrais concerné est déterminée sur la base des résultats de l'analyse individuelle du chargement concerné ;
2° la composition des engrais pour le stockage des engrais concerné reste calculée sur la base d'une moyenne mobile pondérée de la composition des engrais des effluents d'élevage présent dans le stockage concerné. La moyenne est également calculée en tenant compte de la composition des engrais et des tonnages du chargement qui fait l'objet d'un échantillonnage individuel.
Lorsque le système de calcul de la composition des engrais calculée est combiné à la moyenne de deux ou plusieurs analyses de chargement individuelles visées à l'article 10.2.3.4, ou à un échantillon de fosse de stockage visé à l'article 10.2.3.5, la composition des engrais pour le stockage des engrais concerné est déterminée sur la base de la moyenne de deux ou plusieurs analyses de chargement individuelles ou sur la base de l'échantillon de la fosse de stockage, pour autant qu'aucun engrais n'ait été ajouté au stockage concerné depuis le ou les prélèvements d'échantillons. En cas de rajout d'engrais au stockage concerné, les chiffres de composition des engrais sont calculés sur la base d'une moyenne mobile pondérée de la composition des engrais présents dans le stockage concerné. Aux fins du calcul de la moyenne, il est tenu compte de la composition des engrais, telle qu'elle ressort de la moyenne de deux ou plusieurs analyses de chargement individuelles ou de l'échantillon de la fosse de stockage, de la quantité d'engrais restant dans le stockage en question au moment où les engrais ont été ajoutés à ce stockage et des informations figurant dans les documents de transport relatifs à l'apport ou à l'évacuation des engrais vers le stockage en question, à partir du moment où des engrais sont à nouveau ajoutés au stockage.]1
Onderafdeling 6. [1 - De controle en de opvolging van de verschillende systemen voor de bepaling van de mestsamenstelling]1
Sous-section 6. [1 - Le contrôle et le suivi des différents systèmes de détermination de la composition des engrais]1
Art. 10.2.6.1. [1 § 1. Als de Mestbank vaststelt dat een aanbieder van meststoffen de bepalingen van dit hoofdstuk niet naleeft of voor het bepalen van de mestsamenstelling een systeem gebruikt waarvan blijkt of waarvan vermoedt wordt dat de mestsamenstelling die via het gebruikte systeem verkregen is, niet representatief is voor alle of een groot deel van de transporten die betrekking hebben op de betrokken mestsoort, kan de Mestbank de betrokken aanbieder een of meer maatregelen opleggen.
De maatregelen die de Mestbank kan opleggen, vermeld in het eerste lid, zijn onder meer:
1° het beperken van de mogelijkheden voor het bepalen van de mestsamenstelling;
2° het verplichten om extra monsternames met bijbehorende analyses uit te laten voeren;
3° het beperken van de termijn tussen de eerste en de laatste individuele monstername, vermeld in artikel 10.2.3.4, § 1, eerste lid, 1° ;
4° het beperken van de periode waarin de gemiddelde mestsamenstelling gebruikt kan worden, vermeld in artikel 10.2.3.4, § 2, eerste lid, 2° ;
5° het beperken van de monsternames met bijbehorende analyses waarmee voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk rekening kan worden gehouden voor de bepaling van de mestsamenstelling;
6° het verplichten om de monstername of de analyse sneller dan vermeld in artikel 10.1.2 of 10.2.3.2, § 2, 4°, of § 3, 3°, aan te melden;
7° het beperken van de periode waarin de resultaten van een putstaal gebruikt kunnen worden, vermeld in artikel 10.2.3.5, § 2, eerste lid, 2° ;
8° het verplichten om een door de Mestbank op basis van een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling te gebruiken.
Een beperking van de mogelijkheden voor het bepalen van de mestsamenstelling als vermeld in het tweede lid, 1°, kan zowel betrekking hebben op de keuzemogelijkheden, vermeld in artikel 10.2.1.1, als op de keuzemogelijkheden, vermeld in artikel 10.2.3.2. De beperkingen die opgelegd worden, kunnen betrekking hebben op alle mestsoorten die een aanbieder aanbiedt of maar op welbepaalde door de Mestbank aangeduide mestsoorten.
Als de Mestbank een verplichting om extra analyses te nemen als vermeld in het tweede lid, 2°, oplegt, bepaalt ze aan welke voorwaarden de extra analyses moeten voldoen en op welke wijze rekening moet worden gehouden met de resultaten van de betrokken extra analyses. De verplichting om extra analyses te nemen, kan een voorwaarde zijn om een bepaalde mogelijkheid voor het bepalen van de mestsamenstelling als vermeld in artikel 10.2.1.1 of 10.2.3.2, te kunnen gebruiken.
De maatregelen, vermeld in deze paragraaf, kunnen ook samen opgelegd worden.
§ 2. Als de Mestbank beslist om een of meer maatregelen als vermeld in paragraaf 1, op te leggen, brengt ze de betrokken aanbieder van meststoffen daarvan op de hoogte met een beveiligde zending en via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.]1
De maatregelen die de Mestbank kan opleggen, vermeld in het eerste lid, zijn onder meer:
1° het beperken van de mogelijkheden voor het bepalen van de mestsamenstelling;
2° het verplichten om extra monsternames met bijbehorende analyses uit te laten voeren;
3° het beperken van de termijn tussen de eerste en de laatste individuele monstername, vermeld in artikel 10.2.3.4, § 1, eerste lid, 1° ;
4° het beperken van de periode waarin de gemiddelde mestsamenstelling gebruikt kan worden, vermeld in artikel 10.2.3.4, § 2, eerste lid, 2° ;
5° het beperken van de monsternames met bijbehorende analyses waarmee voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk rekening kan worden gehouden voor de bepaling van de mestsamenstelling;
6° het verplichten om de monstername of de analyse sneller dan vermeld in artikel 10.1.2 of 10.2.3.2, § 2, 4°, of § 3, 3°, aan te melden;
7° het beperken van de periode waarin de resultaten van een putstaal gebruikt kunnen worden, vermeld in artikel 10.2.3.5, § 2, eerste lid, 2° ;
8° het verplichten om een door de Mestbank op basis van een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling te gebruiken.
Een beperking van de mogelijkheden voor het bepalen van de mestsamenstelling als vermeld in het tweede lid, 1°, kan zowel betrekking hebben op de keuzemogelijkheden, vermeld in artikel 10.2.1.1, als op de keuzemogelijkheden, vermeld in artikel 10.2.3.2. De beperkingen die opgelegd worden, kunnen betrekking hebben op alle mestsoorten die een aanbieder aanbiedt of maar op welbepaalde door de Mestbank aangeduide mestsoorten.
Als de Mestbank een verplichting om extra analyses te nemen als vermeld in het tweede lid, 2°, oplegt, bepaalt ze aan welke voorwaarden de extra analyses moeten voldoen en op welke wijze rekening moet worden gehouden met de resultaten van de betrokken extra analyses. De verplichting om extra analyses te nemen, kan een voorwaarde zijn om een bepaalde mogelijkheid voor het bepalen van de mestsamenstelling als vermeld in artikel 10.2.1.1 of 10.2.3.2, te kunnen gebruiken.
De maatregelen, vermeld in deze paragraaf, kunnen ook samen opgelegd worden.
§ 2. Als de Mestbank beslist om een of meer maatregelen als vermeld in paragraaf 1, op te leggen, brengt ze de betrokken aanbieder van meststoffen daarvan op de hoogte met een beveiligde zending en via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.]1
Art. 10.2.6.1. [1 § 1er. Lorsque la Banque d'engrais constate qu'un offrant d'engrais ne respecte pas les dispositions du présent chapitre ou utilise un système pour déterminer la composition des engrais dont il apparaît ou dont il est supposé que la composition des engrais obtenue par le système utilisé n'est pas représentative de l'ensemble ou d'une grande partie des transports concernant le type d'engrais concerné, elle peut imposer une ou plusieurs mesures à l'offrant en question.
Les mesures que la Banque d'engrais peut imposer, visées à l'alinéa premier, sont notamment :
1° la restriction des possibilités de détermination de la composition des engrais ;
2° l'obligation de faire exécuter des prélèvements d'échantillon supplémentaire avec les analyses associées ;
3° la limitation du délai entre le premier et le dernier prélèvements d'échantillon individuels, tels qu'indiqués à l'article 10.2.3.3.4, § 1er, aliéna premier, 1° ;
4° la limitation de la période durant laquelle composition des engrais moyenne visée à l'article 10.2.3.4, § 2, aliéna premier, 2°, peut être utilisée ;
5° la restriction des prélèvements d'échantillons avec analyses associées qui peuvent être pris en compte aux fins du présent chapitre en vue de déterminer la composition des engrais ;
6° l'obligation de notifier le prélèvement ou l'analyse plus rapidement qu'il n'est indiqué à l'article 10.1.2 ou 10.2.3.2, § 2, 4°, ou § 3, 3° ;
7° la limitation de la période durant laquelle les résultats d'un échantillon de fosse de stockage, tels que visés à l'article 10.2.3.5, § 2, alinéa premier, 2°, peuvent être utilisés ;
8° l'obligation d'utiliser une composition des engrais déterminée par la Banque d'engrais sur la base d'une ou plusieurs analyses.
Une restriction des possibilités de détermination de la composition des engrais telle que mentionnée au deuxième alinéa, 1°, peut porter à la fois sur les options visées à l'article 10.2.1.1 et sur les options visées à l'article 10.2.3.2. Les restrictions imposées peuvent porter sur tous les types d'engrais proposés par offrant ou seulement sur des types spécifiques d'engrais désignés par la Banque d'engrais.
Lorsque la Banque d'engrais impose une obligation de procéder à des analyses complémentaires ainsi qu'indiqué au deuxième alinéa, 2°, elle détermine les conditions auxquelles les analyses complémentaires doivent répondre et la manière dont les résultats des analyses complémentaires concernées doivent être pris en compte. L'obligation de procéder à des analyses complémentaires peut être une condition préalable à l'utilisation d'une possibilité particulière en vue de déterminer la composition des engrais visée à l'article 10.2.1.1 ou 10.2.3.2.
Les mesures visées au présent paragraphe peuvent également être imposées conjointement.
§ 2. Lorsque la Banque d'engrais décide d'imposer une ou plusieurs des mesures visées au § 1er, elle en informe l'offrant d'engrais concerné au moyen d'un envoi sécurisé et via le guichet internet qu'elle met à disposition.]1
Les mesures que la Banque d'engrais peut imposer, visées à l'alinéa premier, sont notamment :
1° la restriction des possibilités de détermination de la composition des engrais ;
2° l'obligation de faire exécuter des prélèvements d'échantillon supplémentaire avec les analyses associées ;
3° la limitation du délai entre le premier et le dernier prélèvements d'échantillon individuels, tels qu'indiqués à l'article 10.2.3.3.4, § 1er, aliéna premier, 1° ;
4° la limitation de la période durant laquelle composition des engrais moyenne visée à l'article 10.2.3.4, § 2, aliéna premier, 2°, peut être utilisée ;
5° la restriction des prélèvements d'échantillons avec analyses associées qui peuvent être pris en compte aux fins du présent chapitre en vue de déterminer la composition des engrais ;
6° l'obligation de notifier le prélèvement ou l'analyse plus rapidement qu'il n'est indiqué à l'article 10.1.2 ou 10.2.3.2, § 2, 4°, ou § 3, 3° ;
7° la limitation de la période durant laquelle les résultats d'un échantillon de fosse de stockage, tels que visés à l'article 10.2.3.5, § 2, alinéa premier, 2°, peuvent être utilisés ;
8° l'obligation d'utiliser une composition des engrais déterminée par la Banque d'engrais sur la base d'une ou plusieurs analyses.
Une restriction des possibilités de détermination de la composition des engrais telle que mentionnée au deuxième alinéa, 1°, peut porter à la fois sur les options visées à l'article 10.2.1.1 et sur les options visées à l'article 10.2.3.2. Les restrictions imposées peuvent porter sur tous les types d'engrais proposés par offrant ou seulement sur des types spécifiques d'engrais désignés par la Banque d'engrais.
Lorsque la Banque d'engrais impose une obligation de procéder à des analyses complémentaires ainsi qu'indiqué au deuxième alinéa, 2°, elle détermine les conditions auxquelles les analyses complémentaires doivent répondre et la manière dont les résultats des analyses complémentaires concernées doivent être pris en compte. L'obligation de procéder à des analyses complémentaires peut être une condition préalable à l'utilisation d'une possibilité particulière en vue de déterminer la composition des engrais visée à l'article 10.2.1.1 ou 10.2.3.2.
Les mesures visées au présent paragraphe peuvent également être imposées conjointement.
§ 2. Lorsque la Banque d'engrais décide d'imposer une ou plusieurs des mesures visées au § 1er, elle en informe l'offrant d'engrais concerné au moyen d'un envoi sécurisé et via le guichet internet qu'elle met à disposition.]1
Art. 10.2.6.2. [1 § 1. Als conform de bepalingen van dit hoofdstuk op een transportdocument voor het bepalen van de hoeveelheid vervoerde meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een systeem gebruikt moet worden waarbij de mestsamenstellingscijfers gebaseerd moeten worden op een of meer analyses van de betrokken soort dierlijke mest, en zolang er onvoldoende geldige analyseresultaten bekend zijn om de mestsamenstelling voor het betrokken transport te bepalen conform de bepalingen van dit hoofdstuk, wordt de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen bepaald op nul kg N en nul kg P2O5.
In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank beslissen om, voor de afnemer van de betrokken meststoffen, de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen op basis van de forfaitaire mestsamenstelling of op basis van een door een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling door de Mestbank. De Mestbank brengt de betrokken afnemer van de meststoffen op de hoogte van haar beslissing via de transportoverzichten, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2.
De vervoerde hoeveelheid meststoffen, bepaald conform het eerste en het tweede lid, wordt vermeld op de transportoverzichten, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2. De betrokken aanbieder of afnemer die daartegen bezwaar wil indienen, kan dat doen conform de bezwaarprocedure, vermeld in artikel 9.1.1, vierde lid, en artikel 9.1.2, tweede lid.]1
In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank beslissen om, voor de afnemer van de betrokken meststoffen, de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen op basis van de forfaitaire mestsamenstelling of op basis van een door een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling door de Mestbank. De Mestbank brengt de betrokken afnemer van de meststoffen op de hoogte van haar beslissing via de transportoverzichten, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2.
De vervoerde hoeveelheid meststoffen, bepaald conform het eerste en het tweede lid, wordt vermeld op de transportoverzichten, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2. De betrokken aanbieder of afnemer die daartegen bezwaar wil indienen, kan dat doen conform de bezwaarprocedure, vermeld in artikel 9.1.1, vierde lid, en artikel 9.1.2, tweede lid.]1
Art. 10.2.6.2. [1 § 1er. Lorsque, conformément aux dispositions du présent chapitre, il y a lieu, sur un document de transport destiné à déterminer la quantité d'engrais transportés, exprimée en kg de N et en kg de P2O5, d'utiliser un système en vertu duquel les chiffres de composition des engrais doivent être basés sur une ou plusieurs analyses du type d'effluents d'élevage concerné, et aussi longtemps qu'il n' y a pas suffisamment de résultats d'analyse valables disponibles pour déterminer la composition de l'engrais pour le transport en question conformément aux dispositions du présent chapitre, la quantité d'engrais transportée est fixée, sur la base du document de transport concerné, à zéro kg N et zéro kg P2O5.
Par dérogation à l'alinéa premier, la Banque d'engrais peut décider de déterminer la quantité d'engrais transportée sur la base du document de transport concerné pour l'acheteur des engrais en question, sur la base de la composition forfaitaire des engrais ou sur la base d'une composition des engrais déterminée par la Banque d'engrais sur la base d'une ou de plusieurs analyses. La Banque d'engrais informe l'acheteur concerné de sa décision par le biais des récapitulatifs de transport visés aux articles 9.1.1 et 9.1.2.
La quantité d'engrais transportée, déterminée conformément aux premier et deuxième alinéas, est indiquée sur les récapitulatifs de transport visés aux articles 9.1.1 et 9.1.2. L'offrant ou l'acheteur en question qui souhaite introduire une réclamation peut le faire conformément à la procédure de réclamation visée à l'article 9.1.1, quatrième alinéa, et à l'article 9.1.2, deuxième alinéa.]1
Par dérogation à l'alinéa premier, la Banque d'engrais peut décider de déterminer la quantité d'engrais transportée sur la base du document de transport concerné pour l'acheteur des engrais en question, sur la base de la composition forfaitaire des engrais ou sur la base d'une composition des engrais déterminée par la Banque d'engrais sur la base d'une ou de plusieurs analyses. La Banque d'engrais informe l'acheteur concerné de sa décision par le biais des récapitulatifs de transport visés aux articles 9.1.1 et 9.1.2.
La quantité d'engrais transportée, déterminée conformément aux premier et deuxième alinéas, est indiquée sur les récapitulatifs de transport visés aux articles 9.1.1 et 9.1.2. L'offrant ou l'acheteur en question qui souhaite introduire une réclamation peut le faire conformément à la procédure de réclamation visée à l'article 9.1.1, quatrième alinéa, et à l'article 9.1.2, deuxième alinéa.]1
Onderafdeling 7. [1 - Bezwaarbehandeling]1
Sous-section 7. [1 - Traitement des réclamations]1
Art. 10.2.7.1. [1 Tegen de beslissingen, vermeld in dit hoofdstuk, met uitzondering van de beslissingen, vermeld in artikel 10.2.6.2, kan binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de dag dat de betrokken beslissing op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, werd meegedeeld, bezwaar ingediend worden.
Het bezwaar wordt ingediend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen drie maanden. Het indienen van een bezwaar schorst de beslissing niet.]1
Het bezwaar wordt ingediend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen drie maanden. Het indienen van een bezwaar schorst de beslissing niet.]1
Art. 10.2.7.1. [1 Des réclamations peuvent être introduites contre les décisions visées au présent chapitre, à l'exception des décisions vises à l'article 10.2.6.2, et ce dans un délai de trente jours à compter du jour de la notification de la décision en question au guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais.
La réclamation est introduite via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais.
Le chef de division de la Banque d'engrais se prononce sur la réclamation dans un délai de trois mois. L'introduction d'un recours ne suspend pas la décision.]1
La réclamation est introduite via le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais.
Le chef de division de la Banque d'engrais se prononce sur la réclamation dans un délai de trois mois. L'introduction d'un recours ne suspend pas la décision.]1
HOOFDSTUK 11. - Voorschriften voor exploitaties
CHAPITRE 11. - Prescriptions pour les exploitations
Art.11. Als voor de toepassing van dit besluit bepaald dient te worden in welke gemeente een exploitatie of uitbating gelegen is, kijkt men ofwel naar het exploitatieadres van de exploitatie, ofwel naar het uitbatingsadres van de uitbating.
Art.11. Si, pour l'application du présent arrêté, il faut déterminer la commune où se trouve une exploitation ou une société de gérance, on regarde soit l'adresse d'exploitation de l'exploitation, soit l'adresse de société de gérance de la société de gérance.
HOOFDSTUK 12. [1 - Organisatie]1
CHAPITRE 12. [1 - Organisation]1
Afdeling 1. [1 - De Verificatiecommissie, vermeld in artikel 41bis, § 3, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006]1
Section 1re. [1 - La Commission de vérification, visée à l'article 41bis, § 3, deuxième alinéa, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006]1
Art. 12.1.1.. [1 § 1. Er wordt een Verificatiecommissie opgericht die de Mestbank adviseert over de aanvragen tot correctie als vermeld in artikel 41bis, § 3, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
De minister benoemt de leden van de Verificatiecommissie op de volgende wijze:
1° op voordracht van de Vlaamse Landmaatschappij, voor de leden, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 1°, van het voormelde decreet;
2° [3 op voordracht van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2023 tot oprichting van een intern verzelfstandigd agentschap "Landbouw en Zeevisserij", voor het lid, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 2°, van het voormelde decreet;]3
3° op voordracht van het Agentschap voor Natuur en Bos, voor het lid, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 3°, van het voormelde decreet;
4° na aanduiding door de Vlaamse Landmaatschappij, voor het lid, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 4°, van het voormelde decreet.
§ 2. De minister benoemt per effectief lid een plaatsvervanger. De plaatsvervangende leden worden benoemd volgens dezelfde procedure als de procedure die respectievelijk bepaald is voor de effectieve leden.
§ 3. De zetel van de Verificatiecommissie is gevestigd in de [2 [4 Koning Albert II-laan 15 bus 152,]4 1210 Brussel]2.]1
De minister benoemt de leden van de Verificatiecommissie op de volgende wijze:
1° op voordracht van de Vlaamse Landmaatschappij, voor de leden, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 1°, van het voormelde decreet;
2° [3 op voordracht van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2023 tot oprichting van een intern verzelfstandigd agentschap "Landbouw en Zeevisserij", voor het lid, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 2°, van het voormelde decreet;]3
3° op voordracht van het Agentschap voor Natuur en Bos, voor het lid, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 3°, van het voormelde decreet;
4° na aanduiding door de Vlaamse Landmaatschappij, voor het lid, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 4°, van het voormelde decreet.
§ 2. De minister benoemt per effectief lid een plaatsvervanger. De plaatsvervangende leden worden benoemd volgens dezelfde procedure als de procedure die respectievelijk bepaald is voor de effectieve leden.
§ 3. De zetel van de Verificatiecommissie is gevestigd in de [2 [4 Koning Albert II-laan 15 bus 152,]4 1210 Brussel]2.]1
Art. 12.1.1.. [1 § 1er. Il est institué une Commission de Vérification chargée de conseiller la Banque d'engrais sur les demandes de correction visées à l'article 41bis, § 3, deuxième alinéa, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
Le Ministre nomme les membres de la Commission de vérification comme suit :
1° sur proposition de l'Agence terrienne flamande, pour les membres visés à l'article 41bis, § 3, troisième alinéa, 1° du décret précité ;
2° [3 sur proposition de l'Agence de l'Agriculture et de la Pêche, créée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 15 septembre 2023 portant création d'une agence autonomisée interne " Landbouw en Zeevisserij " (Agence de l'Agriculture et de la Pêche), pour le membre visé à l'article 41bis, § 3, alinéa 3, 2°, du décret précité ;]3
3° sur proposition de l'Agence de la Nature et des Forêts, pour le membre dont il est question à l'article 41bis, § 3, troisième alinéa, 3° du décret précité ;
4° après désignation par l'Agence terrienne flamande, pour le membre mentionné à l'article 41bis, § 3, troisième alinéa, 4° du décret précité.
§ 2. Le Ministre nomme un suppléant pour chaque membre effectif. Les membres suppléants sont nommés selon la même procédure que celle prévue pour les membres effectifs.
§ 3. Le siège de la Commission de vérification est [4 au Boulevard du Roi Albert II 15, boîte 152, ]4, 1210 Bruxelles]2.]1
Le Ministre nomme les membres de la Commission de vérification comme suit :
1° sur proposition de l'Agence terrienne flamande, pour les membres visés à l'article 41bis, § 3, troisième alinéa, 1° du décret précité ;
2° [3 sur proposition de l'Agence de l'Agriculture et de la Pêche, créée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 15 septembre 2023 portant création d'une agence autonomisée interne " Landbouw en Zeevisserij " (Agence de l'Agriculture et de la Pêche), pour le membre visé à l'article 41bis, § 3, alinéa 3, 2°, du décret précité ;]3
3° sur proposition de l'Agence de la Nature et des Forêts, pour le membre dont il est question à l'article 41bis, § 3, troisième alinéa, 3° du décret précité ;
4° après désignation par l'Agence terrienne flamande, pour le membre mentionné à l'article 41bis, § 3, troisième alinéa, 4° du décret précité.
§ 2. Le Ministre nomme un suppléant pour chaque membre effectif. Les membres suppléants sont nommés selon la même procédure que celle prévue pour les membres effectifs.
§ 3. Le siège de la Commission de vérification est [4 au Boulevard du Roi Albert II 15, boîte 152, ]4, 1210 Bruxelles]2.]1
Afdeling 2. [1 - De ambtenaren die belast zijn met de inning en de invordering]1
Section 2. [1 - Fonctionnaires responsables de la perception et du recouvrement]1
Art. 12.2.1. [1 § 1. Het afdelingshoofd van de Mestbank is gemachtigd om de administratieve geldboetes, vermeld in het Mestdecreet van 22 december 2006, op te leggen.
Het voormelde afdelingshoofd is ook bevoegd voor het kwijtschelden of verminderen van de administratieve geldboete en het verlenen van uitstel van betaling, conform artikel 66 en 67 van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Bij afwezigheid wordt het voormelde afdelingshoofd voor de taken, vermeld in het eerste en het tweede lid, vervangen door een ambtenaar van niveau A van de Vlaamse Landmaatschappij, die door het afdelingshoofd wordt aangewezen.
§ 2. De gedelegeerd bestuurder van de Vlaamse Landmaatschappij is gemachtigd tot:
1° het viseren, het uitvoerbaar verklaren en het eensluidend verklaren van het dwangbevel, vermeld in artikel 68 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° het verzoeken om de hypothecaire inschrijving, vermeld in artikel 70 van het voormelde decreet;
3° het laten doorlichten of handlichten van de hypothecaire inschrijving, vermeld in artikel 70 van het voormelde decreet.
Bij afwezigheid wordt de gedelegeerd bestuurder voor de taken, vermeld in het eerste lid, vervangen door een ambtenaar van niveau A van de Vlaamse Landmaatschappij, die door de gedelegeerd bestuurder wordt aangewezen.]1
Het voormelde afdelingshoofd is ook bevoegd voor het kwijtschelden of verminderen van de administratieve geldboete en het verlenen van uitstel van betaling, conform artikel 66 en 67 van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Bij afwezigheid wordt het voormelde afdelingshoofd voor de taken, vermeld in het eerste en het tweede lid, vervangen door een ambtenaar van niveau A van de Vlaamse Landmaatschappij, die door het afdelingshoofd wordt aangewezen.
§ 2. De gedelegeerd bestuurder van de Vlaamse Landmaatschappij is gemachtigd tot:
1° het viseren, het uitvoerbaar verklaren en het eensluidend verklaren van het dwangbevel, vermeld in artikel 68 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° het verzoeken om de hypothecaire inschrijving, vermeld in artikel 70 van het voormelde decreet;
3° het laten doorlichten of handlichten van de hypothecaire inschrijving, vermeld in artikel 70 van het voormelde decreet.
Bij afwezigheid wordt de gedelegeerd bestuurder voor de taken, vermeld in het eerste lid, vervangen door een ambtenaar van niveau A van de Vlaamse Landmaatschappij, die door de gedelegeerd bestuurder wordt aangewezen.]1
Art. 12.2.1. [1 § 1er. Le chef de division de la Banque d'engrais est habilité à infliger les amendes administratives prévues par le Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
Le chef de division susmentionné est également responsable de la remise ou de la réduction de l'amende administrative et du report de paiement, conformément aux articles 66 et 67 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
En cas d'absence, le chef de division mentionné ci-dessus pour les tâches visées aux premier et deuxième alinéas, est remplacé par un fonctionnaire de niveau A de l'Agence terrienne flamande, qui est désigné par le chef de division.
§ 2. L'administrateur délégué de l'Agence terrienne flamande est habilité à :
1° viser, rendre exécutoire et certifier conforme la contrainte telle que visée à l'article 68 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
2° demander l'inscription hypothécaire telle que mentionnée à l'article 70 du décret précité ;
3° délivrer ou lever l'inscription hypothécaire, telle que visée à l'article 70 du décret précité.
En l'absence de l'administrateur délégué pour les tâches visées à l'alinéa premier, l'administrateur délégué en question est remplacé par un fonctionnaire de niveau A de l'Agence terrienne flamande, désigné par l'administrateur délégué.]1
Le chef de division susmentionné est également responsable de la remise ou de la réduction de l'amende administrative et du report de paiement, conformément aux articles 66 et 67 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
En cas d'absence, le chef de division mentionné ci-dessus pour les tâches visées aux premier et deuxième alinéas, est remplacé par un fonctionnaire de niveau A de l'Agence terrienne flamande, qui est désigné par le chef de division.
§ 2. L'administrateur délégué de l'Agence terrienne flamande est habilité à :
1° viser, rendre exécutoire et certifier conforme la contrainte telle que visée à l'article 68 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 ;
2° demander l'inscription hypothécaire telle que mentionnée à l'article 70 du décret précité ;
3° délivrer ou lever l'inscription hypothécaire, telle que visée à l'article 70 du décret précité.
En l'absence de l'administrateur délégué pour les tâches visées à l'alinéa premier, l'administrateur délégué en question est remplacé par un fonctionnaire de niveau A de l'Agence terrienne flamande, désigné par l'administrateur délégué.]1
Afdeling 3. [1 Het opvolgingsorgaan ]1
Section 3. [1 L'organe de suivi ]1
Art. 12.3.1. [1 . § 1. Er wordt een opvolgingsorgaan als vermeld in artikel 3, § 9, 4° /1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, opgericht.
Het opvolgingsorgaan bestaat uit de volgende leden:
1° één vertegenwoordiger van de Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur;
2° één vertegenwoordiger van de Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, die tevens personeelslid is van de VLM;
3° twee vertegenwoordigers van de VLM, op voordracht van de VLM;
4° één vertegenwoordiger van de VMM, op voordracht van de Vlaamse Milieumaatschappij;
5° één vertegenwoordiger van het Agentschap voor Landbouw en Zeevisserij, op voordracht van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij;
6° één vertegenwoordiger van het Departement Omgeving, op voordracht van het Departement Omgeving;
7° zeven vertegenwoordigers van de erkende landbouworganisaties, waarvan minimaal één vertegenwoordiger uit de biologische sector, op voordracht van de erkende landbouworganisaties;
8° zeven vertegenwoordigers van de erkende milieu- en natuurorganisaties, op voordracht van de erkende milieu- en natuurorganisaties.
In het tweede lid wordt verstaan onder:
1° Agentschap Landbouw en Zeevisserij: het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2023 tot oprichting van een intern verzelfstandigd agentschap "Landbouw en Zeevisserij";
2° Departement Omgeving: het Departement Omgeving, vermeld in artikel 29, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
3° VMM: de Vlaamse Milieumaatschappij, vermeld in artikel 10.2.1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
De vertegenwoordiger, vermeld in het tweede lid, 2°, wordt aangewezen als de voorzitter.
Een van de vertegenwoordigers, vermeld in het tweede lid, 3°, wordt aangewezen als secretaris en beheert het secretariaat van het opvolgingsorgaan..
Bij afwezigheid van de vertegenwoordiger, vermeld in het tweede lid, 2°, die aangewezen is als voorzitter, neemt de vertegenwoordiger, vermeld in het tweede lid, 1°, het voorzitterschap op zich.
§ 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, benoemt de leden en benoemt voor elk lid, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, een plaatsvervanger. De plaatsvervangende leden worden benoemd volgens dezelfde procedure als de procedure die gevolgd is voor de benoeming van de effectieve leden van wie ze plaatsvervanger zijn.
§ 3. Het opvolgingsorgaan zal een huishoudelijk reglement opstellen, waarin de volgende elementen bepaald kunnen worden:
1° de plaats en de frequentie van de vergaderingen van het opvolgingsorgaan en de wijze waarop het opvolgingsorgaan volledig of gedeeltelijk digitaal kan vergaderen;
2° de wijze waarop de leden van het opvolgingsorgaan op de hoogte worden gebracht van een geplande vergadering;
3° de wijze waarop de agenda van de vergaderingen van het opvolgingsorgaan wordt bepaald;
4° de wijze waarop de notulen van de vergaderingen worden opgesteld en goedgekeurd;
5° de taken van de voorzitter en van de secretaris van het opvolgingsorgaan;
6° de mogelijkheid om, rekening houdend met de thema 's die vermeld zijn op de agenda van het opvolgingsorgaan, op vraag van minstens één lid van het opvolgingsorgaan, vertegenwoordigers van andere relevante organisaties of administraties evenals vertegenwoordigers uit de academische wereld of van onderzoekscentra of praktijkcentra uit te nodigen om deel te nemen aan vergaderingen van het opvolgingsorgaan;
7° de wijze waarop overleg wordt gepleegd over de agendapunten die op de agenda staan en de nadere bepalingen over de praktische werking van het opvolgingsorgaan, waaronder de wijze waarop, binnen het opvolgingsorgaan, geprobeerd zal worden om een consensus te bereiken voor de agendapunten die vermeld zijn op de agenda;
8° de procedure om het huishoudelijk reglement vast te leggen en te wijzigen.
§ 4. Minstens over de volgende zaken wordt binnen het opvolgingsorgaan overleg gepleegd:
1° het evalueren van het bestaande mestbeleid;
2° het vormgeven van aanpassingen aan het mestbeleid en aan mestactieplannen;
3° het verduidelijken en uitwerken van maatregelen in het kader van het mestbeleid;
4° het bespreken van de maatregelen die gelden op beschermingsstroken in het kader van waterkwaliteit en waterveiligheid;
5° de begeleiding van land- en tuinbouwers met het oog op het behalen van een betere waterkwaliteit;
6° het bespreken van de MAP-meetpunten;
7° het uitwerken van de principes "grondgebondenheid" en "veedichtheid";
8° het bespreken en aktenemen van wetenschappelijk onderzoek in het kader van het mestbeleid;
9° het opvolgen van de maatregelen inzake grondloze tuinbouw;
10° het bespreken van maatregelen voor mestverwerkers en vergistingsinstallaties;
11° het bespreken van de goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken;
12° het verduidelijken van de auto-executieve maatregelen;
13° het bespreken van de opstart van gebiedscoalities.
§ 5. De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, kan de nadere regels bepalen over de invulling van de taken en de goede werking van het opvolgingsorgaan.
§ 6. De contact- en identificatiegegevens van de leden van het opvolgingsorgaan worden verwerkt in het kader van de uitvoering van een taak van algemeen belang, zijnde de organisatie en de werking van het opvolgingsorgaan. De VLM treedt, als beheerder van het secretariaat van het opvolgingsorgaan, op als verwerkingsverantwoordelijke en informeert de leden van het opvolgingsorgaan over de uitoefening van hun rechten in het kader van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG ]1.
Het opvolgingsorgaan bestaat uit de volgende leden:
1° één vertegenwoordiger van de Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur;
2° één vertegenwoordiger van de Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, die tevens personeelslid is van de VLM;
3° twee vertegenwoordigers van de VLM, op voordracht van de VLM;
4° één vertegenwoordiger van de VMM, op voordracht van de Vlaamse Milieumaatschappij;
5° één vertegenwoordiger van het Agentschap voor Landbouw en Zeevisserij, op voordracht van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij;
6° één vertegenwoordiger van het Departement Omgeving, op voordracht van het Departement Omgeving;
7° zeven vertegenwoordigers van de erkende landbouworganisaties, waarvan minimaal één vertegenwoordiger uit de biologische sector, op voordracht van de erkende landbouworganisaties;
8° zeven vertegenwoordigers van de erkende milieu- en natuurorganisaties, op voordracht van de erkende milieu- en natuurorganisaties.
In het tweede lid wordt verstaan onder:
1° Agentschap Landbouw en Zeevisserij: het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2023 tot oprichting van een intern verzelfstandigd agentschap "Landbouw en Zeevisserij";
2° Departement Omgeving: het Departement Omgeving, vermeld in artikel 29, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
3° VMM: de Vlaamse Milieumaatschappij, vermeld in artikel 10.2.1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
De vertegenwoordiger, vermeld in het tweede lid, 2°, wordt aangewezen als de voorzitter.
Een van de vertegenwoordigers, vermeld in het tweede lid, 3°, wordt aangewezen als secretaris en beheert het secretariaat van het opvolgingsorgaan..
Bij afwezigheid van de vertegenwoordiger, vermeld in het tweede lid, 2°, die aangewezen is als voorzitter, neemt de vertegenwoordiger, vermeld in het tweede lid, 1°, het voorzitterschap op zich.
§ 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, benoemt de leden en benoemt voor elk lid, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, een plaatsvervanger. De plaatsvervangende leden worden benoemd volgens dezelfde procedure als de procedure die gevolgd is voor de benoeming van de effectieve leden van wie ze plaatsvervanger zijn.
§ 3. Het opvolgingsorgaan zal een huishoudelijk reglement opstellen, waarin de volgende elementen bepaald kunnen worden:
1° de plaats en de frequentie van de vergaderingen van het opvolgingsorgaan en de wijze waarop het opvolgingsorgaan volledig of gedeeltelijk digitaal kan vergaderen;
2° de wijze waarop de leden van het opvolgingsorgaan op de hoogte worden gebracht van een geplande vergadering;
3° de wijze waarop de agenda van de vergaderingen van het opvolgingsorgaan wordt bepaald;
4° de wijze waarop de notulen van de vergaderingen worden opgesteld en goedgekeurd;
5° de taken van de voorzitter en van de secretaris van het opvolgingsorgaan;
6° de mogelijkheid om, rekening houdend met de thema 's die vermeld zijn op de agenda van het opvolgingsorgaan, op vraag van minstens één lid van het opvolgingsorgaan, vertegenwoordigers van andere relevante organisaties of administraties evenals vertegenwoordigers uit de academische wereld of van onderzoekscentra of praktijkcentra uit te nodigen om deel te nemen aan vergaderingen van het opvolgingsorgaan;
7° de wijze waarop overleg wordt gepleegd over de agendapunten die op de agenda staan en de nadere bepalingen over de praktische werking van het opvolgingsorgaan, waaronder de wijze waarop, binnen het opvolgingsorgaan, geprobeerd zal worden om een consensus te bereiken voor de agendapunten die vermeld zijn op de agenda;
8° de procedure om het huishoudelijk reglement vast te leggen en te wijzigen.
§ 4. Minstens over de volgende zaken wordt binnen het opvolgingsorgaan overleg gepleegd:
1° het evalueren van het bestaande mestbeleid;
2° het vormgeven van aanpassingen aan het mestbeleid en aan mestactieplannen;
3° het verduidelijken en uitwerken van maatregelen in het kader van het mestbeleid;
4° het bespreken van de maatregelen die gelden op beschermingsstroken in het kader van waterkwaliteit en waterveiligheid;
5° de begeleiding van land- en tuinbouwers met het oog op het behalen van een betere waterkwaliteit;
6° het bespreken van de MAP-meetpunten;
7° het uitwerken van de principes "grondgebondenheid" en "veedichtheid";
8° het bespreken en aktenemen van wetenschappelijk onderzoek in het kader van het mestbeleid;
9° het opvolgen van de maatregelen inzake grondloze tuinbouw;
10° het bespreken van maatregelen voor mestverwerkers en vergistingsinstallaties;
11° het bespreken van de goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken;
12° het verduidelijken van de auto-executieve maatregelen;
13° het bespreken van de opstart van gebiedscoalities.
§ 5. De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, kan de nadere regels bepalen over de invulling van de taken en de goede werking van het opvolgingsorgaan.
§ 6. De contact- en identificatiegegevens van de leden van het opvolgingsorgaan worden verwerkt in het kader van de uitvoering van een taak van algemeen belang, zijnde de organisatie en de werking van het opvolgingsorgaan. De VLM treedt, als beheerder van het secretariaat van het opvolgingsorgaan, op als verwerkingsverantwoordelijke en informeert de leden van het opvolgingsorgaan over de uitoefening van hun rechten in het kader van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG ]1.
Art.12.3.1. [1 § 1er. Un organe de suivi est créé tel que visé à l'article 3, § 9, 4° /1, du décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
L'organe de suivi se compose des membres suivants :
1° un représentant du ministre flamand qui a l'environnement et la nature dans ses attributions ;
2° un représentant du ministre flamand qui a l'environnement et la nature dans ses attributions, qui est également membre du personnel de la VLM ;
3° deux représentants de la VLM, sur proposition de la VLM ;
4° un représentant de la VMM, sur proposition de la VMM ;
5° un représentant de l'Agence de l'Agriculture et de la Pêche (" Agentschap voor Landbouw en Zeevisserij), sur proposition de l'Agence de l'Agriculture et de la Pêche ;
6° un représentant du Département de l'Environnement (" Departement Omgeving "), sur proposition du Département de l'Environnement ;
7° sept représentants des organisations agricoles agréées, dont au moins un représentant du secteur biologique, sur proposition des organisations agricoles agréées ;
8° sept représentants des organisations agréées de protection de l'environnement et de la nature, sur proposition des organisations agréées de protection de l'environnement et de la nature.
Dans l'alinéa 2, on entend par :
1° Agence de l'Agriculture et de la Pêche : l'Agence de l'Agriculture et de la Pêche, créée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 15 septembre 2023 portant création d'une agence autonomisée interne Agence de l'Agriculture et de la Pêche ;
2° Département de l'Environnement : le Département de l'Environnement visé à l'article 29, § 1er, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 3 juin 2005 relatif à l'organisation de l'Administration flamande ;
3° VMM : la Société flamande de l'Environnement (" Vlaamse Milieumaatschappij "), visée à l'article 10.2.1 du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement.
Le représentant, visé à l'alinéa 2, 2°, est désigné comme président.
L'un des représentants, visés à l'alinéa 2, 3°, est désigné comme secrétaire et gère le secrétariat de l'organe de suivi.
En cas d'absence du représentant, visé à l'alinéa 2, 2°, qui a été désigné comme président, le représentant, visé à l'alinéa 2, 1°, assume la présidence.
§ 2. Le ministre flamand qui a l'environnement et la nature dans ses attributions nomme les membres et nomme un suppléant pour chaque membre visé au paragraphe 1er, alinéa 2. Les membres suppléants sont nommés selon la même procédure que celle prévue pour les membres effectifs qu'ils remplacent.
§ 3. L'organe de suivi établira un règlement d'ordre intérieur qui peut préciser les éléments suivants :
1° le lieu et la fréquence des réunions de l'organe de suivi et la façon dont l'organe de suivi peut se réunir entièrement ou partiellement par voie électronique ;
2° la manière dont les membres de l'organe de suivi sont informés d'une réunion prévue ;
3° la manière dont l'ordre du jour des réunions de l'organe de suivi est déterminé ;
4° la manière dont les procès-verbaux des réunions sont établis et adoptés ;
5° les tâches du président et du secrétaire de l'organe de suivi ;
6° la possibilité d'inviter des représentants d'autres organisations ou administrations pertinentes ainsi que des représentants issus du monde académique, de centres de recherche ou de centres de pratique à participer aux réunions de l'organe de suivi, en tenant compte des thèmes inscrits à l'ordre du jour de l'organe de suivi et à la demande d'au moins un membre de l'organe de suivi ;
7° les modalités de concertation concernant les points inscrits à l'ordre du jour et les modalités relatives au fonctionnement pratique de l'organe de suivi, y compris la manière dont il sera tenté, au sein de l'organe de suivi, de parvenir à un consensus sur les points inscrits à l'ordre du jour ;
8° la procédure d'établissement et de modification du règlement d'ordre intérieur.
§ 4. Au sein de l'organe de suivi, une concertation est menée au moins sur les points suivants :
1° évaluer la politique existante en matière d'engrais ;
2° élaborer des adaptations à la politique et aux plans d'action en matière d'engrais ;
3° clarifier et mettre en oeuvre des mesures dans le cadre de la politique en matière d'engrais ;
4° discuter des mesures applicables aux bandes de protection dans le cadre de la qualité et de la sécurité de l'eau ;
5° accompagner des agriculteurs et horticulteurs en vue d'améliorer la qualité de l'eau ;
6° discuter des points de mesure du MAP (plan d'action en matière d'engrais) ;
7° élaborer les principes de " liaison au sol " et " densité de bétail " ;
8° discuter et prendre connaissance de la recherche scientifique dans le cadre de la politique en matière d'engrais ;
9° assurer le suivi des mesures relatives à l'horticulture hors-sol ;
10° discuter des mesures pour des transformateurs d'engrais et des installations de fermentation ;
11° discuter des bonnes pratiques en matière de sol, de culture et de fertilisation ;
12° clarifier les mesures auto-exécutoires ;
13° discuter du lancement de coalitions territoriales.
§ 5. Le ministre flamand qui a l'environnement et la nature dans ses attributions peut arrêter des modalités relatives à la concrétisation des tâches et au bon fonctionnement de l'organe de suivi.
§ 6. Les données de contact et d'identification des membres de l'organe de suivi sont traitées dans le cadre de l'exécution d'une mission d'intérêt public, à savoir l'organisation et le fonctionnement de l'organe de suivi. La VLM, en sa qualité de gestionnaire du secrétariat de l'organe de suivi, agit en tant que responsable du traitement et informe les membres de l'organe de suivi de l'exercice de leurs droits dans le cadre du Règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données et abrogeant la Directive 95/46/CE ]1.
L'organe de suivi se compose des membres suivants :
1° un représentant du ministre flamand qui a l'environnement et la nature dans ses attributions ;
2° un représentant du ministre flamand qui a l'environnement et la nature dans ses attributions, qui est également membre du personnel de la VLM ;
3° deux représentants de la VLM, sur proposition de la VLM ;
4° un représentant de la VMM, sur proposition de la VMM ;
5° un représentant de l'Agence de l'Agriculture et de la Pêche (" Agentschap voor Landbouw en Zeevisserij), sur proposition de l'Agence de l'Agriculture et de la Pêche ;
6° un représentant du Département de l'Environnement (" Departement Omgeving "), sur proposition du Département de l'Environnement ;
7° sept représentants des organisations agricoles agréées, dont au moins un représentant du secteur biologique, sur proposition des organisations agricoles agréées ;
8° sept représentants des organisations agréées de protection de l'environnement et de la nature, sur proposition des organisations agréées de protection de l'environnement et de la nature.
Dans l'alinéa 2, on entend par :
1° Agence de l'Agriculture et de la Pêche : l'Agence de l'Agriculture et de la Pêche, créée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 15 septembre 2023 portant création d'une agence autonomisée interne Agence de l'Agriculture et de la Pêche ;
2° Département de l'Environnement : le Département de l'Environnement visé à l'article 29, § 1er, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 3 juin 2005 relatif à l'organisation de l'Administration flamande ;
3° VMM : la Société flamande de l'Environnement (" Vlaamse Milieumaatschappij "), visée à l'article 10.2.1 du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement.
Le représentant, visé à l'alinéa 2, 2°, est désigné comme président.
L'un des représentants, visés à l'alinéa 2, 3°, est désigné comme secrétaire et gère le secrétariat de l'organe de suivi.
En cas d'absence du représentant, visé à l'alinéa 2, 2°, qui a été désigné comme président, le représentant, visé à l'alinéa 2, 1°, assume la présidence.
§ 2. Le ministre flamand qui a l'environnement et la nature dans ses attributions nomme les membres et nomme un suppléant pour chaque membre visé au paragraphe 1er, alinéa 2. Les membres suppléants sont nommés selon la même procédure que celle prévue pour les membres effectifs qu'ils remplacent.
§ 3. L'organe de suivi établira un règlement d'ordre intérieur qui peut préciser les éléments suivants :
1° le lieu et la fréquence des réunions de l'organe de suivi et la façon dont l'organe de suivi peut se réunir entièrement ou partiellement par voie électronique ;
2° la manière dont les membres de l'organe de suivi sont informés d'une réunion prévue ;
3° la manière dont l'ordre du jour des réunions de l'organe de suivi est déterminé ;
4° la manière dont les procès-verbaux des réunions sont établis et adoptés ;
5° les tâches du président et du secrétaire de l'organe de suivi ;
6° la possibilité d'inviter des représentants d'autres organisations ou administrations pertinentes ainsi que des représentants issus du monde académique, de centres de recherche ou de centres de pratique à participer aux réunions de l'organe de suivi, en tenant compte des thèmes inscrits à l'ordre du jour de l'organe de suivi et à la demande d'au moins un membre de l'organe de suivi ;
7° les modalités de concertation concernant les points inscrits à l'ordre du jour et les modalités relatives au fonctionnement pratique de l'organe de suivi, y compris la manière dont il sera tenté, au sein de l'organe de suivi, de parvenir à un consensus sur les points inscrits à l'ordre du jour ;
8° la procédure d'établissement et de modification du règlement d'ordre intérieur.
§ 4. Au sein de l'organe de suivi, une concertation est menée au moins sur les points suivants :
1° évaluer la politique existante en matière d'engrais ;
2° élaborer des adaptations à la politique et aux plans d'action en matière d'engrais ;
3° clarifier et mettre en oeuvre des mesures dans le cadre de la politique en matière d'engrais ;
4° discuter des mesures applicables aux bandes de protection dans le cadre de la qualité et de la sécurité de l'eau ;
5° accompagner des agriculteurs et horticulteurs en vue d'améliorer la qualité de l'eau ;
6° discuter des points de mesure du MAP (plan d'action en matière d'engrais) ;
7° élaborer les principes de " liaison au sol " et " densité de bétail " ;
8° discuter et prendre connaissance de la recherche scientifique dans le cadre de la politique en matière d'engrais ;
9° assurer le suivi des mesures relatives à l'horticulture hors-sol ;
10° discuter des mesures pour des transformateurs d'engrais et des installations de fermentation ;
11° discuter des bonnes pratiques en matière de sol, de culture et de fertilisation ;
12° clarifier les mesures auto-exécutoires ;
13° discuter du lancement de coalitions territoriales.
§ 5. Le ministre flamand qui a l'environnement et la nature dans ses attributions peut arrêter des modalités relatives à la concrétisation des tâches et au bon fonctionnement de l'organe de suivi.
§ 6. Les données de contact et d'identification des membres de l'organe de suivi sont traitées dans le cadre de l'exécution d'une mission d'intérêt public, à savoir l'organisation et le fonctionnement de l'organe de suivi. La VLM, en sa qualité de gestionnaire du secrétariat de l'organe de suivi, agit en tant que responsable du traitement et informe les membres de l'organe de suivi de l'exercice de leurs droits dans le cadre du Règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données et abrogeant la Directive 95/46/CE ]1.
Wijzigingen
HOOFDSTUK 13. - Slotbepalingen
CHAPITRE 13. -Dispositions finales
Afdeling 1. - Overgangsbepalingen
Section 1. - Dispositions transitoires
Art. 13.1.1. In afwijking van de bepalingen van dit besluit, kan, in afwachting van de aanpassing van de door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloketten of in geval van technische problemen, voor bepaalde communicatie tussen de Mestbank en de betrokken burgers, die gebeurt in uitvoering van dit besluit, gebruik gemaakt worden van een beveiligde zending.
Art. 13.1.1. Par dérogation aux dispositions du présent arrêté, en attendant l'adaptation des guichets Internet mis à disposition par la Mestbank ou en cas de problèmes techniques, l'envoi sécurisé peut être utilisé pour une certaine communication entre la Mestbank et les citoyens concernés, qui se fait en exécution du présent arrêté.
Art. 13.1.2. [1 In afwijking van artikel 7.4.4.2 van dit besluit wordt voor overdrachten van nutriëntenemissierechten waarvoor de aanvraag tot overname uiterlijk op 2 januari 2018 door de Mestbank ontvangen werd, het jaarlijkse aantal te verwerken kilogram N berekend conform de formule, vermeld in artikel 22, § 1, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017 tot wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006 en van diverse besluiten in uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006.]1
Art. 13.1.2. [1 Par dérogation à l'article 7.4.4.2 du présent arrêté, pour les transferts de droits d'émission d'éléments nutritionnels pour lesquels la demande de reprise a été reçue par la Banque d'engrais au plus tard le 2 janvier 2018, le nombre annuel de kilogrammes de N à traiter est calculé conformément à la formule visée à l'article 22, § 1er, alinéa premier, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 septembre 2007 concernant l'attribution, l'utilisation et la reprise de droits d'émission d'éléments nutritionnels et concernant le développement de l'entreprise après traitement d'engrais avéré, tel qu'en vigueur avant l'entrée en vigueur de l'Arrêté du Gouvernement flamand du 22 décembre 2017 portant modification du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et différents arrêtés en exécution du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.]1
Art. 13.1.3. [1 In afwijking van hoofdstuk 7 van dit besluit worden dossiers over nutriëntenhaltes of nutriëntenemissierechten, die uiterlijk op 2 januari 2018 door de Mestbank ontvangen werden, met inbegrip van de afhandeling van de beroepen die ingesteld werden tegen de beslissingen in dergelijke dossiers, of dossiers die rechtstreeks voortvloeien uit een geschil dat bij een rechtbank aanhangig werd gemaakt vóór 2 januari 2018, afgehandeld conform de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017 tot wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006 en van diverse besluiten in uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006.]1
Art. 13.1.3. [1 Par dérogation au chapitre 7 du présent arrêté, les dossiers relatifs à la teneur en éléments nutritionnels ou aux droits d'émission d'éléments nutritionnels reçus par la Banque d'engrais au plus tard le 2 janvier 2018, y compris le traitement des recours formés contre les décisions contenues dans lesdits dossiers, ou les dossiers découlant directement d'un litige porté devant une juridiction avant le 2 janvier 2018, sont traités conformément aux dispositions de l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 septembre 2007 concernant l'attribution, l'utilisation et la reprise de droits d'émission d'éléments nutritionnels et concernant le développement de l'entreprise après traitement d'engrais avéré, tel qu'en vigueur avant l'entrée en vigueur de l'Arrêté du Gouvernement flamand du 22 décembre 2017 portant modification du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et différents arrêtés en exécution du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.]1
Art. 13.1.4. [1 Voor landbouwers die aan bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking doen op basis van een aanvraag als vermeld in artikel 27 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017 tot wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006 en van diverse besluiten in uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006, ingediend vóór 1 januari 2018, worden de aanvragen als volgt beoordeeld:
1° de beoordeling van de aanvragen voor de kalenderjaren 2017 en vroeger gebeurt overeenkomstig de bepalingen van het voormelde besluit, op voorwaarde dat de beslissingen met een beveiligde zending of via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld worden;
2° de beoordeling van de aanvragen voor het kalenderjaar 2018 en latere kalenderjaren gebeurt conform de bepalingen van hoofdstuk 7, afdeling 5.
In afwijking van het eerste lid, 2°, wordt voor aanvragen als vermeld in het eerste lid, die betrekking hebben op dieren van de diersoort varkens, met uitzondering van dieren van de diercategorie biggen van 7 tot 20 kg, voor het bepalen van de hoeveelheid mest die de betrokkene in het kalenderjaar 2018 en latere kalenderjaren moet verwerken, conform artikel 7.5.3.1, de netto-uitbreiding, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, tweede lid, voor dieren van de diersoort varkens, met uitzondering van dieren van de diercategorie biggen van 7 tot 20 kg, berekend op basis van de waarden, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, derde lid.]1
1° de beoordeling van de aanvragen voor de kalenderjaren 2017 en vroeger gebeurt overeenkomstig de bepalingen van het voormelde besluit, op voorwaarde dat de beslissingen met een beveiligde zending of via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld worden;
2° de beoordeling van de aanvragen voor het kalenderjaar 2018 en latere kalenderjaren gebeurt conform de bepalingen van hoofdstuk 7, afdeling 5.
In afwijking van het eerste lid, 2°, wordt voor aanvragen als vermeld in het eerste lid, die betrekking hebben op dieren van de diersoort varkens, met uitzondering van dieren van de diercategorie biggen van 7 tot 20 kg, voor het bepalen van de hoeveelheid mest die de betrokkene in het kalenderjaar 2018 en latere kalenderjaren moet verwerken, conform artikel 7.5.3.1, de netto-uitbreiding, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, tweede lid, voor dieren van de diersoort varkens, met uitzondering van dieren van de diercategorie biggen van 7 tot 20 kg, berekend op basis van de waarden, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, derde lid.]1
Art. 13.1.4. [1 Pour les agriculteurs qui réalisent le développement d'une entreprise après traitement d'engrais avéré sur la base d'une demande visée à l'article 27 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 septembre 2007 concernant l'attribution, l'utilisation et la reprise de droits d'émission d'éléments nutritionnels et concernant le développement de l'entreprise après traitement d'engrais avéré, tel qu'en vigueur avant l'entrée en vigueur de l'Arrêté du Gouvernement flamand du 22 décembre 2017 portant modification du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006 et différents arrêtés en exécution du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et déposée avant le 1er janvier 2018, lesdites demandes sont évaluées comme suit :
1° les demandes pour les années civiles 2017 et antérieures seront évaluées conformément aux dispositions de l'arrêté précité, à la condition que les décisions soient communiquées par courrier sécurisé ou par le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais ;
2° les demandes pour l'année civile 2018 et les années civiles ultérieures seront évaluées conformément aux dispositions du chapitre 7, section 5.
Par dérogation à l'alinéa premier, 2°, pour les demandes visées à l'alinéa premier, relatives aux animaux de l'espèce animale porcine, à l'exception de la catégorie animale des porcelets de 7 à 20 kg, en vue de déterminer la quantité d'engrais que l'intéressé doit transformer au cours de l'année civile 2018 et des années civiles ultérieures, conformément à l'article 7.5.3.1, l'accroissement net visé à l'article 7.5.2.1, § 2, deuxième alinéa, pour les animaux de l'espèce porcine, à l'exception des animaux de la catégorie animale des porcelets de 7 à 20 kg, est calculé sur la base des valeurs visées à l'article 7.5.2.1, § 2, troisième alinéa.]1
1° les demandes pour les années civiles 2017 et antérieures seront évaluées conformément aux dispositions de l'arrêté précité, à la condition que les décisions soient communiquées par courrier sécurisé ou par le guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais ;
2° les demandes pour l'année civile 2018 et les années civiles ultérieures seront évaluées conformément aux dispositions du chapitre 7, section 5.
Par dérogation à l'alinéa premier, 2°, pour les demandes visées à l'alinéa premier, relatives aux animaux de l'espèce animale porcine, à l'exception de la catégorie animale des porcelets de 7 à 20 kg, en vue de déterminer la quantité d'engrais que l'intéressé doit transformer au cours de l'année civile 2018 et des années civiles ultérieures, conformément à l'article 7.5.3.1, l'accroissement net visé à l'article 7.5.2.1, § 2, deuxième alinéa, pour les animaux de l'espèce porcine, à l'exception des animaux de la catégorie animale des porcelets de 7 à 20 kg, est calculé sur la base des valeurs visées à l'article 7.5.2.1, § 2, troisième alinéa.]1
Art. 13.1.5. [1 In afwijking van artikel 5.1.1, § 1, eerste lid, kan voor het kalenderjaar 2019 bij de Mestbank een derogatie worden aangevraagd tot en met 14 juli 2019.
Voor het kalenderjaar 2019 kunnen de gegevens, vermeld in artikel 5.1.1, § 1, eerste lid, in de verzamelaanvraag opgenomen worden tot en met 14 juli 2019.]1
Voor het kalenderjaar 2019 kunnen de gegevens, vermeld in artikel 5.1.1, § 1, eerste lid, in de verzamelaanvraag opgenomen worden tot en met 14 juli 2019.]1
Art. 13.1.5. [1 Par dérogation à l'article 5.1.1, § 1er, alinéa premier, une dérogation pour l'année calendaire 2019 peut être demandée auprès de la Banque d'engrais jusqu'au 14 juillet 2019 inclus.
Pour l'année calendaire 2019, les données, visées à l'article 5.1.1, § 1er, alinéa premier, peuvent être intégrées dans la demande unique jusqu'au 14 juillet 2019.]1
Pour l'année calendaire 2019, les données, visées à l'article 5.1.1, § 1er, alinéa premier, peuvent être intégrées dans la demande unique jusqu'au 14 juillet 2019.]1
Art. 13.1.6. [1 Voor het kalenderjaar 2019 is een derogatie niet mogelijk voor een landbouwer die voor het kalenderjaar 2018 een derogatie had aangevraagd en op basis van artikel 5.5.1, eerste lid, zoals van toepassing op 31 december 2018, het recht op derogatie voor het kalenderjaar 2019 heeft verloren voor alle percelen van het bedrijf.
Voor het kalenderjaar 2019 is voor de landbouwer die voor het kalenderjaar 2018 een derogatie had aangevraagd en op basis van artikel 5.5.1, tweede lid, zoals van toepassing op 31 december 2018, het recht op derogatie voor het kalenderjaar 2019 heeft verloren voor een of meer types derogatiegewassen, geen derogatie mogelijk voor de types derogatiegewassen waarvoor de landbouwer het recht op derogatie voor het kalenderjaar 2019 heeft verloren, op basis van artikel 5.5.1, tweede lid, zoals van toepassing op 31 december 2018.
Voor het kalenderjaar 2019 is een derogatie niet mogelijk voor percelen waarop in 2018 een nitraatresidu is gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste drempelwaarde, vermeld in artikel 14, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006.. In afwijking daarvan wordt geen rekening gehouden met de resultaten van nitraatresidumetingen die in 2018 uitgevoerd zijn in het kader van een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau, op basis waarvan het bedrijf in kwestie als categorie nul geclassificeerd wordt conform artikel 15, § 5, tweede lid, van het voormelde decreet.
Voor het kalenderjaar 2019 is een derogatie niet mogelijk voor een landbouwer die in het kalenderjaar 2019 onder de toepassing van artikel 14, § 9, van het Mestdecreet van 22 december 2006, valt.]1
Voor het kalenderjaar 2019 is voor de landbouwer die voor het kalenderjaar 2018 een derogatie had aangevraagd en op basis van artikel 5.5.1, tweede lid, zoals van toepassing op 31 december 2018, het recht op derogatie voor het kalenderjaar 2019 heeft verloren voor een of meer types derogatiegewassen, geen derogatie mogelijk voor de types derogatiegewassen waarvoor de landbouwer het recht op derogatie voor het kalenderjaar 2019 heeft verloren, op basis van artikel 5.5.1, tweede lid, zoals van toepassing op 31 december 2018.
Voor het kalenderjaar 2019 is een derogatie niet mogelijk voor percelen waarop in 2018 een nitraatresidu is gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste drempelwaarde, vermeld in artikel 14, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006.. In afwijking daarvan wordt geen rekening gehouden met de resultaten van nitraatresidumetingen die in 2018 uitgevoerd zijn in het kader van een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau, op basis waarvan het bedrijf in kwestie als categorie nul geclassificeerd wordt conform artikel 15, § 5, tweede lid, van het voormelde decreet.
Voor het kalenderjaar 2019 is een derogatie niet mogelijk voor een landbouwer die in het kalenderjaar 2019 onder de toepassing van artikel 14, § 9, van het Mestdecreet van 22 december 2006, valt.]1
Art. 13.1.6. [1 Pour l'année calendaire 2019, une dérogation n'est pas possible pour un agriculteur qui avait demandé une dérogation pour l'année calendaire 2018 et qui a perdu le droit à une dérogation pour l'année calendaire 2019 pour toutes les parcelles de l'entreprise sur la base de l'article 5.5.1, alinéa premier, tel qu'il était d'application au 31 décembre 2018.
Pour l'année calendaire 2019, une dérogation n'est pas possible pour un agriculteur qui avait demandé une dérogation pour l'année calendaire 2018 et qui a perdu le droit à une dérogation pour l'année calendaire 2019 pour un ou plusieurs types de cultures de dérogation, sur la base de l'article 5.5.1, alinéa deux, tel qu'il s'appliquait au 31 décembre 2018, pour les types de cultures de dérogation pour lesquels l'agriculteur a perdu le droit de dérogation pour l'année calendaire 2019, sur la base de l'article 5.5.1, alinéa deux, tel qu'il s'appliquait au 31 décembre 2018.
Pour l'année calendaire 2019, une dérogation n'est pas possible pour des parcelles sur lesquelles en 2018 des valeurs de résidus de nitrates ont été mesurées supérieures à la première valeur seuil correspondante, visée à l'article 14, § 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006. Par dérogation à cette disposition, il n'est pas tenu compte des résultats des mesurages de résidus de nitrates effectués en 2018 dans le cadre d'une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'entreprise, sur la base desquels l'entreprise concernée est classée comme appartenant à la catégorie zéro, conformément à l'article 15, § 5, alinéa deux, du décret précité.
Pour l'année calendaire 2019, une dérogation n'est pas possible pour un agriculteur qui, dans l'année calendaire 2019, relève de l'application de l'article 14, § 9 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.]1
Pour l'année calendaire 2019, une dérogation n'est pas possible pour un agriculteur qui avait demandé une dérogation pour l'année calendaire 2018 et qui a perdu le droit à une dérogation pour l'année calendaire 2019 pour un ou plusieurs types de cultures de dérogation, sur la base de l'article 5.5.1, alinéa deux, tel qu'il s'appliquait au 31 décembre 2018, pour les types de cultures de dérogation pour lesquels l'agriculteur a perdu le droit de dérogation pour l'année calendaire 2019, sur la base de l'article 5.5.1, alinéa deux, tel qu'il s'appliquait au 31 décembre 2018.
Pour l'année calendaire 2019, une dérogation n'est pas possible pour des parcelles sur lesquelles en 2018 des valeurs de résidus de nitrates ont été mesurées supérieures à la première valeur seuil correspondante, visée à l'article 14, § 1er, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006. Par dérogation à cette disposition, il n'est pas tenu compte des résultats des mesurages de résidus de nitrates effectués en 2018 dans le cadre d'une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'entreprise, sur la base desquels l'entreprise concernée est classée comme appartenant à la catégorie zéro, conformément à l'article 15, § 5, alinéa deux, du décret précité.
Pour l'année calendaire 2019, une dérogation n'est pas possible pour un agriculteur qui, dans l'année calendaire 2019, relève de l'application de l'article 14, § 9 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.]1
Art. 13.1.7. [1 § 1. In afwijking van artikel 2.2.1.4, derde lid, van dit besluit, mag in het jaar 2021 het register, vermeld in artikel 2.2.3.1, uiterlijk de dertigste dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, ingevuld worden via het internetloket, op voorwaarde dat de betrokkene uiterlijk de zevende dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, tot de dag dat deze feiten ingevuld worden in het register dat ter beschikking wordt gesteld via het internetloket, de gegevens die in het register genoteerd moeten worden, op papier of digitaal bijhoudt.
In het jaar 2021 gelden, in afwijking van artikel 2.2.1.4, derde lid, van dit besluit, de volgende termijnen voor het invullen van het register vermeld in artikel 2.2.4.1:
1° de landbouwer die een kunstmestregister moet bijhouden overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.2.4.1, mag het verhandelingsregister, vermeld in artikel 2.2.4.1, § 3, uiterlijk de dertigste dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, invullen;
2° de landbouwer die een kunstmestregister moet bijhouden overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.2.4.1, register, vermeld in artikel 2.2.4.1, § 2, uiterlijk de dertigste dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, invullen als de landbouwer aan al de volgende voorwaarden voldoet:
a) op de tot het bedrijf van de betrokken landbouwer behorende oppervlakte landbouwgrond worden, behoudens op groeimedium, geen sierteelt, geen boomkweek, geen groenten van groep I, geen groenten van groep II of geen aardbeien geteeld;
b) de landbouwer zorgt dat hij vanaf de zevende dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, tot de dag dat deze feiten ingevuld worden in het register dat ter beschikking wordt gesteld via het internetloket, de gegevens die in het register genoteerd moeten worden, op papier of digitaal bijhoudt.
In het jaar 2022 gelden, in afwijking van artikel 2.2.1.4, derde lid, van dit besluit, de volgende termijnen voor het invullen van het register vermeld in artikel 2.2.4.1:
1° de landbouwer die een kunstmestregister moet bijhouden overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.2.4.1, mag het verhandelingsregister, vermeld in artikel 2.2.4.1, § 3, uiterlijk de vijftiende dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, invullen;
2° de landbouwer die een kunstmestregister moet bijhouden overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.2.4.1, mag het register uiterlijk de dertigste dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, invullen als de landbouwer aan al de volgende voorwaarden voldoet:
a) op de tot het bedrijf van de betrokken landbouwer behorende oppervlakte landbouwgrond worden, behoudens op groeimedium, geen sierteelt, geen boomkweek, geen groenten van groep I, geen groenten van groep II of geen aardbeien geteeld;
b) de verschillende exploitaties die deel uitmaken van het bedrijf van de betrokken landbouwer hebben, in het kalenderjaar in kwestie, op geen enkel ogenblik gezamenlijk een oppervlakte landbouwgrond of groeimedium in gebruik die groter is dan 5 hectare;
c) de landbouwer zorgt dat hij vanaf de zevende dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, tot de dag dat deze feiten ingevuld worden in het register dat ter beschikking wordt gesteld via het internetloket, de gegevens die in het register genoteerd moeten worden, op papier of digitaal bijhoudt.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 en van artikel 2.2.1.4, derde en achtste lid, van dit besluit, is in het jaar 2021 het register, vermeld in artikel 2.2.3.1, uiterlijk op 15 mei 2021, ingevuld voor de feiten die in het register vermeld moeten worden en die hebben plaatsgevonden tussen 1 januari 2021 en 15 april 2021.]1
In het jaar 2021 gelden, in afwijking van artikel 2.2.1.4, derde lid, van dit besluit, de volgende termijnen voor het invullen van het register vermeld in artikel 2.2.4.1:
1° de landbouwer die een kunstmestregister moet bijhouden overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.2.4.1, mag het verhandelingsregister, vermeld in artikel 2.2.4.1, § 3, uiterlijk de dertigste dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, invullen;
2° de landbouwer die een kunstmestregister moet bijhouden overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.2.4.1, register, vermeld in artikel 2.2.4.1, § 2, uiterlijk de dertigste dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, invullen als de landbouwer aan al de volgende voorwaarden voldoet:
a) op de tot het bedrijf van de betrokken landbouwer behorende oppervlakte landbouwgrond worden, behoudens op groeimedium, geen sierteelt, geen boomkweek, geen groenten van groep I, geen groenten van groep II of geen aardbeien geteeld;
b) de landbouwer zorgt dat hij vanaf de zevende dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, tot de dag dat deze feiten ingevuld worden in het register dat ter beschikking wordt gesteld via het internetloket, de gegevens die in het register genoteerd moeten worden, op papier of digitaal bijhoudt.
In het jaar 2022 gelden, in afwijking van artikel 2.2.1.4, derde lid, van dit besluit, de volgende termijnen voor het invullen van het register vermeld in artikel 2.2.4.1:
1° de landbouwer die een kunstmestregister moet bijhouden overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.2.4.1, mag het verhandelingsregister, vermeld in artikel 2.2.4.1, § 3, uiterlijk de vijftiende dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, invullen;
2° de landbouwer die een kunstmestregister moet bijhouden overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.2.4.1, mag het register uiterlijk de dertigste dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, invullen als de landbouwer aan al de volgende voorwaarden voldoet:
a) op de tot het bedrijf van de betrokken landbouwer behorende oppervlakte landbouwgrond worden, behoudens op groeimedium, geen sierteelt, geen boomkweek, geen groenten van groep I, geen groenten van groep II of geen aardbeien geteeld;
b) de verschillende exploitaties die deel uitmaken van het bedrijf van de betrokken landbouwer hebben, in het kalenderjaar in kwestie, op geen enkel ogenblik gezamenlijk een oppervlakte landbouwgrond of groeimedium in gebruik die groter is dan 5 hectare;
c) de landbouwer zorgt dat hij vanaf de zevende dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, tot de dag dat deze feiten ingevuld worden in het register dat ter beschikking wordt gesteld via het internetloket, de gegevens die in het register genoteerd moeten worden, op papier of digitaal bijhoudt.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 en van artikel 2.2.1.4, derde en achtste lid, van dit besluit, is in het jaar 2021 het register, vermeld in artikel 2.2.3.1, uiterlijk op 15 mei 2021, ingevuld voor de feiten die in het register vermeld moeten worden en die hebben plaatsgevonden tussen 1 januari 2021 en 15 april 2021.]1
Art.13.1.7. [1 § 1er. Par dérogation à l'article 2.2.1.4, alinéa 3, du présent arrêté, en l'an 2021 le registre visé à l'article 2.2.3.1peut être complété via le guichet internet au plus tard le trentième jour suivant le jour auquel les faits à consigner dans le registre ont eu lieu, à condition que la personne concernée conserve les données à consigner dans le registre, sur papier ou de manière numérique, au plus tard le septième jour suivant le jour auquel les faits à consigner dans le registre ont eu lieu, jusqu'au jour auquel ces faits sont complétés dans le registre mis à disposition via le guichet internet.
En l'an 2021, par dérogation à l'article 2.2.1.4, alinéa 3, du présent arrêté, les délais suivants s'appliquent pour compléter le registre visé à l'article 2.2.4.1 :
1° l'agriculteur qui doit tenir un registre d'engrais chimiques conformément aux dispositions de l'article 2.2.4.1, peut compléter le registre de négociation visé à l'article 2.2.4.1, § 3, au plus tard le trentième jour suivant le jour auquel les faits à consigner dans le registre ont eu lieu ;
2° l'agriculteur qui doit tenir un registre d'engrais chimiques conformément aux dispositions de l'article 2.2.4.1, peut compléter le registre d'utilisation visé à l'article 2.2.4.1, § 2, au plus tard le trentième jour suivant le jour auquel les faits à consigner dans le registre ont eu lieu, si l'agriculteur répond à toutes les conditions suivantes :
a) la superficie des terres agricoles appartenant à l'exploitation de l'agriculteur concerné n'est pas utilisée, sauf sur milieu de culture, pour la culture ornementale, l'arboriculture, la culture de légumes du groupe I, de légumes du groupe II ou de fraises ;
b) l'agriculteur veille à ce que il conserve, sur papier ou de manière numérique, les données à consigner dans le registre, à partir du septième jour suivant le jour auquel les faits à consigner dans le registre ont eu lieu, jusqu'au jour auquel ces faits sont complétés dans le registre mis à disposition via le guichet internet.
En l'an 2022, par dérogation à l'article 2.2.1.4, alinéa 3, du présent arrêté, les délais suivants s'appliquent pour compléter le registre visé à l'article 2.2.4.1 :
1° l'agriculteur qui doit tenir un registre d'engrais chimiques conformément aux dispositions de l'article 2.2.4.1, peut compléter le registre de négociation visé à l'article 2.2.4.1, § 3, au plus tard le quinzième jour suivant le jour auquel les faits à consigner dans le registre ont eu lieu ;
2° l'agriculteur qui doit tenir un registre d'engrais chimiques conformément aux dispositions de l'article 2.2.4.1, peut compléter le registre au plus tard le trentième jour suivant le jour auquel les faits à consigner dans le registre ont eu lieu, si l'agriculteur répond à toutes les conditions suivantes :
a) la superficie des terres agricoles appartenant à l'exploitation de l'agriculteur concerné n'est pas utilisée, sauf sur milieu de culture, pour la culture ornementale, l'arboriculture, la culture de légumes du groupe I, de légumes du groupe II ou de fraises ;
b) les différentes exploitations qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur concerné n'utilisent pas, à un moment quelconque de l'année calendaire en question, conjointement une superficie de terres agricoles ou de milieux de culture supérieure à 5 hectares ;
c) l'agriculteur veille à ce que il conserve, sur papier ou de manière numérique, les données à consigner dans le registre, à partir du septième jour suivant le jour auquel les faits à consigner dans le registre ont eu lieu, jusqu'au jour auquel ces faits sont complétés dans le registre mis à disposition via le guichet internet.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er et à l'article 2.2.1.4, alinéas 3 et 8, du présent arrêté, en l'an 2021, le registre visé à l'article 2.2.3.1 est complété au plus tard le 15 mai 2021 pour les faits à consigner dans le registre qui ont eu lieu entre le 1er janvier 2021 et le 15 avril 2021.]1
En l'an 2021, par dérogation à l'article 2.2.1.4, alinéa 3, du présent arrêté, les délais suivants s'appliquent pour compléter le registre visé à l'article 2.2.4.1 :
1° l'agriculteur qui doit tenir un registre d'engrais chimiques conformément aux dispositions de l'article 2.2.4.1, peut compléter le registre de négociation visé à l'article 2.2.4.1, § 3, au plus tard le trentième jour suivant le jour auquel les faits à consigner dans le registre ont eu lieu ;
2° l'agriculteur qui doit tenir un registre d'engrais chimiques conformément aux dispositions de l'article 2.2.4.1, peut compléter le registre d'utilisation visé à l'article 2.2.4.1, § 2, au plus tard le trentième jour suivant le jour auquel les faits à consigner dans le registre ont eu lieu, si l'agriculteur répond à toutes les conditions suivantes :
a) la superficie des terres agricoles appartenant à l'exploitation de l'agriculteur concerné n'est pas utilisée, sauf sur milieu de culture, pour la culture ornementale, l'arboriculture, la culture de légumes du groupe I, de légumes du groupe II ou de fraises ;
b) l'agriculteur veille à ce que il conserve, sur papier ou de manière numérique, les données à consigner dans le registre, à partir du septième jour suivant le jour auquel les faits à consigner dans le registre ont eu lieu, jusqu'au jour auquel ces faits sont complétés dans le registre mis à disposition via le guichet internet.
En l'an 2022, par dérogation à l'article 2.2.1.4, alinéa 3, du présent arrêté, les délais suivants s'appliquent pour compléter le registre visé à l'article 2.2.4.1 :
1° l'agriculteur qui doit tenir un registre d'engrais chimiques conformément aux dispositions de l'article 2.2.4.1, peut compléter le registre de négociation visé à l'article 2.2.4.1, § 3, au plus tard le quinzième jour suivant le jour auquel les faits à consigner dans le registre ont eu lieu ;
2° l'agriculteur qui doit tenir un registre d'engrais chimiques conformément aux dispositions de l'article 2.2.4.1, peut compléter le registre au plus tard le trentième jour suivant le jour auquel les faits à consigner dans le registre ont eu lieu, si l'agriculteur répond à toutes les conditions suivantes :
a) la superficie des terres agricoles appartenant à l'exploitation de l'agriculteur concerné n'est pas utilisée, sauf sur milieu de culture, pour la culture ornementale, l'arboriculture, la culture de légumes du groupe I, de légumes du groupe II ou de fraises ;
b) les différentes exploitations qui font partie de l'entreprise de l'agriculteur concerné n'utilisent pas, à un moment quelconque de l'année calendaire en question, conjointement une superficie de terres agricoles ou de milieux de culture supérieure à 5 hectares ;
c) l'agriculteur veille à ce que il conserve, sur papier ou de manière numérique, les données à consigner dans le registre, à partir du septième jour suivant le jour auquel les faits à consigner dans le registre ont eu lieu, jusqu'au jour auquel ces faits sont complétés dans le registre mis à disposition via le guichet internet.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er et à l'article 2.2.1.4, alinéas 3 et 8, du présent arrêté, en l'an 2021, le registre visé à l'article 2.2.3.1 est complété au plus tard le 15 mai 2021 pour les faits à consigner dans le registre qui ont eu lieu entre le 1er janvier 2021 et le 15 avril 2021.]1
Art. 13.1.8. [1 § 1. In afwijking van artikel 2.2.3.4 en artikel 9.5.3.10 kan een bewerkings- of verwerkingseenheid tot en met 31 december 2021 kiezen tussen een van de volgende mogelijkheden:
1° alle dierlijke mest die op haar uitbating ontvangen of vertrokken is, te wegen conform artikel 8.1.2.2 van dit besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van 29 mei 2020;
2° de dierlijke mest die op de uitbating ontvangen of vertrokken is, bepalen met een massaprotocol dat de Mestbank goedkeurt conform artikel 8.1.2.3 van dit besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van 29 mei 2020;
3° debietmeters gebruiken die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4.
Zodra een bewerkings-of verwerkingseenheid ervoor kiest om debietmeters te gebruiken die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, kan de uitbater niet meer gebruikmaken van de mogelijkheden vermeld in het eerste lid, 1° en 2°.
§ 2. In afwijking van artikel 2.2.3.4, § 1, hoeven de debietmeters die op 1 januari 2021 op de interne overgangen binnen de bewerkings- of verwerkingseenheid al zijn geïnstalleerd, niet te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, § 2, 4° en 5°, tot op het moment dat zij vervangen worden, met dien verstande dat deze uiterlijk tegen 1 januari 2026 vervangen moeten zijn door een debietmeter die wel voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, § 2, 4° en 5°.
In afwijking van artikel 2.2.3.4, § 3, eerste tot en met het vierde lid, gelden al de volgende voorwaarden voor een debietmeter, als vermeld in het eerste lid:
1° de uitbater zorgt ervoor dat binnen de termijn, vermeld in artikel 2.2.1.2, voor elke weging die een dergelijke debietmeter registreert, de gegevens, vermeld in artikel 2.2.3.4, § 3, eerste lid, 1° en 2°, in een register genoteerd worden. Voor een debietmeter die geplaatst is op een interne overgang waarlangs gedurende meer dan één maand continu mest loopt, wordt uiterlijk de derde dag na het verstrijken van elke maand, de debietmeterstand op de laatste dag van de voorbije maand genoteerd;
2° voor de gegevens, vermeld in punt 1°, is het toegestaan dat ze niet automatisch en onmiddellijk worden doorgestuurd naar de Mestbank, als de uitbater zorgt dat de geregistreerde gegevens op eenvoudig verzoek digitaal bezorgd kunnen worden aan de Mestbank.
§ 3. In afwijking van artikel 2.1.5.1, tweede lid, mag een producent van andere meststoffen, tot op het moment dat hij beschikt over debietmeters die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, de in het kalenderjaar 2021 geproduceerde hoeveelheid vloeibare andere meststoffen, uitgedrukt in ton, bepalen op een andere manier dan met debietmeters. ]1
1° alle dierlijke mest die op haar uitbating ontvangen of vertrokken is, te wegen conform artikel 8.1.2.2 van dit besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van 29 mei 2020;
2° de dierlijke mest die op de uitbating ontvangen of vertrokken is, bepalen met een massaprotocol dat de Mestbank goedkeurt conform artikel 8.1.2.3 van dit besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van 29 mei 2020;
3° debietmeters gebruiken die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4.
Zodra een bewerkings-of verwerkingseenheid ervoor kiest om debietmeters te gebruiken die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, kan de uitbater niet meer gebruikmaken van de mogelijkheden vermeld in het eerste lid, 1° en 2°.
§ 2. In afwijking van artikel 2.2.3.4, § 1, hoeven de debietmeters die op 1 januari 2021 op de interne overgangen binnen de bewerkings- of verwerkingseenheid al zijn geïnstalleerd, niet te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, § 2, 4° en 5°, tot op het moment dat zij vervangen worden, met dien verstande dat deze uiterlijk tegen 1 januari 2026 vervangen moeten zijn door een debietmeter die wel voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, § 2, 4° en 5°.
In afwijking van artikel 2.2.3.4, § 3, eerste tot en met het vierde lid, gelden al de volgende voorwaarden voor een debietmeter, als vermeld in het eerste lid:
1° de uitbater zorgt ervoor dat binnen de termijn, vermeld in artikel 2.2.1.2, voor elke weging die een dergelijke debietmeter registreert, de gegevens, vermeld in artikel 2.2.3.4, § 3, eerste lid, 1° en 2°, in een register genoteerd worden. Voor een debietmeter die geplaatst is op een interne overgang waarlangs gedurende meer dan één maand continu mest loopt, wordt uiterlijk de derde dag na het verstrijken van elke maand, de debietmeterstand op de laatste dag van de voorbije maand genoteerd;
2° voor de gegevens, vermeld in punt 1°, is het toegestaan dat ze niet automatisch en onmiddellijk worden doorgestuurd naar de Mestbank, als de uitbater zorgt dat de geregistreerde gegevens op eenvoudig verzoek digitaal bezorgd kunnen worden aan de Mestbank.
§ 3. In afwijking van artikel 2.1.5.1, tweede lid, mag een producent van andere meststoffen, tot op het moment dat hij beschikt over debietmeters die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, de in het kalenderjaar 2021 geproduceerde hoeveelheid vloeibare andere meststoffen, uitgedrukt in ton, bepalen op een andere manier dan met debietmeters. ]1
Art.13.1.8. [1 § 1er. Par dérogation aux articles 2.2.3.4 et 9.5.3.10, une unité de traitement ou de transformation peut choisir jusqu'au 31 décembre 2021 entre l'une des possibilités suivantes :
1° peser tous les effluents d'élevage qui sont reçus sur son exploitation ou qui ont quitté l'exploitation, conformément à l'article 8.1.2.2 du présent arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté du 29 mai 2020 ;
2° déterminer les effluents d'élevage qui sont reçus sur l'exploitation ou qui ont quitté l'exploitation au moyen d'un protocole de masse approuvé par la Banque d'engrais, conformément à l'article 8.1.2.3 du présent arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté du 29 mai 2020 ;
3° utiliser les débitmètres qui répondent aux conditions visées à l'article 2.2.3.4.
Dès qu'une unité de traitement ou de transformation choisit d'utiliser les débitmètres qui répondent aux conditions visées à l'article 2.2.3.4, l'exploitant ne peut plus faire usage des possibilités visées à l'alinéa 1er, 1° et 2°.
§ 2. Par dérogation à l'article 2.2.3.4, § 1er, les débitmètres déjà installés au 1er janvier 2021 aux passages internes au sein de l'unité de traitement ou de transformation, ne doivent pas répondre aux conditions visées à l'article 2.2.3.4, § 2, 4° et 5°, jusqu'à leur remplacement, étant entendu qu'ils doivent être remplacés au plus tard le 1er janvier 2026 par un débitmètre qui remplit les conditions visées à l'article 2.2.3.4, § 2, 4° et 5°.
Par dérogation à l'article 2.2.3.4, § 3, alinéas 1er à 4, toutes les conditions suivantes s'appliquent à un débitmètre tel que visé à l'alinéa 1er :
1° l'exploitant veille à ce que, pour chaque pesée enregistrée par un tel débitmètre, les données visées à l'article 2.2.3.4, § 3, alinéa 1er, 1° et 2°, soient consignées dans un registre endéans le délai visé à l'article 2.2.1.2. Pour un débitmètre installé à un passage interne par lequel les engrais circulent en continu pendant plus d'un mois, le niveau du débitmètre du dernier jour du mois écoulé est noté au plus tard le troisième jour après la fin de chaque mois ;
2° en ce qui concerne les données visées au point 1°, il est permis qu'elles ne soient pas automatiquement et immédiatement transmises à la Banque d'engrais, si l'exploitant veille à ce que les données enregistrées puissent être transmises par voie électronique à la Banque d'engrais sur simple demande.
§ 3. Par dérogation à l'article 2.1.5.1, alinéa 2, un producteur d'autres engrais peut, jusqu'à ce qu'il dispose des débitmètres remplissant les conditions visées à l'article 2.2.3.4, déterminer la quantité d'autres engrais liquides produite au cours de l'année civile 2021, exprimée en tonnes, par un moyen autre qu'au moyen de débitmètres. ]1
1° peser tous les effluents d'élevage qui sont reçus sur son exploitation ou qui ont quitté l'exploitation, conformément à l'article 8.1.2.2 du présent arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté du 29 mai 2020 ;
2° déterminer les effluents d'élevage qui sont reçus sur l'exploitation ou qui ont quitté l'exploitation au moyen d'un protocole de masse approuvé par la Banque d'engrais, conformément à l'article 8.1.2.3 du présent arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté du 29 mai 2020 ;
3° utiliser les débitmètres qui répondent aux conditions visées à l'article 2.2.3.4.
Dès qu'une unité de traitement ou de transformation choisit d'utiliser les débitmètres qui répondent aux conditions visées à l'article 2.2.3.4, l'exploitant ne peut plus faire usage des possibilités visées à l'alinéa 1er, 1° et 2°.
§ 2. Par dérogation à l'article 2.2.3.4, § 1er, les débitmètres déjà installés au 1er janvier 2021 aux passages internes au sein de l'unité de traitement ou de transformation, ne doivent pas répondre aux conditions visées à l'article 2.2.3.4, § 2, 4° et 5°, jusqu'à leur remplacement, étant entendu qu'ils doivent être remplacés au plus tard le 1er janvier 2026 par un débitmètre qui remplit les conditions visées à l'article 2.2.3.4, § 2, 4° et 5°.
Par dérogation à l'article 2.2.3.4, § 3, alinéas 1er à 4, toutes les conditions suivantes s'appliquent à un débitmètre tel que visé à l'alinéa 1er :
1° l'exploitant veille à ce que, pour chaque pesée enregistrée par un tel débitmètre, les données visées à l'article 2.2.3.4, § 3, alinéa 1er, 1° et 2°, soient consignées dans un registre endéans le délai visé à l'article 2.2.1.2. Pour un débitmètre installé à un passage interne par lequel les engrais circulent en continu pendant plus d'un mois, le niveau du débitmètre du dernier jour du mois écoulé est noté au plus tard le troisième jour après la fin de chaque mois ;
2° en ce qui concerne les données visées au point 1°, il est permis qu'elles ne soient pas automatiquement et immédiatement transmises à la Banque d'engrais, si l'exploitant veille à ce que les données enregistrées puissent être transmises par voie électronique à la Banque d'engrais sur simple demande.
§ 3. Par dérogation à l'article 2.1.5.1, alinéa 2, un producteur d'autres engrais peut, jusqu'à ce qu'il dispose des débitmètres remplissant les conditions visées à l'article 2.2.3.4, déterminer la quantité d'autres engrais liquides produite au cours de l'année civile 2021, exprimée en tonnes, par un moyen autre qu'au moyen de débitmètres. ]1
Art. 13.1.9. [1 Voor aanvragen voor bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking die ingediend worden in het jaar 2021, wordt de aanvraag voor bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, als vermeld in artikel 7.5.2.1., uiterlijk op 22 oktober 2021 bij de Mestbank met een beveiligde zending ingediend.]1
Art.13.1.9. [1 Pour les demandes de développement de l'entreprise après traitement d'engrais avéré, introduites au cours de l'année 2021, la demande de développement de l'entreprise après traitement d'engrais avéré visée à l'article 7.5.2.1, est introduite auprès de la Banque d'engrais par envoi sécurisé au plus tard le 22 octobre 2021.]1
Art. 13.1.10. [1 Er worden geen nieuwe nutriëntenemissierechten-MVW toegekend na 1 maart 2022. ]1
Art.13.1.10. [1 Aucun nouveau droit d'émission d'éléments fertilisants-MVW ne sera accordé après le 1er mars 2022. ]1
Afdeling 2. - Opheffingsbepalingen
Section 2. - Dispositions abrogatoires
Art. 13.2.1. De volgende regelingen worden opgeheven :
1° de artikelen 2 en 14 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
2° bijlage II bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
3° artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking;
4° artikel 2, § 5, en 21, § 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008 houdende nadere bepalingen aangaande de inventarisatie van gegevens in het kader van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
5° het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende de mestverwerking, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013;
6° artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2010 betreffende de inventarisatie, de kennisgeving, de aanvraag tot correctie en de oprichting en de werking van de Verificatiecommissie, vermeld in artikel 41bis van het mestdecreet van 22 december 2006, en betreffende wijziging van artikelen 13 en 33 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2008 betreffende het sluiten van beheersovereenkomsten en het toekennen van vergoedingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling;
7° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2013 tot bepaling van de nadere regels voor het vervoer van meststoffen en houdende uitwerking van de uitzonderingen voor educatieve demonstraties en wetenschappelijke proefnemingen in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015, met uitzondering van de artikelen 20, 22, § 7, en 39;
8° het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015 betreffende de voorwaarden tot het verkrijgen van een derogatie aan de bemestingsnormen als vermeld in artikel 13 van het Mestdecreet van 22 december 2006.
1° de artikelen 2 en 14 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
2° bijlage II bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
3° artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking;
4° artikel 2, § 5, en 21, § 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008 houdende nadere bepalingen aangaande de inventarisatie van gegevens in het kader van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
5° het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende de mestverwerking, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013;
6° artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2010 betreffende de inventarisatie, de kennisgeving, de aanvraag tot correctie en de oprichting en de werking van de Verificatiecommissie, vermeld in artikel 41bis van het mestdecreet van 22 december 2006, en betreffende wijziging van artikelen 13 en 33 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2008 betreffende het sluiten van beheersovereenkomsten en het toekennen van vergoedingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling;
7° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2013 tot bepaling van de nadere regels voor het vervoer van meststoffen en houdende uitwerking van de uitzonderingen voor educatieve demonstraties en wetenschappelijke proefnemingen in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015, met uitzondering van de artikelen 20, 22, § 7, en 39;
8° het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015 betreffende de voorwaarden tot het verkrijgen van een derogatie aan de bemestingsnormen als vermeld in artikel 13 van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Art. 13.2.1. Les règlements suivants sont abrogés :
1° les articles 2 et 14 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 mars 2007 portant exécution du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles;
2° l'annexe II à l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 mars 2007 portant exécution du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles;
3° l'article 8 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 septembre 2007 concernant l'attribution, l'utilisation et la reprise de droits d'émission d'éléments nutritionnels et concernant le développement de l'entreprise après traitement d'engrais avéré;
4° l'article 2, § 5, et 21, § 3, l'arrêté du Gouvernement flamand du 15 février 2008 établissant les modalités relatives à l'inventoriage des données dans le cadre du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles;
5° l'arrêté du Gouvernement flamand du 10 octobre 2008 relatif au traitement d'engrais, modifié par l'arrêté du Gouvernement flamand du 25 janvier 2013;
6° l'article 4 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 30 avril 2010 portant inventaire, notification, demande de correction, et création et fonctionnement de la " Verificatiecommissie " (Commission de Vérification), visée à l'article 41bis du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et modifiant les articles 13 et 33 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 6 juin 2008 relatif à la conclusion de contrats de gestion et à l'octroi d'indemnités en exécution du Règlement (CE) n° 1698/2005 du Conseil du 20 septembre 2005 concernant le soutien au développement rural;
7° l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 février 2013 établissant les modalités du transport d'engrais et portant élaboration des exceptions pour les démonstrations éducatives et les essais scientifiques dans le cadre du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, modifié par l'arrêté du Gouvernement flamand du 23 octobre 2015, à l'exception des articles 20, 22, § 7, et 39;
8° l'arrêté du Gouvernement flamand du 23 octobre 2015 relatif aux conditions d'obtention d'une dérogation aux normes de fertilisation telles que prévues à l'article 13 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
1° les articles 2 et 14 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 mars 2007 portant exécution du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles;
2° l'annexe II à l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 mars 2007 portant exécution du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles;
3° l'article 8 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 septembre 2007 concernant l'attribution, l'utilisation et la reprise de droits d'émission d'éléments nutritionnels et concernant le développement de l'entreprise après traitement d'engrais avéré;
4° l'article 2, § 5, et 21, § 3, l'arrêté du Gouvernement flamand du 15 février 2008 établissant les modalités relatives à l'inventoriage des données dans le cadre du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles;
5° l'arrêté du Gouvernement flamand du 10 octobre 2008 relatif au traitement d'engrais, modifié par l'arrêté du Gouvernement flamand du 25 janvier 2013;
6° l'article 4 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 30 avril 2010 portant inventaire, notification, demande de correction, et création et fonctionnement de la " Verificatiecommissie " (Commission de Vérification), visée à l'article 41bis du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et modifiant les articles 13 et 33 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 6 juin 2008 relatif à la conclusion de contrats de gestion et à l'octroi d'indemnités en exécution du Règlement (CE) n° 1698/2005 du Conseil du 20 septembre 2005 concernant le soutien au développement rural;
7° l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 février 2013 établissant les modalités du transport d'engrais et portant élaboration des exceptions pour les démonstrations éducatives et les essais scientifiques dans le cadre du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, modifié par l'arrêté du Gouvernement flamand du 23 octobre 2015, à l'exception des articles 20, 22, § 7, et 39;
8° l'arrêté du Gouvernement flamand du 23 octobre 2015 relatif aux conditions d'obtention d'une dérogation aux normes de fertilisation telles que prévues à l'article 13 du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
Afdeling 3. - Bepalingen over de inwerkingtreding en de uitvoering
Section 3. - Dispositions relatives à l'entrée en vigueur et à l'exécution
Art. 13.3.1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2017.
[1 Hoofdstuk 5 treedt buiten werking op 31 december 2022.]1
[1 Hoofdstuk 5 treedt buiten werking op 31 december 2022.]1
Art. 13.3.1. Le présent arrêté entre en vigueur le 1er janvier 2017.
[1 Le chapitre 5 cesse de produire ses effets le 31 décembre 2022.]1
[1 Le chapitre 5 cesse de produire ses effets le 31 décembre 2022.]1
Wijzigingen
Art. 13.3.3. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 13.3.3. Le Ministre flamand chargé de l'environnement et de la politique des eaux est chargé de l'exécution du présent arrêté.
BIJLAGE.
ANNEXE.
Art. N. [1 De fosfaatverzadigde, vermeld in artikel 3.1.2]1
Art. N. [1 Les zones saturées en phosphate, mentionnées à l'article 3.1.2]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-02-2018, p. 9587)
(Image non reprise pour des raisons techniques, voir M.B. du 08-02-2018, p. 9657)
Gewijzigd door:
Modifiée par: