13 JANUARI 2017. - Ministerieel besluit houdende de organisatie van een call voor het indienen van steunaanvragen voor nuttige-groenewarmteinstallaties voor de productie van nuttige groene warmte uit biomassa en uit aardwarmte uit de diepe ondergrond, installaties voor de benutting van restwarmte en installaties voor de productie van biomethaan
Art. 1-16
Artikel 1. De eerste calls in 2017 voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit biomassa of uit aardwarmte uit de diepe ondergrond, voor installaties voor de benutting van restwarmte en voor installaties voor de productie van biomethaan worden opengesteld voor het indienen van steunaanvragen van 1 februari 2017 tot en met 15 maart 2017.
Art.2. Het totale bedrag voor deze calls tot indiening van steunaanvragen voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit biomassa of uit aardwarmte uit de diepe ondergrond, voor de benutting van restwarmte en voor de productie van biomethaan bedraagt 10.500.000 euro uit het Energiefonds vermeerderd met het niet-toegekende deel van het bedrag van de calls in 2015. De som bedraagt 12.075.221 euro.
Art.3. Het maximale steunbedrag voor de eerste call in 2017 tot indiening van steunaanvragen voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit biomassa met een bruto thermisch vermogen van meer dan 1 MW is 1.000.000 euro.
Art.4. Het maximale steunbedrag voor de eerste call in 2017 tot indiening van steunaanvragen voor de benutting van restwarmte is 6.075.221 euro.
Art.5. Het maximale steunbedrag voor de eerste call in 2017 tot indiening van steunaanvragen voor de productie van biomethaan is 1.000.000 euro.
Art.6. Het maximale steunbedrag voor de eerste call in 2017 tot indiening van steunaanvragen voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit aardwarmte uit de diepe ondergrond met een bruto thermisch vermogen van meer dan 5 MW is 4.000.000 euro.
Art.7. Indien een deel van een productie-installatie volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken en hiervoor groenestroomcertificaten werden of kunnen worden toegekend, dan kan er conform artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid, artikel 7.6.1, § 1, eerste lid en artikel 7.7.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010 voor dit deel van de installatie geen steun worden toegekend. De delen van de installatie die echter niet dienen om zelfstandig elektriciteit op te wekken, maar dienen als nuttige-groenewarmte-installaties, installaties voor de benutting van restwarmte of installaties voor de productie van biomethaan komen wel in aanmerking voor de steun vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid, artikel 7.6.1, § 1, eerste lid en artikel 7.7.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010.
Het Vlaams Energieagentschap bepaalt bij elke ingediende steunaanvraag welke delen worden beschouwd deel uit te maken van een installatie die volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken en waarvoor conform het Energiebesluit van 19 november 2010 groenestroomcertificaten werden of kunnen worden toegekend. In dit kader worden minstens de volgende delen van een installatie door het Vlaams Energieagentschap beschouwd als zijnde een onderdeel van een installatie die volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken:
1° voor biomassa als hernieuwbare energiebron, betreft dit:
a) de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
b) de utiliteitsvoorzieningen van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
c) de voorbehandelingsinstallatie die verbonden is met de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
d) de motor of verbrandingsinstallatie met turbine van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
e) de generator van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
f) de sturing van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie.
2° voor biogas uit rioolwaterzuiveringsslib of voor stortgas als hernieuwbare energiebron, betreft dit:
a) de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
b) de utiliteitsvoorzieningen van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
c) de voorbehandelingsinstallatie die verbonden is met de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
d) de installaties nodig voor de productie van het biogas of voor de recuperatie van het stortgas voor elektriciteitsopwekking;
e) de motor of turbine van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
f) de generator van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
g) de sturing van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie.
3° voor andere biogasstromen als hernieuwbare energiebron dan 2°, betreft dit:
a) de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
b) de utiliteitsvoorzieningen van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
c) de vergistingsinstallatie van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
d) de voorbehandelingsinstallatie die verbonden is met de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
e) de motor of turbine van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
f) de generator van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
g) de sturing van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie.
Art.8. Indien een deel van een productie-installatie volledig zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie kan opwekken en hiervoor warmte-krachtcertificaten werden of kunnen worden toegekend, dan kan er conform artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid, artikel 7.6.1, § 1, eerste lid en artikel 7.7.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010 voor dit deel van de installatie geen steun worden toegekend. De delen van de installatie die echter niet dienen om zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie op te wekken, maar dienen als nuttige-groenewarmte-installaties, installaties voor de benutting van restwarmte of installaties voor de productie van biomethaan komen wel in aanmerking voor de steun vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid, artikel 7.6.1, § 1, eerste lid en artikel 7.7.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010.
Indien een stadsverwarming of -koeling wordt aangesloten op dergelijke productie-installatie, komt enkel het deel van de stadsverwarming of -koeling in aanmerking pro rata de op de stadsverwarming of -koeling geïnjecteerde energie op jaarbasis die niet afkomstig is van installaties waarvoor warmte-krachtcertificaten werden of kunnen worden toegekend.
Het Vlaams Energieagentschap bepaalt welke delen worden beschouwd deel uit te maken van een installatie die volledig zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie kan opwekken en waarvoor conform het Energiebesluit van 19 november 2010 warmte-krachtcertificaten werden of kunnen worden toegekend. In dit kader worden minstens de volgende delen van een installatie door het Vlaams Energieagentschap beschouwd als zijnde een onderdeel van een installatie die volledig zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie kan opwekken:
1° de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de warmte-krachtinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
2° de utiliteitsvoorzieningen van de warmte-krachtinstallatie;
3° de motor van de warmte-krachtinstallatie;
4° de turbine van de warmte-krachtinstallatie;
5° de warmtewisselaars van de warmte-krachtinstallatie voor zover zij geen deel uitmaken van de warmtetoepassing;
6° HRSG-ketel (Heat Recovery Steam Generator) van de warmte-krachtinstallatie;
7° de generator van de warmte-krachtinstallatie;
8° de sturing van de warmte-krachtinstallatie.
Art.9. Voor de berekening van de in aanmerking komende kosten voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit biomassa met een bruto thermisch vermogen van meer dan 1 MW, installaties voor de benutting van restwarmte en nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit aardwarmte uit de diepe ondergrond wordt als referentie-installatie een hoogrendementsketel op aardgas gebruikt voor de productie van warmte, een stoomketel op aardgas voor de productie van stoom, en een elektrisch aangedreven compressiekoelmachine voor de productie van koude.
Het Vlaams Energieagentschap bepaalt welke delen worden beschouwd deel uit te maken van de referentie-installatie, hoe de referentie-installatie gedimensioneerd wordt en welke investeringskosten gehanteerd worden.
Art.10. Voor de berekening van de extra investeringskosten van een installatie voor de productie van biomethaan worden de kosten van een vergistingsinstallatie uitgesloten.
Art.11. De steun voor de benutting van restwarmte wordt berekend op basis van de bijkomende benutting van de restwarmte ten opzichte van het huidige gebruik van de restwarmte.
De in aanmerking komende kosten worden gecorrigeerd met volgende correctiefactor:
η huidig valorisatieproces | |
Correctiefactor = 1 | - ------------ |
η nieuw valorisatieproces |