30 SEPTEMBER 2016. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende nadere uitwerking van de regelgeving inzake kapitaalschadecompensatie en gebruikerscompensatie
Art. 1-5
Artikel 1. In artikel 16 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 tot oprichting van de kapitaalschadecommissies en tot regeling van de kapitaalschadecompensatie ter uitvoering van het decreet grond- en pandenbeleid worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt de zinsnede "de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan, het plan van aanleg of de beschikking houdende het opleggen van een erfdienstbaarheid tot openbaar nut die de kapitaalschade doet ontstaan" vervangen door de woorden "het verlijden van de notariële akte waaruit blijkt dat het recht op kapitaalschadecompensatie is ontstaan";
2° aan het tweede lid wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"5° een kopie van de notariële akte waaruit blijkt dat het recht op kapitaalschadecompensatie is ontstaan.".
Art.2. In artikel 19, § 3, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "vierentwintig maanden na de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan, het plan van aanleg of de beschikking houdende het opleggen van een erfdienstbaarheid tot openbaar nut" vervangen door de zinsnede "twaalf maanden na de ontvangst van het bezwaar, vermeld in paragraaf 2.".
Art.3. Artikel 7.4.2, 7.4.4, 7.5.5, 7.5.6 en 7.5.7 van het decreet van 28 april 2014 betreffende de landinrichting en dit besluit treden in werking op 31 december 2016.
Art.4. Artikel 7.4.4, 7.5.5, 7.5.6 en 7.5.7 van het decreet van 28 april 2014 betreffende de landinrichting en de bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op de aanvragen van kapitaalschadecompensatie of gebruikerscompensatie, verschuldigd op grond van ruimtelijke uitvoeringsplannen, plannen van aanleg, overdrukken of erfdienstbaarheden tot openbaar nut, die werden opgelegd of voorlopig werden vastgesteld vóór 31 december 2016.
Art. 5. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.