15 JULI 2016. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is
Art. 1-32
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
Art. 33-37
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater
Art. 38
HOOFDSTUK 4. - Inwerkingtredingsbepaling
Art. 39-40
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is
Artikel 1. In artikel 1.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° een punt 2° /1 wordt ingevoegd, dat luidt als volgt:
"2° /1. afgebakend zeehavengebied: gebied binnen de grenzen van de zeehavens van Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen, zoals afgebakend in een ruimtelijk uitvoeringsplan of bij gebrek daaraan, afgebakend conform artikel 3 van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens;";
2° een punt 3° /1 wordt ingevoegd, dat luidt als volgt:
"3° /1. erosiegevoelig gebied: gebied met zeer hoge of hoge erosiegevoeligheid, zoals bepaald met toepassing van artikel 59 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;";
3° in punt 7° wordt tussen de zinsnede "openbaar nut," en de woorden "met telkens" de zinsnede "de onbevaarbare waterlopen," ingevoegd;
4° een punt 8° /1 wordt ingevoegd, dat luidt als volgt:
"8° /1. overstromingsgevoelig gebied: gebied opgenomen in bijlage I van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets, vermeld in artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid;".
Art.2. In artikel 1.3 van hetzelfde besluit wordt tussen de woorden "de voorschriften van" en de woorden "stedenbouwkundige verordeningen" de woorden "gewestelijke, provinciale of gemeentelijke" ingevoegd.
Art.3. In artikel 1.4 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede ", algemene plannen van aanleg" opgeheven en wordt het woord "verkavelingsvergunningen" vervangen door het woord "verkavelingen".
Art.4. Aan hoofdstuk 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014 en 4 december 2015, wordt een artikel 1.5 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 1.5. Overeenkomstig artikel 4.2.3. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn de bepalingen van dit besluit niet van toepassing op handelingen waarvoor een milieueffectenrapport, een passende beoordeling of een mobiliteitsstudie moet worden opgemaakt.".
Art.5. Aan hoofdstuk 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014 en 4 december 2015, wordt een artikel 1.6 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 1.6. De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op handelingen gelegen in:
1° een vijf meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen;
2° de erfdienstbaarheidszone langs grachten van algemeen belang, opgelegd in toepassing van artikel 32quaterdecies, § 2, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging;
3° een afgebakende oeverzone als vermeld in artikel 3, § 2, 43°, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid.
De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op handelingen, uitgevoerd door of in opdracht van de beheerder van de waterloop of gracht.".
Art.6. In artikel 2.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 6° wordt vervangen door wat volgt:
"6° toegangspoorten en open afsluitingen tot een hoogte van twee meter;";
2° punt 8° wordt vervangen door wat volgt:
"8° de plaatsing van niet-overdekte constructies in zijtuin en achtertuin, ingeplant tot op 1 meter van de perceelsgrens of tot tegen een bestaande scheidingsmuur, voor zover de gezamenlijke oppervlakte van dergelijke constructies, met inbegrip van alle bestaande niet-overdekte constructies in zijtuin en achtertuin, 80 vierkante meter niet overschrijdt;";
3° er worden een punt 14°, 15° en 16° toegevoegd, die luiden als volgt:
"14° gebruikelijke constructies zoals ventilatiebuizen, airco's, schoorsteenpijpen, schoorstenen, dakgoten en hemelwaterafvoerbuizen aan of op een woning, op voorwaarde dat ze niet meer dan drie meter boven de nok van de woning uitsteken;
15° de plaatsing van elektrische laadpalen;
16° de plaatsing van glasbollen, kledingcontainers en andere boven- of ondergrondse houders voor de selectieve verzameling en ophaling van afval, voor zover de gezamenlijke oppervlakte kleiner is dan tien vierkante meter.".
Art.7. In artikel 2.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014 en 27 februari 2015, worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt:
"1° de handelingen, vermeld in artikel 2.1, 1° tot 5°, 8°, 9°, 11° tot 14° en 16°, worden volledig uitgevoerd binnen een straal van 30 meter van een hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte residentiële woning of bedrijfswoning;";
2° punt 4° wordt opgeheven.
Art.8. In artikel 3.1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 6° wordt vervangen door wat volgt:
"6° toegangspoorten en open afsluitingen tot een hoogte van twee meter;";
2° een punt 7° /1 wordt ingevoegd, dat luidt als volgt:
"7° /1. open afsluitingen en toegangspoorten tot een hoogte van drie meter in een afgebakend zeehavengebied;";
3° een punt 10°, 11°, 12° en 13° worden toegevoegd, die luiden als volgt:
"10° gebruikelijke constructies zoals ventilatiebuizen, airco's, schoorsteenpijpen, schoorstenen, dakgoten en hemelwaterafvoerbuizen aan of op een gebouw, op voorwaarde dat ze niet meer dan drie meter boven de nok van het gebouw uitsteken;
11° de plaatsing van allerhande kleine tuinconstructies zoals tuinornamenten, brievenbussen en barbecues;
12° de voorlopige opslag van afvalstoffen op hun plaats van productie, indien dit gebeurt in functie van een georganiseerde regelmatige afvoer van de afvalstoffen;
13° de plaatsing van glasbollen, kledingcontainers en andere boven- of ondergrondse houders voor de selectieve verzameling en ophaling van afval, voor zover de gezamenlijke oppervlakte kleiner is dan twintig vierkante meter;
14° de plaatsing van elektrische laadpalen.".
Art.9. In artikel 3.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt:
"1° de handelingen, vermeld in artikel 3.1, 1° tot 5° en 8° tot 13°, worden volledig uitgevoerd binnen een straal van 30 meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw;";
2° punt 3° wordt opgeheven.
Art.10. Artikel 4.1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 4.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de plaatsing van constructies als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het betreft geen gebouwen of verhardingen;
2° de constructies staan in functie van de bestaande industrie en bedrijvigheid;
3° de constructies worden opgericht binnen een straal van:
a) vijftig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw of hoofdzakelijk vergund of vergund geachte verharding als ze liggen binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) dertig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw in overige gebieden;
4° de constructies zijn niet hoger dan:
a) twintig meter als ze liggen binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) tien meter in overige gebieden;
5° de van vergunning vrijgestelde constructies zijn niet groter dan 200 vierkante meter;
6° de constructies liggen op minstens:
a) dertig meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
b) vijf meter van alle perceelsgrenzen;
7° de bereikbaarheid voor hulpdienstvoertuigen met inbegrip van brandweerwagens mag niet verminderd worden;
8° er is voldaan aan de bepalingen van artikel 4.4.".
Art.11. Artikel 4.2 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 4.2. Een stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het aanleggen van verhardingen als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° de verhardingen staan in functie van de bestaande industrie en bedrijvigheid;
2° voor de plaats waar de verhardingen worden aangelegd bestaat een bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan;
3° de verhardingen worden aangelegd binnen een straal van:
a) vijftig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw of hoofdzakelijk vergund of vergund geachte verharding als ze liggen binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) dertig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw in overige gebieden;
4° de grondoppervlakte van de van vergunning vrijgestelde verharding is beperkt tot maximaal 200 vierkante meter en maximaal 100 percent van de reeds vergunde grondoppervlakte van de verharding;
5° de verhardingen liggen op minstens:
a) tien meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
b) drie meter van alle perceelsgrenzen;.
6° er is voldaan aan de bepalingen van artikel 4.4.".
Art.12. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, wordt een artikel 4.3 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 4.3. Een stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het oprichten van gebouwen als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het gebouw heeft de functie industrie en bedrijvigheid, staat in relatie tot de bestaande industrie en bedrijvigheid en betreft geen bedrijfswoning;
2° voor de plaats waar het gebouw wordt opgericht bestaat een bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan;
3° het gebouw wordt opgericht binnen een straal van:
a) vijftig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw als het ligt binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) dertig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw in overige gebieden;
4° in het geval het gebouw aangebouwd wordt aan een bestaand, vergund geacht of vergund gebouw, blijven de voorwaarden met betrekking tot brandcompartimentering van toepassing; zoniet bedraagt de afstand tussen het gebouw en andere gebouwen minstens vijf meter;
5° de grondoppervlakte van de van vergunning vrijgestelde gebouwen is beperkt tot maximaal 100 vierkante meter en maximaal 100 percent van de reeds vergunde grondoppervlakte van de gebouwen;
6° het gebouw ligt op minstens:
a) dertig meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
b) vijf meter van alle perceelsgrenzen;
7° het gebouw is niet hoger dan:
a) één bouwlaag en twintig meter als het ligt binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) één bouwlaag en tien meter in overige gebieden;
8° de bereikbaarheid voor hulpdienstvoertuigen met inbegrip van brandweerwagens mag niet verminderd worden;
9° de brandbelasting van het gebouw bedraagt minder dan 350 MJ/m2;
10° er is voldaan aan de bepalingen van artikel 4.4.".
Art.13. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, wordt een artikel 4.4 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 4.4. De vrijstellingen, vermeld in de artikelen 4.1, 4.2, en 4.3, gelden alleen als de handelingen voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° ze zijn gelegen in een industriegebied in de ruime zin;
2° ze liggen niet voor de rooilijn;
3° ze liggen niet in een zone uit het netwerk voor ecologische infrastructuur zoals aangeduid in een managementplan of soortenbeschermingsprogramma opgesteld ter uitvoering van de artikelen 50septies of 51 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
4° ze gaan niet gepaard met een ontbossing;
5° ze zijn niet strijdig met stedenbouwkundige voorschriften.".
Art.14. Aan artikel 5.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° een punt 1/1° wordt ingevoegd, dat luidt als volgt:
"1/1° constructies, met uitzondering van hagelkanonnen, glasconstructies en gebouwen, met een maximale hoogte van 3,5 meter of tot maximaal 1,5 meter boven de teelt, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a) ze dienen voor de teelt of bescherming van landbouwgewassen;
b) het hemelwater wordt opgevangen en hergebruikt of kan op natuurlijke wijze op eigen terrein in de bodem infiltreren;
c) de constructies zijn niet gelegen in ruimtelijk kwetsbaar, erosiegevoelig of effectief overstromingsgevoelig gebied;";
2° punt 3° wordt vervangen door wat volgt:
"3° schuilhokken voor weidedieren. De schuilhokken hebben houten wanden, een maximale hoogte van drie meter en minstens één volledig open zijde. De totale oppervlakte is beperkt tot veertig vierkante meter per aaneengesloten groep van percelen in één eigendom;";
3° er wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"4° het aanleggen van een dam uit plantaardige materialen langs de stroomafwaartse perceelsgrens van een erosiegevoelig perceel, op voorwaarde dat de hoogte van de dam beperkt is tot een meter boven het maaiveld.".
Art.15. Aan artikel 5.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 2°, b), 3) wordt het woord "overstromingsgebied" vervangen door de woorden "effectief overstromingsgevoelig gebied";
2° punten 6° en 7° worden toegevoegd, die luiden als volgt:
"6° sleufsilo's op voorwaarde dat ze worden opgericht binnen een straal van vijftig meter van het gebouwencomplex van het landbouwbedrijf en er geen afvoer wordt voorzien naar de openbare riolering;
7° de seizoensgebonden opslag van met folie afgedekte groenvoeders op velden buiten ruimtelijk kwetsbaar gebied.".
Art.16. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, wordt een artikel 5.3 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 5.3. Een stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van constructies, in agrarisch gebied in de ruime zin als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° de constructies staan in functie van de professionele teelt van landbouwgewassen of van de professionele veeteelt;
2° het betreft geen gebouwen of verhardingen;
3° de constructies worden opgericht binnen een straal van dertig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht landbouwbedrijfsgebouw;
4° de van vergunning vrijgestelde constructies zijn niet groter dan 100 vierkante meter per goed;
5° de constructies liggen op minstens vijf meter van de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen;
6° de constructies zijn niet hoger dan tien meter;
7° de constructies liggen niet voor de rooilijn;
8° de handelingen gaan niet gepaard met een ontbossing;
9° de handelingen zijn niet strijdig met stedenbouwkundige voorschriften.".
Art.17. In artikel 6.1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 2° worden de woorden "het agentschap voor Natuur en Bos" vervangen door de woorden "de burgemeester";
2° een punt 4° tot en met 7° worden toegevoegd, die luiden als volgt:
"4° het vellen van hoogstammige bomen die deel uitmaken van systemen voor grondgebruik waarbij de teelt van bomen wordt gecombineerd met landbouw op dezelfde grond, toegepast op een perceel landbouwgrond als vermeld in artikel 2, 12°, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid en waarvan de aanmelding via de verzamelaanvraag en het aanplanten van de bomen is gedaan na 1 juni 2012;
5° het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, door of op verzoek van de leidingbeheerder:
a) in de beschermde of voorbehouden zone aan weerszijden van bestaande ondergrondse vervoersinstallaties voor gas of vloeistof;
b) in de veiligheidsstrook van 25 meter aan weerszijden van bestaande bovengrondse hoogspanningslijnen;
c) in de veiligheidsstrook van vijf meter aan weerszijden van bestaande ondergrondse hoogspanningslijnen;
6° het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, door of op verzoek van de spoorwegbeheerder, in toepassing van artikel 2 en 4 van de wet van 15 april 1843 op de politie der spoorwegen, als aan een van volgende voorwaarden is voldaan:
a) de hoogstammige bomen zijn gelegen binnen een ruimte van twintig meter van de vrije rand van de bestaande spoorweg;
b) de hoogstammige bomen zijn hoger dan de afstand tussen de voet van de boom en de vrije rand van de bestaande spoorweg;
7° het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, op openbaar domein, mits in de onmiddellijke omgeving in het eerstvolgende plantseizoen een heraanplanting gebeurt.".
Art.18. Artikel 6.2 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 6.2. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor volgende handelingen:
1° het aanleggen of herinrichten van perceelsopritten en perceelsovergangen, inclusief de eventueel hiervoor strikt noodzakelijke inbuizing van grachten;
2° het aanleggen, inbuizen, openleggen, herprofileren of geheel of gedeeltelijk dempen van grachten voor de detailontwatering van een gebied, voor zover de bodem van de aan te leggen grachten niet dieper is dan 1,5 meter, gemeten vanaf het maaiveld;
3° het uitvoeren van reliëfwijzigingen van minder dan een meter die de aard en de functie van het terrein niet wijzigen;
4° het plaatsen of herinrichten van kleinschalige toeristisch-recreatieve infrastructuur zoals zitbanken, picknicktafels, vuilbakken, fietsenrekken, speeltoestellen, infopanelen en infokiosken;
5° het plaatsen of herinrichten van kleinschalige faunavoorzieningen;
6° het aanleggen of herinrichten van infiltratie- of buffervoorzieningen met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter;
7° het aanleggen of herinrichten van poelen in functie van natuur- of landschapsbeheer met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter.
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, geldt alleen voor handelingen ter uitvoering van:
1° een ingesteld landinrichtingsproject als vermeld in artikel 3.1.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
2° een ingesteld natuurinrichtingsproject als vermeld in artikel 47 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
3° een vastgestelde inrichtingsnota als vermeld in artikel 4.2.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
4° een project als vermeld in artikel 7.2.5 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
5° een nuttig verklaarde ruilverkaveling met toepassing van artikel 11 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet;
6° een ingestelde gebruiksruil of daarop volgende ruilverkaveling met toepassing van artikel 2 van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;
7° een nuttig verklaarde ruilverkaveling met toepassing van artikel 14 van de wet van 10 januari 1978 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne;
8° een goedgekeurd beheersplan op basis van artikel 43 van het Bosdecreet van 13 juni 1990;
9° een goedgekeurd beheersplan op basis van artikel 34 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
10° een goedgekeurd beheersplan zoals bedoeld in artikel 8.1.1. of artikel 8.1.3. van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.".
Art.19. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, wordt een artikel 6.3 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 6.3 Een stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het louter door uitgraving aanleggen van een veedrinkpoel met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter.".
Art.20. In artikel 7.1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan de bestaande zin worden de volgende woorden toegevoegd: "of als die handelingen plaatsvinden op openbaar domein";
2° een tweede lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Een stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de tijdelijke plaatsing van verplaatsbare constructies tijdens de uitvoering van vergunde verbouwingen of herbouwingen van gebouwen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° de constructies worden gebruikt om functies in onder te brengen die door de uitvoering van de werken niet meer kunnen plaatsvinden in de te verbouwen of herbouwen gebouwen;
2° de constructies worden niet langer dan twee jaar geplaatst;
3° de maximale hoogte is beperkt tot 3,5 meter;
4° de constructies worden verwijderd binnen dertig dagen nadat de vergunde verbouwde of herbouwde gebouwen in gebruik zijn genomen.".
Art.21. In artikel 7.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014, wordt punt 1° vervangen door wat volgt:
"1° op hetzelfde goed wordt een maximale duur van vier periodes van dertig aaneengesloten dagen per kalenderjaar niet overschreden. Op de eerste dag van de plaatsing van de constructie begint de periode van dertig dagen te lopen, ongeacht of de constructie de volle dertig dagen geplaatst blijft. De periodes van dertig dagen kunnen aaneengesloten zijn, maar overlappen elkaar niet;".
Art.22. Artikel 7.3 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 7.3. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor een tijdelijke wijziging van de hoofdfunctie van een bestaand, hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw, als de tijdelijke functiewijziging een maximale duur van vier periodes van dertig aaneengesloten dagen per kalenderjaar niet overschrijdt. Op de eerste dag van de functiewijziging begint de periode van dertig dagen te lopen, ongeacht of de functiewijziging de volle dertig dagen gebeurt. De periodes van dertig dagen kunnen aaneengesloten zijn, maar overlappen elkaar niet.
Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor een tijdelijke wijziging van de hoofdfunctie van een bestaand, hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw, waar op regelmatige basis aan jeugdwerk wordt gedaan, naar tijdelijke overnachtingsplaats voor jeugd, als aan al volgende voorwaarden is voldaan:
1° het jeugdwerk wordt georganiseerd door een lokaal jeugdwerkinitiatief als bedoeld in artikel 9, § 3, tweede lid, van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid;
2° het lokaal jeugdwerkinitiatief is aangesloten bij een landelijk georganiseerde jeugdvereniging, erkend met toepassing van artikel 9, § 2, van het voormelde decreet;
3° het jeugdwerk wordt voornamelijk georganiseerd voor jongeren tot en met zestien jaar.".
Art.23. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, wordt een artikel 7.5 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 7.5. Een stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het tijdelijk gebruiken van een terrein om op te kamperen in het kader van een evenement of door georganiseerde groepen kampeerders die onder toezicht van een of meer begeleiders staan als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° een maximale duur van vier periodes van dertig aaneengesloten dagen per kalenderjaar wordt niet overschreden. Op de eerste dag van het gebruik begint de periode van dertig dagen te lopen, ongeacht of het gebruik de volle dertig dagen gebeurt. De periodes van dertig dagen kunnen aaneengesloten zijn, maar overlappen elkaar niet;
2° het terrein ligt niet in een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
3° het gebruik brengt de verwezenlijking van de algemene bestemming van het gebied niet in het gedrang;
4° het gebruik gaat niet gepaard met een ontbossing, een wijziging van vegetatie of kleine landschapselementen, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van waterlichamen.".
Art.24. In artikel 8.1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de aanhef worden tussen de woorden "de volgende" en het woord "terreinen" de woorden "al dan niet omheinde" toegevoegd;
2° in punt 7° worden tussen de woorden "terreinen met" en het woord "installaties" de woorden "ondergrondse of bovengrondse" toegevoegd;
3° er wordt een punt 9° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"9° dienstenzones langs autosnelwegen.".
Art.25. In artikel 8.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014 en 27 februari 2015, worden punten 4°, 7° en 8° opgeheven.
Art.26. In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de inleidende zin wordt vervangen door wat volgt:
"Alleen voor de plaatsing van volgende publiciteitsinrichtingen is geen stedenbouwkundige vergunning nodig:";
2° in punt 1° wordt het woord "uithangborden" vervangen door de woorden "zaakgebonden publiciteit".
Art.27. In artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 november 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan punt 4° wordt de volgende zinsnede toegevoegd:
", zoals installaties voor het transport of de distributie van drinkwater, afvalwater, elektriciteit, aardgas en andere nutsvoorzieningen;";
2° er wordt een punt 12° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"12° de plaatsing van glasbollen, kledingcontainers en andere boven- of ondergrondse houders voor de selectieve verzameling en ophaling van afval, als de gezamenlijke oppervlakte kleiner is dan twintig vierkante meter.".
Art.28. In artikel 11.5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 1° en 2° worden vervangen door wat volgt:
"1° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een vergunde pyloon of mast door een nieuwe pyloon of mast die even hoog is of lager, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de vergunde pyloon of mast;
2° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een vergunde windturbine voor de productie van elektriciteit door een nieuwe windturbine die even hoog is of lager, en met wieken die even lang zijn of korter, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de vergunde windturbine;";
2° in het punt 3° wordt het woord "technische" telkens opgeheven.
Art.29. In artikel 12.1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt:
"2° de plaatsing van een installatie voor telecommunicatie aan de buitenkant van bestaande gebouwen of constructies, in de kleur van de gevel of de constructie, of in een neutrale, onopvallende kleur, als de installatie niet boven het gebouw of de constructie uitsteekt;";
2° er wordt een punt 8° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"8° de plaatsing op de grond van installaties met een maximaal volume van 2,5 kubieke meter per openbare telecommunicatie-operator.".
Art.30. In artikel 12.3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het woord "technische" wordt telkens opgeheven;
2° tussen het woord "installatie" en de woorden "op elk punt kleiner is dan de afstand tot de dakrand" worden de woorden "boven de dakrand" ingevoegd.
Art.31. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, wordt een artikel 12.4 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 12.4. Een stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van communicatiekabels, leidingen en bijbehorende aanhorigheden zoals aansluitdozen aan de buitenkant van bestaande gebouwen, in de kleur van de gevel of in een neutrale, onopvallende kleur, als de installatie niet boven het gebouw of de constructie uitsteekt.".
Art.32. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, wordt een hoofdstuk 12/1, dat bestaat uit artikel 12/1.1, ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Hoofdstuk 12/1. Reliëfwijzigingen.
Art. 12/1.1. Een stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor reliëfwijzigingen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het terrein ligt niet in ruimtelijk kwetsbaar, erosiegevoelig of mogelijk of effectief overstromingsgevoelig gebied;
2° de aard of functie van het terrein wijzigt niet;
3° het volume van de reliëfwijziging is kleiner dan dertig kubieke meter per goed;
4° de hoogte of diepte van de reliëfwijziging is op elk punt kleiner dan een halve meter;
5° de reliëfwijziging strekt niet tot het geheel of gedeeltelijk dempen van grachten of waterlopen.".
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
Art.33. Artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 5. § 1. Voor de plaatsing van constructies wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het betreft geen gebouwen of verhardingen;
2° de constructies staan in functie van de bestaande industrie en bedrijvigheid;
3° de constructies worden opgericht binnen een straal van vijftig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw of hoofdzakelijk vergund of vergund geachte verharding;
4° de constructies zijn niet hoger dan twintig meter;
5° de van vergunning vrijgestelde en gemelde constructies samen zijn niet groter dan 300 vierkante meter;
6° de constructies liggen op minstens:
a) dertig meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
b) vijf meter van alle perceelsgrenzen;
7° de bereikbaarheid voor hulpdienstvoertuigen met inbegrip van brandweerwagens mag niet verminderd worden.
§ 2. Voor het aanleggen of uitbreiden van verhardingen wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° de verhardingen staan in functie van de bestaande industrie en bedrijvigheid;
2° voor de plaats waar de verhardingen worden aangelegd bestaat een bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan;
3° de verhardingen worden opgericht binnen een straal van vijftig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw of hoofdzakelijk vergund of vergund geachte verharding;
4° de grondoppervlakte van de van vergunning vrijgestelde en gemelde verhardingen samen is niet groter dan 500 vierkante meter en maximaal 100 percent van de reeds vergunde grondoppervlakte van de verharding;
5° de verhardingen liggen op minstens:
a) tien meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
b) drie meter van alle perceelsgrenzen.
§ 3. Voor het oprichten van gebouwen wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het gebouw heeft de functie industrie en bedrijvigheid, staat in relatie tot de bestaande industrie en bedrijvigheid en betreft geen bedrijfswoning;
2° voor de plaats waar het gebouw wordt opgericht bestaat een bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan;
3° het gebouw ligt binnen een straal van vijftig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw;
4° in het geval het gebouw aangebouwd wordt aan een bestaand, vergund geacht of vergund gebouw, blijven de voorwaarden met betrekking tot brandcompartimentering van toepassing; zoniet bedraagt de afstand tussen het gebouw en andere gebouwen minstens vijf meter;
5° de grondoppervlakte van de vergunningsvrije en gemelde gebouwen samen is niet groter dan 500 vierkante meter en maximaal 100 percent van de reeds vergunde grondoppervlakte van de gebouwen;
6° het gebouw ligt op minstens:
a) dertig meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
b) vijf meter van alle perceelsgrenzen;
7° het gebouw is niet hoger dan één bouwlaag en dan twintig meter;
8° de bereikbaarheid voor hulpdienstvoertuigen met inbegrip van brandweerwagens mag niet verminderd worden;
9° de brandbelasting van het gebouw bedraagt minder dan 350 MJ/m2.
§ 4. De regeling, vermeld in de paragrafen 1, 2 en 3, geldt alleen als de handelingen voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° ze liggen binnen de grenzen van de zeehavens van Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen, zoals afgebakend in een ruimtelijk uitvoeringsplan of bij gebrek daaraan, afgebakend conform artikel 3 van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens;
2° ze liggen niet voor de rooilijn;
3° ze gaan niet gepaard met een ontbossing;
4° ze zijn niet strijdig met stedenbouwkundige voorschriften.".
Art.34. In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013, 16 mei 2014 en 27 februari 2015 en bij ministerieel besluit van 6 januari 2016, wordt een artikel 5/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Artikel 5/1. § 1. Voor het opsplitsen van een woning of voor het wijzigen in een gebouw van het aantal woongelegenheden die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de huisvesting van een gezin of een alleenstaande, ongeacht of het gaat om een eengezinswoning, een etagewoning, een flatgebouw, een studio of een al dan niet gemeubileerde kamer, wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° in een bestaande woning wordt één ondergeschikte wooneenheid gecreëerd;
2° de ondergeschikte wooneenheid vormt één fysiek geheel met de hoofdwooneenheid;
3° de ondergeschikte wooneenheid, daaronder niet begrepen de met de hoofdwooneenheid gedeelde ruimten, maakt maximaal één derde uit van het bouwvolume van de volledige woning;
4° de creatie van de ondergeschikte wooneenheid gebeurt met het oog op het huisvesten van:
a) hetzij asielzoekers en vluchtelingen die op grond van artikel 6, § 1, vierde lid, en artikel 8, § 1, van de wet betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen van 12 januari 2007 de opvang van Fedasil moeten verlaten;
b) hetzij burgers wiens woning onbewoonbaar is geworden door onvoorziene omstandigheden;
5° de huisvesting is tijdelijk voor een totale duur van maximaal drie jaar per goed;
6° de eigendom, of ten minste de blote eigendom, op de hoofd- en de ondergeschikte wooneenheid berust bij dezelfde titularis of titularissen.
§ 2. Het beëindigen van het opsplitsen van een woning of het wijzigen in een gebouw van het aantal woongelegenheden, bedoeld in paragraaf 1, is eveneens meldingsplichtig.".
Art.35. In hetzelfde besluit wordt een artikel 5/2 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 5/2. Voor het tijdelijk plaatsen van verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt en voor het tijdelijk plaatsen van verplaatsbare constructies die aan deze bewoning aanverwante functies herbergen, wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° de plaatsing gebeurt door of in opdracht van de overheid met het oog op het huisvesten van:
a) hetzij asielzoekers en vluchtelingen die op grond van artikel 6, § 1, vierde lid, en artikel 8, § 1, van de wet betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen van 12 januari 2007 de opvang van Fedasil moeten verlaten;
b) hetzij burgers wiens woning onbewoonbaar is geworden door onvoorziene omstandigheden;
2° de plaatsing is tijdelijk voor een totale duur van maximaal:
a) drie jaar per goed als het goed bestemd is als militair domein of als gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;
b) twee jaar per goed in alle andere gevallen;
3° de verplaatsbare constructies hebben een gezamenlijke maximale oppervlakte van:
c) 1000 vierkante meter per goed als het goed bestemd is als militair domein of als gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;
d) 500 vierkante meter per goed in alle andere gevallen;
4° de plaatsing gebeurt niet in ruimtelijk kwetsbaar, erosiegevoelig of effectief overstromingsgevoelig gebied;
5° de afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal tien meter.".
Art.36. In artikel 7, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2014 en op te heffen bij besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"De melding, bedoeld in artikel 5/1 en artikel 5/2, wordt gedaan met het formulier, gevoegd als bijlage III bij dit besluit.".
Art.37. Bijlage II bij hetzelfde besluit wordt vervangen door bijlage II, die als bijlage 1 bij dit besluit is gevoegd.
Bij hetzelfde besluit wordt een bijlage III gevoegd, die als bijlage 2 bij dit besluit is gevoegd.
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater
Art.38. Artikel 10, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. Als handelingen, vermeld in artikel 3, en niet bedoeld in artikel 4, verricht worden, moet voorzien worden in de plaatsing van een infiltratievoorziening volgens de bepalingen van dit besluit behalve als het goed kleiner is dan 250 vierkante meter.".
HOOFDSTUK 4. - Inwerkingtredingsbepaling
Art.39.Dit besluit treedt in werking tien dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikel 23, dat in werking treedt op de datum die door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, wordt bepaald.
(NOTA : Inwerkingtreding van artikel 23 vastgesteld op 01-04-2017 door BVR 2017-03-17/10, art. 37,3°)
Art.40. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage II. - Melding van handelingen in zeehavengebied met toepassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-09-2016, p. 62830-62833)
Art. N2. Bijlage III. - Melding inzake tijdelijk wonen
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-09-2016, p. 62834-62837)