Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

26 MEI 2016. - Ministerieel besluit inzake de vastlegging van referentierendementen voor de toepassing van de voorwaarden voor kwalitatieve warmte-krachtinstallaties



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Thermisch referentierendement voor een warmte-krachtinstallatie die haar warmte afstaat onder de vorm van stoom
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Elektrische referentierendementen voor een warmte-krachtinstallatie
Art. 2
HOOFDSTUK 3. - Referentierendementen voor de toepassing van de voorwaarden voor kwalitatieve warmte-krachtinstallaties in uitvoering van artikel 6.2.3, eerste lid
Art. 3-8
HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art. 9-10
BIJLAGEN.
Art. N1-N6



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2012203100 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Thermisch referentierendement voor een warmte-krachtinstallatie die haar warmte afstaat onder de vorm van stoom
Artikel 1. In afwijking van artikel 6.2.10, § 7 van het Energiebesluit van 19 november 2010, wordt voor installaties met startdatum en datum van indienstneming vanaf 18 juni 2012 het thermisch rendement van de referentie-installatie gelijkgesteld aan 90 % in geval van een warmte-krachtinstallatie die haar warmte afstaat in de vorm van stoom.

HOOFDSTUK 2. - Elektrische referentierendementen voor een warmte-krachtinstallatie
Art.2. In afwijking van artikel 6.2.10, § 8 van het Energiebesluit van 19 november 2010, wordt voor installaties met startdatum vanaf de inwerkingtreding van dit besluit het elektrisch rendement van de referentie-installatie gelijkgesteld aan 44,2 % bij de toepassing van vloeibare biomassa, 44,2 % bij de toepassing van synthesegas uit biomassa, 37 % bij de toepassing van hout of houtafval, 25 % bij de toepassing van restafval en 30 % bij de toepassing van andere vaste biomassastromen.

HOOFDSTUK 3. - Referentierendementen voor de toepassing van de voorwaarden voor kwalitatieve warmte-krachtinstallaties in uitvoering van artikel 6.2.3, eerste lid
Art.3. De toe te passen referentierendementen voor gescheiden opwekking van elektriciteit en warmte zijn opgenomen in respectievelijk bijlage I voor gescheiden opwekking van elektriciteit en bijlage II voor gescheiden opwekking van warmte.

Art.4. § 1. De correctiefactoren voor de klimaatomstandigheden opgenomen in bijlage III worden toegepast op de referentierendementen voor gescheiden opwekking van elektriciteit opgenomen in bijlage I.
  In afwijking van het eerste lid blijven voor installaties waarbij alle motoren en turbines een constructiejaar tot en met 2015 hebben, de correctiefactoren gelden opgenomen in bijlage V voor de berekening van de factor X volgens artikel 12.3.3 van het Energiebesluit.
  § 2. De correctiefactoren voor vermeden netverliezen opgenomen in bijlage IV worden toegepast op de referentierendementen voor gescheiden opwekking van elektriciteit opgenomen in bijlage I.
  In afwijking van het eerste lid blijven voor installaties waarbij alle motoren en turbines een constructiejaar tot en met 2015 hebben, de correctiefactoren gelden opgenomen in bijlage VI voor de berekening van de factor X volgens artikel 12.3.3 van het Energiebesluit.
  § 3. Indien zowel de correctiefactoren opgenomen in bijlage III of V als de correctiefactoren opgenomen in bijlage IV of VI worden toegepast, worden eerst de correctiefactoren van bijlage III of V toegepast en vervolgens de correctiefactoren van bijlage IV of VI.

Art.5. De referentierendementen opgenomen in bijlage I worden toegepast overeenkomstig het constructiejaar van de warmte-krachtinstallatie. Deze referentierendementen blijven van toepassing gedurende 10 jaar na de constructie van de warmte-krachtinstallatie.
  Vanaf het elfde jaar na de constructie van de warmte-krachtinstallatie gelden de referentierendementen die overeenkomstig het vorige lid gelden voor een installatie met een ouderdom van 10 jaar. Deze referentierendementen gelden gedurende 1 jaar.
  Voor toepassing van dit artikel betekent het jaar van constructie het kalenderjaar waarin de eerste elektriciteitsproductie plaatsvindt.

Art.6. Als een bestaande warmte-krachtinstallatie wordt gerenoveerd en de renovatiekost bedraagt meer dan 50 % van de investeringskost voor een vergelijkbare nieuwe warmte-krachtinstallatie, of als de installatie ingrijpend wordt gewijzigd, zal het kalenderjaar van de eerste elektriciteitsproductie door de gerenoveerde warmte-krachtinstallatie beschouwd worden als het constructiejaar voor de toepassing van artikel 5.

Art.7. Als een warmte-krachtinstallatie gebruik maakt van verschillende brandstoffen gelden de referentierendementen overeenkomstig het gewogen gemiddelde van de energie-input van de verschillende brandstoffen.

Art.8. Het referentierendement voor gescheiden opwekking van mechanische energie wordt gelijkgesteld aan 52 %.
  Het referentierendement voor gescheiden opwekking van warmte wordt gelijkgesteld aan 93 % voor een warmte-krachtinstallatie die haar warmte afstaat onder de vorm van hete lucht voor droogtoepassingen op een temperatuur van minder dan 250 ° C, en 85 % voor een warmte-krachtinstallatie die haar warmte afstaat in de vorm van nog niet vermelde media.
  De referentieperformantiecoëfficiënt voor gescheiden productie van koude wordt gelijkgesteld aan 500 %.

HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art.9. Het ministerieel besluit van 1 juni 2012 inzake de vastlegging van referentierendementen voor toepassing van de voorwaarden voor kwalitatieve warmte-krachtinstallaties wordt opgeheven.

Art.10. Artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2015, houdende wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010 wat betreft diverse bepalingen inzake energie, treedt in werking.

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. Geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van elektriciteit
  In de onderstaande tabel zijn de geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van elektriciteit gebaseerd op de netto calorische waarde en atmosferische standaard ISO-omstandigheden (een omgevingstemperatuur van 15 ° C, een druk van 1,013 bar en een relatieve vochtigheid van 60 %).

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 17-06-2016, p. 36792)


Art. N2. Bijlage 2. Geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van warmte
  In de onderstaande tabel zijn de geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van warmte gebaseerd op de netto calorische waarde en atmosferische standaard ISO-omstandigheden (omgevingstemperatuur van 15 ° C, druk 1,013 bar, 60 % relatieve vochtigheid).

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 17-06-2016, p. 36793)
  (*) Wanneer voor stoominstallaties geen rekening wordt gehouden met het retourcondensaat bij de berekening van het warmterendement van warmtekrachtkoppeling, moeten de in bovenstaande tabel getoonde stoomefficiënties met 5 procentpunten worden verhoogd.
  (**) De waarden voor direct gebruik van uitlaatgassen moeten worden gebruikt als de temperatuur 250 ° C of hoger is.


Art. N3. Bijlage 3. Correctiefactoren voor de gemiddelde klimatologische omstandigheden en methode voor de afbakening van klimaatzones voor de toepassing van de geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van elektriciteit
  (a) Correctiefactoren in verband met de gemiddelde klimatologische omstandigheden
  De correctiefactor voor de omgevingstemperatuur is gebaseerd op het verschil tussen de jaarlijkse gemiddelde temperatuur in een lidstaat en de atmosferische standaard ISO-omstandigheden (15 ° C).
  De correctiefactor is als volgt :
  0,1 %-punt rendementsverlies voor elke graad boven 15 ° C;
  0,1 %-punt rendementswinst voor elke graad onder 15 ° C.
  (b) De correctiefactor voor de omgevingstemperatuur is alleen van toepassing op gasvormige brandstoffen (G10, G11, G12, G13).
  (c) Methode voor de afbakening van klimaatzones :
  De grenzen van elke klimaatzone worden gevormd door isothermen (in volledige graden Celsius) van de jaarlijkse gemiddelde omgevingstemperatuur die ten minste 4 ° C van elkaar verschillen. Het temperatuurverschil tussen de jaarlijkse gemiddelde omgevingstemperatuur in aangrenzende klimaatzones bedraagt ten minste 4 ° C.


Art. N4. Bijlage 4. Correctiefactoren voor vermeden netverliezen voor de toepassing van de geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van elektriciteit


Aansluitspannings-niveau Correctiefactor (geleverd aan het net) Correctiefactor (ter plaatse gebruikt)
≥ 345 kV 1 0,976
≥ 200 - < 345 kV 0,972 0,963
≥ 100 - < 200 kV 0,963 0,951
≥ 50 - < 100 kV 0,952 0,936
≥ 12 - < 50 kV 0,935 0,914
≥ 0,45 - < 12 kV 0,918 0,891
< 0,45kV 0,888 0,851


Art. N5. Bijlage 5. Correctiefactoren voor de klimaatomstandigheden voor de toepassing van de referentierendementen voor de gescheiden opwekking van elektriciteit
  De correctie voor de omgevingstemperatuur is gebaseerd op het verschil tussen de gemiddelde jaartemperatuur en standaard ISO omstandigheden (15 ° C). De correctie gebeurt als volgt :
  1° verlaging van het referentierendement met 0,1 % (absolute procentpunten) voor elke graad waarmee de gemiddelde jaartemperatuur 15 ° C overstijgt;
  2° verhoging van het referentierendement met 0,1 % (absolute procentpunten) voor elke graad waarmee de gemiddelde jaartemperatuur onder 15 ° C blijft.


Art. N6. Bijlage 6. Correctiefactoren voor vermeden netverliezen voor de toepassing van referentierendementen voor de gescheiden opwekking van elektriciteit


Spanning : Voor elektriciteit geleverd aan het net Voor elektriciteit ter plaatse verbruikt
> 200 kV 1 0.985
100-200 kV 0.985 0.965
50-100 kV 0.965 0.945
0.4-50 kV 0.945 0.925
< 0.4 kV 0.925 0.860
De correctie gebeurt door het referentierendement voor gescheiden opwekking van elektriciteit, vermeld in bijlage I, te vermenigvuldigen met de correctiefactor.